MB 02224 pm WAAHIDT! Een Woord aan onze Jongelingen door Zendelihg der „Nederlandsche Middërnachtzending-Vereeniging.'' La Rivière & Voorhoeve Zwolle. WAAKT en BIDT! Een Woord aan onze Jongelingen DOOR W. A. VROEGOP. Zendeling der .Nederlandsche Middernachtzendlng-Vereenlging.'' La Riviêre <£ Voorhoeve Zwolle. WAAKT EN BIDT. Hercules op den Toen Hercules nog èen jongeling tweesprong. waS; _ zoo ^-haalt de Grieksche fabelleer —, kwam hij eens al dwalende op een punt, waar zich de weg in tweeën splitste. Nog onzeker, welke richting hij kiezen zal, ziet de jongeling plotseling twee godinnen verschijnen. De eene, bekoorlijk van gestalte en schoon van aangezicht, treedt vriendelijk glimlachend op hem toe, slaat haar arm om zijn hals en belooft hem het rijkste genot ten de grootste vreugde, wanneer hij haar volgen wil. „U volgen?" vraagt Hercules, die zich al dadelijk tot de vrijpostige schoone aangetrokken gevoelt. „Maar wie zijt gij en waarheen wilt ge mij leiden?" „Mijn naam is Genot," antwoordt de godin; „maar mijn vijanden noemen mij Ondeugd. Volg mij slechts, dan zal ongestoorde wellust uw deel zijn." „En wie zijt gij?" zoo wendt Hercules zich tot de tweede godin. „En wat zult gjj geven als ik u volg ?" „Mijn naam," antwoordt de aangesprokene, die zich, den jongeling wenkend, op een bescheiden afstand heeft gehouden, „mijn naam is Deugd. Wanneer ge u aan mijn leiding toevertrouwt, dan wachten u strijd en beproeving, maar ook hooge eer en blijvende roem." „Dan zult gij mijn leidsvrouw zijn!" roept de jongeling uit. En de zich opdringende Ondeugd vastberaden van zich stootend reikt hij Deugd de hand, verlangend naar den strijd, die hem de kroon der eer zal doen verwerven. En Deugd hield haar woord, want Hercules werd de eerste held zijns volks, van wien later de dichters vol geestdrift zongen, en wien zelfs een plaats was bereid onder de goden van den Olympus. * * * Eigenaardige Over dien'tweesprong van Hercules geraren Tan den voert ons aller levensweg, jeugdige jongelingsleeftijd. lezers! Wanneer de jongensjaren achter ons liggen, wanneer de knaap man begint te worden en het lichaam zijn volle, heerlijke ontwikkeling heeft verkregen, dan ontwaken er in ons hart neigingen, die we weldra leeren kennen als neigingen tot de vrouw. Gelijk alles, wat uit de Hand des Heeren komt, zijn die neigingen naar hun oorsprong kuisch en rein. Ze zijn door den wijzen Schepper iederen normalen man ingeboren. Ze vormen de drijfkracht, die de echtgenooten bij elkander brengt, het snoer, dat hen blijvend verbindt, het fundament van het door Gcd in het Paradijs ingestelde huwelijk. Maar de schendende hand des Boozen, die zich uitstrekt naar alles Wat God schiep, heeft ook die oorspronkelijk kuische neigingen van den man tot de vrouw bedorven. De menschenmoorder van den beginne zet die reine gevoelens om in booze hartstochten, die zich met groote kracht kunnen doen gelden. Hij neemt allerlei middelen te baat, om die hartstochten op te wekken en aan te wakkeren. Vooral in de jongelingsjaren, wanneer de eigenaardige behoefte aan een levensgezellin ontwaakt, beijvert hij zich om ons te vangen in de netten van wellust en ontucht, die Jozef ontvlood, met den uitroep: „Zou ik zulk een groot, kwaad doen, en zondigen tegen God?" En Satan zoekt den val des jongelings met temeer list en geweld, omdat hij de waarheid kent van het spreekwoord: „die de jeugd heeft, heeft de toekomst." Want heel dikwijls wandelt de man voort op het pad, dat hij als jongeling insloeg. De jongelingsjaren zijn in vele gevallen van grooten invloed op heel het volgende leven. Nu is ons aller hart van nature boos. In zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren zijn we uit onszelve steeds geneigd, aan de lokstemmen des duivels het oor te leenen. Wanneer wij eerlijk antwoorden willen op de vraag, of ook in ons hart soms geen onreine gedachten opwellen, dan zal ons antwoord bevestigend moeten luiden, wie we ook zijn. Dan zullen we moeten belijden, — zy het met smart en schaamte! — dat ook in ons vleesch niets, goeds woont, en dat ook in onze ziel de begeerte kan ontwaken naar de „gestolen wateren en het verborgen brood." Ja, dan zullen we zooveel verkeerds te erkennen hebben, dat de moed tot tegenstand en de hoop op behoud ons geheel begeven, tenzij we geleerd hebben te bidden: „Schep mij een rein hart, o, God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest I" Alleen ln Gods Laat mij u vóór alle dingen eens kracht wordt de vertrouwelijk mogen vragen, lezers, Booze orerwonnen. Qf die De(je reeds de uwe is geworden? Ik hoop het van harte! Want alleen dan zult gij sterk zijn en den Booze overwinnen. Alleen dan, wanneer ge in 't volle besef van uw eigen zwakheid, voelende dat de machtige stroom der zonde u meeslepen zal, de armen slaat om het kruis van Christus, alleen dan zijt ge veilig, en zeker van de overwinning. Kent ge echter de bede om een rein hart en een vasten geest nog niet, weet dan, dat uw toestand gevaarlijk is! Buigt dan heden nog voor Jezus uw knieën! Smeekt Hem, dat Hij u de oogen opene, opdat ge 'tgevaar moogt zien! En leert bij uw Heiland de kracht zoeken die ge in uzelve mist, de kracht om staande te blijven in de ure der verzoeking. Men kan zedelijkheid prediken, in schrille kleuren de heülooze gevolgen der ontucht schilderen, tal van levensregelen tot beteugeling der booze driften voorschrijven, maar men kan door al deze dingen — hoe uitnemend ze ook mogen zijn als hulpmiddelen — niet de bron stoppen, waaruit al de onreinheid opwelt. Een reine geven uit een onreine kan alleen Hij, Die 's menschen hart vernieuwt tot een woonstede des Heiligen Geestes, en Die zoo vriendelijk en zoo ernstig noodigt: „Mijn zoon, geef Mij uw hart!" O, lezers, geeft Hem uw hart en bidt gedurig zekeren dichter na: „Ik ben toch zoo klein en zoo weinig, Maar 'kheb zoo'n behoefte aan U; Aan Uwe zeer dichte nabijheid, Voor immer en immer, voor nul O, leg Uwe Hand op mijn boezem! Mijn Heiland, in 't donkere land Kan 'k U zelfs geen oogenblik misserf; — Heer! neem dan mijn hart in Uw Hand!" * * Rechtstreeksche Dit alles met nadruk vooropstellenwaarschuwing; de, komen we tot de vragen, of het tegen de ontucht njet noodzakelijk is, de rijpere jeugd s noo g. rechtstreeks tegen het gevaar te waarschuwen, en het kwaad rechtstreeks te bestrijden." Er is een tijd geweest, dat men deze vragen vrij algemeen ontkennend beantwoordde. Men meende, dat het hier een onderwerp gold, 'twelk zich tot een kiesche bespreking niet leende. Men vond het bedenkelijk, over het kwaad te spreken, omdat er daardoor juist de aandacht op gevestigd werd. En met een beroep op het bekende woord: „heilige, zeer heilige onnoozelheid!" wees men élke afwijking van het heerschende gevoelen als een soort zedelijke ketterij terug. Maar de tijden veranderen I Ook in dit opzicht zijn ze veranderd. Mannen, wier woord gezag had, begonnen er op te wijzen, dat men, door het gevaar te verzwijgen, eigenlijk een struisvogeltactiek volgde, die velen noodlottig kon worden. Immers, de duivel sluit de oogen niet, al doen de menschen dit ; hij zwijgt niet, al houden de