CB 30475 ï GODSDIENSTONDERWIJS. I = IIIIIIIIIIlllIIIlIlIIllllIIIllllflIillIlllIITIlllIllIflIIIIlIlIlllllllllIIIIIIIIlIIliMIUIIIIIIfllllIIIIIlltllllflIIIII = I90R 1 J. KNAP Czn. NED. HERV. PREDIKANT TE GRONINGEN f§ 1 UITGAVE VAN DE COMMISSIE VOOR INWENDIGE ZENDING DER §| g NED. HÈRV. GEMEENTE TE GRONINGEN. s ^iniiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiniiiiHiiiiiiiiniiiiiiiii^ GODSDIENSTONDERWIJS .iiiiiiiitiiiitiiiitiiiiiiiiitiitiiiitiiiiiiriirififiiiiiiititiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiifiiiiiii>fiiiiiiiiiiiiiiiiiiti>>iviii DOOR J. J. KNAP Czn. NED, HERV. PREDIKANT TE GRONINGEN UITGAVE VAN DE COMMISSIE VOOR INWENDIGE ZENDING DER NED. HERV. GEMEENTE TE GRONINGEN. GODSDIENSTONDERWIJS. iiimmiimii Een goed woord vindt onder ons gelukkig in den regel een goede plaats. Vele ouders zullen gaarne naar ons luisteren, als wij in 't belang hunner kinderen een oogenblik met hen komen praten over het godsdienstonderwijs, dat niet steeds kan rekenen op de waardeering, die het verdient. Het schoolonderwijs staat bij de meesten hooger aangeschreven dan de catechisatie, onverschillig of zij met de welwillende medewerking der Hoofden onder de gewone schooluren, dan wel in de kerkelijke leerkamers op andere tijden gegeven wordt. In zekeren zin is dit te begrijpen. Het leven stelt tegenwoordig hooge eischen aan de opvoeding der kinderen. Wie in de jeugdjaren verstandelijk niet goed onderlegd wordt, zal de beste plaatsen aan den maatschappelijken disch straks door anderen ingenomen vinden. De kundigsten gaan op elk gebied nu eenmaal voor, en de achterlijken moeten zich voeden met de kruimpkens, die van de levenstafel afvallen, het is voor hen allesbehalve gemakkelijk om een eerlijk stuk brood te verdienen. Rechtgeaarde ouders ontzien daarom moeite noch kosten om hun kinderen door deugdelijk onderwijs voor den strijd om 't bestaan toe te rusten. Kennis is macht! Zij brengt het opgroeiende geslacht vooruit, indien al niet steeds omhoog, en het zou onverantwoordelijk zijn onze zonen en dochteren zonder die soliede wapenrusting de groote wereld in te zenden. Wij zijn het hiermede van harte eens. Maar hoe staat het nu met de catechisatie? De ouders beloven bij de bediening van den Heiligen Doop voor Gods aangezicht de kinderen bij het opwassen in de Christelijke waarheid te zullen onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen. Dit is een bindende belofte. Men licht er echter niet zelden de hand mede. Blijkens de jongste statistieken zijn er gemiddeld op elke honderd leden onzer kerk niet meer dan elf of twaalf, die geregeld godsdienstonderwijs ontvangen. In de hoofdstad van ons vaderland is het er slechts één op de honderd. Nietwaar, dit zijn ontstellende, neen, ontroerende cijfers. Zij plaatsen de ouders voor de vraag, of zij niet in verzuim zijn, indien zij wel alles voor de verstandelijke vorming der kinderen over hebben, doch daarbij hun godsdienstige opvoeding door onnadenkendheid verwaarloozen? Waarom is dit verzuim zoo te betreuren? Allereerst om deze reden, dat er geen sprake van algemeene ontwikkeling kan zijn, indien de jeugd niet in het Christendom onderwezen wordt. Men spreekt gaarne over verlichting, beschaving, of met een vreemd woord over cultuur, en prijst deze als een onmisbaar goed, soms zelfs als het Eéne Noodige aan. Wij wenschen er niet veel op af te dingen. Maar wij wijzen er tevens op, dat een wezenlijk alzijdige ontwikkeling niets dan een holle klank is, indien zij alle levensterreinen bestrijkt behalve de kennis van den Bijbel, de kerk en het religieuse leven. Indien het Christendom een waterbel was, die even opkomt en straks weder uiteenspat, dan zou er geen aanleiding zijn om er zich druk over te maken, men kon dit aan de vakgeleerden overlaten. Het Christendom is echter als een nieuwe macht in de menschheid gedrongen, — als een macht, die het gansche aanzien van het leven gewijzigd heeft. De maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, de wetenschap, de litteratuur, de schilder-, beeldhouw- en toonkunst, in één woord alle gebieden, waarop de menschelijke geest zich beweegt, hebben den invloed van het Christendom ondergaan, het Evangelie heeft er zijn stempel op gedrukt, het is er als een zuurdeesem in doorgedrongen. Geen stap kan men doen, of men stoot op het Christendom. Men behoeft er niet eens voor naar de kerk te gaan, alsof het binnen die massieve muren opgesloten was, maar men ontmoet er overal de zegenende werking van, omdat het alles min of meer heeft geheiligd. Ontwikkeld