RIJMLIJST VAN DE BOEKEN DES OUDEN EN NIEUWEN TESTAHENTS, BENEVENS DE BERIJMDE TIEN GEBODEN, BS Twaalf Artikelen Jes CMtffita Geloofs, EN HET ONZE VADER. Dertiende Duizendtal, Uw woord ia een Lamp voor mijnen Voet En een Licht op mijnen Weg. Stoom-Snelpersdrukker^ — tam Meurs ft Stu*uni — Rotterdam. lasa VOORWOORD. Uw Woord zij steeds een Lamp voor mijnen voet, Opdat die mij voor struiklen mag bewaren; Hetgeen gij zegt: is altijd wijs en goed, O God! dat mijne ziel dit moog' ervaren. Uw Woord, zou dan een Licht zijn op mijn weg, Die mij geleid, wanneer ik af zou dwalen, En 't waarschnwt mij, met mij in overleg, Mocht 'k maar uw trouw , groot maken en verhalen. CHRISTUS ZEGT VA.N DIEN WEG: Ik ben de Weg malleen" de Waarheid en het Leven, Ja, Heere Jezus, ja! Gij zljt de Weg alleen, Bewandel ik dien weg? zonder te wederstreven? Mijn ziel, neemt dit in acht, God gaf er anders geen. Welzalig die gelooft, dat Gij de Waarheid zijt, Want hij is vrijgemaakt van zijne zondenbanden, En 't leven zijner ziel, betuigt ten allen tijd: Kom, Heere Jezus! kom 'k beveel mij in uw handen. Lezers, wie gij ook zijt, Die in dit Boekje leest, Dat het ons voorbereid, Bid om den Heilgen Geest God heeft met ons geduld, Dat èn die schreef èn leest, Daarmede zij vervuld, Dat Christus ons geneest Rotterdam, 2 Augustus 1880. A. H. RlTMAN. RIJM LIJST VAN de Boeken des Ouden Testaments. De Heiige Bijbelboeken, Behelzen het Woord van God i Die ijvrig daarin zoeken,; f Vinden ook een zalig lot. Genesis. 1 : 1. God schiep in den beginne, Den Hemel en de Aarde //Dien hij van den beginne, Tot heden-toe bewaarde*)" 1 : 25.#AUeswatGodverderdoet,"ZagGodaan,ziethetwasgced, 26. God sprak: laat ons menstonen maken, : > Den beelde aan ons gelijk, , bïoi #Die mensch kon tot G°d genakqn," //Als een Gods genade" blijk." 8 :1-24. En het Boek heet Genesis, Waar dit in beschreven is, * Met wat.vorder is gebeurd, Waarqtöér de Ziele treurt, Exodus. Gods genade zij geprezen, Men kan in Exodus lezen 20 : 1-17. De Heere gaf in Tien Geboden, 19 : 3. Zijrtt)IWet op Shwï's berg weleer, 20:23,24. Buigt nimmer U, voor valsche goden, g Dient ïsraëls God, en niemand meer. 82 : 4. Helaas! die Wet werd overtreden , h Het Gouden Kalf, werd aangebeden. Lbviticds. 10 : 1. Namen Aarons zonen, vreemd vuur in 't Wierookvat, 2. En bragten 't voorden Heere, 't WellHij verbodehhëdi 8. Gods vuur zou tién Vèfteéfen, Aiiron ? die zweeg stil, //Leest g'in Le viticuftc Q mensch, betracht gij Gods w Bf V Dertiende Duizendtal Num i. 15: 2. In Nnmeri, vindt gij 't berigt, 16 : 50. Gods wondren, in d' Woestijn gesticht, 9: 15. Een digte Wolk, trok 's daags hen voor, 16. Een Vuurkolom, wees 's nachts hen 't spoor. Detjtebonomium . Ij 1. Deutronomium, 't vijfiö Boek 5: 1. Van Mozes, wiens beleid zoo kloek, 81: 2., Ztjl6fff>ik bragt, tot aan Kanaan, 82: 49. Hetwelk hij wel beschouwen kan, 84: 4. Maar niet betreen, daar hem Gods hand, §. Nam in het Hemels Vaderland. Jozua. 1: 1. Dan volgt het Boek van Jozua, 16. Met wiens beleid, door Gods genaê, 8: 11. Trok Israël, door de Jordaan, 4 : 19. In het beloofde Kanaaan, 6 : 16. Werd Jozua, daardoor verblijd, 7: 7. En toch: eerst hier, begon den strijd. Bisteken. 4 : 8. Was Barak in V geloof kleinmoedig, 9. Debora, door 't geloof voorspoedig.! 11: 1. Daarna werd Jephta aangesteld „ Tot Bigter, als een strijdbaar held, 82. De Heere gaf in zijné hand r „ Den Vijand van zijn Vaderland. 80. Helaas' dat hij door eenen eed, // Door een getófté , zoo veel leed 35. Gebragt heeft, over, huis en kontl, 11:31-40 Dat g' in het Boek der Rigt'ren vindt. RUTH.' V j 1 : 4. Dan 't Boek van Ruth, in Juda's land, 16. Getrokken, — door de liefde band, 14. Tot Naomi, haar Echtvriends moeder, 4: 10. Zij vond in Boaz weer een hoeder. Samüel. i/&hfcSlïi'!Twee Boeken van Samuels leven, l/3r: 15 Tot Rigter, aan zijn volk gegeven, 1 /24: 23. Waar Saul's en Davids wedervaren 1/28 : 2,3. Hen leert, Gods wetten te bewaren. Koningen. 