I xu ; 02101 PREDICATIE^l (de veertiende) urr DES CHRISTENS HEIL k SIERAAD, OVER Colossensen I : SS. WAARIN GEHANDELD WORDT OVER DE GEMEENSCHAP EN HET VERKEER VAN GOD DEN HEILIGEN GEEST, DEN DERDEN PERSOON IN HET WEZEN GODS MET DE GODZALIGEN ; EN VAN DE GODZALIGEN MET GOD DEN HEILIGEN GEEST. DOOR BERN ARDUS SMYTEGELT, In zijn leven Bedienaar des Goddelijkèn Woord* te Middelburg. „Opdat Hij u zonde heilig, en onberispelijk, ende onbeschuldelijk voor Hem stellen. colos. 1: 22. Gr O E S , S. J. DE JONGE, 1 8 6 2. Prijsj8 Cent. Wij lezen in den Zendbrief van Juda, het 1 Ode vers, van een droevig slag van menschen; de Apostel noemt ze: natuurlijke menschen, den Geest niet hebbende. Het is een groot ongeluk. — Hoe geraakt iemand teregt, die den Geest niet heeft ? Hij, die de natuur volgt, is een deerlijk schepsel. Een natuurlijk mensch, die den Geest niet heeft, kan evenwel veel Geest hebben, om vernuftige en kunstige uierken te maken; hij kan groote gaven bezitten, en evenwel geen Geest des Genade- Verbonds hebben: hij kan bekwaamheden hebben om Volkeren en Koningrijken te regeren, en missen nogtans den Geest , even gelijk als Bileam en Bezaleel en Aholeab; deze hadden veel Geest, en evenwel hadden ?ij geen Geest. Iemand kan veel Geest hebben, en hij kan zondigen tot den dood.— Hebr. VI: 4 , 5 , 6, daar leest gij van die menschen, die veel Geest hebben en nogtans zonder Geest zijn. Hel zijn deerlijke schepsels! Geen Geest, geen geestelijk leven in hunne ziel. Geen Geest, geen verstand. Al hunne wijsheid , die zij hebben, is maar dwaasheid; de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God 1 Cor. III: 19. — Geen Geest, geen Middelaar: Kom. VIII: 9. Zoo iemandden Geest Christiniet en heeft, die en komt Hem niet toe. — Geen Geest , geen God, geene * Hoop, Eph. II : 12. Vreemdelingen van de verbonden der Belofte, geene hope hebbende, en zonder God in de wereld. Geen Geest, geene vruchtbaarheid. — Dan zijn ze eveneens, als die boom, daar jaar op jaar geene vrucht aan gevonden werd, Luk. XIII: 6. — Geen Geest, geen sieraad. Dan zijn zij als de bergen van Gilboa, daar geen dauw of regen op viel; en als de woestijn Zin, die geene plaats van granaatappelen was. Al vertoonden zij nog zulke gaven, al hunne oogmerken en gronden, deugen niet; het is alles niet goed. En al het goede dat hen in de natuur ontmoet, is alles tot hun ongeluk. Eer, goed, gezondheid, gaven — al wat in de wereld fraai en wenschelijk is — het is alles maar tot uw verderf, zoo gij den Geest mist. Maar, daar de Geest is, daar is wat groots. Den Geest te bezitten, dat is eene groote zaak, het is een groot sieraad. — Simon de toovenaar bleef bij de Apostelen, waarom ? Om al te kijken , hoe zij de geestelijke gaven mededeelden aan anderen. Kon hij dezelve niet verkrijgen, door afzien, wat doet hij ? Hij biedt de Apostelen geld aan, dat zij hem ook de magt wilden geven, opdat als hij iemand de handen opleide, deze dan ook die geestelijke gaven mogt ontvangen. Maar indien hij ze al eens gekregen had, wat ware hij dan nog geweest? Hij was evenwel een toovenaar gebleven, en was er mede in de hel gevallen. — Geen Geest , geen Hemel ■— maak daar zeker staat op. — Daar de Geest des Genade-Verbonds komt, die de Geest Christi is, wat aangenamer zaak is dat I Dan wordt de woestijn tot een Eden. Dan worden zij vervuld met allerlei vruchten des Geestes. De vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede,langmoedigheid, goedertierenheid , goedheid , geloof, zachtmoedigheid, matigheid, Gal. V: 22. Dan krijgen