is daarom niemand, die vreemd staat tegenover deze bovennatuurlijke macht, waardoor het menschelijk aanzijn uit zijn vernedering opgeheven en op hooger peil wordt gebracht. Een verlichting, die onbekend is met den machtigsten factor der historie, verdient dien naam toch eigenlijk niet. Schrijver dezes zal nooit vergeten, hoe hij een intellectueel eens bij een plaat der kruisiging aan zijn metgezel hoorde vragen: „Golgotha, — weet gij soms wat dit beduidt?" Deze intellectueel was niet beter dan de vrouw uit 't volk, die in één onzer groote steden onlangs een linnen doek zag dragen met het opschrift: „Laat u met God verzoenen", maar nooit had geleerd of gelezen, dat dit een Bijbelwoord was, — zelfs het hart van het Evangelie had zij nooit hooren kloppen! Van méér belang is echter een tweede reden om op de godsdienstige vorming der kinderen aan te dringen, en wel een reden van geestelijken aard. Ieder weet, dat onze tijd nog steeds, met name onder de groote volksmassa, een scherpuitkomend materialistisch stempel draagt. Men wijdt niet alleen zijn volle aandacht, maar bovendien alle energie aan den stoffelijken kant van het leven. De groote en inderdaad ernstige broodvraag: „Wat zullen wij eten, wat zullen wij drinken, en waarmede zullen wij ons kleeden?" legt bijna uitsluitend beslag op de harten. Men besteedt de dagen en jaren met het aankoopen van een akker, het ploegen met vijf juk ossen en het trouwen van een vrouw, maar men houdt geen tijd over om naar de bruiloft van het Koninkrijk der hemelen te gaan, — hier ligt de afwijzing op vele lippen: „Ik bid u, houd mij voor verontschuldigd!" Hoe vlak wordt het leven, indien het hoogere en hemelsche en eeuwige er zoo goed als geheel uit verbannen wordt! 't Doet denken aan de Karthuizer monniken, toen zij midden in de prachtige bergwereld hun eerste klooster mochten bouwen. Zij deden het inderdaad. Van buiten gezien waren er echter niets dan blinde muren. Heel de weelde van uitzicht rondom naar de wijdte met de besneeuwde toppen werd aan de bewoners ontzegd: de éénige vensters zagen op een nauwe binnenplaats uit. Vrijwillige armoede dus! Vinden wij deze vrijwillige armoede in onze dagen niet bij velen terug? Zij hebben slechts oog en hart voor de stoffelijke en tijdelijke belangen, zij bestaan slechts voor de dingen, die beneden zijn en verwaarloozen alles wat boven is. Men kan veilig zeggen, dat hun levenshuis alléén uitzicht op de binnenplaats eener toch altoos beperkte wereld heeft. Hun blik reikt niet verder dan over de enge ruimte tusschen de wieg en het graf. Maar voor de eeuwigheid, die er aan alle kanten omheen ligt met haar verheffende uitzichten en verwachtingen; voor de geestelijke wereld der onzienlijke dingen, die de ziel des menschen alléén kunnen bevredigen, hebben zij veelal geen blik, geen hart, ja, zelfs niet eens een gedachte! Zou het niet goed zijn de kinderen van jongsaf te leeren, dat er toch óók nog iets anders is dan wat men met de oogen ziet, met de handen tast en met de smaakzenuwen proeft? Dat er ook nog diepere levensvragen zijn, dan die van het dagelijksche brood? Wie is God? Wat is mijn ziel en geweten? Waar komt de zonde vandaan en hoe word ik er van verlost? Wat is de eeuwigheid, en wat de dood ? Wat de hemel, en wat het oordeel ? Wie is Christus? Waartoe is Hij in de wereld gekomen? Ziedaar enkele levensvragen, die toch zeker niet van alle beteekenis ontbloot zijn. Maar hoe zullen onze zonen en dochters er mede vertrouwd raken en er een antwoord op vinden, indien zij niet onderwezen worden in de Bijbelsche waarheid, die ook bij deze raadselen een lamp voor den voet en een licht op het pad is? De voornaamste drangreden tot de religieuse opvoeding op catechisatie is hiermede echter nog niet genoemd. Het is den catecheet immers niet uitsluitend om het aanbrengen van kennis te doen, hij begeert het hart der kinderen te treffen om ze tot het geloof in Christus te bewegen. Hij kan hun dit geloof natuurlijk niet schenken, het is een gave Gods, waarover Hooger Hand alléén te beschikken heeft. Maar indien Christus bevolen heeft het Evangelie tot allen uit te dragen; en indien Paulus schrijft, dat het geloof uit 't gehoor, en dit weder uit het Woord Gods is, dan volgt daaruit, dat de Geest des Heeren de prediking en tevens het catechetisch onderwijs wil gebruiken om het geloof in de harten te wekken. Als de ouders dit slechts verstonden! De meesten hunner, voor zoover zij tot de Gemeente behooren, zijn nog wel eens bekommerd over de ziel hunner kinderen, zij beseffen in ernstige