menschen zich stil. En hij zal niet nalaten, onze knapen en meisjes dingen in het oor te fluisteren, die wij, o, zoo gaarne! voor hen verborgen hadden gehouden. Daarbij is Satan er steeds op uit, het kwaad zoo aanlokkelijk mogelijk voor te stellen. Hij noemt het verborgen brood zoet en de gestolen wateren liefelijk. Hij hult de afschuwelijke gedaante der zonde in een fraai kleed en omhangt haar met klatergoud, den vogelaar navolgend, die bij den strik een lokaas aanbrengt om den vogel te verleiden en te vangen. Zoo treffend juist zegt dan ook de Spreukenschrijver van den verstandeloozen jongeling, dat hij „een vogel gelijk is, zich haastende naar den strik, en niet wetende, dat dezelve tegen zijn leven is." Dit alles overwegende kwam de meerderheid van hen, wien het heil der jeugd ter harte ging, tot het inzicht, dat op de ouderen de plicht rust, de jongelingschap tegen haar gevaarlijksten vijand te waarschuwen. Zij moeten der zonde haar masker afruk- ken, haar ten toon stellen zooals ze is, in al haar afzichtelijkheid, opdat onze jeugd zich huiverend afkeer e en den strik vermij de. De Heilige Schrift bevat tal van wenken en waarschuwingen, het geslachtsleven betreffende, gericht tot ouden en jongen beide, Mozes zondert de voorschriften van dezen aard niet uit, wanneer hij den Israëlieten gebiedt, de inzettingen en rechten des Heeren hun kinderen te leeren, daarvan sprekende als zij in hun huis zitten, en op den weg gaan, en nederliggen en opstaan. Salomo geeft in het eerste gedeelte van het Spreukenboek een reeks van lessen tegen de onkuischheid. Paulus waarschuwt in verschillende zijner brieven krachtig tegen hoererij en zelfbevlekking, alsook tegen het spreken van onreine taal en het opwekken van ontuchtige begeerten. We handelen dus geheel in den geest der Heilige Schrift, wanneer we tot de volwassen jeugd een woord van vermaan richten, dat zich aanpast aan de tegenwoordige toestanden. * * De Arabier en . Bekend is de fabel van den Arazfln kameel. bier en zijn kameel. De Arabier werd, in zijn tent zittend, lastig gevallen door zijn kameel, met de vraag, zijn neus in de tent te mogen steken, daar .dit lichaamsdeel buiten zoo koud werd. De Arabier willigde het verzoek in. Een oogenblik later verzocht het dier, heel zijn kop te mogen binnenbrengen. Ook dit werd toegestaan. Toen begon de kameel te klagen, dat zijn hals zou koud werd; die moest er toch eigenlijk ook nog bij in. De Arabier werd boos op den ontevreden vrager, maar ten slotte stond hij toch ook de laatstgevraagde gunst toe. Eenige minuten verliepen, toen volgde de vraag, alleen de schouders nog in de tent te mogen brengen. Wel schold en mopperde de Arabier geducht over de ontevredenheid van zijn viervoeter, maar het eind was, dat het dier andermaal zijn zin kreeg. Op die wijze kwam eindelijk heel de kameel in de tent, zoodat er voor den Arabier bijna geen plaats overbleef. Eenmaal binnen zijnde weigerde de indringer brutaalweg weer naar buiten te gaan'; hij bleef in de tent en deed wat hij wilde. Onzedeljjke taal. Denkt aan deze fabel, wanneer in uw tegenwoordigheid onreine taal wordt gesproken! Men behoeft, helaas! niet altijd de kringen der openbaar goddeloozen te zoeken, om een scherts te hooren, die de Apostel , ,vuile rede" noemt, 't Is haast niet te gelooven, hoe veel er in dit opzicht bij door kan in menig gezelschap van jongelieden uit christelijke gezinnen. En toch is die „vuile rede" één der hulpmiddelen van Satan, mijn lezers, om u op de glibberige paden der ontucht te lokken! Ze is dikwijls het middel, waarmee hij den aanval begint; de snuit van den kameel, die schijnbaar zonder nadeel binnen gelaten kan worden; maar die de opening maakt, waardoor het groote lichaam weldra volgen zal! Ik wil volstrekt niet beweren, dat velen onzer christelijke jongelingen de kringen zoeken, waar on- zedelijke taal gesproken wordt; ik geloof dit zelfs niet, en ik dank God, dat ik het niet behoef te gelooven. Maar ik weet, hoe licht men zonder het te zoeken in een gezelschap kan komen, dat „gemeene moppen tapt." Om maar iets te noemen: men kan, op reis zijnde, genoodzaakt zijn de spoorwegcoupé of de kajuit te deelen met een „vroolijk" troepje, dat den tijd tracht te korten door het vertellen van „aardigheden" van laag zedelijk gehalte. Men kan, logeerende bij een familielid of vriend, binnengeleid worden in een kring, waar zoo bij gelegenheid, als de stemming er in komt, wel eens „doorgeslagen" wordt. Als u zooiets overkomt maakt zich waarschijnügif in 'teerst een gevoel van ergernis van u meester. Ge zoudt hier liever niet zijn. Handeldet ge naar de inspraak van uw geweten, dan gingt ge dadelijk met een ernstig woord van protest weg uit deze omgeving, waar ge zulke oneerbare gesprekken in 't geheel niet verwacht had. Maar ge zijt er nu eenmaal; en ge Mog-elijke ge- vindt het toch wat kras, om voor TolgenranYalsche dezen enkelen keer door uw optreden schaamte. ^en vre(je te verstoren. Ge komt hier immers tóch niet weer terug I Bovendien zou men u misschien uitlachen als een preutschen, schijnheiligen vitter, als een sukkel zonder geest en flinkheid, wanneer ge over zoo'n kleinigheid als een „schuine mop" zoo'n drukte gingt maken! Vooral deze laatste overweging doet u besluiten, maar niets te zeggen. D rie kwart valsche schaamte en één kwart vrees om ongenoegen te wekken zijn oorzaak, dat ge de vuile praatjes maar stilzwijgend langs u laat heengaan. Voor dezen éénen keer zullen ze u geen kwaad doen en ge zult wel zorgen, dat ge ze niet weer te hooren krijgt! Maar uw teruggetrokken houding begint de vrienden op te vallen en prikkelt hen. Knipoogjes, glimlachjes, daarna wellicht een stekelige opmerking aan uw adres en.... in negen van de tien gevallen zult ge uw mond in een lachende plooi brengen. De zonde Let op den voortgang van 't kwaad, nu werkt door. reeds! Eerst nagelaten te protesteeren; daarna, zij het tegen wil en dank, meegedaan! De snuit van den kameel in uw tent! Het sprekend bewijs, dat er met de zonde niet straffeloos te onderhandelen valt! Wie met haar een verdrag aangaat wordt door haar bedrogen en overwonnen. Wat zal er nu verder gebeuren? Wel, ge zult er nu heel licht toe komen, de ongepaste scherts wat zachter te beoordeelen. Een beetje los, nu ja! Maar jongelieden zijn geen grijsaards en kunnen toch, als ze eens bij elkander zitten, niet altijd het gezicht in strakke plooien houden. Die „brave Hendrikken" zijn de ware broeders ook niet! Een enkele maal mag een pikante ui de saus wel kruiden; als men er maar ge,en dagelijkschen kost van maakt. Ja, maar als ge straks de vroolijke vrienden verlaat draagt gjj indrukken mee! Uw geheugen houdt vast, wat ge hoordet. Bij de minste aanleiding, soms zelfs zonder aanleiding, komen de schunnigheden in uw gedachten terug. Zij hangen u aan als klitten, die ge niet meer kunt afschudden. Ge zijt gelijk aan de hinde, waarvan Cats zong: „Een hinde, met een pijl geraeckt; — Waer dat se loopt, hoe dat se't maeckt, Waer dat se rent, door bergh en dal, Eilaesl t'en baet haer niet met al: De schicht, die haer aendoet de smert, Blijft vastgehecht, dicht onder 