zij den Geest der ootmoedigheid , der zachtmoedigheid; Hij werkt in hen al wat liefelijk is. Als iemand met den Geest vervuld wordt, dan ziet hij, hoe noodig hij den Geest heeft, hij kan Hem geen éénen dag missen. Als zij beginnen den Geest wat te kunnen missen, dan verlaat God hen, 2 Chron. XXXIV : 25, en dat is al zeer droevig. Waar de Geest is, daar wordt Hij gaarne gehouden, dewijl Hij hun zoo aangenaam en nuttig is — Zij dwingen Hem , zij smeeken Hem met tranen, dat Hij bij ben blijve, Psam LI: 13. En verwerp mij niet van uw aangezigt ende en neem Uwen Heiligen Geest niet van mij. — En Lukas XXIV : 29. Zij dwongen Jezus dat Hij bij hen bleef. En Hand. XVI: 15, zoo gij oordeelt Paulus, zeide Lydia , dat ik den Heere getrouw ben, zoo kom iu mijn buis en blijf er — Waar Geest in het hart is, och zeggen zij: God de Heilige Geest blijf toch bij mij ! Die wortel der zaak moet blijven; die lamp, die kool moet niet uitgebluscht worden. — Waar de Geest is, daar is een aangenaam verkeer tusschen dat hart en den Heere. Ofschoon het onuitsprekelijk is, zoo is het echter ondervindelijk. Daar liggen al de gronden van vertroosting in. Als God iemand Geest geeft, dan wordt het oogmerk Gods voldaan (bereikt.) De verzoening des zondaars met God door den dood des Zoons hebben wij gezien in het 21 vers van dit Capittel, en het einde van die verzoening, op het 22 vers, „ Opdat hij u zoude heilig, en onberispelijk, en onbeschuldelijk voor Hem stellen door den dood des Zoons Gods. Wij hebben dat stuk toen ter tijd verhandeld. Toen zagen wij daarop, dat er Vromen waren, die zeiden, dat er gemeenschap der heiligen moest geoefend worden. Ik zeide dat ik daar niet tegen was; maar dat al die bezoekjes der Vromen voor geene gemeenschap der heiligen konden gerekend worden. Dat late God verre van mij zijn! Waarom wij ook toen tot de Gemeente van de oefeningen veel gezegd hebben. — Daar waren zeer vele oefeningen, zeiden wij; doch zullen de gemeenschap der heiligen en de oefeningen uèl gehouden worden, dan moeten zij eerst geoefend worden met het Goddelijk Wezen. Toen toonden wij aan, 1°. dat er zulk eene conversatie was, van vrome harten met het Goddelijk Wezen. 2°. Toonden wij, dat er eene was, met den Eersten Goddelijken Persoon in dat Wezen. 3°. Dat er zulk eene conversatie was met den Tweeden Persoon , den Middelaar. — Nu zouden wij heden, naar de bekwaamheid, die God ons geven roogt, zeggen; dat er eene conversatie of omgang is van den Derden Goddelijken Persoon met de Godzaligen, en van de Godzaligen met den Derden Persoon. Die conversatie > jl zelfs blijken in het einde van de, Verzoening, als God de Heilige Geest hen eens zal heilig, onberispelijk en onbeschuldelijk voor Hem stellen, als zij den tijd zullen ten einde gebragl hebben, niet alleen in den dood, maar ook in de eeuwigheid. — Om dit stuk nu klaarte doen zien, zoo verzoeken wij uwe aandacht; wij zullen u zoeken te leiden langs den weg. Eerst, zullen wij trachten aan te toonen dat er eene gemeenschap van den Derden Goddelijken Persoon in hel Wezen Gods, voor eenen Godzaligen is. Ten tweeden , dat er eene wederzi/dsche conversatie en zeer familiare of gemeenzame omgang, van God den Heiligen Geest, met een' Godzaligen, en van een Godzaligen met God den Heiligen Geest is. Ten derden, dat dit geschiedt, om heilig te leven; en om zoo allengskens onberispelijk en onbeschuldelijk voor God gesteld te worden. Langs die drie wegen, zullén wij uwe en onze aandacht zoeken te leiden. 