xu 00749 DE UITVINDING HKR BOEKDRUKKUNST, EEN F, OORZAAK VAN GODVERHEERLIJKING. EEN WOORD, NA HET GEVIERDE FEEST, UITGESPROKEN DEN 20«ten JULIJ 1856, DES VOOBMIDDAGS IN DE JANSKERK TE HAARLEM. DOOR F. C. H I N L Ó P E N. HAARLEM, A. C. KEUSEMAN. 1856. GKDRUKT BIJ A. O. KKUSKMAN. V00RBER1GT. De toestemming, waarmede dit woord, dat in weinige uren werd opgesteld, is gehoord, dringt mij aan veler verzoek, om het te mogen lezen, te voldoen, door het aan de drukpers over te geven. Moge het, ook zonder homiletische waarde, het geloof, ddt de Uitvinding der Boekdrukkunst eehe gave Gods is, in dit woord uitgesproken, bij meerderen tot bewustheid brengen, en alzoo als eene bijdrage tot volmaking onzer feestviering ontvangen worden. H. r Loof den Heere, mijne ziel! en al wat binnen in mij is, zijnen, heiligen naam! Psalm 103 : 1. Wij vernemen in deze woorden de nitboezeming van een vroom gemoed, dat, vol van de erkentenis van Gods goedertierenheid, niets vuriger verlangt, dan dat alle Gods redelijke schepselen in haar deelen en haar mede zullen uitspreken. En deze lofverheffing wenscht de Dichter niet als eene slechts uitwendige, hoorbaar in lüidklinkende lofgezangen, maar als eene lofverheffing der ziel, waarin alle vermogens en krachten en werkzaamheden deelen, en waaraan deze allen dienstbaar gemaakt worden. Hij wil, dat het gemoed en het leven in den toon der Godverheerlijking zullen gestemd zijn. Loof den Heer, mijne ziel, en al wat binnen in mij is (mijn denken, gevoelen, willen en begeeren, zoo als zich dat in mijn spreken, doen en laten uitdrukt), verheerlijke zijnen heiligen naam, dat is, zijn wezen zoo als dat openbaar is. En tot deze opwekkende uitboezeming had onze Psalmdichter de ruimste stof, gelijk hij die dan ook aanwijst in de tallooze zegeningen, waarmede God hem had beweldadigd, zoo als deze door hem in dezen Psalm vermeld worden. Broeders en Zusters, wie is er onder ons, die zijne ziel niet met den Psalmist op de ervaring van soortgelijke zegeningen kan wijzen, om haar tot Godverheerlijkitag op te 9 wekken? Ja, op hooger standpunt van Godskennis geplaatst, zouden wij er nog tallooze zegeningen kunnen bijvoegen, en zelfs de rampen, die ons treffen, knnnen roemen als oorzaken waarom wij God moeten verheerlijken, en zijnen heiligen naam moeten groot maken. Maar ik heb een meer bijzonder doel, waarmede 'ik te dezer ure de opwekkende nitboezeming van den gewijden zanger heb gekozen, om haar met n te overdenken. Wie uwer denkt niet, bij deze enkele aanwijzing, aan het feest, dat in de pas verloopene week in onze stad gevierd is, waarbij zij als in feestdosch getooid werd, terwijl vreemdelingen bij duizenden zich herwaarts begaven, om, bij gelegenheid der onthulling van het beeld van den Uitvinder der Boekdrukkunst, den zegen dier onschatbare uitvinding te gedenken, en feestelijk in dien zegen zich met ons te verblijden? En wien uwer kan het verwonderen, dat ik uit deze feestviering, die aller gedachten en aller hart vervolde, het onderwerp mijner toespraak ontleen, om haar aan onze waarachtige Godverheerlijking dienstbaar te maken? Ik doe het onder biddend opzien tot God, die dit mijn pogen met zijnen onmisbaren zegen bekroone! Hoort mij met belangstellende aandacht. Ik wensch u, allereerst, in de Uitvinding der Boekdrukkunst, die wij in de vereering der nagedachtenis van haren Uitvinder feestelijk herdachten, eene oorzaak van God verheerlijking te doen kennen; om u, daarna, aan te wijzen hoedanig die Godverheerlijking naar haren aard zijn moet, en tot rfleze u op te wekken. Ik vind in de Uitvinding der Boekdrukkunst eene oorzaak van Godverheerlijking; en ik ben bereid u van deze mijne overtuiging rekenschap te geven. Hetzij wij haar toch be- schouwen als Christenen, of als Hervormden, of als Nederlanders, uit ieder dezer drie oogpunten houd ik.mij van uwe toestemming verzekerd. Beschouwen wij haar vooreerst van het standpunt des Christens. Er is een tijd geweest, — ach, dat zijn geest geheel geweken ware! — dat