ABRAHAM DES AMORIE VAN DER HOEVEN, f ^4 ALS EEN VOORBEELD KANSELWELSPREKENDHEID, F. J. DOMELA NIEUWENHUIS, BIJ DE OPENING ZIJNER LESSEN, OP DEN 2DEN OCTOBER 1855. TE AMSTERDAM, BIJ J. H. GEBHARD O. 1855. ABRAHAM DES AMORIE VAN DER HOEVEN, BESCHOUWD ALS EEN VOORBEELD KANSELWELSPREKENDHEID. ABRAHAM DES AMORIE VAN DER HOEVEN, BESCHOUWD ALS EEN VOORBEELD KANSELWELSPREKENDHEID, F. J. DOMELA KIEUWENHUIS, BIJ DB OPENING ZIJNER LESSEN, OP DEN 2DBS OCTOBER 1855. TE AMSTERDAM, BW J. H. GEBHARD # C° 1855. GEDRUKT BIJ C. A. SPIN Sg ZOON. Zoo dikwerf ik mijne lessen mogt openen, heb ik mij evenmin geroepen gevoeld tot het houden eener openbare rede, als mijne leerlingen verlangden, dat ik hun op eene andere plaats het welkom na geëindigde zomerrust zoude toespreken, dan waar zij gewoon waren mij te hoorea. Maar nu dit welkom moet gepaard gaan met de herinnering van het treffend verlies, dat de Godgeleerde wetenschap, de Christelijke kerk, en niet het minst de studerende jongelingschap in deze stad geleden heeft door het overlijden van den voortreffelijken redenaar, wiens beeld in veler harten gegraveerd staat, en wiens naam op aller lippen zweeft, acht ik mij verpligt, in tegenwoordigheid van zoovelen als te dezer plaatse zijn zamengekomen mijne openingsrede te houden. Beschouwt het echter niet als ijdelheid, dat ik zelf de gelegenheid heb opgezocht, om te spreken over ABRAHAM DES AMORIE VAN DER HOEVEN: Want van hem kan ik niet zwijgen, en liever getroost ik mij de verdenking van vermetele aanmatiging dan de beschuldiging, dat ik zelfs niet voor mijne en zijne leerlingen zou gesproken hebben over den man, wiens zeldzame begaafdheid ik bewonderd, in wiens school ik mij gevormd, wiens hoogachting ik bezeten, en wiens voorkomende vriendschap ik in ruime mate genoten heb. Smartelijk was het mij, door afwezigheid niet mede de laatste eer aan zijn overschot te hebben kunnen bewijzen, en die smart werd zelfs niet gelenigd door de verzekering van zijn beroemden zoon, dat hij gevoelde hoe grievend het mij moet geweest zijn , bij zijn graf gemist te worden. Maar nog smartelijker zou mij de zelfbeschuldiging blijven, wanneer ik tot zijne vereering niets had bijgedragen uit vrees voor de verdenking van ijdelheid of vermetele aanmatiging, als had ik mij zeiven bevoegd gerekend om den redenaar te schetsen, die gedurende zes en dertig jaren den zeldzaamsten roem heeft staande gehouden. En — waarom dit ontveinsd? — ofschoon ik mij boven elke beschuldiging wist te verheffen, waarbij mijn geweten niet tegen mij getuigde, voor eene soortgelijke verdenking zou ik hoogstgevoelig zijn, indien uwe toestemming mij ontbreken moest, dat ik als een der eerste leerlingen van den geliefden man minder in uwen naam aan zijne nagedachtenis de verschuldigde hulde bewijs, dan een zijner laatste leerlingen gedaan heeft, door zijn beeld als hoogleeraar met grootsche trekken te teekenen. Verwacht echter geene Uitweiding over mijne innige betrekking tot hem, op wiens omgang ik welligt kan toepassen, wat cato in cicero's boekje over den Ouderdom van zijne prijsstelling op quintus maximus getuigde , toen hij zeide: "ik genoot zijne gesprekken zoo begeerig, alsof ik reeds vermoedde, wat gebeurd is, dat er na zijnen dood niemand zijn zou, van wien ik onderrigt zou ontvangen." Verwacht ook geene herinnering van 't gene hij voor u geweest is, die de 'gelegenheid niet ongebruikt hebt gelaten, door het Godsbestuur u geschonken, om het onderwijs, in de welsprekendheid van zulk een buitengewoon redenaar te genieten. Maar wat hij voor u blijven, en hoe zijn voorbeeld tot u spreken moet, ofschoon hij gestorven is, en tot allen, die zich aan de Evangeliebediening wijden, dat zal ik trachten, naar de geringe mate mijner krachten, u voor den geest te brengen, door abraham des amorie van der hoeven te beschouwen als een voorbeeld van kanselwelsprekendheid* Om uwe luisterende aandacht te verzoeken, zou beleedigend zijn, voor zooverre ik tot leerlingen spreek over een hooggeschat leermeester: en niet te rekenen op uw verschoonend oordeel, zou mij de vrijmoedigheid benemen, waarmede ik ben opgetreden, en die zeker haren pleitbezorger heeft in onze onderlinge liefde tot den man, wiens voorbeeld ik schetsen zal. Bedrieg ik mij niet, dan staat hij reeds, bij het woord kanselwelsprekendheid, voor uwe verbeelding, gelijk wij hem zoo dikwerf gezien hebben, als hij was opgetreden voor de ontelbare schare, die van hem het Evangelie wilde hooren. Welk een edele, rijzige gestalte! Hoe majestueusch dat hooggewelfde voorhoofd! Welk eene waardigheid in houding en gebaar! Nog spreekt hij niet, en toch luistert men. Hij opent zijne lippen: welk een helder, krachtig, nielodieusch geluid! Op plegtstatigen toon wordt het voorgebed uitgesproken. Hoe sticht het reeds, en nog meer het voorlezen van het gezang, dat de gemeente zal aanstemmen! Wie nu de vergadering verlaten moet, hij is niet vergeefs tegenwoordig geweest; zijn godsdienstig gevoel heeft een diepen indruk van eerbied voor den Heiligen ontvangen. — De tekst is gelezen, de Bijbel weggelegd opdat den redenaar niets verhindere bij zijne gebaarmaking, en met uitgestrekte armen is de zegen gegeven. Hoe kalm vangt hij aan, als zal hij zijne woorden ons toewegen! Het wordt al