1°. Zullen wij u toonen, dat er zulk eene conversatie is. 2°. Dat er eene vermakelijke conversatie is van den Derden Persoon met de Vromen, en van de Vromen met den Derden Persoon. 3°. Dat zulks regtuit, regt aan leidt, om heilig, onbeschuldelijk en onberispelijk voor God gesteld te worden , als God ons met zich zeiven verzoend heeft, in het lig— chaam van Christus vleesch door den dood Zijns Zóóns. I. Wat het eerste aangaat, alle vereenigingen zijn duister en niet gemakkelijk te begrijpen. Om het u wel te doen begrijpen, zullen wij u dus leiden, dat wij n zullen aantoonen, dat er is eene gemeenschap, eene vereeniging, een eigendom van den Geest aan het verloste Volk , en van het verloste Volk aan den Geest. Daar is eene vereeniging van het verloste Volk met den Persoon en met Zijne gaven; daar is eene gemeenschap tusschen God den Heiligen Geest en ben, en tusschen hen en God den Heiligen Geest. Spant u eens wat in. Daar is een eigendom. Alle de uitverkorenen zijn des Geestes eigendom ; het zijn Gods uitverkorenen. Alle de Uitverkore- nen zijn van den Drieëenigen God uitverkoren. Zij zijn niet alleen geschonken aan den Verlosser maar ook aan den Derden Persoon, om in den naam van Vader en Zoom in hen te werken, hetwelk zij noodig hebben j om deel te hebben aan den Middelaar en aan den Vader. De Derde Persoon neemt dat gewillig en met liefde op; en daar is in Hem bekwaamheid om dat te werken ; daar is eene volheid van genade in Hein om hen te vervullen met alle heilige gestalten, genaden, en bewerkingen, die zij noodig hebben. Hij geeft hun doorbrekende kracht van Genade. Wiet door kracht noch door geweld zal het geschieden , dat ik uw hart zal breken. maar door mij nen Geest zal het geschieden! Zach. XII. — Daar zal alleen in uw hart overblijven, of het wel Sjtforiftuur tijk is, dat de Gekst, dat opgenomen heeft ? ik antwoord er op, het is Schriftuurlijk t' 1 Joh. V : 7. Daar zijn drie getuigen in den Hemel, daar ook de G&kst onder is; en dat is naar de uitkomst ondervonden waarheid te zijn. Het zou in de uitvoering niet zijn, was het in het bestek niet Efez. I' — Het wordt ondervonden. — 2' Het blijkt uit den Naam die de Heilige Geest draagt. Hij wordt genoemd de Getuige in den Hemel die getrouw is Openb. 111: 14. Daarbij komt de vereeniging van den Geest met hen, en van hen met den Geest, Het is geene vereeniging van het Wezen Gods, geene personele vereeniging; maar het is eene wonderlijke en onuitsprekelijke vereeniging. Alle vereenigingen zijn duister, maar deze overtreft ze allen. Hoe onuitsprekelijk en duister dat ze is. God maakt ze zoo klaar in prenten of afbeeldingen in Zijn Woord, dat gij moet zeggen : ik begrijp ze. Wat is het dan voor eene vereeniging? Als die van een inwoner in zijn eigen huis. Hij maakt hen ais tot een Goddelijken tempel, dien Hij gebouwd heeft 1 Cor. III; 6. Zij zijn eene woonstede Gods in den Geest. Wilt gij nog meer die vereeniging zien door prenten, Ziet dan Joh. VI: 36. De Geest is het die levend maakt. Wilt gij nog eene prent hebben ? Neemt dan die van het Hoofd; dat door al de zamenbindselen,de vlugge geesten nederzendt, tot in het minste lid. 1 Cor. Xll: 11. Alle deze dingen werkt een en dezelfde Geest, deelende een iegelijk in het bijzonder gelijker wijs Hij wil — Nog eens: de Geest is als de adem in den mond, als het sap in de ranke, als het vocht in den stam en in de takken. Wilt gij nog een zinnebeeld - Het is als eene naauwe bandvereeniging van twee zaken, die als aan elkander gesoldeerd ol gelijmd zijn, die elkander aanhangen of aankleven. De Schriftuur spreekt van eene