CB 30519 EEN DURE PLICHT EEN 21-TAL VRAGEN INZAKE SABBATVIERING BEANTWOORD DOOR K. VAN ES — 1929 — II EEN DURE PLICHT EEN 21-TAL VRAGEN INZAKE SABBATVIERING BEANTWOORD DOOR K. VAN ES — 1929 - U • ? . £ ons bo«Jc Jan Pan Koenstr 7Gtoi« Utr#»mt Bij den Heer P. Wilson te Hilv ersum is een kleine brochure verschenen, waarin aan de Sabbatisten en Zevendedags-Adventisten 21 stuks, naar het oordeel van den schrijver vernietigende vragen worden gericht. Aan die vragen heeft het Zoeklicht van 2 Maart j.1. in breeder kring publiciteit gegeven. Deze vragen werden in het openbaar gesteld. Daarom wensch ik ze ook in het openbaar te beantwoorden. De eerste vraag luidt: L Vertelt ons door wien, waar en wanneer aan de Volken is geboden de Wet van Mozes te houden? Rom. 2 : 14. Antwoord. God heeft maar één volk gekend, waaraan Hij zich op bijzondere wijze heeft geopenbaard en waaraan Hij Zijne Wet heeft gegeven. Deze vraag is dus niet ad rem. P s. 147 : 19, 20: Hij maakt Jakob Zijne woorden bekend, Israël Zijne inzettingen en Zijne rechten. Alzoo heeft Hij geen volk gedaan, en Zijne rechten die kennen zij niet. Deut. 14 : 2: Gij zijt een heilig volk den Heer Uwen God en u heeft de Heere verkoren om Hem tot een volk. des eigendoms te zijn uit al de volken, die op den aardbodem zijn. Veel meer teksten van gelijke strekking zouden we kunnen aanhalen, waaruit blijkt dat de Volken stonden buiten den geopenbaarden wil des Heeren. De Apostel Paulus leert het ons zoo duidelijk in zijne brieven aan de Romeinen en de Efezen, dat wij door het geloof in Christus uit de Volken worden uitgeleid en ingelijfd bij. dit bijzondere, uitverkoren volk, bij het ware Israël. E f. 2 vs. 11—19. Daarom gedenkt dat gij die eertijds Heidenen waart, dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld. Maar nu zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus, want Hij is onze vrede, die deze beiden (Jood en Heiden) één gemaakt heeft. . Zoo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburger;, der heiligen en huisgenooten Gods. Hieruit zien we dus duidelijk, dat de Heidenen door het geloof in Christus ingelijfd worden bij het Oude Verbondsvolk Israël. Dus de geloovige Jood en de geloovige Heiden zijn één in Christus en vormen tezamen het Geestelijk Israël. Beiden zijn ze opgenomen in het Verbond dat God met Abraham, Izaak en Jacob gemaakt heeft. Gal. 3 : 29: Indien gij van Christus zijt, zoo zijt gij Abraham's zaad, en naar de beloftenis erfgenamen. Gal. 4 : 28: Maar wij, broeders, zijn kinderen der beloftenis, als Izaak was. In denzelfden geest, maar in eenigszins andere bewoordingen schrijft Paulus in Rom. 11 vs. 13—24, in de gelijkenis van den goeden en den wilden olijfboom (Israël en de Volken), en hij besluit, schrijvende tot de geloovigen uit de Volken, ziende op Israël: Indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom, die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt, hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom worden ingeënt? Zoo zien we dus, dat de Volken verre stonden van de openbaring des Heeren, van Zijn heilige Wet en van Zijn heilig verbond en dat zij eerst krachtens het verbond met Abraham „den wortel en de vettigheid des olijfbooms" deelachtig konden worden. De Heidenen waren „natuurlijke takken" aan den „wilden olijfboom", die als mensch wel een geweten hadden, dat hen beschuldigde of ontschuldigde (Rom. 2 : 14), maar die de ware kennis en maatstaf voor goed en kwaad — volgens de heilige Wet des Heeren — niet kenden. Vraag I. De heer Wilson zegt: a. De Sabbat werd aan Israël gegeven op den berg Sinaï. Antwoord. De Sabbat bestond vóór de afkondiging van de Wet des Heeren op den Sinaï. (Gen. 2 : 3). Zie ook Ex. 16 : 20 30. Daar is Israël nog in de woestijn Sin en vinden we den Sabbat als een bestaande instelling. Want als sommigen op den Zevenden dag toch uitgaan om manna te verzamelen, zegt de Heere: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijne geboden en Mijne Wetten? 