'thert!" En wanneer niet een Goddelijke Hand dien pijl uit de wonde trekt, werkt het gif, dat aan de punt zat, door, tot ge de machtelooze slaaf eener begeerte zijt geworden, die „steeds in uw ziel om verzadiging brult, immer vergrootend en nimmer vervuld." Daar komt nog iets bij. Wat het hart vervult doet den mond overloopen, en zoo kan het niet anders, of gif .zult op den duur gaan spreken over de dingen, waarmee uw verontreinigde geest zich steeds bezig houdt. Dan begint ge zelf een gevaar op te leveren. Weet ge waarom? Neemt eens een stuk papier en laat daarop een druppel olie vallen. Ge ziet dan, dat de vlek, door de olie gevormd, allengskens grooter wordt en alles besmet wat er mee in aanraking komt. De uitwerking van kwade samensprekingen, die goede zeden verderven, aanschouwelijk voorgesteld! En nu weet ik wel, dat het met het stilzwijgend aanhooren van onreine taal niet altijd zoo noodlottig zal loopen; maar dit verzeker ik u, dat het in vele gevallen wel gaat zooals ik aangaf. Ervaringen, in den arbeid der Middernachtzending opgedaan, bewijzen dit. En daarom in allen ernst één vraag: durft gij nog bidden: „leid ons niet in verzoeking!" wanneer ge de verzoeking niet ontvliedt? Er staat niet: „waakt en bidt als gij in de verzoeking zijt!" maar: „waakt en bidt, opdat gy niet in de verzoeking komt!" Ons wordt dus den raad gegeven, voorbehoedmiddelen te gebruiken. Maar wanneer we in de verzoeking zijn heeft de besmetting reeds plaats, zoodat we aan een voorbehoedmiddel niet genoeg hebben, maar een geneesmiddel moeten zoeken. Lezers, gevoelt ge het verschil ? Aarzelt dan toch nooit een moedig getuigenis te doen hooren, wanneer in uw tegenwoordigheid zedekwetsende taal gesproken wordt! Komt er dadelijk met beslistheid tegen op, in uw eigen belang en in dat van anderen! Geen verdrag met de zonde! Nooit en nergens! En helpt uw protest niet, gaat dan heen uit het gezelschap der spotters! Komt er nimmer weerl En weest steeds gedachtig aan het vermaan van Paulus: „Maar.... alle onreinheid.... laat onder u niet genoemd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt'; noch oneerbaarheid, noch zot geklap of gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer dankzegging. Want dit weet gij, dat geen hoereerder, noch onreine... erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God." * Onzedelijke Nauw verwant aan het spreken van onlectuur. reine taal is een ander kwaad: het lezen van slechte boeken. Met recht spreekt men in onzen tijd van „een papieren gevaar." Een stroom van lectuur wordt over al wat lezen kan uitgestort, en een groot deel van dien papieren vloed verdient geen anderen naam dan zedelijk vergif. De invloed van een met talent geschreven boek kan niet licht worden overschat. Een begaafd schrijver doet voor zijn pen de geesten buigen; hij verovert geen landen, maar overwint wel volken. Men denke, om slechts een enkel voorbeeld te noemen, aan den invloed van Mevrouw Beecher Stowe's beroemd werk „De Negerhut" op het Amerikaansche volk. Nu zijn er altijd schrijvers en schrijfsters geweest, en zij zullen er ook altijd wel blijven, die hun gaven niet gebruikten om der menschheid tot een zegen te zijn, maar om een vloek over hun naasten te brengen. Ze deden dit óf bewust, gedreven door zucht naar gewin, óf onbewust, omdat ze de grenzen tusschen goed en kwaad niet kenden. In het eerste geval waren hun geschriften er op berekend, de hartstochten gaande te maken. In het tweede geval verstompten ze het zedelijk gevoel der lezers, tengevolge waarvan deze niet meer wisten te onderscheiden tusschen rein en onrein, tusschen geoorloofd en ongeoorloofd. Het aantal boeken en vlugschriften, dat men onzedelijk moet noemen in engeren zin, is groot, en de prijs is vaak zóó laag, dat ieder ze koopen kan. 't Spreekt vanzelf, dat door deze laatste omstandigheid het gevaar nog aanzienlijk grooter wordt. Door enkele centen op te sparen kunnen zelfs onze jongens en meisjes een vergiftig boek in hun bezit krijgen. Lezers, weest voorzichtig bij 't kiezen van uw lectuur! Ik las eens, dat een heer in Indië, een boek van een plank nemende, een prikje in den vinger voelde. Meenende, dat hij zich aan een speld of een ander scherpgepunt voorwerp bezeerd had, lette hij aanvankelijk niet op het schijnbaar onbeduidende voorval. Maar weldra begon de gewonde vinger op te zwellen en hevig pijn te doen. 'tWerd zóó erg, dat een geneesheer ontboden werd. Deze kwam, onderzocht den patiënt nauwkeurig en stelde vast, dat de wond geen speldeprik, maar de beet van een kleine, uiterst vergiftige slang was. Het beest moest tusschen de boeken hebben gezeten, toen de heer het werk uit de kast nam. De hulp van den geneesheer kwam te laat: de gewonde gaf spoedig onder schrikkelijke pijnen den geest. Niemand onzer zou het durven wagen een boek aan te raken, wanneer hij wist, dat er een giftslang onder loerde. Maar laten we dan toch ook geen boek aanraken, dat een gif bevat, waardoor niet alleen het lichaam, maar ook de ziel bedreigd wordt. Ongelukkig de jonge man, die door een ontuchtig werk geboeid wordt! Dezelfde noodlottige macht, die den dronkaard telkens terugdrijft naar het glas, zal hem dwingen, de verderfelijke bladzijde nogmaals en nogmaals te lezen, terwijl elke herlezing de vlam van den hartstocht sterker aanblaast. Ten slotte eischt de geprikkelde verbeelding werkelijkheid, en daadwerkelijke ontucht in een of anderen vorm wordt het einde. Ziet toe wat En daarom nogmaals, jongelingen die ye leest! dit leest, weest voorzichtig bij 't kiezen uwer boeken! Kent ge den inhoud van een boekwerk niet, zijn de namen van schrijver of uitgever geen waarborg voor de deugdelijkheid, leest het dan niet, alvorens een betrouwbaar, tot oordeelen bevoegd persoon geraadpleegd te hebben. Onder een mooien titel en in een aantrekkelijk gewaad wordt soms het vuilste vuil aan de markt gebracht. Het lezen van een hem onbekend, slecht boek, heeft reeds menigen onvoorzichtige groote schade berokkend. Is er onder uw kennissen iemand, die het met het gehalte van zijn lectuur zoo nauw niet neemt, en die u iets te lezen biedt met de opmerking, dat het wel wat prikkelend is, maar toch ook veel goeds bevat, zegt hem dan kort en bondig, dat ge van zijn vuil niet gediend zijt, en brengt hem het gevaar onder 'toog dat hem zelf bedreigt. Gaat, indien uw vriend niet hooren wil, gerust een stap verder, en zegt hem, dat ge zijn ouders of onderwijzers of zijn predikant waarschuwen zult, wanneer hij niet dadelijk dien vergiftigen rommel wegdoet. Weigert hij, doet dan wat ge gezegd hebt. Brengt zijn ouders of anderen, die op hem hebben toe te zien, met zijn gevaarlijk bezit op de hoogte. Dat is geen klikspaan spelen; dat is elkanders welzijn najagen. Het is de ware vriendschap in de practijk. Leest g-etrouw Voorts: gewent u aan degelijke lecüw BQbel! tuur! Laat de Bybel de eerste plaats innemen onder de dagelijks door u gelezen boeken! Laat hem geen enkelen dag gesloten blijven! Niet alleen 2 kan de Heilige Schrift u wijs maken tot zaligheid, maar ze verheldert ook uw verstand, en geeft u een juisten blik op allerlei vraagstukken van