zoodanige vereeniging, dat er een persoon in de plaats van eenen anderen persoon komt. Zoo is het met den Geest. Ik zal in hen plaats komen nemen; in der Vromen harte zal ik komen. — De Gekst van God nu wordt tot die vereeniging gezonden van den Vader en van den Zoon Joh. XV: 26. — God zij geloofd 1 Het is een artikel dat wij niet alleen beleden hebben, maar ook gelooven; en dat in de ware Kerk ook zal beleden worden tot den laatsten dag toe. Zonder dat hadden wij geene verkwikking of troost in onze ziel; maar uit kracht van deze vereeniging, zoo volgt er gemeenschap van hen aan den Geest, en van den Geest aan hen. — Zij hebben gemeenschap aan den Persoon en aan Zijne gaven. Och! zeggen zij, lieve God Heilige Geest, lijdt Uwe zaak last? Het gaat mij door het harte: dat kan ik niet dragen; mijne ziele treurt, als gij gesmaad en onteerd wordt 1 Petr. IV. — Wordt U smart aangedaan ? Wordt Gij verkleind, gehaat? Ik kan dat niet dragen,als Gij zoo op den dorpel staat, om eene scheiding te maken; mijn harte treurt als gij niet meer twisten wilt door middel van het Woord, of van het geweten; als niemand bijna, (dulden wil, dat Gij hem aandoet, hetwelk gij beter weet dan ik. —Ik heb gemeenschap aan uwe zaak, en Ik heb gemeenschap aan a, zegt de Geest. Hoe? Heere! — Zoo, dat al wat de Vader in zijn eeuwig voornemen, ten goede over u besloten heeft, en de Zoon voor u verdiend heeft, dat zal Ik u toeëigenen en openbaren; Ik zal niet rusten, voor dat gij daar een deelgenoot van zijt: Ik zal er u toe brengen door zulke wegen en middelen, die gij niet denken kunt, en die allemaal Goddelijk zijn. Hier blijft eene zwarigheid over, die in uwe gedachte zoude kunnen opkomen, namentlijk, gij zult zeggen; hoe kunnen zij gemeenschap aan den Persoon hebben ? Dat gij nog zeidet aan Zijne gaven, dat kon ik nog begrijpen, maar aan den Persoon ? — Och ja, dat is eene misvatting onder de Vromen, als zij conversatie met den Heere Jezus zullen oefenen, zoo werken zij met Zijne weldaden, en zij moesten het met den Persoon ook doen. Zij moeten het niet alleen met Zijne verdiensten doen, maar ook met den Persoon. Gij zult vragen: hebben zij dan gemeenschap met den Persoon ? Ja, toch in alle manieren. Zij hebben aan Zijne ware gaven geene gemeenschap, zoo zij dezelve met den Persoon niet hebben, Dat zullen wij met drie ol vier woorden aantoonen. Vooreerst. Vinden gij en ik niet eene begeerte naar iets oneindigs ? Eene gave, die eindig en onvolmaakt is, kunt gij daarmede vergenoegd zijn ? Als gij eens eene gave des gebeds of des geloofs kreegt, zoudt gij daarmede tevreden kunnen zfn? Onze oneindige begeerte kan daarmede niet vergenoegd zijn. Dat wist de Heere Christus, daarom zeide hij Joh. XIV: 23. Zoo iemand mij lief heeft, die zal mijn Woerd bewaren, en mijn Vader zal hem lief hebben, en wij zullen lot hem komen, en zullen woning bij hem maken. Ten 2. Die spreekwijs , geeft het klaar Ie kennen: Overmits gij kinderen zgt, zoo heeft God den Geest Zijns Zoom uitgezonden in uwe harten. Gal. IV : 6. Hand. XIII. Het waren mannen vervuld met den Heiligen Geest. 1 Cor. Vil I 49. Ik meene ook den Geest Gods te hebben. Rom. VII1: 15. Gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreezej maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen. Gij hebt den Persoon in zijne gaven ontvangen. Gij hebt den Heiligen Geest ontvangen. Joh. XIV: 16. Hij zal u eenen anderen Trooster geven. Ten 3. Ik zal u klaar doen begrijpen, dat gij niet alleen aan Zijne gaven, maar ook aan zijn Persoon gemeenschap hebt. Van de gaven kunt gij niet zegden , dat zij een Zegel en Onderpand zijn. 2 Cor. 1 : 22. En met mijn Woord en Geest ben ik in het midden van ü, zegt God. Hagg. 11:6. 