'n Duidelijk bewijs dat Israël wist, dat de Sabbat tot des Heeren geboden behoorde. Dat God later dit gebod, met de negen andere, op de steenen tafelen schreef, bewijst de onveranderlijkheid van dit gebod. Vraag I. De heer Wilson zegt: k De Sabbat was een teeken tusschen God en Israël. Ex. 31 : 16, 17. Antwoord. De Heere Jezus zegt: De Sabbat is gemaakt om den mensch. Dit is geheel niet in strijd met het „teeken", door den heer Wilson bedoeld.' De Jood is ook een mensch. Vraag II. Vertelt ons door wien, waar en wanneer een onderscheid is gemaakt tusschen de Zedelijke en Ceremonieele Wet? Voor ieder gebod, ceremonieele of zedelijke Wet, gold dezelfde vloek. Deut. 27 : 26. Antwoord. Dit onderscheid is door God Zelf op zeer nadrukkelijke en nauwkeurige wijze gemaakt. In Deut. 5 : 6—21 vinden wij een herhaling van de Wet der tien geboden. En dan lezen we in vs. 22: Deze woorden sprak de Heere tot uwe gansche gemeente op den berg uit het midden des vuurs. der wolk en der donkerheid, mei een gropte stem en deed daar niets aan toe, en Hij schreef ze op steenen tafelen en gaf ze mij. Verder lezen we in vs. 30: Ga, zeg hun, keert weder naar uwe tenten, maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke alle geboden en inzettingen en rechten, die gij hun leeren zult, dat zij ze doen in het land, hetwelk Ik hun geven zal om dat te beërven. Kan het duidelijker? De tien geboden schreef de Heere met eigen vinger op de steenen tafelen en, let daar wel op, H ij deed daar niets aan toe. Bij de afkondiging dezer geboden, onder zoo ontzaglijke teekenen, is het volk er bij. Vóór de afkondiging der andere wetten moest het volk naar zijn tenten gaan, en van deze wetten wordt nadrukkelijk gezegd, dat ze bestemd waren voor het land, waar ze heengingen om dat te beërven. Er is nog meer. In Deut. 10 : 1—5 lezen we van de Ark, die Mozes moest maken en de twee steenen tafelen daarin leggen. Doch alle andere wetten moest Mozes in een boek schrijven en naast de Ark leggen. Dus ziet men dat Zedenwet en Ceremonieele Wet op Gods bevel wel ter dege nauwkeurig onderscheiden moesten worden. Bezien we nog even Ex. 25 : 16—22 dan merken we op, dat de Ark, waarin de steenen tafelen moesten worden gelegd, moest bedekt worden met het Verzoendeksel. Vs. 21, 22: Gij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. Aldaar zal Ik bij u komen en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tusschen de twee cherubs, die op de Ark der getuigenis zijn, alles wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. De heer Wilson voegt aan Vraag II toe: a. „Meester, welk is het groote gebod in de Wet?", zoo vroeg een wetgeleerde. De Heere Jezus noemde twee geboden, die niet gevonden worden in de z.g. Zedelijke Wet, en zeide: Aan deze twee geboden hangt de gansche Wet en de Profeten. Matth 22 • 3540; Deut. 6 j 5; Lev. 19 : 18. Antwoord. Schoon is deze uitspraak. Voor den wetgeleerde was ze trouwens niet nieuw — vergelijk Luk. 10 : 26, 27 omdat de eerste tafel over de liefde tot God, de tweede over liefde tot den naaste handelt. De liefde tot God kan zeker allerminst tot zijn recht komen door overtreding van een van Zijne heilige geboden. De Heere Jezus omvat eenvoudig met Zijn antwoord de geheele Wet, en wil alleen zeggen, dat liefde de vervulling der Wet is fZie 1 Joh. 5 vs. 2, 3; Joh. 15 vs. 10.) Vraag III. Hebt gij nooit gelezen dat wij vrijgemaakt zijn van de Wet, waarbij één uit de tien geboden is genoemd?, n.1. Gij zult niet begeeren, Rom, 7 : 6—7. Antwoord. Wanneer wij het „vrij van de Wet" zóó zouden opvatten, dat ook dit gebod