het werkelijke leven. Echter, leest uw Bijbel biddend, leest hem zooals hij is. De boosheid onzer dagen openbaart zich ook in een pogen, om den Bijbel zijn hoog gezag als Woord van God te ontrooven. Men zegt, dat de Bijbel niet woordelijk door den Heiligen Geest is ingegeven, en om dit te bewijzen tracht men hem met zichzelf in tegenspraak te brengen, teksten aanvoerende, die, soms door de minder juiste vertaling, onderling tegenstrijdig schijnen te zijn. Werkelijk elkander weersprekende teksten vond men nog nooit, en zal men nimmer vinden. Daar heeft God voor gezorgd! In den grond zijn al de tegen onzen dierbaren Bijbel gerichte aanvallen dan ook slechts uitingen van vijandschap tegen het Kruis. We kunnen op dit onderwerp hier niet verder ingaan. Maar wat we zeggen wilden is dit: houdt toch met beide handen den Bybel vast, hoe listig men ook poge hem u te ontfutselen! Leest hem getrouw, dan zult ge de waarheid leeren kennen van het woord eens ontslapenen in Christus: „Men behoeft zijn (des Bijbels) ingeving niet te bewijzen; hijzelf geeft die bewijzen aan de ziel!" Kiest degelijke Kiest naast den Bijbel een courant boeken of tijdschrift van beslist christelijk been geschriften, gin^ dat voor het gezag der Schrift buigt; een tijdschrift, waardoor het geestelijk leven verfrischt, de algemeene ontwikkeling verrijkt en de smaak gevormd wordt. Dan zult ge niet licht ver- langen naar prikkelende lectuur; maar, integendeel, iets ontvangen voor hoofd en hart, iets, wat voor de eeuwigheid winste kan geven.*) Onzedclyke Even gevaarlijk als slechte boeken plaatwerken. zrjn de walgelijke prenten en foto's, die in onzen tijd vooral in den vorm van prentbriefkaarten worden aangetroffen. Men moge schilderstukken of teekeningen waarin het „naakt" wat onbescheiden uitkomt in bescherming nemen, wanneer ze werkelijk kunstscheppingen zijn, - niemand zal durven beweren, dat er ook maar een schijn of schaduw van kunst te vinden is in den afschuwelijken rommel, waarvan men zich voor enkele stuivers een handvol koopen kan in sommige boek- en snuisterijenwinkels. Dat vuil. is een beleediging der.kunst; en het doel, waarmee het vervaardigd werd, is niet, het schoonheidsgevoel te stréelen, maar booze lusten op te wekken, en den geldbuidel van gewetenlooze uitgevers te stijven. Wendt u af van onzedelijk plaatwerk! Vernietigt het, waar het u ongezocht in handen komt! Koopt niets in winkels, waar men het in voorraad heeft! Thomas Carlyle heeft gezegd: „Zaai een gedachte en het wordt een daad!" En ja, als God niet ingrijpt, wordt de gedachte, door het zien van een ontuchtige plaat gewekt, een daad! Ziet dan, waarde lezers, hoe gij voorzichtiglijk wan- *) We vestigen de aandacht onzer jongelingen op het bekende Christelijk Geïllustreerd Weekblad „Timotheüs" onder hoofdredactie van J. N. Voorhoeve te 's-Gravenhage. Uitgegeven bij La Rivière ,Op grond van verscheidene honderden gevallen van hersensyphilis, die ik heb waargenomen, ben ik, wat betreft den afloop, tot de volgende cijfers gekomen: op 100 gevallen kwamen 22 gevallen van volkomen genezing voor; 19 eindigden met den dood; in 59 gevallen zijn de lijders in leven gebleven'; maar hoe? Met blijvende gebreken, (verlammingen en verstandelijke verwording), waarvan sommige met den dood mogen worden gelijk gesteld. Met andere woorden: over het totaal gerekend, op 100 gevallen 22 met gunstigen, tegenover 78 met ongunstigen afloop; 19 met direct doodelijk einde. Een rampzalige balans, niet waar?" — Ja, wel een rampzalige balans 1 Maar welsprekend tevens I Nu is het een bekend feit, en er wordt ook door Prof. Fournier op gewezen, dat bijna iedere vrouw, die een paar jaren in ontucht geleefd heeft, draagster is geworden van het syphilisgift, en dus de mannen besmet, die met haar geslachtelijk verkeer hebben. En dat door één enkele aanraking, zelfs door een enkelen zoen! Ten bewijze van dit laatste vertelt Prof. Fournier het volgende, door hem zelf waargenomen geval: „Een gymnasiast viert het welslagen van zijn toe- latingsexamen tot de Hoogeschool in één van die bierhuizen met „damesbediening," die in iedere groote stad sommige wijken als het ware verpesten. Bij één van die „dames" loopt hij tegelijk een druiper en syphilis op. Zooals altijd zegt hij er niets van aan zijn familie, maar laat zich in het geheim door één zijner vrienden, een student in de medicijnen, zoowat behandelen; ternauwernood van de uitwendige verschijnselen bevrijd, waant hij zich genezen, en staakt hij iedere verdere behandeling. Drie jaar later krijgt hij plotseling toevallen, en in aansluiting daaraan hersenverschijnselen, wier aard aanvankelijk miskend wordt, doordat men onbekend is met zijn verleden. Om kort te gaan, hij krijgt een hersensyphilis die, te laat als zoodanig behandeld, hem in vijf maanden tijds ten grave sleept. Ik hoop van harte, dat dit voorbeeld u bij moge blijven, en dat gij vóór- en bovenal in uwe herinnering goed zult vasthouden het feit, dat één ongelukkige kus, één ongelukkige bijslaap voldoende kunnen zijn, om syphilitische besmetting met al hare gevolgen, ook de meest rampzalige, over u te brengen, zooals gij dat zooeven gehoord hebt." Ons dunkt, we behoeven aan de huiveringwekkende getuigenissen der geneesheeren niets meer toe te voegen. De syphilislijder Maar bij dit alles komt nog iets levert een gevaar anders. Men brengt door het bezoeToor anderen op. ken yan een pubHeke vrouw niet alleen zijn eigen, maar ook anderer gezondheid in ge- vaar. De syphilislijder levert groot besmettingsgevaar voor anderen op. Vandaar, dat men in de meeste ziekenhuizen en militaire hospitalen bijzondere vertrekken heeft voor venerische zieken. Alle voorwerpen, door hen gebruikt, worden gemerkt, opdat anderen ze niet gebruiken zouden. Wanneer men nu in ziekeninrichtingen zulke maatregelen noodig acht, dan kan men begrijpen wat er dikwijls gebeuren zal, wanneer iemand die aan syphilis lijdt in een huishouding gewoon meeleeft. Hij kan de oorzaak worden van het ongeluk zijner geheele omgeving. En dat dit gevaar verre van denkbeeldig is bewijzen de ervaringen van doktoren, geestelijken en middernachtzendelingen, die zoo nu en dan eens een blik achter de schermen slaan. Prof. Fournier beweert, dat 20 pCt. der aan syphilis lijdende vrouwen de aansteking aan hun man te wijten hebben. Maar ook meisjes worden besmet, doordat ze verkeering hebben met syphilislijders van wier ziekte ze niets afweten, 't Is alweer Prof. Fournier die vertelt van een jong meisje, dat door haar beminde met syphilis besmet werd. „Zij verbergt dat feit voor hare familie en laat zich niet behandelen. Drie maanden later zit zij letterlijk van hoofd tot voeten vol met enorme zweren, die zonder eenige de minste overdrijving minstens twee derden van hare huid vernietigen. Eenige weken sleept zij op die wijze een allerellendigst bestaan voort, om ten slotte, in spijt van wat zij later nog hebben beproefd, te sterven, in den meest deerniswaardigen toestand, tengevolge van steeds toenemende uitputting, kortom in een staat, nog 3 afzichtelijker dan dien, welken melaatschheid verwekt." Ontzettend niet waar? En