1 Cor. 11 j 12. Wij hebben ontvangen den Geest die uit God is. Ten 4. Die den Persoon niet heeft, maar alleen zijne gaven, die kan nog zondigen de onvergeeflijke zonde tot den dood. Dat toont Paulus in dien gewigtigen tekst Hebr. VI : 4—6. welken wij u eens kortehjk moeten in het licht stellen. Daar spreekt de Apostel van Parels van menschen , die eens verlicht zyn geweest en de Hemelsche gaven gesmaakt hebben, en des Heiligen Gees ■ te» deelachtig geworden zyn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw. -— Gij znlt in uw hart zeggen: die de Hemelsche gaven gesmaakt hebben, kunnen die nog zondigen tot den dood , zoodat men er als van zeggen moet: hel is gedaan! Zij zijn als de aarde, die distelen eu doornen draagt? — Weet gij welke het korte licht is, dat wij daaraan geven V Ziet dat gij het onthoudt! 1. Die eens verlicht zijn, dat is te zeggen die van het Jodendom of van het Heidendom tot het Christendom waren overgekomen. 2. Daar hadden zij zoo veel mede op, gelijk een tnensch, die groote dingen ziet, hij roept er van uit: dat is van God! Wat eene liefelijke bediening is dat in het Christendom! 3. Zij kregen den Geest, niet den Persoon; maar zoo eenige gaven, die in het oprigten der kerk gegeven werden ; zij kregen ergens wel een talentje, maar zij konden er geen winst mede doen. 4. Zij smaakten het goede Woord Gods, als zij hoorden prediken, dat er zulk eene genade was; dat er geen zondaar te oud, geen te groot was; en dat God in Christus de wereld met zich zeiven verzoend had, en dat du Verzoening der zonden gepredikt werd; zij smaakten dat goede woord, en zij gingen zich inbeelden, dat zij «r deel aan hadden. Als zij hoorden prediken dan smaakten ze het goede woord Gods niet alleen, maar: 5. Ook de krachten der toekomende eeuw. Uit al die voorgaande dingen besloten zij voor zich zei ven zekerden Hemel. Zij hadden geenen suspicie of achterdocht over hunnen staat, even gelijk de tijdgeloovigen , die ontvangen het woord met blijdschap. Zij kregen zoo eenige gaven des Geestes, zoo eenige Goddelijke bewegingen; zij zijn gelijk de dienstknecht die het ééne talent ontvangen had Dan gaan zij zich zeiven de vergeving der zonden en den Hemel toepassen, zonder eenigen grond! Zoude zulk eenen niet in den Hemel komen, zeggen zij, die zoo veel ontvangen heeft? En als er verdrukking komt om des Woords wil, dan vallen zij af. Zij keeren weder met de zeug tot de wenteling des slijks, en met den hond tot zijn uit braaksel; het ware hun beter den weg der gerechtigheid nooit gekend te hebben, 2 Petr. II: 21, 22.— Daar is dan eene gemeenschap van Gods kinderen met den Persoon en met Zijne gaven; en hunne gemeenschap is vast, omdat zij den Persoon hebben. Dit nu zoo zijnde, zoo gelooven wij, dat er iets in het hart zal opwellen, namentlijk ! zoo dat waar is, waarom wordt er dan in den Bijbel niet meer van gesproken ? Wij lezen zoo schraal van de gemeenschap des Geestes.