tot ons niets meer te zeggen zou hebben, dan zouden we zeker allerminst de gevoelens van Paulus deelen. De Apostel zegt, dat door de Wet „de kennis der zonde" is. Volgens zijn eigen getuigenis zou hij niet geweten hebben, dat begeeren zonde is, indien de Wet niet zeide: Gij zult niet begeeren. Dus begeeren is, evenals het altijd geweest is, zonde, en Paulus zegt: wie de zonde doet, is een dienstknecht van de zonde. Wie dus een of meer van de tien geboden moedwillig overtreedt, is een dienstknecht van de zonde. De Apostel zegt het zeer nadrukkelijk (Rom. 8 : 6), dat het zich niet onderwerpen aan de Wet van God een kenmerk is van „vleeschelijke gezindheid". Leidt het dienen „in nieuwigheid des geestes" tot overtreding van den duidelijken zin der letter van het gebod? — Paulus had een vermaak in de Wet Gods naar den inwendigen mensch en voor David waren Gods geboden begeerlijker dan goud en zoeter dan honing. Ik meende dat voor den wedergeborene nog altijd geldt het woord: „Ik zal Mijne wetten in hun verstand geven en in hunne harten zal Ik die inschrijven." Vraag IV. Hebt gij nooit gelezen dat de geboden, in steenen gedrukt, te niet zijn gedaan? 2 Kor. 3 : i—18. Wilt gij ons zeggen wie die weer heeft hersteld? Antwoord. Neen, dat heb ik nooit gelezen. Wel dikwijls 2 Cor. 3 : 1—18; Uw lezen schijnt zeer gebrekkig te zijn, daar U het aangezicht van Mozes met de Wet der tien geboden verwart. In vs. 7 lezen wij: Indien de bediening des doods, in letteren bestaande en in steenen gedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzoo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien, om de heerlijkheid van zijn aangezicht, die te niet geda a n z ou w o r d e n, en in vs. 13 zegt Paulus: Wij doen niet gelijk Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan zou worden. Wat zou er nu te niet gedaan worden? De Wet des Heeren? Neen, de glans van Mozes' aangezicht, en de bediening des doods, dat wil niet zeggen: de gehoorzaamheid aan Gods geboden, maar de gezindheid van Israël, dat de geestelijke beteekenis der Wet niet verstond, en dat vergeefs in uitwendige betrachting der geboden de zaligheid zocht. Had Paulus hier geleerd, dat de Wet der tien geboden te niet gedaan zou worden, dan zou hij met zichzelf in strijd zijn gekomen. (Zie Rom. 3 : 31; Rom. 8 : 7, 8). Ook zou de Heere hem dan moeilijk een uitverkoren vat hebben kunnen noemen^ daar Jezus zelf geleerd had, dat lichter hemel en aarde zouden voorbijgaan, dan dat één tittel of jota van de Wet zou vallen. Vraag V. Hebt gij nooit gelezen dat het handschrift, dat tegen ons was, uitgewischt is? Col. 2 ■ 14—16. a. uitgewischt; b. wegge- sïbbaten0' 3311 KrUlS genageld; d' «iemand oordeele u in Antwoord. Zeker hebben we dat gelezen en we gelooven dit volkomen. Ook denken we er met aan: iemand te oordeelen in sabbaten of feestdagen. Men kan ze beschreven vinden in Lev 23 met bepaling van maand en dag, waarop ze gevierd werden.'Wij bepalen ons alleen bi, den door God zelf geheiligden en gezegenden Sabbatdag, den dag des Heeren, den zevenden dag, door Hem /.elt aangewezen en onwankelbaar vastgelegd in Zijne heilige Wet. Vraag VI Hebt gij nooit gelezen: „De een acht wel den eenen dag boven den anderen dag; maar de ander acht alle dagen gelift: een iegeh,k zi, m zijn eigen gemoed ten volle verzekerd?" Rom! 14 : 5^ Waarom heelt de Apostel niet bevolen om den Sabbat boven de andere dagen te achten? Antwoord. Paulus zegt niet hoe hij, maar hoe anderen de zaak beoordeelen. De vraag is: welke opvatting is de juiste? Volgens dezen tekst kan men evengoed „den eenen dag boven den anderen , als „a de dagen gelijk" stellen. „Alle dager, gelijk" bestaat practisch alleen bij menschen, die geen godsdienstig beginsel zi,n toegedaan. Vatten we den tekst zóó op, dan heeft