men de waarheid veranderde in de leugen, en het schepsel eerde en diende boven den Schepper, die te prijzen is in der eeuwigheid. Behoef ik het u te verzekeren, dat ik van het Heidendom spreek, welks heerschend kenmerk zich in eene eenzijdige en overdrevene waardering van 's menschen zedelijke kracht openbaarde, en alzoo op menschen- en kunst-vergoding, die in de grofste afgoderij ontaardde, uitliep? Tegen zulk eene onmatige verheffing en vergoding van het schepsel trad het Christendom te voorschijn , met de leer van Gods oneindigheid en van zijne vrije genade in Jezus Christus. Dit beginsel, door den Heer zeiven uitgesproken, werd weldra door zijne Apostelen allerwege en luide verkondigd; en de vraag: "Wat is er, dat gij niet hebt ontvangen, en zoo gij het ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt?" gaf Gode de eer weder, die Hem alleen toekomt, maar die de zonde der wereld Hem ontroofd had, om haar op het schepsel over te brengen. Zietdaar het Christelijk beginsel, zoo als het tegen het Heidénsche beginsel overstaat, om er de afgoderij in al hare vormen mede te vernietigen. Het staaUin deze weinige maar veel beteekenende woorden uitgedrukt: "Uit God, en door God, en tot God zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid!" En zouden wij dan, zonder ons Christelijk beginsel te verloochenen , in het feest, dat wij in de pas verloopene week vierden , eene oorzaak tot Godverheerlijking kunnen miskennen ? Zouden wij de gedachtenis van de heerlijkste der uitvindingen, in het huldigen van den persoon van haren • uitvinder, kunnen vieren, zonder hooger op te zien tot Hem, naar wiens raad en door wiens wil ook de Boekdrukkunstwerd gevonden, — en evenwel op den naam van Christenen willen aanspraak maken ? Neen, toehoorders. Hoog moge, bij de dankbare nakomelingschap, de roem klinken des mans, wiens beeldtenis thans onze stad tot sieraad verstrekt, om zijnen naam en zijne uitvinding te vereeuwigen; maar hooger moet de roem klinken van dien God, die de groote gedachte der Boekdrukkunst als door een toeval in hem deed geboren worden, en wien dus ook hier boven allen de eere toekomt; of wij zouden in het Heidendom terug vallen, en wederom aan schepsel-vergoding ons schuldig maken. ■ Met die gedachte aarzelde ook ik niet, mij onder de feestvierenden te scharen, en in het versieren mijner woning van mijne hartelijke blijdschap de getuigenis te geven; vast verzekerd, dat onze feestvreugde in de verheerlijking van God moest eindigen, uit wien, en door wien, en tot wien ook deze uitvinding was. En bij de mogelijkheid, dat er zijn.konden, die het voorbij zagen en het vergaten, veeleer dan de feestvreugde te misprijzen of te veroordeelen, zoo voelde ik mij opgewekt, terwijl ik mij héden met n vereenigde, uw Christendom u te herinneren, op God u te wijzen, de aanleiding tot Godverheerlijking in de uitvinding der Boekdrukkunst u te doen opmerken, en u op te wekken, om met mij in te stemmen in de uitboezeming van den Psalmdichter: Loof den Heer, mijne ziel', en al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam! Sprak ik zoo even tot u, in het algemeen, als tot Christenen, ik wil ook in het bijzonder als tot Hervormden tot u spreken, om in de uitvinding der Boekdrukkunst nog meer bijzonder een aanleiding tot Godverheerlijking u te doen opmerken. Behoef ik u den zegen der Kerkhervorming te schetsen? Een zegen waarin, ondanks haar zelve, de Roomsche kerk in hare mate mag deelen; maar een zegen, dien wij vooral mogen genieten, voor zoo verre wij op den naam van Protestanten, Evangelischen en Hervormden kunnen aanspraak maken; omdat wij, ontheven van gewetensdwang, staan in de vrijheid; omdat wij, ontslagen van menschelijk gezag op het gebied der waarheid, het onschatbaar Evangelie bezitten; en omdat wij, niet meer gedoemd tot stilstaan of tot teruggang, prijs stellen op vooruitgang en ontwikkeling tot volmaking, ook op het gebied der Godskennis en Godsdienst. Verplaatst u met mij, met nwe gedachten, in