stiller en stiller in de vergadering. Het minste geridsel is hoorbaar, en toch het wordt niet gehoord, omdat allen luisteren, terwijl hunne oogen aan het gelaat en de handen van den redenaar geboeid zijn Hij verpoost een oogenblik als om gelegenheid te geven tot ademen, maar in de daad om de heerschappij over zich zei ven niet te verliezen. Hij begint weder even kalm als vroeger. Zijn toon klimt langzaam, al hooger en hooger, totdat de laatste woorden , altijd vertroostend of opwekkend, ook na ernstige vermaning en bestraffing, met het statig Amen besloten worden, dat der luisterende menigte haar bewustzijn eerst schijnt terug te geven. Wat was er toch in dien man, waardoor wij aan onze plaatsen genageld werden ? Twee bundels zijner leerredenen zijn voor het nageslacht bewaard. Wanneer het ze vergelijken zal met die van anderen, in de eerste helft dezer eeuw als vaderlandsche predikers beroemd geworden, zal het oordeelen, dat hij het geniale van borger, of de zaakrijkheid van dermotjt, clarisse en molster, ofde populariteit van ewaldus kist, egeling en heringa, of de scherpzinnigheid van broes , of het menschkundige van fransen van eck , of het hartindringende van van der roest, of de smaakvolle schriftverklaring en betoo verenden periodenbouw van van der palm , of het vernuftig ernstige en dieproerende van den jongen van der hoeven geëvenaard, ik zeg niet overtroffen heeft? En wat zal het onderscheidend kenmerk van hem genoemd worden ? — Waarlijk deze vraag zou mij verlegen maken, wanneer hij zelf het standpunt niet had aangewezen, van waar men zijne leerredenen moet beoordeelen. Gij herinnert het u, zoodra gij denkt aan zijne afkeuring van het woord Leerrede, waardoor slechts een gedeelte van de preek of een bepaald soort van preken wordt aangeduid. Hoe was zij gegrond op zijn ideaal, dat hij met de woorden van den doopsgezinden leeraar h. w. van dbr ploeg, in het Voorberigt voor zijnen eersten Bundel, aldus heeft geschetst : "Als vertegenwoordiger van geloovige Christenen heeft de prediker geene ongehoorde dingen, maar het bekende, met ernst en kracht te verkondigen, opdat aller blijdschap vervuld worde. Zijne rede moet als een levend woord in allen overgaan, en zij gevoelen het oude met nieuwe vreugde. De viva vox, ja de homo vivus op den gewijden bodem, bij de godsdienstige stemming der hoorders, moet vooral in aanmerking komen, en naarmate de preek beter geweest is, zal zij minder geschikt zijn om gelezen dan om gehoord te worden." Wij kunnen er bijvoegen: zij zal den lezer eerst voldoen, wanneer hij zich verbeeldt een hoorder te zijn. Op dit standpunt van beoordeeling geplaatst, vergelijken wij de Leerredenen van van der hoeven niet met die van anderen, als waren zij verhandelingen, waarvan men eerst vraagt, of het onderwerp wel van alle zijden is voorgesteld en afgehandeld; maar wij vergelijken ze als opstellen tot stichting eener gemengde vergadering uit hoofd en hart voorgedragen: en dan aarzel ik geen oogenblik om de zijnen boven alle anderen te stellen, al is het ook, dat zij soms of minder zaakrijk, of minder scherpzinnig, of minder oorspronkelijk geacht, en gerekend worden zich niet door trekken van genie, noch door rijkdom aan phantasie te onderscheiden. En wie ze onbevooroordeeld leest, zal moeten toestemmen, dat de vorm iets geniaals heeft, en de inhoud voor een gemengd gehoor zaakrijk, menschkundig, scherpzinnig en populair genoeg is; ja zelfs dat beiden aan het hoofddoel, de stichting, te meer beantwoorden, naarmate zij minder scherpzinnigheid, vernuft of geestigheid en genie verraden. Uit volle overtuiging zeg ik het den Eerwaardigen stüart 1 na, "datvan der hoeven een ideaal van den Evangelieprediker uitdrukte, waarin zich alles vereenigde, wat hij goeds en schoons bij anderen had opgemerkt." Geheel stem ik de opmerking van den smaakvollen van teutem 2 toe: "er was zekere eenheid en harmonie m zijn geheele wezen , die zich ook in zijne redenen afspiegelde, het 1 Abraham des amorie van der hoeven herdacht, enz. 3 In het Iets ter nagedachtenis van a". des amorie van der hoeven door m. cohen stdart, in de Jaarb. voor Wet. Theol. XIII, 3, bladz. 488 en volg. sprekend afbeeldsel zijner ware individualiteit." En met den gemoedelijken cohen stuart durf ik getuigen : "De verdienste zijner welsprekendheid bestond noch in rijkdom van phantasie, noch in diepte van opvatting of verrassende nieuwheid van denkbeelden, maar in de zeldzame wijze, waarop de gaven van zijn geest en hart en de bijzondere eigenschappen van zijn persoonlijkheid en aanleg tot één schoon geheel waren verbonden." Bij zulk eene harmonie kan niets uitstekends zijn: maar zij zelve is uitstekend. Het was van der hoeven dan ook niet genoeg door verlichting van het verstand en opwekking van het gevoel op de inwendige kracht van den wil te werken ; niet genoeg te leeren, te overtuigen, het geloof te versterken: door den inhoud zijner woorden, door die woorden zeiven, door stem, gelaat, houding, gebaren, kortom door zijne geheele persoonlijkheid als voorganger bij de openbare godsdienstoefening de gemeente te slichten, dat was zijn doel. Heeft hij het bereikt? Armen en rijken, geringen en aanzienlijken, ongeleerden en geleerden, jongen en ouden, vrouwen en mannen, allen