uren zeer goed, dat de ziel ten slotte meer dan het lichaam is, en zij zouden God danken, wanneer zij de eerste ritseling van het geloofsleven bij hun kroost mochten waarnemen. Hier komt echter terstond de vraag naar voren, waarom zoovelen dan toch verzuimen hun jongens en meisjes het godsdienstonderwijs geregeld te laten volgen? Wie het doel begeert, moet de middelen niet verachten. Er zal geen oogst van geestelijk leven op den akker des harten kunnen rijpen, indien het zaad des Evangelies er niet vooraf in uitgestrooid is; en de beste zaaitijd zijn de jaren der jeugd, waarin het hart nog ontvankelijk is en de woorden des levens er gemakkelijker dan op later leeftijd in opgenomen worden. 't Is één der rijkste vreugden van het herderlijke ambt, wanneer de catecheet bij één zijner leerlingen een ontwakende belangstelling in de dingen van Gods Koninkrijk opmerkt. Een opzettelijke mededeeling is er niet voor noodig. Men ziet het aan de manier van luisteren, aan den eerbied bij het bidden en danken, aan een begrijpenden blik bij het heengaan. Catechiseeren is een teer werk. Men heeft er zachte handen voor noodig. 't Bestaat waarlijk niet alleen in het opzeggen en overhooren van vragen. Er wordt in de stille leerkamers aan het jeugdige zieleleven gearbeid. En meer dan één kinderhart leerde er Jezus Christus persoonlijk als Zaligmaker aanbidden. Het catechetisch onderwijs wordt ook dienstbaar gemaakt aan het opkweeken van 't geloof, wanneer het eenmaal gewekt is. De ouders mogen niet vergeten, dat het opgroeiend geslacht juist in de jaren verkeert, waarin het hart en het hoofd 't meest met den twijfel te strijden heeft, 't Is de kritieke levenstijd. Jongens en meisjes van zestien tot twintig jaar, die anders wezenlijk niet onver- schillig zijn, hebben het dikwijls, o, zoo moeilij-k. Zij beginnen soms te twijfelen aan wat tot dusver onomstootelijk voor hen vaststond en komen wel eens in verzoeking om met alles te breken. Wat moet er in deze innerlijke worsteling van ze worden, indien zij in dien benauwenden tijd geen hart vinden, dat hun wankelingen begrijpt, geen hand die hen op de rechte paden leidt, geen oog dat hen met liefde en waakzaamheid gadeslaat? Groote jongeris-catechisatie. Groote meisjes-catechisatie. 't Staat daar zoo koud en onbewogen. Maar de ouders moesten eens weten wat er achter die eenvoudige woorden ligt. In die uren wordt er gevochten om de ziel der opgeschoten kinderen, wier geloof niet zelden heftig bestreden wordt. Zij komen, helaas, niet allen veilig door de kritieke jaren heen. De teederste herderstrouw en de mannelijkste raad schieten soms te kort om ze in 't spoor der godsvrucht te houden. Maar velen wassen toch gaandeweg op in de genade en kennis des Heeren. En dan kan men ze met gerustheid het groote leven met al zijn verleidende machten inzenden, ... die mèt hen is, is altoos meer dan die tégen hen zijn. Vooraf gaat echter de openbare belijdenis. Zij is de kroon op het catechetisch onderwijs. 't Is een stil feest voor de Gemeente, wanneer de jongelingen en jongedochters met een eerlijk hart belijden te gelooven in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde; in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere; en in den Heiligen Geest. Ontroerend is het oogenblik, waarop zij hun voornemen uitspreken om door Gods genade bij deze belijdenis te volharden, de zonde te verzaken, te streven naar heiligmaking, en hunnen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en sterven getrouw te volgen, gelijk aan zijn ware belijders betaamt. God make hen daartoe bekwaam. Hij doe hen gevoelen, dat zij gesteund worden door de wolk van getuigen, die hen in de ure der belijdenis omringde. Hun geloof is een persoonlijke zaak. Maar zal het bloeien, dan moet het wortelen in de gemeenschap der mede-discipelen. Eén alléén is zwak. Maar in de gemeenschap met anderen wordt de zwakke als David. Dat is de zegen van den belijdeniszang: Door éénen Heer zijn onze harten Door éénen Geest en Doop vereend, Eén Trooster is het, die in smarten, Ons samen sterkt en hulp verleent, 't Is één geloof, waardoor wij leven, Eén hoop op onze zaligheid. Eén hart wilt Gij ons allen geven, Dat hebt Gij zelf ons toegezeid! DIT BOEKJE IS VOOR EVANGELISATIEDOELEINDEN TE VERKRIJGEN BIJ DEN HEER H. DE VRIES HOOFD DER CHR. SCHOOL GUYOTPLEIN - GRONINGEN TEGEN 5 CENT PER EXEMPLAAR. MEDE VERSCHENEN EN OP DEZELFDE VOORWAARDEN AAN HETZELFDE ADRES VERKRIJGBAAR: DE DOOP VAN UW KIND DOOR Prof. Dr. W. J. AALDERS Ouderling der Ned. Herv. Gemeente te Groningen.