de donkere dagen der middeneeuwen, op het gebied der Kerk. O, wat blijde hope vervult ons, als wij, na een langen en bangen nacht, de eerste morgenstralen van den opkomenden dageraad begroeten, en den invloed van Hem erkennen, die daar sprak, dat het licht uit de duisternis komen zou! Grieksche vlugtelingen uit het door de Turken veroverd Constantinppel brengen de bloem der Grieksche beschaving op Italiaanschen bodem over. Zij wekken, met het gevoel voor het schöone, eene algemeene geestdrift voor de beoefening der wetenschappen op. Een nieuw tijdperk der kunst ontluikt. De Heilige Schrift wordt weder in de grondtaal gelezen. Eene volkomen wedergeboorte in het rijk der letteren is .daar. Maar wat zal de vonk der verlichting en beschaving over alle landen en volken verspreiden? Hoe zal die verlichting der geleerden op het volk afdalen? Hoe, bij de schaarschheid van afschriften en de kostbaarheid der boeken, de Heilige Schrift, al wordt zij op nieuw uit het kloosterstof opgedolven, algemeen ge- lezen en beoefend worden? ]) Ziet, daar snijdt een man op den stam eens beukenbooms een' vorm,' die in den grond als letter nederkomt, — en de ^ Boekdrukkunst is gevonden, die op hare vleugelen wetenschap en kennis allerwege zal verspreiden, opdat deze het eigendom van allen zijn zullen, — en de Kerkhervorming is mogelijk geworden. Kunt gij dat hooren, zonder in de uitvinding der Boekdrukkunst een der belangrijkste voorbereidingsmiddelen voor de Hervorming te erkennen, die, zonder haar, noch zou zijn ontstaan, noch zich alzoo zou hebben kunnen uitbreiden? En als. gij nn, bij het besef uwer vrijheid, met den Bijbel in uwe woning, in het licht en den zegen der Kerkhervorming u verheugt, zal dan de uitvinding der Boekdrukkunst, in de vereering der nagedachtenis van haren uitvinder zoo feestelijk herdacht, u niet eene bijzondere aanleiding tot Godverheerlijking zijn? Wat mij betreft, die, ook met het oog op de Kerkhervorming als in alles, in het werk der menschen het werk van God erken, dankbaar klopte mij het hart bij de onthulling van het beeld, dat mij dien zegen Gods voor den geest riep; en indien het mij vergund ware geweest toen de menigte toe te spreken, verzekerd van den weerklank, dien het bij duizenden mijner medeher vormden, tenzij dat zij Hervormden heetten zonder Christenen te zijn, zou gevonden hebben, — geen ander woord zou uit mijn getroffen gemoed gevloeid zijn, dan dit: Loof den Heer, mijne ziel', en al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam/ Ik heb tot u gesproken als tot Christenen, en meer bepaald als tot Hervormden; vergunt mij nu, dat ik ook als tot Nederlanders tot u spreke, om u nog eens te doen ') Woorden uit de geschiedenis der Kerkhervorming van B. ter Haar. opmerken wat bijzondere aanleiding tot God verheerlijking in de uitvinding der Boekdrukkunst voor u ligt opgesloten. Want, al is het dat de éénheid van Christus kerk zich boven de scheidsmuren verheft, die de volken van elkander houden afgezonderd, toch neemt zij het onderscheid niet weg, dat tusschen de volken met hunne geschiedkundige herinneringen bestaan blijft. En al is het, dat zij een weldadig wereldburgerschap bevordert, men doet haar groot onregt als men haar te laste legt, dat zij schade aanbrengt aan de vaderlandsliefde. Of sprak er geene vaderlandsliefde in de tranen, die door den Heer over Jeruzalem gestort werden, ofschoon Hij de Zaligmaker der wereld was ? En diezelfde vaderlandsliefde openbaarde zij zich niet in Paulus, toen hij het betuigde, dat de toegenegenheid zijns harten, en het gebed, dat bij voor Israël deed, tot zaligheid was van zijne broederen, die zijne maagschap naar het vleesch waren, ofschoon hij de Apostel der Heidenen was? En wat zullen wij dan wel gevoelen, bij de gedachte, dat die beukenstam, welks hout de eerste letter afdrukte, in Nederland en in de nabijheid onzer stad geplant stond, en dat de man, die alzoo de eerste gedachte ontving, die zich in de Boekdrukkunst verwezenlijkte, een bewoner