die gewoon waren hem te hooren, blijven het getuigen. Wie durft zulk eene getuigenis tegenspreken ? Maar van waar dat stichtelijke? Was het eene gave des hemels, of de vrucht van veelzijdige oefe- ning? Voorzeker, indien van der hoeven geen buitengewonen aanleg tot redenaar gehad, indien hij niet door gevoel voor het schoone, en verhevene, noch door vlugheid van bevatting, juistheid van oordeel, getrouwheid van geheugen, noch door welluidendheid en buigzaamheid van stem en natuurlijke zeggingskracht had uitgemunt, de meest aanhoudende oefening zou vruchteloos geweest zijn. En had deze ontbroken, hij zou zijnen aanleg wel niet verloren, maar ten minste niet zóó 'geheel ontwikkeld hebben, dat hij indedaad geworden is wat hij als redenaar worden kon. Maar zonder de oefening ook later tot zulk eene hoogte voort te zetten door het bestuderen van de theorie der welsprekendheid en hare toepassing, zou hij toch niet minder, — sommigen beweren, zou hij nog stichtelijker gepredikt hebben. Wat echter zijnen aanleg van dien der meesten onderscheidde, die niet minder gevoel voor het schoone, niet minder vlugheid van bevatting, juistheid van oordeel, en getrouwheid van geheugen bezitten : wat als bijzondere hemelgave hem kenmerkte, was het gevoel voor het verhevene, dat hem in alles bestuurde, zelfs tot in de kleinigheden van het maatschappelijke leven toe. Had hij de phantasie gehad om dichter te zijn, voortreffelijke lofzangen op de Godheid zou hij nagelaten hebben: was zijne bestem- ining het tooneel geworden, ik geloof niet dat hij in het treurspel zou overtroffen zijn: had hij het talent van een schilder ontvangen, zijn penseel zou kruisiging en hemelvaart, en Godsverschijningen op het doek getooverd hebben: tot redenaar bestemd moest zijne verhevenheid hem een geestelijk of kerkelijk redenaar doen worden, gelijk er slechts enkelen geweest zijn en in ieder tijdvak slechts enkelen schijnen te kunnen ontstaan. Die verhevenheid was echter de populaire en blijkt reeds in zijne Inleidingen en vooral in zijne keus van tekst en onderwerp. Indien ik zeide, dat deze altijd gepast was voor de omstandigheden des tijds', de behoefte der Christelijke gemeente, den toestand der Vaderlandsche Kerk; ik zou slechts zeggen, wat, Gode zij dank! in onze dagen van de meeste predikers gelden kan. De keus van van der hoeven was daarin verheven te noemen, dat zijn tekst en onderwerp met de godsdienstoefening in verband stonden. Doorgaans behandelde bij algemeen bekende teksten, maar veelbeteekenend voor de dierbaarste belangen der hoorders, en dus behoorende tot de Godsopenbaring, den weg des heils in Christus, en wat verder het ware, het geestelijke leven betreft. Daar de'Bijbel voor twee derden geschiedenis bevat, oordeelde hij daarin een wenk te moeten zien om bij voorkeur geschiedkundige teksten te kiezen als den meest ge- schikten vorm om de godsdienstwaarheden voor te dragen en te beter door de verbeelding op het verstand en het gevoel te werken. Wanneer de vrijheid van tekstkeus beperkt was door den tijd des jaars, of de vastgestelde geen verheven onderwerp scheen aan te bieden, wist hij het toch als bij tegenstelling te vinden en daaraan te hechten; gelijk ik mij herinner hem naar aanleiding der woorden: daar was aan de plaats, waar Jezus gekruist was, een hof en in den hof een nieuw graf (Joh. 19, 41a), te hebben hooren prediken óver de verbinding van de gedachte aan den dood met de genoegens dezes levens. En wie uwer gewoon was hem te volgen, moet niet toestemmen , dat hij nooit een tekst of onderwerp behandelde van een eenigzins lager soort, het hooge doel der gewijde welsprekendheid slechts ten halve waardig ? Men kan zeggen: hij behoorde ook niet tot de humoristen, de geest van stebhk was hem vreemd, de verzoeking tot zoogenaamde geestige teksten kon hem dus niet kwellen. Men kan zeggen: hij had geen aanleg tot het afgetrokken wijsgeerige, daarom konden ook geen dor leerstellige teksten hem behagen. Men kan zelfs zeggen: hij was te hoog verheven om af te dalen tot het plat prosaiïsche van het huisselijke en maatschappelijke leven in de onderscheidene standen, hoe zou hem dan zijn ingevallen om teksten te behandelen die daarmede in verband staan? En wie dit zegt, heeft van mij geen tegenspraak te vreezen: maar is van der hoeven als prediker er niet te grooter door, dat de stichting zijner hoorders geen schade kon lijden, noch door fijne ironie, noch door onvruchtbare bespiegeling, noch door een te diep indringen in de schuilhoeken, waarin de zonde hare pestlucht verspreidt? Ik weet het, hij zelf stelde de verscheidenheid van gaven, bij eenheid van geest, op een te hoogen prijs, ook in het belang der gemeente, dan dat hij niet goedkeurde, wanneer anderen hun aanleg ontwikkelden en hunne natuur niet verloochenden in 't gene naar zijn gevoel met de deftigheid van den kansel streed, zoodat zij uitspraken wat van zijne lippen gehoord te gemeenzaam zou geweest zijn, zoo al niet een wanklank in eene godsdienstige vergadering: maar ik durf mij op uwe eigene ondervinding beroepen, als ik beweer, dat de stichting benadeeld wordt, wanneer of het vernuft van den prediker den boventoon heeft, of het leeren, of het brengen van het dagelijksche leven op den predikstoel zijn hoofddoel