er is nóg meer. Erfelijke „Indien men mij, ouden practicus, gevolgen, vroeg," gaat Prof. Fournier elders voort, „welke van de gevolgen van syphilis ik wel de ergste, de meest onheilvolle vind, dan zou ik zonder een zweem van aarzeling antwoorden: dat is de reeks van erfelijke gevolgen der syphilis, de inderdaad allerverschrikkelijkste erfelijke onheilen die zij in haar gevolg medevoert, en die blijken uit de kinderslachtingen — waarlijk, het woord is niet overdreven — die zij aanricht. De syphilis is inderdaad buitengewoon moorddadig voor het jonge kind. Zij doodt het, hetzij vóór de geboorte, hetzij in de eerste levensdagen of -weken, of op verder gevorderden leeftijd. Zeer dikwijls laat zij sommige families niet los, en veroorzaakt er, in een opvolgende reeks van 4—6, 8—10, — soms nog meer, men heeft er tot 19 waargenomen — miskramen, bevallingen van doodgeboren kinderen of sterfgevallen van kinderen in de eerste levensdagen." En ten slotte is de syphilis oorzaak van de geboorte van wat Prof. Fournier noemt „minderwaardige, ten ondergang gedoemde, misvormde, mismaakte, wanstaltige en vervallen wezens." „Ja, vervallen," roept hij uit,,,doordat zij óf in onvoldragen toestand ter wereld komen, en verder klein, nietig, tenger, mismaakt, teer, sukkelend, enz. blijven, om later aan Engelsche ziekte te gaan lijden en verkromd of gebocheld te ge- raken, — öf geboren worden met de meest verschillende aangeboren gebreken, die niet anders zijn dan gevolgen van een onvolledige, gebrekkige lichamelijke ontwikkeling, als daar zijn: hazelip, horrelvoet, misvormingen aan den schedel of aan de ledematen, doofstomheid, aangeboren kleinheid der ballen, enz., — óf wel geestelijk vervallen, en dan, naar de mate van hun verval: achterlijken, bekrompenen, zenuwzwakken, personen met wankelend of verstoord zenuwevenwicht, onnoozelen, simpelen en idioten. Ja, het is zelfs heden ten dage ontwijfelbaar aangetoond, dat het verval tot in het monsterachtige kan gaan. Zonder eenige quaestie kan de syphilis leiden tot de geboorte van monsters, d. w. z. uitloopen op de allerergste misgeboorten, door volkomen stilstand in de ontwikkeling. Daarmee is dan het toppunt van ontaarding bereikt." Kan het vreeselijker ? Is de man, de jongeling, die zich aan ontucht overgeeft wel veel beter, dan de woesteling, die vrouw dn kinderen vermoordt en daarna zichzelf van 'tleven berooft? En zijn de lichamelijke en tijdelijke gevolgen der ontucht, afgescheiden van de geestelijke en eeuwige rampen die ze baart, niet voldoende iemand te doen huiveren, wanneer een ontuchtige vrouw hem lispelend nadert? Lezers, overdenkt alles eens kalm, en ge zult het sombere slot van Spreuken, 7 verstaan: „Laat uw hart tot hare wegen niet wijken, dwaalt niet op hare paden. Want zij heeft vele gewonden ter neder geveld, en al hare gedooden zijn machtig vele. Haar huis zijn Wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods." * * Geslachtelijke Is er echter uit een gezondheidkunonthoudlng plicht- dig oogpunt ook niet iets te zeggen matig en goed. tegen geslachtelijke onthouding, tegen een streng zedelijk leven? In 1902 werd te Brussel een reeks vergaderingen over,de' publieke ontucht en allerlei daarmee samenhangende vraagstukken gehouden. Daar bevonden zich niet alleen Godgeleerden, rechtsgeleerden en menschen die zich aan den arbeid der barmhartigheid wijden, maar ook knappe, wijd en zijd vermaarde geneeskundigen. En op één van die vergaderingen werd met algeméene stemmen deze; stelling aangenomen: „Men moet vooral de mannelijke jeugd leeren, dat niet slechts kuischheid en onthouding niet schadelijk is, maar dat zelfs deze deugden uit geneeskundig oogpunt tot de meest aanbevelenswaardige behooren." Wat Dr. Snoeck In een voordracht voor GymnaHenkemans zegt. siasten en leerlingen der Hoogere Burgerschool te 's Gravenhage zegt Dr. Snoeck Henkemans, arts te 's Gravenhage: „Wanneer men u dan ook zeggen zal, dat „de wetenschap," dat „de gezondheidsleer" en dat „de dokters" leeraren, dat onthouding schadelijk is voor de gezondheid, dan zult ge dat niet hebben te gelooven. De tijd, toen men dit zeggen kon, ligt gelukkig achter ons; die meening was begrijpelijk in verband met thans reeds lang verlaten geneeskundige beschouwingen (b.v. die der zoogenaamde „volbloedigheid"), voor zoover niet zelfs de geneeskundigen veeleer als kinderen van hun tjjd spraken, haar dwalingen deelend, dan als wetenschappelijke mannen, de algemeene meeningen leidend." Wat de BQbel Maar wat hebben we als Christenen «egt. n0g getuigenissen van noode? Het Woord onzes Gods, die betrouwbare gids, wijst ons ook hier den weg. De eerste hoofdstukken der Spreuken, die zoo ernstig waarschuwen tegen de onkuischheid, houden daartegenover schoone beloften in voor dengene, die „wandelt pp den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen." „Langheid van dagen, en jaren van leven en vrede" en „een medicijn voor het geheele vleesch" zal een kuische wandel als vrucht medebrengen. „De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid; en de wetenschap der heiligen is verstand. Want door mij zullen uwe dagen vermenigvuldigen, en de jaren des levens zullen u toegedaan worden." Spr. 9 :10, 11. * * Raadgevingen aan Wij kunnen onze beschouwing van hen die vielen. den geneeskundigen kant van ons onderwerp niet besluiten, zonder u nog een dringenden — moge het zijn een overbodigen! — raad te geven. Mocht gij ooit, wat God verhoede! komen te vallen, en daarna u onwel gevoelen, aarzelt dan niet: le. uw schuld voor God te belijden, om genade pleitend op het bloed van Jezus Christus, dat van alle zonden reinigt; 2e. uw schuld te belijden voor uw ouders of voor hen, die de plaats uwer ouders innemen; 3e. een geneesheer te raadplegen en zijn voorschriften met groote nauwgezetheid op te volgen. Ge zijt verplicht zoo te handelen, tegenover uzelf en tegenover uw naasten. Tegenover uzelf I Want de zonde is als een doodelijk vergif, dat, eenmaal in het lichaam doorgedrongen, een verwoestende werking openbaart waarvan het einde de dood is. De zonde baart zonde. Op den eersten stap in de richting der hel volgt de tweede, tenzij God een wonder doet en uw hart omzet in een „rein hart," uw geest hervormt tot een „vasten geest." En daarom vóór alles uw schuld den Heere beleden; „want die zijn zonde belijdt en laat, die zal barmhartigheid verkrijgen" I Maar dan ook eerlijk gehandeld tegenover uw ouders, en in 't algemeen tegenover hen, die uw naaste omgeving uitmaken I Zij behooren zich in acht te kunnen nemen voor besmetting. Ge zoudt hen in gevaar brengen, misschien zelfs een smartelijk lijden en den dood bezorgen, wanneer ge hen onkundig liet omtrent het karakter uwer ongesteldheid. Daarom zijt ge ook. tegenover hen verplicht eerlijk te handelen, en te zeggen wat er gebeurd is. Want door het slapen op één bed, het gebruiken van één handdoek, het zitten op één privaat, het drukken van een hand enz. kan de ziekte (druiper of syphilis) worden overgebracht. 