van Nederland en een burger onzer stad was? Neen, bet verwondert ons niet, dat vaderlandsliefde zich inspande, om de eer dezer uitvinding als eene Nederlandsche te handhaven, toen Duitschland ons die poogde te betwisten. Maar zou het ons dan niet moeten verwonderen, als vaderlandsliefde zich ook hier niet in Godverheerlijking openbaarde? als zij het duldde dat iemand haar overtrof in den roem van Gods genade, die ons vaderland bestemde tot de eer om zoo krachtigen invloed, ook door deze uitvinding, op de verlichting, der wereld, en op de voorbereiding en den voortgang der Her- vorming te oefenen? Meent niet, dat ik, alzoo sprekende, m u den dwazen en ijdelen waan wil voeden, als ware Nederland boven andere landen door God geliefd; en dat ik ons volk, bij uitsluiting, Gods volk wil genoemd hebben. Want hoe zoude ik het mogen, zonder aan Gods regtvaardigbeid te kort te doen? Maar, dat ik alzoo spreek, is om u te doen gevoelen, wat bijzondere drang voor Nederlanders bestaat, om, bij de gedachtenis van de uitvinding der Boekdrukkunst , te roemen in Gods genade. Want, wat onderscheidt ons? Ziet, daarom verheugde het mij zoo vele vreemdelingen ter feestviering naar ónze stad te zien zamenkomen, in welke "de uitvinding gedaan is, door welke het licht over de aarde verspreid wordt, omdat Nederland en Haarlem mij dierbaar zijn. En daarom heb ik alle vrijmoedigheid, met een beroep op uwe vaderlandsliefde, u op te wekken, om, gelijk gij zijt voorgegaan in feestvreugde, zoo ook voor te gaan in de verheerlijking van Gods groote genade, en in te stemmen in de uitboezeming van den Psalmdichter, als Nederlanders en als burgers van Haarlem, met de gedachte aan de uitvinding der Boekdrukkunst: Loofden Heer, mijne ziel! en al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam f Alzoo heb ik u doen opmerken, welke bijzondere aanleiding tot Godverheerlijking er voor ons bestaat, en als Christenen, en als Hervormden, en als Nederlanders, in de uitvinding der Boekdrukkunst, die wij, in de'vereering der nagedachtenis van haren uitvinder, feestelijk herdachten. Maar hoedanig moet nu deze Godverheerlijking zijn? Dat is eene zeer belangrijke vraag, die ik nu in het andere deel mijner toespraak ga beantwoorden, waartoe mij het woord van den Psalmdichter de aanleiding geeft, en waarbij ik uwe bijzondere opmerkzaamheid durf vragen. Zal het genoeg zijn, dat wij onze woningen met groen en vlaggen versierd, in zang en toonkunst onze blijdschap uitgedrukt, en onder de feestvierende menigte ons geschaard hebheni? O, ik erken, dat alles kan, en het zal ook bij niet weinigen, al werd het ook niet lnid uitgesproken, de uitdrukking eener Godverheerlijkende blijdschap geweest zijn. Maar het kan dat ook niet zijn geweest. Er is veel vertooning van feestvreugde waaraan het Godverheerlijkend gemoed ontbreekt; en zoo welgevallig ons uitwendig vreugdebetoon God ook zijn zal, waar het van een Godverheerlijkend gemoed de uitdrukking is, zoo zeer moet Hem, den heiligen kenner der harten, dat uitwendig vreugdebetoon mishagen, waar dat Godverheerlijkend gemoed niet gevonden wordt. Dat wist Samuël reeds, die tot Saul zeide: "Gehoor^ zaamheid is beter dan offerande!" En hoort hoe de Heer het uitsprak in het gemoed van den profeet Jezaja: "Uwe gezette hoogtijden haat mijne ziel!" Daarom verwondert het mij niet, dat sommigen, vroom van zin, zich aan dien feestdosch, waarmede wij onze stad versierden, ergerden, uitgaande van de zeker wat gewaagde veronderstelling, dat de zaak niet uit een Godverheerlijkend gemoed voortkwam. En daarom luidde het ook bij den Godgewijden zanger: "Loof den Heer, mijne ziel, en al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam!" En als dan die lofverheffing der ziel zich in uitwendig feestbetoon had uitgesproken, dan zou de vrome Gods-man het zeker niet hebben afgekeurd, vast verzekerd, dat zij zich dan ook niet daarbij zoude bepaald hebben. Want, en dit moet gij niet vergeten, de ware Godverheerlijking is in haren grond