is. Het zij echter verre van mij te meenen , dat van der hoeven het leeren in de gemeente zou achtergesteld hebben, daar hij niet bij voorkeur didactische teksten koos. Integendeel, hij leerde als leerde hij niet, en het onderwijzend gedeelte zijner preken was geheel berekend voor de eenvoudigsten onder zijn gehoor. Maar door eene ongekunstelde tekstverklaring zonder noodeloozen omslag en pronk van geleerdheid, en niet uitvoeriger dan noodig is tot regt verstand van den tekst, bleef hij ook bij het leeren populair verheven, waar vele anderen afdalen alsof zij eene catechesatie houden of zelfs een exegetisch collegie geven. Wat hij van chrysostomus heeft getuigd, het is geheel op hem zeiven toepasselijk: "Hij bekreunde er zich weinig om, dat sommigen de schouders ophaalden over zijne eenvoudigheid, en meenden dat hij van vele zaken niet had geweten en zich in geen diep onderzoek had durven wagen." Juist daardoor is hij bewaard gebleven voor de klippen, waarop menig prediker schipbreuk heeft geleden, zoodat hij nooit aanleiding gaf tot de verwarring van godsdienst met godgeleerdheid, en dus ook nooit tot het zelfbedrog medewerkte, waardoor de eeuwige zaligheid verbonden wordt aan de meer of mindere prijsstelling op de vrucht der godgeleerde hairkloverijen. Mogten zijne leerredenen over God geopenbaard in 't vleesch, God alles in allen, en Jezus de Zoon van God, ook wegens hare irenische en practische strekking, als modellen bestudeerd worden, al verlangt men welligt nog iets meer dan zij behelzen! En behoef ik u te wijzen op zijne beschouwing der hooge roeping tot Christelijke eensgezindheidP Bekoorlijker, verhevener 2 onderwerp is naauwelijks denkbaar voor een man, wien de kleingeestigheid van het sectewezen tot een te diepen ernst stemde, dan dat hij de humoristische wereldbeschouwing noodig had, om bewaard te blijven voor de bittere ironie eener letterlijke opvatting der woorden van Christus: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Ook in zijne verdeeling of schikking der rede is van der hoevens populaire verhevenheid op te merken, gelijk deze eenvoudigheid insluit en dus het gekunstelde niet kan verdragen. Zij was altijd oratorisch zonder ooit onlogisch te zijn, zoodat de natuurlijke opklimming bewaard werd, door geleidelijke overgangen gekenmerkt, al ware het ook, dat de spreker zijne rede plotseling afbrak, wanneer zijne stem hare hoogste kracht had bereikt. De verdeeling was hem geen doel, maar slechts middel om den hoorder te leiden en zijn geheugen te gemoet te komen tot bewaring van het geheel, en niet het minst van den indruk dien dit moest achterlaten. Eene schoolsche verdeeling en onderverdeeling en nog eens onderverdeeling was hem doorgaans even vreemd als een vernuftig plan; en waar de vorm der homilie bewaard kon blijven, offerde hij dien niet op aan de poging om den lof van eene oorspronkelijke vinding te verwerven: getuigen de reeds genoemde Leerrede- nen, en inzonderheid die over de vermaning van paulus: wordt geene, kinderen in het versland, en over het werkdadig Christendom, wel de minst schitterende , maar zeker niet de minst voortreffelijke > in. zijnen eersten Bundel. Ook op- zijne verdeeling mag men toepassen, wat j. herman de ridder getuigde 1 : "Alles wat zijn rijk hoofd opleverde, zijn levendige verbeelding schiep en uit zijn geloovig hart voortvloeide, droeg naar stof en 'vorm den muntslag van den Nederlandschen geest. De vereeniging van waarheid, eenvoudigheid en kracht, "de grondtrekken van ons volkskarakter'', spreekt in alles wat wij hem danken." Zoo erkende hij de waarde der oud-Hollandsche preekmethode, die wel vroeger de uitlegging deiHeilige Schrift tot overdrijving toe op den voorgrond stelde, maar door ewaldus kist, van der palm en anderen verbeterd was, en hij-.schaamde zich niet, ofschoon met wijziging, liever hun voorbeeld te volgen, dan dat der meest gevierde Hoogduitsche predikers, wier phantasie uit den tekst onderwerpen en verdeelingen tooverde met de oorspronkelijke bedoeling in strijd. En hoeveel reden had hij om die methode niet te verlaten, daar de beoefening der geschiedenis van de kanselwelsprekendheid hem leer- 1 De beeldtenis van au. hes amorie vak der hoeven als handhaver der nationaliteit. 9* de, dat het verlaten van haar of tot te afgetrokken bespiegelingen, öf tot mystieken onzin, óf tot verwaarloozing van het toepasselijke gedeelte, öf tot een vernuftig spelen met Gods woord leidt, en niet zelden de ware populariteit doet verloren gaan! Met medelijdend schouderophalen en den glimlach van zelfbehagen zullen misschien sommigen op die eenvoudigheid van verdeeling en uitwerking der stof nederzien, als beneden de hoogte waarop de Homiletiek buiten ons vaderland staat: en ik zal hun dat stil, misschien luidruchtig genoegen niet betwisten, zoo lang ik mij bewust ben nog te weinig gevorderd te zijn, om hunne hoogte boven de laagte van van der hoeven aan te prijzen, en zoolang de natuur mij leert, dat de bergen wel meer bewondering wekken, maar de valeijen toch vruchtbaarder zijn. Ook mag ik mij hier beroepen op het gezag van den man, die de practische theologie als een afzonderlijk vak der theologische wetenschap tot het bijzondere voorwerp van zijne aanhoudende studie gemaakt