de Kerk een groote fout begaan met den Zondag als Rustdag te houden, b o v e n de andere dagen. Paulus zelf bleef den Sabbat houden en de eerste Christelijke Kerk eveneens De Heidenen kwamen, zonder bevel, de Evangelieprediking van Paulus op Sabbat bijwonen, (Hand. 13 vs. 14 en 44 Hand. 16 vs. 13, Hand. 17 vs. 2) Bovengenoemde tekst wordt geregeld aangehaald door hen die met alle macht den Zondag verdedigen. Blijkbaar is hun bedoeling geli-kmis ë' maar Wd de Sabbat met de andere dage° Vraag VIL Indien wij den Joodschen Sabbat moeten houden, waarom werd dat dan niet bevolen in den belangrijken brief der v^gtten? ^ °uderB,*en? Hand 15 : ^ Hebben ze dat sonï S«hKnJA°LM" ^ • V?°rf fStDde ?Pmerkiné dat ons geen „Joodsche Sabbat bekend is. In den Bijbel vindt men daar niets van. Het is een mtvintbng van de dwalende Kerken, die een anderen dag hebben gesteld in de plaats van den door God geheiligden rustdag. In fix. ól vs. 15 lezen we van den zevenden dag dat hij is „de Sat>bat tZiï 'T% tt^^ Heeren " In Ex 20 : «i wórdt hfj genoemd: -de Sabbat des Heeren uws Gods". Die dag was Gods Sabk5 «ehedigde-dag, reeds lang voordat er Joden waren, een v»n £ 6£Schenk' ^gteekenend uit het Paradijs, ter herdeAking £ l i5eTeTren TUS\ na het volbrachte Scheppingswerk. fin hebt U er wel eens op gelet, dat in dezen belangrijken brief met een der tien geboden genoemd wordt? Wanneer^ om dezen brief, het Vierde gebod niet meer van kracht zou zijn, waar blijven dan de andere negen? Neen, het gold hier alleen enkele bepalingen, die nog aangehouden zouden worden naast de Wet des Heeren. Vraag VIII. Waarom heeft de Apostel Paulus, die schreef door den Heiligen Geest, in al zijne brieven nagelaten te zeggen, dat de Christenen den 7den dag moesten gedenken? Vergat hij dat ook? Antwoord. Blijkbaar heeft Paulus dit niet noodig geacht, daar zoowel de Christenen uit de Heidenen als uit de Joden den Sabbat hielden. Om niet in herhaling te treden, herleze men ook de teksten in het antwoord op vraag VI. Ik kan dit nog aanvullen met te verwijzen naar Handel. 18 : 4, alwaar wij lezen: En hij handelde op eiken Sabbat in de synagoge, en bewoog tot het geloof Joden en Grieken. Paulus hield dus den Sabbat, en predikte op dien dag het Evangelie en wij als goede navolgers van Paulus doen hetzelfde, temeer daar Paulus op verschillende plaatsen aanmaant zijn navolgers te zijn. 1 Cor. 4 : 16: Zoo vermaan ik u dan, zijt mijne navolgers. 1 Cor. 11 : 1: Weest mijne navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. Fil. 3 : 17: Weest mede mijne navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzöö wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. Zondagvierders zijn derhalve geen navolgers van Paulus, maar van een oud, heidensch gebruik. Vraag IX. Indien de Christenen den Sabbat moeten houden, waarom maakten de Apostelen en eerste Christenen de groote fout om hun voornaamste vergadering te houden op den eersten dag der week? Handel. 20 : 7 (Vgl. 1 Cor. 16 : 1.) Antwoord. Vooreerst de opmerking dat de Apostelen en de eerste Christenen deze groote fout niét begingen, daar zij hun voornaamste vergaderingen niet op den eersten dag der week hielden. De Heer Wilson begaat hier wèl een groote fout, ten eerste om Hand. 20 : 7 aan te halen, welke tekst elk begrip van Zondagviering uitsluit, en vervolgens 1 Cor. 16 : 1 en 2, waar elk begrip van vergaderen uitgesloten is. Men oordeele zelf: % Hand. 20 : 7: En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeen*, gekomen waren om brood te breken, handelde .Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot middernacht. t> 1 Cor. 16 : 2: Op eiken eersten dag der wee&legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg. Alvorens ik.xleze fout ga bewijzèn, zou ik den Heer Wilson een vraag willen steüee hebben vergaderd, is hij weer op Maandag vertrokken. Hij heeft dus in die vijf dagen op den Sabbat gereisd. Waarom hebben ze dezen Sabbatschender niet gedood? Hand. 20 : 6—7. Antwoord: Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we allereerst naar ons antwoord op vraag IX, waaruit blijkt, dat Paulus op Zondagmorgen te voet van Troas naar Assus verreisd is. Aangezien hij zeven dagen te Troas heeft vertoefd, moet hij daar op of na Sabbat zijn aangekomen, acht dagen te voren. Was hij zelf kapitein op het schip, dat had hij het schip wel op de een of andere rede voor anker gelegd, maar aangezien hij slechts passagier was, zal hij zich naar de omstandigheden te schikken hebben, zoodat hij den Sabbat niet behoefde te schenden. Dat hij dit niet gedaan heeft blijkt wel als hij zeide: Mannen, broeders ik die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten (Hand. 28 : 17). De Heer Wilson zal dus, als hij zijn standpunt wil handhaven, moeten toegeven, dat Paulus hier in alle vrijmoedigheid leugen sprak, want een Sabbatschender kon dit niet zeggen. En dit zou niet de eenige maal zijn dat Paulus onwaarheid sprak, want in Hand. 25 ; 8 zegt Paulus: Ik heb noch tegen de wel der Joden, noch tegen den Tempel, noch tegen den Keizer iets gezondigd. Is varen dan op Sabbat volgens de wet verboden? Vraag XXI. Luister nu naar wat Mr. D. M. Canright, die gedurende vele jaren één der voornaamste Predikers was onder de Adventisten, zegt van het houden van den Sabbat: „Na 28 jaren den Sabbat te hebben gehouden; na meer dan 1000 menschen bewogen te hebben den Sabbat te houden; na mijn Bijbel vers voor vers meer dan 20 maal gelezen te hebben; na onderzocht te hebben iederen tekst, regel en woord die van den Sabbat spreken; na verscheidene boeken over den zevenden dag te hebben geschreven, die goedgekeurd zijn door mijne Adventistische broeders in 't geloof; na over de kwestie meer dan een dozijn keer te hebben gedebateerd en na alles overwogen te hebben in de vreeze Gods, ben ik ten volste verzekerd in mijn hart en geweten, dat de geheele Bijbel getuigt tegen het vieren van den Zevenden Dag." (Seventh Day Adventism Renounced) Pag. 185. Joh. 1 : 17: Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Rom. 10 : 4: Want hot einde der wet is Christus tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. . Gal. 3 : 25: Maar als het geloof gekomen is, zoo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester(wet). Hebr. 10 : 1: Want de wet, hebbende eene schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren gedurig opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. Rom. 7 : 6: Maar nu zijn wij vrij gemaakt van de wet (d.i. niet meer voor de wet gebonden), overmits wij dien gestorven zijn onder welken wij gehouden waren, alzoo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter. 2 Cor. 3 : 17: Waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. Col. 2 : 16 en 17: Dat u dan niemand oorde.ele in spijs of in drank of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbaten, welke zijn eene schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. Hand. 15 : 10: Nu dan wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaderen noch wij hebben kunnen dragen? Antwoord: Wanneer zou Mr. Canright de waarheid het dichtst nabij zijn geweest, die 28 jaren dat hij den Sabbat hield, of iater, toen hij getuigde dat de geheele Bijbel tegen het vieren van den Zevenden Dag leert. Ik vrees dat dit laatste getuigenis door vele Zondagvierders zelfs niet geloofd zal worden. Deze Heer Can- right schijnt wel vurig van geest te zijn geweest, want meer dan 1000 menschen tot den Sabbat bewogen te hebben, dit is werkelijk geen kleinigheid. Verder meer dan 20 maal den Bijbel vers voor vers gelezen te hebben