geestelijk van aard, en waar zij dat is, daar is bet haar niet genoeg, om gedurende een paar dagen» in uitwendig vreugdebetoon zich te openbaren, maar daar openbaart zij zich zonder ophouden in vruchten des geestes. En hoedanig zal dan nu onze Godverheerlijking zijn over de zoo gewigtige gebeurtenis, die wij in deze dagen feestelijk herdachten ? O, indien onze feestvreugde in haren grond van geestelijken aard geweest is, dan moet nu, nadat de feesttoonen zwijgen, en het feestgroen is weggenomen, de Godverheerlijking blijven! Vraagt gij, hoe dat kan ? Ik antwoord u: allereerst, door van de vruchten der Boekdrukkunst een Godverheerlijkend gebruik te maken. Wat toch is het doel waartoe de Boekdrukkunst werd uitgevonden ? Zeker wel niet om, na een viertal eeuwen, den man, in wien God, als door toeval, de groote gedachte aanhaar opwekte, een metalen standbeeld op te rigten; of om aan nijverheid en kunst een voorwerp te schenken, waaraan zij haar vernuft en hare krachten zouden kunnen besteden, om het in steeds grooteren overvloed en bevalliger vormen te voorschijn te doen treden. Dit alles getuigt wel van de hooge waarde, die aan de Boekdrukkunst gehecht wordt, maar het was toch het doel niet waartoe zij werd uitgevonden. Neen, dat doel was, naar den raad Gods, om het licht der wetenschap te vermenigvuldigen, door hetgeen van haar uitgaat in alle hoofden en harten te brengen, en alzoo der menschheid tot grooten zegen te zijn. En ziet, hier is het nu, dat wij ons aan de verheerlijking van God kunnen bezondigen: én door hare schadelijke vruchten, want ook deze brengt zij voort, te gebruiken; én door hare goede vruchten ongebruikt te laten. Wat het eerste betreft, daartegen moet ik u ernstig waarschuwen, opdat wij eene heerlijke gave Gods niet misbruiken tot ons verderf, en opdat wij hen niet aanmoedigen, die, in het uitgeven van verderfelijke geschriften, op veler zondige en zinnelijke lusten hunne berekening maken; maar opdat wij, door gebrek aan lezers van de onrijpe en schadelijke vruchten der drukpers, het misbruik, dat van haar gemaakt wordt, beteugelen en allengskens uitroeijen. En wat het tweede betreft, daartegen kan ik u mede niet te ernstig waarschuwen, dat wij hare goede vruchten toch niet ongebruikt mogen laten. Al wat licht en wetenschap verspreidt, zoekt het toch zoo veel mogelijk u eigen te maken, opdat de zegen der Boekdrukkunst u niet tot veroordeeling zij in den dag des oordeels. Ziet, wij beleven in dat opzigt gezegende tijden. Op de minst kostbare wijze, worden ons goede boeken en nuttige geschriften in kwistigen overvloed aangeboden, en daaronder, in de eerste plaats, de Bijbel, des noods om niet te verkrijgen. Ach, dat er meer gebruik van gemaakt werd, en zoo menig uur, in plaats van het der ij delheid of der ledigheid toe te wijden, aan het lezen, het onderzoeken der waarheid besteed werd! Werd het meer gedaan, er zou meer waarheid in hoofd, en hart, en leven gevonden worden. Hoort deze opwekking, gij allen, hoort haar, zoo als zij met bij zonderen nadruk tot u komt, na het heerlijke feest, dat wij gevierd hebben! Gij, die aan de schadelijke vruchten eener de zonde dienende drukpers u den dood zoudt eten, houdt op, dat gij een zegen Gods u tot een middel des verderfs zoudt maken. En gij, die de goede vruchten der Boekdrukkunst schier ongebruikt laat, wacht u, dat gij, te midden van zooveel geestelijken overvloed, van gebrek sterven, den geestelijken dood sterven zoudt. Déze is de ware Godverheerlijking, die door uw feestvieren in u moet zijn opgewekt, dat gij van de vruchten der drukpers een dankbaar en Godverheerlijkend gebruik maakt. En zoo deze niet in u gevonden wordt, al hadt gij uwe woningen versierd, zoodat allen haar bewonderden, en al hadt gij luid ingestemd in de feestvreugde, en al hadt gij een onvermoeid aandeel in de algemeene blijdschap genomen, een stem in uw binnenste, als de stemme Gods, zou u toeroepen: Uwe feestviering was eene ijdele vertooning en eene dwaasheid; want wat haren