had, gelijk slechts weinigen in ons vaderland, en wien de afgunst den eersten rang in het vak der Homiletiek ten minste nog niet openlijk, heeft durven betwisten. Hoort wat hij in de aanteekeningen der tweede uitgave van zijnen Chrysostomus geschreven heeft; "lk mag niet ontveinzen, dat "die meer vernuftige dan juiste plannen , op gezochte tegenstellingen ge- grond," dikwerf loutere spelingen des vernufts, in Duitschland door harms en DRa'seke op nieuw in zwang gekomen en elders nagevolgd, zoowel tegen den goeden smaak, den echt klassieken vorm en trant zondigen, als ten eenenmale strijdig zijn met die ware natuurlijke welsprekendheid, die vooral op den kansel wordt verlangd en gevorderd. Niet minder afkeuring verdienen die telkens wederkeerende trichotomièu en in 't algemeen die eindelooze verdeelingen en onderverdeelingen. — Daardoor wordt de gang der rede gestoord, hare eenheid verbroken, eene onaangename stijfheid en gedwongenheid aan de Evangelieprediking bijgezet; de aandacht van den eigenlijken inhoud, van de zaken afgeleid, en op den vorm, het geraamte der preek, gevestigd; en men heeft ten slotte weinig meer bereikt dan dat het geheugen der hoorders op een moeijelijke proef is gesteld." Doch gij moet dit zeiven in zijn verband lezen, om te beslissen, of niet een menschkundig geschiedschrijver, ook waar hij de hooge verdiensten van andere predikers zal waarderen, bij het wijzen op de eenvoudige verdeelingen van van der hoeven, zal moeten getuigen: "Daarvan opzettelijk af te wijken werd in zijnen laatsten tijd geacht hoogere eischen der Homiletiek te bevredigen: maar het blijft uiterst moeijelijk te beslissen, of het niet eerder een noodzakelijk middel geweest is om opzien te baren en een lioogeren lof te verwerven dan dien men met hem had moeten deelen!" "Wees meester van de taal, gij zijl het van 't gemoed." Dat zeggen thans velen bildeedijk na, wanneer zij herinneren, dat de kracht der welsprekendheid in den stijl bestaat. En voorzeker die van van der hoeven bevestigt het mede. Hem komt de lof toe, dien hij aan chbysostomüs gegeven heeft wegens zijne verhevenheid van stijl: want de kunst om groote gedachten met weinige en eenvoudige woorden uit te drukken was hem natuur: vandaar dat de deftigheid hem niet verliet waar hij onderwerpen behandelde, die een lageren toon vorderen, en dat zelfs zijne eerste opstellen geheel vrij zijn van ijdele woordenpraal, gezochte sieraden en vernuftige spelingen. Rijkdom van phantasie schijnt ook minder zijn deel geweest te zijn dan fijnheid van opmerking om partij te trekken van de vruchten, die anderen aanboden, getrouwheid van geheugen om hunne gezegden te bewaren, en gemakkelijkheid om ze in zijn eigen gedachtengang op te nemen en in zijnen stijl in te weven. De tijd, waarin hij optrad, bevorderde zijnen aanleg tot het eenvoudig verhevene. Eene weelderige uitstorting van beelden en zwier van uitdrukkingen beschouwde men te behooren tot het tijdvak der gemaniëreerdheid, der rijkgegaloneerde kleeding en der vergulde meubels. De invloed van van der palm en anderen, wier stijl bewonderd werd, was te groot, dan dat het beschaafd publiek niet spotte met het poëtisch, of, gelijk kant het noemde, het dolgeworden proza. Ieder is een kind van zijn tijd, en wat den smaak betreft, misschien meer dan hij zelf weet, onder den invloed der meest gelezen romantische letterkunde. Eenvoudigheid van stijl zonder schraalheid of dorheid, gepaard met sierlijkheid zonder opschik, was het hoogste, waarnaar een schrijver of redenaar in dien tijd streefde. Misschien keert die goede smaak spoediger terug dan velen lief is; altijd zal hij gewaardeerd worden door hen, wie de werkelijkheid boven de phantasie beheerscht, en wanneer de copiën der groote oorspronkelijken den dichterlijken stijl door overdrijving in minachting gebragt hebben, zal hij weder heerschende worden, Hoe groot de invloed van van der palm op van der hoeven geweest zij, het onderscheid tusschen beider stijl is toch opmerkelijk. De eerste heeft meer den boeken- of schrijfstijl, de laatste het hoogste soort van spreekstijl. Het zoetvloeijende, zangerige, betooverende van van der palms perioden kenmerkt die van van der hoeven niet, en mogt ze niet kenmerken, zou het karakter van spreekstijl en de dramatische vorm bewaard blijven, waardoor hij in de hoogste mate de aandacht boeide, gelijk de meesterwerken der oudheid en bovenal de gewijde boeken. Zijn stijl is meer die van demosthenes; van der palm herinnert isocr ates, sallustius en vooral cicero. Legt de Leerredenen van beiden naast elkander, waar zij beschrijven , waar zij betoogen, waar zij toepasselijk spreken, en ik geloof, dat het onderscheid geene aanwijzing behoeft. Van der palm verhaalt en beschrijft, van der hoeven stelt voor en beeldt af. Van der palm beredeneert de waarheid, van der hoeven getuigt haar. Van der palm roert en maakt het harte week, van der hoeven schudt en het hart beeft. Van der palm smeekt, van der hoeten beveelt: houdt de geboden! en slaat tevens diepe wonden in het geweten. Beiden bevestigen het gezegde van büffoh: "de stijl is de mensch." Arglooze opregtheid kenmerkt van der hoeven, hij gaat regt op den man aan; als van de hoogte stort hij met het tweesnijdend zwaard van Gods woord