-— 1 Joh I : 3 staat: op dat deze onze gemeenschap zij mei den Vader, en met 'lijnen Zoon Jezus Christus. De Geest mag daar niet eens bijkomen! — Wees niet al te haastig. Zoudt gij meenen, dat er al te schraal van in den Bijbel gesproken wordt? Gij zoudt dan ellendig verdwaald zijn. Daar is geen één vers in den Bijbel, daar van den Geest niet in gemeld wordt. Daar wordt nergens meer, van gesproken, dan van den Derden Persoon, en van Zijne gaven. Daarom wordt de geheele bediening genoemd, de bediening des Geestes. Jez. LXIX : 21. Mij aangaande, dit is mijn verbond met hen zegt de Heere. Mijn Geest die op u is, en mijne woorden die ik in uwen mond gelegd bebbe, die en zullen van uwen monde niet wijken, noch van den monde uws zaads, noch van den monde des zaads uws zaads, zegt de Hkbrr, van nu af aan tot in eeuwigheid toe. — Mijn Verbond is, dat Woord en Geest zamen zullen gaan. Dat is al van oude tijden af aan bekend. Het is wel waar, dat er de predikanten niet veel van prediken; zij moesten het meer doen maar zij vreezen dat zij er zeiven door geraakt zouden worden. Waarom doen zij het niet meer? Wel, zij bézitten er zeiven niet veel van. Ik wil daarmede niet zeggen, dat ik er zoo- veel van bezit. Ik zoude het u niet toelaten, als gij zeidet, dat ik er dit mede zeggen wilde. Maar (ik zelf onder al de predikanten geteld) daar wordt wel veelover de huishouding des Vaders en des Zoons gesproken , doch niet te veel van den Geest. Zij houden meer van al dat beslag ; doch — zouden zij van den Geest spreken, daar zij zeiven Geesteloos zijn,dan kregen zij een slag op hun hart; dan zouden zij wel moeten zeggen: Ach, God I ik mis hel geheele stuk. Daar wordt nergens meer van gesproken, dan van de gemeenschap des Vaders en des Zoons. — En — - het kan echter niet zijn of de gemeenschap van den Heiligen Geest moeter ingesloten zijn; ja, die gaat voor af. — 2 Cor. XIII; 13, zegt Paulus; de genade des Heer en Jesu Christi, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met u allen, Amen. — Ik kan aan den Vader of aan den Zoon geene gemeenschap hebben, of ik moet ook gemeenschap hebben aan den Heiligen Geest. Daar mogt nu in uw hart opwellen: dat de Geest dit weet, dat er eene zoodanige gemeenschap is, kan ik begrijpen , maar weten de vromen dat ook ? Ja, Godzaligen weten dat. Daar is er niet één, die genade heeft, of hij zegt: zonder dat kan ik niet leven. Dat doet hen zoo dikwijls denken aan hunnen Doop. Zij zijn blijde, dat zij gedoopt zijn in den naam des Vaders en des Zoons — maar ook in den naam des Heiligen Geestes. Daar door hebben zij leeren zien, dat het hun pligt is, Hem te aanbidden. Zij smeeken Hem dat Hij in ben belieft te komen wonen. Zij eeren Hem, en zij zijn blijde, dat zij in Zijne gemeenschap ingelaten zijn. Nu ben ik het verpligt zeggen zij, en ik wil mij van U laten besturen en leiden, ik wil mij gaarne aan U onderwerpen. — Paulus zegt: de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen, Amen. Ontwaak Noordewind, en kom gij Zuidewind, doorwaai mijnen hof,Hoog], IV : 16 Uw vrijmoedige Geest ondersteune mij Ps. LI: 14. — Genade en vrede zijn u van Hem, die is, die was, en die komen zal en van de zevenGeesten die voor denTroon zijn.Openb. 1:4.Gods kinderen zijn er bedreven in, om met God den Heiligen Geest om te gaan; en de Geest heeft gemeenschap met hen. Mijne kinderen! zegt Hij, Ik ken de diepten Gods; ik weet wat er in Gods Raad is. Ik weet, dat gij nimmer tot de bezitting van eenig goed kunt komen, zoo lk het niet doe. De verkiezing, de koopinge Christi, de verandering des harten, gij kunt ze niet verkrijgen, zoo de Geest het niet doet. — De verkiezing en de kooping laten u goddeloos blijven; lk moet u brengen tot het 6ezit, zegt de GbksI, van hetgeen de Vader voor u weggelegd en de Zoon verdiend beeft. — Stel eenen uitverkorenen en eenen venoorpenen bij een, eer zij veranderd zijn; zij gelijken elkander eveneens, gelijk twee eijeren elkander gelijken; de een is een vervloekte, en