grond moest uitmaken, wordt bij u niet gevonden. De ware God verheerlijking ontbreekt haar, als de verheerlijking van dien God, die zich noch door klanken, noch door bloemkransen laat verheerlijken, als het gemoed en het leven er mede in strijd is. Sprak ik tot hiertoe van den geestelijken, Gode gevalligen aard onzer Godverheerlijking over de uitvinding der Boekdrukkunst, zoo als deze zich openbaart in het gebruik maken van hare vruchten voor ons zeiven; ik wil tevens van haar spreken, zoo als zij zich openbaart in hare zorg ook voor anderen. Met andere woorden: moet onze Godverheerlijking daarin bestaan, dat wij van de vruchten der Boekdrukkunst een Godverheerlijkend gebruik maken; zij moet ook daarin bestaan, dat wij, naar ons vermogen, de Boekdrukkunst aan de verheerlijking van God pogen te doen dienstbaar zijn. En dat kunnen wij allen, ofschoon op onderscheidene wijze. Zijn er, die door God met meer dan gewone verstandsgaven bedeeld zijn, zij kunnen dat, door de vruchten van hunne onderzoekingen op het gebied der waarheid, door de drukpers, in ruimeren kring bekend te maken; en anderen weder kunnen dat, door deze vruchten niet slechts voor zich zeiven te gebruiken, maar die ook aan anderen mede te deelen, opdat zij zoo door meerderen genoten worden. Wij danken God, dat het ook in ons vaderland niet aan dezulken ontbreekt, die alzoo, ter verheerlijking van God, de edelste uitvinding aan hare bedoeling dienstbaar maken. Maar, ach, dat ook hier de edelste zaak, door de zonde ten verderve misbruikt wordt! Wel moge, in dit opzigt, Nederland zich bij sommige andere landen gunstig onderscheiden; Nederland, waar het gezag der wet slechts zelden behoeft tüsschen beiden te treden, om de uitspattingen der drukpers te beteugelen; en waar zij niet-onder voogdijschap behoeft gesteld te worden, als voor onmondigen. Maar wordt ook de Nederlandsche drukpers niet wel misbruikt, om, vooral in dagbladen en vlugschriften, leugen en dwaling en laster te verspreiden, haat en twist en tweedragt aan te blazen, wantrouwen op te wekken, ongeloof te bevorderen, met verzaking van alle bescheidenheid de kieschheid te kwetsen, zinnelijke begeerlijkheden te doen ontvlammen, aan ijdelen hoogmoed en onedele wraakzucht voedsel te geven? En zijn er niet, die deze onrijpe en giftige vruchten gretig versbnden en met ijver en vreugde verspreiden? O, dat eene edele verontwaardiging en verachting dezulken vervolgde! Wij wachten er meer van, dan van beperking der vrijheid door de drukpers aan banden 'te leggen. Mogt deze eene der vruchten zijn onzer feestviering, dat wij allen zamenspanden om deze onrijpe, schadelijke en ongoddelijke vruchten te verachten, en het alzoo te toonen, dat wij de edelste der uitvindingen te hoog schatten, dan dat wij het kunnen dulden, dat zij anders 'dan aan de bevordering der edelste zaak, op de edelste wijze, worde dienstbaar gemaakt! Het vaderland der Boekdrukkunst gevoele zijne grootsche roeping, het voorbeeld te geven, om de edelste der kunsten, niet aan het lage en onedele, maar aan de bevordering van hetgeen waar en schoon en goed is, aan waarheid en godsdienst en Christendom dienstbaar te maken. Gaat gij voort, mannen der wetenschap, haar uwe onderzoekingen op het gebied der waarheid toe te vertrouwen in de edelste vormen. En gij allen, werkt naar uw vermogen mede, om deze in alle standen en kringen te verspreiden ; en laat in dat alles niet eigene eer en roem of voordeel, maar de eere Gods uw hoogste drijfveer zijn. Zoo zal het blijken, dat de ver- SS heerlijking van God niet vreemd was aan uwe feestviering. Zoo zult gij de Boekdrukkunst aan de verheerlijking van God doen dienstbaar zijn. En openbaar zal het worden, terwijl gij de uitvinding der Boekdrukkunst, in de vereering van haren uitvinder, feestelijk herdacht, en terwijl gij uwe woningen versierdet en onder de feestvierenden u schaardet, dat deze de grondtoon was in uw binnenste: Loof den Heer, mijne ziel! en al wat binnen in mij i», zijnen heiligen naam f