in volle vaart op den vijand neer en bedoelt hem te verbrijzelen. Bevreesdheid om te grieven kenmerkt van der palm ; hij nadert van ter zijde als door loopgraven, hij omsingelt den vijand ongemerkt, totdat hij nergens een uitweg vinden kan. Hij bedoelt hem te sparen, doch gevangen te houden. In van der hoevens stijl spreekt een Godsgezant, een profeet des Ouden, een apostel des Nieuwen Verbondsj in dien van van der palm een geestelijk vader, een leerende oudste broeder, die de wereld in hare diplomatieke kronkelingen kent. Beiden staan echter daarin gelijk, dat zij zich noch van gekunstelde spreekwijzen, noch van klinkende beeldentaal bedienen: zij verschillen echter in den weg dien zij kiezen om op den wil te werken, daar van deb palm meer door het verstand, van der hoeven door de verbeelding den toegang tot het hart zoekt, waardoor de eerste soms iets kouds heeft, de laatste- daarentegen altijd levendig en warm is. Heeft van deb palm u eens geboeid, gij laat hem niet weder los, het is u behoefte door hem medegesleept te worden: wilt gij naar van deb hoeven niet luisteren, hij dwingt er u toe, maar laat hij u los, gij zult zeiven u niet weder aan hem vastklemmen. Is de stijl van van deb palm fraaijer, bekoorlijker, sierlijker: die van van der hoeven is statiger en krachtiger *, en wat beider stijl geldt, betreft ook het onderscheid van hun voordragt. Te regt heeft cohen stuabt de voordragt van van deb hoeven "de groote, de eigenlijke kracht van zijne Oratorie" genoemd, "waardoor hij vooral geheel eenig 1 Eene vergelijking van beider toespraken tot de jongelieden of het slot der Leerrede van van dek palm over Jak. IV: 15 b, en bladz. 88 der Leerrede van van der hoeven over Pred. X: 9 — XII: 7 kan reeds het gezegde bevestigen. mogt heeten." En wie zou het niet toestemmen: "hij hem was 't in waarheid de viva vox, die als de levende adem ziel en gloed aan al zijne woorden gaf. Ook in die voordragt was een edele waardigheid en verhevenheid, een zekere majesteit zelfs." — "Er was iets stichtelijks en hartverheffends in zijne houding, iets zalvends reeds in den toon zijner stem. Geen enkele beweging was ongepast of min bevallig, en hij wist te schilderen met geluiden en klanken. Een meesterlijke tact bewaarde hem ook hier voor gemaaktheid en overdrijving." Dat hij door oefening zijnen natuurlijken aanleg zoo volkomen had ontwikkeld, behoeft zeker minder bewijs dan de meening van een beoordeelaar in den Tijdspiegel van 1854: "van nature heeft hij zeker veel tegen zich. Zijne stem is eer dof, dan welluidend (sonore) — zijne uitspraak zwaar — zelfs in eenige letters niet zuiver. Maar gelijk aan demosthenes in dit opzigt, heeft hij door oefening en inspanning, wat de natuur hem weigerde, weten te vergoeden, althans te bedekken." Ik herinner mij, dat hij "die oefening en inspanning" ontkende, en van dat "vergoeden en althans bedekken" niets wilde weten, toen hij over die beoordeeling sprak en glimlachende zeide: "volgens haar zou var der palm niet zoo geheel een met zijn stuk geweest zijn als ik! Ook hij was er bij en er in, maar een zekere schroomvalligheid kenmerkte zijne voordragt, en zonder zijn opstel voor zich, ofschoon hij het. kende, durfde hij niet prediken." Gij weet allen, hoe van der hoeven op het prediken uit het hoofd aandrong, maar ook vorderde, dat de preek zorgvuldig opgesteld, en vervolgens, ten minste wat de zaken betrof, kon het zijn, zelfs geheel woordelijk in hoofd en hart ingedrukt en dan vrij voorgedragen zou worden. Zoo predikte MJ zelf, en vroeger was zijn geheugen sterk genoeg om ieder geschreven woord te bewaren, zoodat hij geen mamzeggen zou, waar doch geschreven stond. Later heeft hij mij verzekerd, dat het memoriseren hem moeijelijker werd en hij wenschte minder aan de woorden gebonden te zijn. Het was, toen ik mij eene opmerking in den vorm van eene vraag veroorloofde, en hij zelf erkende eenigzins anders uitgesproken dan geschreven te hebben. Noemde hij in navolging van demosthenes de voordragt het eerste, tweede en derde in de welsprekendheid: wie ooit aan de waarheid dezer uitspraak twijfelde, had hem slechts te zien en te hooren. Een middelmatig stuk scheen voortreffelijk, als hij het voordroeg, en wat naauwelijks inhoud had, scheen niet arm aan denkbeelden. Bijna zou ik zeggen, de dichter of schrijver leerde eerst de waarde van zijn opstel kennen, wanneer hij het van zijne lippen hoorde. En toen zijne kracht gebroken was, zijne stem hare buigzaamheid begon te verliezen, hoe veel had ook zijne rede verloren! Nimmer zal ik den laatsten Palmzondag vergeten, toen het prediken hem voor het eerst zwaar viel: nimmer zijne avondmaalsbediening op Goeden Vrijdag, voor het gevoel van allen die hem liefhadden te aandoenlijker, omdat zijn geheele voorkomen sprak: "Ik zeg u, dat ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks tot op dien dag, wanneer ik ze met u op nieuw zal drinken in het koningrijk mijns baders!" Al sprak hij toen slechts korte woorden van opwekking, — ja, al had hij gezwegen, wie zou zonder de gedachte aan dood en eeuwigheid en aan de liefde Gods in Christus, en zonder de belofte om voor Hem en niet voor de wereld te leven, het bedehuis verlaten hebben? En toch, wie toen den beroemden prediker voor het