2*Nê^ Dat het gebiedend noodzakelijk is, dadelijk bij het optreden der eerste ziekteverschijnselen een dokter te raadplegen, spreekt zóó vanzelf, dat we er over gezwegen zouden hebben, ware niet valsche schaamte in vele gevallen oorzaak van een verbergen der aandoening, zelfs voor den dokter, zóó lang tot het beslist niet meer gaat. Hier moet plichtsgevoel schaamte overwinnen! Het verbergen der ziekte is eenvoudig een misdaad! Het kan tengevolge hebben, dat geneeskundige hulp te laat komt, en anderen. reeds voor uw verheimelijken der zonde onschuldig boeten 1 * * Ook willen we nog met elkander een oogenblik spreken over een verborgen, helaas! veelvuldig voorkomend kwaad. Zelf bevlekking Masturbatie, onanie of zelfof Onanie. bevlekking, wederom een andere vorm van ontucht. Sommigen mogen meenen, dat deze zonde alleen door knapen bedreven wordt, — een feit is, dat ook tal van jongelingen en zelfs gehuwde mannen er zich aan schuldig maken. Twee dingen nu maken de zelfbevlekking tot een uiterst gevaarlijke vijandin der jeugd. Het eerste is, dat onze jongens er ongezocht en ongewild mee in aanraking kunnen komen; het tweede, dat ze in de eenzaamheid, bedektelijk kan worden bedreven. Het naar beneden glijden uit een boom, het rijden op een paard, het stoeien onder elkaar, het jeuken der geslachtsdeelen en dergelijke handelingen kunnen den knaap kennis doen maken met de wellustige gewaarwording, waarvan zelfbevlekkers de beklagenswaardige slaven zijn. De beklagenswaardige slaven! Niet alleen omdat iedere zondaar te beklagen is, als een door Satan onterfde ; maar in bijzonderen zin, wijl de zelfbevlekking een hoogst nadeeligen invloed uitoefent op het karakter en op de lichamelijke ontwikkeling. Is een jongmensen zelfbevlekker geworden, dan begint hij na korter of langer tijd de eenzaamheid te zoeken1; hij wordt stiller, onoprecht en schuw. Het werken, zoowel lichamelijk als geestelijk, staat hem tegen. Hij ziet iemand, die met hem in gesprek is, niet recht in de oogen, maar kijkt langs hem heen, als vreest hij, dat men zijn heimelijke zonde uit zijn blikken lezen zal. Daarbij wordt hij prikkelbaar, zenuwachtig en nukkig. Doorzettingsvermogen heeft hij niet. Ook al zijn voornemens om met zijn slechte gewoonte op te houden blijven voornemens, zonder verwezenlijkt te worden. Ten slotte blijven ook de lichamelijke gevolgen niet uit. Zweetende, klamme handpalmen en puisten in 't gelaat, verraden vaak den zelfbevlekker. Ernstiger nadeelen kunnen zijn: stoornissen in de spijsvertering, verzwakking van 't gezicht, aanhoudende of dikwijls terugkeerende hoofdpijn, ruggemergstering. Alle deze dingen kunnen het gevolg zijn van zelfbevlekking, al mogen we hier dadelijk bij zeggen, dat de ernstige lichamelijke aandoeningen zich betrekkelijk zelden voordoen. Het overdreven voorstellen van de lichamelijke gevolgen der zelfbevlekking in sommige, ongetwijfeld goed bedoelde boekjes, heeft reeds menigen bedrijver van het kwaad, die de zedelijke kracht miste om er mee op te houden, wanhopig gemaakt. Dit is niet goed. Er wordt door overdrijving meer verloren dan gewonnen. De zelfbevlekking is een zonde, die niet uitvaart dan door vasten en bidden. Door bangmakerij bereikt men niet, dat zij overwonnen wordt — want zelfs vrees geeft niet het noodige zedelijke weerstandsvermogen tegen de booze begeerte —, maar wel, dat de zondaar, na eenige vergeefsche pogingen om kuisch te blijven, het opgeeft, afrekent met de toekomst en zich moedeloos overgeeft aan een, naar hij meent, zeker komend verderf. Raadgevingen aan We wenschen den lezers, die moonanisten. gelijk met het kwaad behept zijn, een andere macht aan te wijzen als „den sterkere, die hier den sterke zijn vaten ontrooven" kan. Ziet niet naar beneden in den donkeren afgrond, vrienden, maar ziet op naar den helderen hemel boven u! Daar woont Hij, die eenmaal tot den melaatsche sprak: „Ik wil! word gereinigd!" Hij kan en wil ook u van uw melaatschheid ontledigen, wanneer ge Hem te voet valt met de bede om Zijnen Heiligen Geest, die uitbant alles wat onrein is. Houdt aan in den gebede! Laat den Heiland niet gaan, tenzij Hij u zegent! En ge zult ervaren, dat Hij niet beschaamt, die met een gebroken en verslagen hart tot Hem gaan. Intusschen kunnen ook hier hulpmiddelen worden toegepast. Vermijdt in de eerste plaats lediggang! Geregelde arbeid neemt den geest in beslag, zoodat hij geen tijd heeft, zich met onreine onderwerpen bezig te houden. Hebt ge alleen geestesarbeid, dan moet ge tijd en gelegenheid zien te vinden om ook uw lichaam te oefenen. Stevige wandelingen of fietstochten zijn uitstekend. Ook paardrijden, als 't zomer is zwemmen, en gymnastiseeren verdienen aanbeveling. Wacht u voor slecht gezelschap en voor zinnelijke vermaken, alsmede voor slechte lectuur! Leest nog eens na, wat we op bladz. 14 enz. hierover hebben gezegd. Slaapt op een hard bed. Veeren- of kapokbedden broeien te veel, verweekelijken de huid en hinderen de huiduitwaseming. Verlaat het bed zoodra ge wakker zijt. Anders gaan uw gedachten licht in een verkeerde richting, waaruit verkeerde handelingen kunnen geboren worden. Baadt u geregeld, liefst dagelijks! Bij een reinen geest hoort een rein lichaam. Bovendien heeft het bad een uitnemenden invloed op de stofwisseling. In den zomer beginne men met koude baden en zette deze gedurende den winter voort. Gij kunt u desnoods behelpen met een emmer en een groote spons, waarmee ge uw geheele lichaam afwascht. Eet eenvoudige, stevige kost, en neemt niets wat prikkelt: niet veel peper, mosterd, nagelen en wat dies meer zij. Gebruikt vooral ook niet te veel vleesch en in 't geheel geen eieren, 't Kan goed zijn — in overleg met den dokter liefst — een tijdlang vegetarisch te leven; d. w. z. uitsluitend plantaardig voedsel te gebruiken. Alcoholische dranken mogen onder geen voorwaarde, koffie en thee slechts zeer matig genomen worden. Ten slotte: houdt u zooveel mogelijk in de frissche lucht op! Laat de slaapkamer vooral goed luchten! 't Is heel best, dag en nacht de ramen open te houden. Kleedt u niet te warm en vermijdt alles wat knelt en dus de spijsvertering en den bloedsomloop hindert. Wanneer ge deze regelen getrouw naleeft, en daarbij zorgvuldig de eenzaamheid mijdt, dan is er hoop, dat ge van uw boozen geest zult verlost worden, en lichamelijk en geestelijk zult herwinnen, wat ge misschien reeds hebt verloren en verzondigd. * * Gedwongen Nog één punt, en ik eindig, huwelijken. Men hoort tegenwoordig nog al vaak van zoogenaamde gedwongen huwelijken, waarbij het sluiten van den echt met eenige overhaasting moet plaats hebben, omdat de geboorte van een kleine verwacht wordt. In sommige streken van ons land spreekt men, zelfs onder christenen, zeer verschoonend over dit kwaad, alsof het slechts een kleine zonde tegen den vorm gold, waarover geglimlacht, maar niet getoornd mag worden. Lezers, dat gaat niet goed! Daar staat geschreven: „Gij zult niet echtbreken!" m. a. w. breek niet de heiligheid des huwelijks, door iets te doen wat alleen in het huwelijk mag geschieden. Dit woord stelt dan ook den jongeling en de jongedochter die „moeten trouwen" schuldig voor God. Ook voor de zonde door hen gepleegd leed onze Heiland, dragende den toorn Gods. En zal men