de ander lijkt het ook, doch, zoo haast komt de Geest niet in den uitverkorenen , of hel verschil is zeer groot. Waardoor komt het verschil? Door de inwoninge des Geestes. — Eer kwam er geen gezigt van de zonde, of van de verdoemelbkheid. Ik leefde alsof ik dood was, als een doode, daar geen le. ven in is, als een gekriel van levende wormen; zoo waren er in mij ook krielende verdorvenheden; ik had er geene bevatting van, wat het was, zalig of niet zalig te worden; nam ik de godsdienst waar, ik deed het, omdai ik zoo was opgevoed, of omdat ik het een ander zag r>«en. en als ik de godsdienst bij gewoond had, zoo rustte ik op dat gedane werk, en dan was ik een groot heilige in mijne oogen, en ik haatte natuurlijk alles wat naw Heiligheid en Godzaligheid geleek; bijzonder dan, als zij mij wat te ca kwamen. Maar die anderen, welke de inwoning des Geestes gekregen hebben, die worden gebragt tot een beseffen van hunnen slaat. - Zij worden week en nederig ] zij zoeLen conversatie of omgang met de vromen te hebben ■ / Moeken gesticht te worden, en zoeken ook anderen te stichten" zij zoeken toe te nemen in genade en deugden; zij zoeken opregt naar den Hemel te gaan; al wat hen daarin verhin» deren zoude, dat schuwen zij. Stel nu eenen natuur^ ken en eenen geestelijken bij een; waardoor is nu het groote verschil? Enkel en alleen door de gemeenschap des Geestes ; Dien te missen, of Dien te bezitten, maakt het groote 11. Nu moeten wij uwe gedachten leiden tot die geestelijke gemeenschap van het uitverkoren geslacht met God den Heiligen Geest, en van God den Heiligen Geest met dal uitverkoren geslacht, en dat is ons tweede stuk. Welk een vriendelijk verkeer, menschen met menschen ook mogen hebben, daar is er*zoo geen, als dat, hetwelk de Derde Persoon met de Godzaligen heeft. Dat is wederzijdsch, en aan de zijde van de Godzaligen, en aan de zijde van God den Heiligen Geest — Hoe is nu de conversatie of omgang, van den Heiligen Geest met de uitverkorenen? Eerst. Mijn uitverkoren schepseltje, zegt Hij, ik zal op dit stondetje u overtuigen, op dit plaatsje, door dit middel, op die wijze; ik breng u tot stilstaan, tot nadenken. Dat schepseltje, dat uergens door te overtuigen was, door vriend, noch door vijand, of hij heet het liegen, hij zou er opgezworen hebben, hij bemantelde het, en hij verbloemde het; maar zoo haast als de Geest komt, ligt hij ter neder gelijk de verloren zoon, gelijk Manasse: hij wil het weten, hij bekent zijne schuld. Ach God! zegt hij, ik heb kwalijk gedaan, Gij ontdekt mij, Gij overtuigt mij; Uwe pijlen zijn scherp, zij treffen mij in het hart. Ps. XLV : 9. Ten tweeden. De Geest brengt ze tot treuren] zij hebben zoo veel moeds niet meer. Zij treuren over hun teelijk vuil harte cn hunne slechte daden, over hunne verkeerde oogmerken en kwade gronden, over hunne "bewegingen; het is alles zoo leelijk: mijn harte, zeggen ze, is er zoo week over als was en als water. Ten derden Daar komt zulk eene verandering over hen, als of zij dezelfden niet meer waren; zoo groot als of daar een doode uit bet graf opstond: dat zou geen grooter verandering zijn, als die, wanneer de Geest in een mensch komt werken. Die hen zien, en te voren kenden, moeten zeggen, is dat Naomi? Is dat Manasse? Zij zijn als een omgekeerd kleed. Zij moeten zelven zeggen: ik ben dezelfde niet meer , die ik te voren was. Voor eenen doorn gaal een dennen-boom op, en voor een distel een myrteuboom. Jes.LV: 13. O God! zeggen zij dan, hoe blijde ben ik. Ten Vierden. De Geest converseert met heli, door