en iedere tekst, regel en woord die van den Sabbat spreken onderzocht te hebben, is wel een bewijs dat hij er wel wat voor over heeft gehad. Maar wanneer het slot van onderzoek dan is, dat de geheele Bijbel getuigde tegen het vieren van den zevenden dag, dan heeft hij blijkbaar overal het oordeel Gods gelezen op het houden van den Sabbat. Het zou voor de geestverwanten van den Heer Canright wel de moeite waard zijn eens te lezen Jeremia 17 ; 21—27. De vraag mag wel gedaan worden of de Heer C. door denzelfden Geest geleid is als de Apostelen, die onder zulk een krachtdadige leiding des Heiligen Geestes stonden dat zij vreemde talen spraken en teekenen en wonderen deden. Een getuigenis als van Canright was hun echter geheel vreemd, de Sabbat bleef ongerept voortbestaan. Nu heeft Canright 20 maal zijn Bijbel onderzocht, doch de ■Joden hebben den Bijbel (tenminste het oude testament) misschien wel 200 maal onderzocht, maar hebben daarin tot op heden den Christus nog niet gevonden, alhoewel al wat de Christus wedervaren zou van kribbe tot kruis er duidelijk in te vinden is. Zelfs is er veel dat vervuld is door de Heidenen, zooals het bevel van beschrijving door Keizer Augustus, waardoor Jezus te Bethlehem geboren werd; het verdeelen der kleederen door de Romeinsche soldaten; het loten om den rok en het niet breken van de beenderen, zooals bij de moor denaars, verder het doorsteken van Zijne zijde, enz., wat alles duidelijk in het profetisch woord wordt omschreven. En ondanks dit alles vinden de Joden daarin den Christus niet. Blijkbaar onderzoeken de Joden op dezelfde wijze als de Heer Canright. Wat de Bijbelteksten betreft, door den Heer Wilson aan het slot gegeven, daarop antwoorden wij, dat wij den Bijbel van Gen. 1 tot üpenb. 22 als het Woord van God erkennen. Wanneer dus de heer Wilson meent, dat de beginselen van de Z. D. Baptiste-Gemeente in strijd zijn met deze teksten, dan kan men ons dit aantoonen en wij zullen hem gaarne van antwoord dienen. Hiermede meen ik voldoende de vragen van den Heer Wilson beantwoord te hebben. Mijn wensch is, dat deze vragen en antwoorden de lezers brengen mogen tot onderzoek van het Woord van God, dan kan er zeker nog iets goeds uit geboren worden. De Heere helpe en leide u in dat onderzoek door den Geest der Waarheid. Het was ons een groot genoegen, dat wij door het beantwoorden van de door den Heer Wilson gestelde vragen nog eens weer hei volle licht mogen laten schijnen op den heiligen eisch van het Sabbatsgebod. Gratis verkrijgbaar bij het tractaatgenootscfaap BEREA, Piassingel 10, Overschie, de volgende tractaten: 1. Zijn de tien geboden verbindend voor Jood en heiden? 2. De wekelijksche rustdag. 3. De N.-Testamentische Sabbat. 4. Heeft Christus den Sabbat of de wet der tien geboden afgeschaft? 5. De dag des Heeren. 6. Keizer Constantijn en de Zondag. 7. Is de Sabbat door Christus of Zijn apostelen verzet van den 7en op den len dag der week? 8. Doop van Kerkvaders. 9. Katholiciteit en sectarisme. 12. Is het vierde gebod nog van kracht? 13. Heilig of gemeen. 14. Tot tweemaal toe. 15. De sabbatskwestie in een notedop. Pro en contra. 16. Gelooft gij, Gereformeerden, dat nu werkelijk? 17. Wat leert ons de Bijbel omtrent Sabbat en Zondag? X*XX***ft*X*K De wonderen der profetie " door Ds. URQUHART 2e druk eenvoudig gebonden f 0.50 franco p. p. Verkrijgbaar bij het Tractaatgenootschap BEREA, Piassingel 10, Overschie. xxxxxxxxxxxx Mooooooooooom oVELE VONDEN! 2 Een getuigenis naar aan- $ X leidingvan JOH. DE HEER's X q brochure: i 0 „Het Zevendedags-fldvenlisme $ 0 en de Sabbat" 0 0 door Ds. P. TAEKEMA. 0 0 Prijs f 0.30 fr.p.p. O o — o O Verkrijgbaar bij het O O Tractaatgenootschap O O BEREA, Piassingel 10, O O Overschie. O O o MOOOOOOOO€>OOm OVERDRUK UIT DE BOODSCHAPPER.