eerst had gezien en gehoord, zou, uit de schaduw tot de kracht van het licht besluitende , de verzekering toegestemd hebben, dat hij in voordragt, stemleiding, gebaarmaking en meesterschap over houding en gelaat, allen overtroffen had. Van der palm was niet minder begaafd en niet minder geoefend. Zoo hij gewild had, op den kansel zou zijne gebaarmaking evenzeer uitgemunt hebben. In letterkundige maatschappijen heb ik haar met velen bewonderd, vooral bij de voordragt van gedeelten uit de hecuba van euripides; maar hij achtte haar bij de prediking niet verder geoorloofd dan tot ondersteuning van het woord. Ook behoefde zij minder sterk te zijn bij zijn meer verhalenden toon, als hij geschiedkundige onderwerpen behandelde. Maar daarbij was van der hoeven in zijne volle kracht. Hij verhaalde niet, hij voerde de gebeurtenis op. Men zag de personen staan, liggen, zich bewegen, handelen, lijden, sterven.. . en dan kende de bewondering geene grenzen. Mijne Heeren! toen van der palm hem voor de eerste maal gehoord had, beantwoordde hij de vraaj» naar zijn oordeel met de wedervraag: "Zou het niet wat te veel zijn voor den predikstoel"? — En nog herinner ik mij in hooge verrukking over de gebaarmaking van coquerel en van der hoeven opzettelijk naar Leijden gegaan te zijn, om van der palm vergelijkend te hooren. Hij predikte over Petrus verlossing uit den kerker een proef van het onnagaanbare van Gods bestuur (Hand. 12: 11). Toen hij Amen zeide, dacht ik er eerst aan, dat het mijn plan was geweest tot vergelijking ■ op zijne gebaarmaking te letten. Het was slechts enkele malen , en in de laatste jaren zeldzaam, dat van der hoeven door zijn voortreffelijke gebaarmaking den indruk van zijn woord benadeelde. Hij wist het welligt zelf niet — want de kunst was bij hem natuur geworden — dat zijn persoon daardoor op den voorgrond trad. Zeker bedoelde hij dit nooit op den kansel: want zijne welsprekendheid had hare bron in zijn hart, zijn geloovig gemoed. Daaruit vloeiden zijne woorden, en werden een vlam gelijk, die aller harten ontsteekt. De wereld heeft hem gekend als een opregt, waarheidlievend, godsdienstig man: maar wie vertrouwelijk met hem» mogt omgaan, hem op zijn studeervertrek genoot, moet getuigen van zijnen kinderlijk vromen fin, zachtmoedig en bescheiden oordeel over anderen , van zijne liefde , en van zijn warm en levendig geloof in Christus. Zes en twintig jaren geleden heeft zijne welsprekendheid mij aangegrepen, maar zijne beminnelijkheid is gedurende dien tijd de magnetische kracht gebleven, die mij aan hem bond. Had ik haar niet gekend, had ik hem niet liefgehad, eerbied voor zijne grootheid zou mij den moed ontnomen hebben om zijn beeld als kanselredenaar te schetsen. Ik deed het ook niet om zijnentwil, maar om uwentwil: want wat van der hoeven geweest is, moet gij willen worden, gij die u voorbereidt tot het heerlijke ambt van Evangelieprediker! En als gij dit ernstig wilt, moet het vereeren van zijne nagedachtenis voor u daarin bestaan, dat gij den koninklijken weg bewandelt, dien hij u aanwees, en waarop hij zelf u voorging. Eerst en boven alles hebt gij te zorgen, bij de beoefening der godgeleerde wetenschap, uw kinderlijk geloof te bewaren en door haar het te zuiveren en te versterken. Wie met een eerlijk gemoed betwijfelt , wat hij als Christenleeraar te verkondigen heeft, hij mist alle kracht om wèl te spreken: hij kan van de kerk een school, van de godsdienstoefening eene eenzijdige verstandsontwikkeling maken; maar door zijne persoonlijkheid geloof, hoop en liefde te werken , neen! dat kan hij niet. Wijsgeerige bespiegelingen kan hij in de plaats der eenvoudige waarheid van de Schrift stellen; maar met en door haar te geven wat den eenvoudigen, den kinderkens in Christus geopenbaard wordt, dat kan hij niet. Den gemoedelijke vertoonen en in Gods oogen een huichelaar zijn, dat kan hij; maar gemoedelijk te zijn om anderen waarlijk gemoedelijk te maken, dat kan hij niet. Ach'. dat niemand met het leeraarambt begunstigd werd, die niet van ganscher harte gelooft: dat niemand het begeerde, wien het gelooven niet tot spreken dringt'. Het zou een zegen voor de gemeente zijn, die toch ook meer zwijgers dan sprekers behoeft! En dit brengt mij tot het tweede, dat ik bij deze gelegenheid heb aan te bevelen. Ieder ontwikkele zijn aanleg, en heeft hij er geen voor prediker, dat hij toch de gemeente met zijn persoon niet bezware! Hoevelen hebben echter goeden aanleg, ik zeg niet om eerste redenaars te worden: — er zouden geene eersten zijn, indien er niet ook tweeden en derden waren! — maar ik zeg om hetgene zij gelooven in behoorlijken vorm en met warmte mede te deelen. Maar zij ontwikkelen dien aanleg niet of door hoogmoedig zelfbehagen in eene gebrekkige, door onkundige bloedverwanten en vrienden hooggeprezen manier van opzeggen, of door gemakzucht die hen van de noodige inspanning terughoudt, of door het nabootsen van anderen, die eenigen roem verworven hebben, of door den kortsten in plaats van den koninklijken weg te bewandelen. Welsprekendheid is niet alleen eene hemelgave, zij is ook de vrucht van ware beschaving. "De redenaar," zegt theremin , "moet niet alleen geboren, hij moet wedergeboren zijn." Dat geldt zijn geheele wezen, en niet het