glimlachen over een kwaad, dat onzen Zaligmaker de bitterste smarten en den dood kostte ? Het huwelijk is een verbond, gesloten voor het leven. De man en de vrouw vormen, van het oogenblik hunner verbintenis af, één geheel, een éénheid van gansch bijzonderen aard, hechter dan eenig ander verbond. Hand in hand zetten de echtgenooten den tocht door het levep voort, samen zich verblijdend in dagen van voorspoed, samen dragend ook het leed, dat komen zal, de zorgen, die zich niet zullen laten wachten. En o! dat leed en die zorgen kunnen zoo benauwend worden! Wanneer men eens samen neerzit aan het bedje, waarop een lief kind worstelend met den dood neerligt, of wanneer men samen staart op de puinhoopep van schoone luchtkasteelen, dan ondervindt men, dat er een leed bestaat, waarvan men gewoonlijk in de jongelingsjaren nog geen besef heeft. En dan ondervindt men ook, dat het hart kracht en troost van Boven behoeft, zal het niet onder den druk bezwijken. Welnu! Wanneer nu zij, die zondigend tegen God hun huwelijksleven begonnen, die den Heere dus niet erkenden als derde in hun verbond, in druk en tegenspoed geraken of in rouw worden gedompeld, zullen ze dan vrijmoedigheid hebben, de toevlucht te nemen tot den door hen vertoornden God ? Bovendien: stelt eens, dat de jonge man, die met een door hem onteerd meisje zal gaan trouwen, sterft, vóór de voltrekking van het huwelijk! Worden dan niet de ongehuwde moeder en het onechte kind door een onuitwischbare schande getroffen? Zal de nagedachtenis van zulk een vader bij zulk een kind in zegening kunnen zijn? Maar ook al gebeurt dit niet, al komt het huwelijk tot stand, dan nog kleeft op vader, moeder en kind een blijvende smet. 't Is waar, hun schande springt niet zoo in 'toog, er wordt niet zoo veel aan gedacht en niet zoo druk over gesproken. Maar de schande bestaat, de vlek wordt meegedragen! Bij bijzondere gelegenheden — koperen en zilveren bruiloft, het huwelijk van 't kind enz. — wordt er weer eens in 't bijzonder aan herinnerd. En zulk een herinnering is pijnlijk en vergalt de vreugde. Ze is een zwarte wolk, die de warme, vriendelijke stralen der zon telkens weert. Er zijn voorbeelden die bewijzen, dat er zelfs ernstige wanverhouding door kunnen ontstaan tusschen de ouders onderling of tusschen ouders en kinderen. Gedwongen huwelijken zijn ontheiligde huwelijken. Ze zijn niet meer een vereeniging in den Heere, niet meer het symbool van de betrekking tusschen Christus en Zijn gemeente. Het huwelijk naar de Schrift kent geen ander element dan waarachtige liefde, die zichzelve geeft en daardoor staat tegenover hartstocht, die zichzelve zoekt. Alleen waar die liefde gevonden wordt, heeft-de man zijn eigen vrouw lief, „geljjkerwüs ook Christus de gemeente liefgehad heeft"; „gelijk zyn eigen lichaam"; gelijk zichzelve"; „haar als het zwakste vat eere gevende"; d. w. z. in volkomen toewijding; „want niemand heeft ooit zijn vleesch gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelykerwijs ook de Heere de gemeente. Daarom zal een mensch zjjn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij twee zullen tot één vleesch zjjn." Ef. 5; 1 Petr. 3 :7. Omdat men deze dingen vergeet of niet verstaat — al wederom een gevolg van de veronachtzaming der Schrift — onderscheidt men in onzen tijd in vele kringen niet meer tusschen liefde en hartstocht, tusschen rein en onrein, en „leeft er maar op los," ook met betrekking tot het huwelijk. Laat ons toch niet licht over de zonde denken! Maar laten we ons benaarstigen „een voorbeeld te zijn, in woord, in wandel,... in reinheid," opdat we onze vrijmoedigheid tot God behouden mogen als een kostelijken schat ; „en opdat de Naam des Heeren om onzentwil niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde!" * * Slotwoord. Waarde lezers I ik heb gezegd wat ik meende te moeten zeggen. En ik kan nu niets meer doen dan den Heere bidden, dat Hij over mijn raadgevingen, die niets anders bedoelen dan uw waarachtig welzijn, Zijn zegen gebiede. Maar gij, wat zult gij met deze waarschuwingen doen? Ze in den wind slaan ? Dan mag ik van u niet scheiden zonder u te herinneren aan de ernstige woorden uit Pred. 11 :9: „Verblijdt u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten en in de aanschouwing uwer oogen; maar weet, dat God u om al deze dingen zal doen komen voor het gericht!'f Zult ge de raadgevingen opvolgen; zult ge den Booze dapperlijk wederstaan; de paden der zonde mijden; uw reinheid en uw eer als kostbare kleinoodiën zorgvuldig bewaren? Dat is een uitstekend voornemen; alleen maar: tracht niet het in eigen kracht te volvoeren! Een jonge man droomde eens, dat hij zich aan boord van een schip bevond, dat nabij de kust voor anker lag. Op het dek heen en weer wandelend ziet hij1 plotseling een engel voor zich verschijnen, die op hem toetreedt met een kostbaren ring in de hand. „Dit kleinood, jonge man," zoo spreekt de engel, „moet ik u geven. Bewaar het goed! Want zoolang ge het in uw bezit hebt zult ge voorspoedig en gelukkig zijrü; maar wanneer ge het verliest wachten u ramp en tegenspoed." Dadelijk na het uitspreken dezer woorden verdwijnt de engel, en in de hand des jongelings fonkelt en schittert de wonderbare ring. Opgetogen van vreugde bewondert de jonge zeeman den schat. Hij keert den ring om en om en laat hem van de ééne hand in de andere glijden, tot opeens een golf het schip wat sterk doet overhellen, zoodat hij den mast moet grijpen om staande te blijven. Maar ach! door deze beweging ontvalt hem de ring en rolt, onder de verschansing door, in zee! Daar zit de ongelukkige nu, doodelijk ontsteld en niet wetend wat aan te vangen. O! ware hij toch voorzichtiger geweest! Maar zie, daar verschijnt de hemelsche gestalte andermaal, met den ring in de opgeheven hand. Verrukt springt de jongeling overeind. „Ach!" roept hij uit, „geef mij den ring toch weer! Ik zal hem nu beter bewaren!" „Neen, jonge man!" zoo spreekt de engel. „Gij zoudt, ondanks uw goede voornemens, het kleinood spoedig toch weer verliezen. Ik zal zelf den ring voor u bewaren, opdat uw geluk verzekerd zij!" Daarop verdwijnt de engel en de jongeling — ontwaakt in zijn bed! Hij heeft gedroomd! Hebt gij de schoone les begrepen, lezers, die in dezen droom verborgen ligt? Ze is deze: geeft uw kostbaarsten schat in Jezus' handen! Vertrouwt u aan Hem toe, met ziel en lichaam! Wanneer ge voor uzelf zorgen wilt komt ge bedrogen uit; maar wanneer ge u in Zyn trouwe handen geeft, blijft gij bevrijd van alle kwaad; ook van de ontzettende zonde der ontucht! En worde Gezelle's bede de Psalm uws levens: „Maar Jesu, Uw bloed op mijn hoofd, als 't U blieft, Uw bloed op mijn hoofd, op mijn voorhoofd: Dat elk een het zien mag, dat ieder het zie, En zie, dat Gij mijn, dat ik Uw ben! Dan trede ik gerust en dan schilt het mij niet Of 't rondom mij strijd en rumoer is, Of 't rondom mij vol loopt van vijanden en Geen één, o, geen enk'le mijn vriend is: Met U in mijn herte en Uw bloed op mijn hoofd, — Mijn schuldige voorhoofd, 'tverdient het! — Met U in mijn herte en mijn oog op het kruis, Nog tien stappen, —- drie stappen, — één stap, Nog — driemaal Hosannah! — één stap en één stem.. En 'kvluchte in Uw armen, o Jesu! Veraard net da Inteekening van H. M. de Koningin. hoofdredacteur: J. n. VOORHOEVE, den haag. Met vaste medewerking van de Heeren: P. brouwer, Sneek; A. J. Drewes, Amsterdam; H. J. Emous, Amsterdam; A. J. Hoooenbirk, Amsterdam; A. L. van Hulzen, Utrecht; Ds. B. ten Kate, Rotterdam; p. ]. kloppers, Groningen; u kupérus, Amsterdam, A. LUKKIEN, Den Haag; L. penning, Arnhem; Dr. J. voorhoeve, Dillenburg; Dr. N. A. J. voorhoeve, Den Haag, en van de Dames: H. S. S. Kuijper en Wilh" Riem-Vis, Den Haag, en anderen. uitgevers: LA RIVIÈRE & VOORHOEVE, zwolle. „TlAOTHEÜS" wordt door de pers bijna algemeen als het beste Geïllustreerde Christelijke Weekblad geroemd, aaaaaaaaaa OORDEEL van „DE STANDAARD" over Timotheüs: „Er gaat van „Timotheüs" een groote opvoedende kracht nit voor onze gezinnen .... 