minst zijn gevoel voor het schoone en verhevene. Zijn smaak moet gekuischt zijn om zijne verbeelding te beteugelen; en zijn verstand helder of zijn oordeel juist en scherp, zal hij in de daad, ik zeg niet goed voordragen wat hij van anderen ontleent en als het zijne durft beschouwen, maar zal hij in zich zeiven een springbron van denkbeelden hebben om een levend woord voort te brengen. Van der hoeven was tot redenaar geboren, maar zonder de wedergeboorte door eene klassieke vorming, door de beoefening der fraaije letteren, zou hij toch de hoogte niet bereikt hebben waarop hij stond. Zijne gedrukte redevoering over de dichterlijke schoonheden van het boek habakuk getuigt, hoe hij in zijn studententijd de aesthetisch letterkundige beschaving op prijs stelde: en wie is ooit een groot redenaar geweest, zonder van de ouden, de Grieken en Romeinen te leeren? Ja, de lessen van blaih, fenelon, ewald en clarisse, maury — en hoevele anderen zou ik kunnen noemen? — gij moet ze kennen en overpeinzen; maar de theorie dér welsprekendheid leert gij toch het best uit de schriften van cicero en quintilianüs en de ars poëtica van horatius. Homiletische leerboeken van hifffel, palmer, vinet, huurling en anderen, zij zijn nuttig en noodzakelijk zelfs; maar even als cicero verklaarde niet in de school der rhetoren, en wel in die der wijsgeeren zijne welsprekendheid gevormd te hebben, getuigde de groote reinhard geen homiletiek bestudeerd te hebben: en de oorspronkelijke borger verontschuldigde zich waarlijk naïf genoeg, "dat zijne bezigheden hem niet veroorloofden boeken over de methodus concionandi te lezen." Goede voorbeelden te bestuderen zal zeker bij een gezuiverden smaak meer vrucht geven dan dorre theorie; en enkele wenken, gelijk van der hoeven ze heeft nagelaten in zijn Chrysostomus en zijne Redevoeringen, wegen mijns inziens tegen vele uitvoerige theoriën op. Een rijkdom van goede voorbeelden heeft onze vaderlandsche predikkunde, en wie ze bestudeert, zal de waarde der verschillende methoden te beter leeren kennen, van levenden en dooden, van beroemden en onberoemden, soms van de laatsten niet het minst, zal hij: leeren waarvoor hij zich te wachten en waarop hij zich toe te leggen heeft. Tot dien rijkdom behooren ook de twee bundels van van der hoeven. Zij hebben dit eigenaardige, dat zij preken bevatten, atet alleen gelijk men voor hooger ontwikkelden mag, maar gelijk men voor eenvoudigen moet prediken, behoudens ieders aanleg en begaafdheid: want zich zeiven te geven is het hoogste en het beste dat de prediker geven kan, en het is zeker zeer verre van mijne bedoeling, te begeeren dat iemand zich naar één model vormen zal, die geroepen wordt tot stichting te spreken. Een copie van een voortreffelijk oorspronkelijk, hoe schoon ook, blijft altijd copie, en zoo dit vrij is van overdrijving, mist het alle gloed en leven. Maar ik bedoel, dat de wijze of trant van preken door van der hoeven onder het bereik is van verre de meesten, terwijl die van borger en enkelen, die of in stijl of in denkbeelden buitengewonen rijkdom ten toon spreiden, boven het bereik blijft. Hoe gaarne hadden wij nog meerderen van hem ontvangen : maar hij zelf heeft begrepen dat wij genoeg hebben, en op zijn verlangen zijn de in handschrift overgeblevene verbrand. En waarlijk, het nageslacht zal op grond van beide bundels, de bewondering billijken, die hij genoten heeft. Wanneer het zijne beeldtenis beschouwt, zal het de getuigenis aangaande de uiterlijke welsprekendheid van dien gulden mond niet betwijfelen, en bij vergelijking van zijn beeldtenis met die van van der palm ook het onderscheid tusschen beiden erkennen, daar de laatste u schijnt toe te spreken: waarom zoudt gij toch u zeiven verderven door niet te doen wat goed is ? en de eerste: gij moet het doen of gij gaat verloren! Mogt het voorbeeld van beiden, om thans niet van anderen te spreken, u toch blijven waarschuwen, zoowel tegen winderige gezwollenheid als platheid en slordigheid van stijl, en u aansporen om in klaarheid en kieschheid van uitdrukking, in gevoelige en bezielde taal des harten, het voorname vereischte der Welsprekendheid te stellen! Maar mogt het ook ieder uwer dringen om zich toe te leggen op eene waardige voordragt door eene natuurlijke stemleiding en gebaarmaking! Ik weet het, in dit opzigt is het verlies van van der hoeven onherstelbaar te noemen : want wie geeft u een voorbeeld gelijk hij, die alle regels onwillekeurig vertoonde ? — Gij, die het voorregt genoten hebt hem te kennen, zijne lessen te hooren, zijnen omgang te genieten, houdt dat voorbeeld zooveel mogelijk voor oogen, zorgt dat uw taal en stijl zuiver en welluidend hollandsch zijn, en tracht de populaire verhevenheid van onzen geliefden leermeester na te volgen. Dan zult ook gij bewijzen, dat zijn welsprekende zoon niet te veel van zijn vader heeft gezegd: "hij zette zijne eidola af op al zijne leerlingen, hij vormde eene school van redenaars , door de kracht die uitging van zijne persoonlijkheid en voorbeeld alleen." Dan zal tijdgenoot en nakomeling toestemmen: de onuitgegeven letters van van der hoeven mogten verbrand worden, want zijn geest leeft in zijne leerlingen en voor de kerk geldt het woord: de letter doodt, de geest maakt levend'. 1