't Is een betrouwbaar, echt Christelijk Tijdschrift." PRIJS: per halfjaar ƒ 1.75, per 3 maanden 90 cent. Buitenland ƒ 5.20 per jaargang bij vooruitbetaling. 93T GRATIS-PROEFNUMMER van Timotheüs, alsmede COMPLETE FONDS-CATALOQUS worden op aanvraag franco toegezonden door eiken Boekhandelaar of door de Uitgevers LA RIVIÈRE & VOORHOEVE — ZWOLLE. IN DE STRIKKEN VAN SATAN. Onder dezen titel komt in den zeventienden jaargang van «Timotheüs" een prachtig, boeiend en nuttig vervolgverhaal voor van onzen medewerker P. J. KLOPPERS, schrijver van „De Woudlelie," „De Poëzie van den Arbeid," enz. enz. Ziehier een klein fragment uit het verhaal: „Komaan!" zeide de Franschman, „niet geaarzeld! Ge zijt toch 'nman, en niets kan u dwingen tot spelen, als gijzelf niet wilt. In Monte Carlo zijn en het Casino niet binnengaan, 't is naar Rome gereisd te zijn en den Paus niet gezien te hebben." Nog aarzelde hij. Hij dacht aan Guste, aan de kleine Marie, ja... hij dacht ook aan God, en aan zijn eigen zwakheid. Een koude huivering beving hem. De vriendelijke Franschman, die nu een minachtenden blik op hem wierp, scheen hem al grooter, al vreeselijker van gedaante, scheen hem een monster te worden... „Man, ge ziet mij aan, of ik de gevleeschde duivel benl Talm niet langer. Wilt ge mij een zot figuur laten slaan en mij alleen laten gaan ? Welnu, ik dwing je niet: als ge geen man zijt, maar een kind..." Een hoog rood overtoog zijn gelaat. En een krachtige poging op zichzelf doende, zeide hij tot den Franschman: „Ik ben tot uw beschikking! Achteloos en onverschillig ging zijn bezoeker aan zijn zijde. Hij geraakte er door in verlegenheid en zich voornemende, niet langer zijn minachting gaande te maken, besteeg hij, aan zijn zijde de breede trappen van het Casino. „Wilt ge nog niet liever terug?" vraagde de Frainschman, met een ironisch lachje, ,,'tkan nog!" „Neen!" sprak de heer Malherbes, „ik gal" Vooruit dan! De gids reikte de toegangskaarten over en leidde zijn tochtgenoot binnen ... „Treize; noir, impaire; passé I" klonk de schelle stem van een der croupiers. Daarheen begaven zij zich. Vier croupiers, twee aan twee tegenover elkaar gezeten, leidden het spel. Achter hen, op ietwat verheven zitplaats waren de inspecteurs gezeten, die hen bespiedden. Een assistent zat aan elk uiteinde van de tafel.En de spelers! Enkelen volgden het spel met onverschillige, toch belangstellende trekken; anderen hadden het gelaat, alsdoor hartstocht verwrongen. ,,'t Is m'n laatste," fluisterde een jonkman en, een bankbiljet uit zijn taschje grijpende, wierp hij het op tafel. De croupier nam het tot zich met een soort van harkje. Weêr draaide het rad; de jonkman had verloren, het laatste, alles verloren. Hij verbleekte en zonk ineen. Men droeg hem uit de zaal. 'tWas," of het gas ophield, door de kronen te vloeien. 'tWas één oogenblik duister onder het schuifelen en fluisteren. De heer Malherbes vloog de zaal uit; de Franschman volgde hem... Verschenen i Een aangrijpende geschiedenis uit den arbeid der Middernachtzending, getiteld: „Den Strik ontkomen" DOOR W. A. VROEOOP, Zendeling der „Nederlandsche Middernachtzending-Vereeniging." 128 blz., prijs 90 ets., bij 10 ex. ad 60, bij 25 ad 50 ets. OORDEEL DER PERS: DE STANDAARD schrijft hierover in het No. van 2 Dec. 1.1.: „Dat is nu eens geen gewoon boekje, geen verhaal om den lezer bezig te houden, maar een werkje, we zouden haast zeggen, dat iedereen lezen moet. Niet alleen de menschen van Christelijken zin, ook zij die daartoe niet behooren moeten met dit boeksken kennis maken. We zullen zeggen waarom. De schrijver, de heer Vroegop, is Middernachtzendeling, een van die mannen, die bij nacht en ontijden in de verdachte buurten van de steden zwerven, rondom de schandhuizen, en beproeven hen, die, als een os ter slachting, de paden des doods betreden, terug te doen gaan. Doch niet dat werk alleen doet de middernachtzending; zij spant zich ook in, en dikwerf met uitnemend gevolg, om meisjes te redden uit de klauwen van handelaars in blanke slavinnen. _ De heer Vroegop verhaalt hier van een geval, een meisje uit Zeeland overkomen, dat naar Amsterdam in betrekking ging en daar in handen viel van deze zedelooze ellendelingen, die haar onder bedriegelijke voorwendsels naar Parijs lokten en over wilden leveren aan een schandhuis. Op aanwijzing der Middernachtzending greep de Parijsche politie de onverlaten vlak voor het huis des verderfs en zoo werd het ijdele en lichtgeloovige meisje op het laatste oogenblik van een wisse ellende gered. Dat is nu niet maar een verhaaltje, neen, dat zijn feiten, schrikkelijke feiten, die hier op levendige en toch kiesche manier worden verhaald. Feiten, die het bloed naar het gelaat jagen over zooveel schurkenstreken als de menschenhandelaars te baat nemen; maar feiten ook, die elk lezer met groote dankbaarheid zullen vervullen over het heerlijke en zoo met zegen bekroonde werk der Middernachtzending. En bij die dankbaarheid mag 't dan niet blijven. Wat gedaan wordt om een prooi aan wellustelingen te ontrukken op ieder gebied — we noemen ook net Statlonswerk — moet met ruime en milde hand worden gesteund. Uit het boekje van den heer Vroegop zal blijken, dat dit werk moet worden uitgebreid, dat het groote inspanning van de arbeiders vergt; enorme kosten met zich brengt. De sluwe vrouwenhandelaars beschikken over schatten gouds; daartegenover hebben de Christenen, hebben mannen van eer beschikbaar te stellen wat zij kunnen, om de Middernachtzending onbekrompen in staat te stellen tot haar machtig en helaas 1 zoo noodzakelijk werk. ,. . , Wij zijn den heer Vroegop dankbaar voor dit onopgesmukte verhaal, en herzeggen: dat moet gelezen worden. Want de ouders die hun kinderen naar groote steden zenden, moeten gewaarschuwd worden; de meisjes niet het minst; en heel het publiek moet het weten, dat er een nog veel te kleine macht staat tegenover die ontzettend groote internationale bende van ellendelingen, die menschen koopen om ze te verderven. Niemand behoeft te vreezen, dat het boekje van den heer Vroegop ook maar op eemgerlel wijze aanstoot zou geven; het is zóó geschreven, dat het in ieder gezin kan worden gebracht, wij bevelen het hartelijk aan." Uitgave LA RIVIÈRE & VOORHOEVE, ZWOLLE.