1 /18: 1-7. Twee van 't bedrijf der Koningen, en hun geschiedenis 8-40 Met wat er met Gods dienaren, ook voorgevallen is. 1/17 : 2. Toen het woord des Heeren, tot Elia's kwam, #Gij verlaat uw huis, en ook uws Vaders stam/' 1/17: 8. Ga weg van hier, en wendt U naar het Oosten „Ik verlaat U nooit, Ik zal U vertroosten." Keonijken. 1/1 : 1. Twee Boeken der Kronijken leeren, // Des menschen val, de trouw des Heeren. , 2/15 : 8. Israël is vele dagen, // Zonder waren God geweest, u Zonder de Wet //Gods te vragen" w Zonder Priester //naar Gods geest." 2/15: 4. Maar als zij in hunnen nood, (//Want God wilde niet hun dood,") // Zich bekeerden, tot den Heere // Den God Tsraëls //ter eere," // En Hem zochten „,hoe vol zonden," » Zoo werd Hij, van hen gevonden. ESEA. 7 : 10. Esra had zijn hart gerigt, lii (//Als een Priester Gods verlicht,") 10. Om in de Wet des Heeren u Te zoeken »en te leeren." 7: 9. Gods goede hand was over hem, 7. Toen hij kwam te Jeruzalem, 13. Met den last Gods welbehagen, 9: 10. In den Tempel, voor te dragen. Nehemia. 1: 2. Nehemia, van Joodsche stam, // Vraagt Hannaï, die tot hem kwaml (»Daar hij thans in aanzien is,") * Naar der Joden wedervaren, f Die van de Gevangenis, » Nog overgebleven waren. 1 : 3. Hij verneemt met deerenis, // Dat men aldaar in het land, // Als in de Gevangenis, // Tegen hen te zamen spant, 7: 9. 7. 13. 9: 10. Nehemia. 1 : 1 : 5. Toen bad hij om genaê bij God, | ^Ëa^at hij zocht, heeft hij gevonden, 2: 6. Door 'sKonings gunst, en een gebod, ,iir,W Werd hij, tot redding afgezonden. Esther. 2: 20. Was Esther, als Vorstin getrouw, 1 Aan God, en aan haar volk gebleven, // Zij heeft daardoor, als 'n Joodsche vrouw, 7 : 3. Haar volk, behouden in het leven. 5: 13. Daar Haman, door heerschzucht gekweld, • Zich waande, in zijn eer geschonden, 9. Wijl Mordichaï, zjjn wet niet telt, n Maar aan Gods wet,.j|$h acht gebonden. 5 : 14. Toen zwoer hij in zijn trotschen waan, // Dien Mordichaï, moet uit mijn' oogen, 6: 13. Het was met Haman, ras gedaan, a En Mordichaï, zag zich verhoogen. //Die door Gods genaê, 's Heeren wet betrachten," //Hoe het hen ook ga, Leeren biddend wachten. l*:' 22. De Heere heeft gegeven//en niets door eigen krachten,^' // De Heere heeft genomen //laat dit uw leed verzachten,'^ // De Naam des Heeren, zij geloofd //Ja zelfs geprezen,^ 23. ,/Dit is de taal van Job, zal 't ook de uwe wezen? Psalmen. 119 : 1. Welzalig zfln d' opregten van gemoed, 128 : 2. Die dit betracht, vindt ook het hoogste goed, 38: 10. Is dit van God, steeds uw begeeren? 94: 12. 't Boek der Psalmen, zal 't U leeren. 4: 4,5. Spreuken, vol wijsheid en leven, 1 : 1. Zijn door Salomo, geschreven. 1: 1. IJdelheid, der, ijdelheden, 2. Met den Prediker, beleden. 1: 1. Ergert U, toch niet in dezen, i Zoo gij het Hooglied, zult lezen- De Profeciën der Profeten, Doet ons Gods raad, ten deele weten. Jezaja. i '; , 1 : 1. Jezaja's Evangeliewoord „ Begint met een waarschuwend, Hoort! 1- 2. Hoort! gij Heemlen, neemt ter ooren , „ Gij Aarde, want de Heere spreekt: 0 Ik heb kindren uitverkoren „ En groot gemaakt ,en opgekweekt." 1: 1. Maar zij hebben tegen mij ,/ Overtreden f/en misdreven." 17. Leert goed doen „en komt nabij,'' „ Zoekt het regt „Ik zal vergeven." Jeremia. 1: 1. Werd Jeremia uit verkoren, Tot den Profeten stand, 5. Daartoe bestemd werd hij geboren, Ten zegen van Zijn land. 7. En de Heere was met hem, In zijne jonglingsjaren, 8. God verhoorde zijne stem, In alle doodsgevaren. K l.aagliederen'. 3: 39. Was 't volk, door d' zonde, van God afgeweken, 40. In zijn' Klaaglied'ren, moet hij tot hen spreken. 4 : 18. Men jaagde ons na, het.is met ons gedaan, : „ Zoo dat w' op onze straten, niet konden gaan. // Ons eind' is gekomen, onze tijd is vervuld, u Ja ons einde is gekomen, //door eigen schuld,' Ezechiei,. 1: 3. Ezechiei verneemt des Heeren woord, „ Spreekt menschen kind, al wat gij van mij hoort! 37 : 27. Ik zal met mijn geest, onder u lieden wonen, w En zal uw God zijn, u, mijne magt betoonen. 37: 26. Ik zal een verbond des Vredes met u maken, „ Dit eeuwige verbond, zal Ik nooit verzaken. r Ik zal ze behouden, door 't woord van mijn ontferming K En vermenigvuldigen, onder mijn bescherming; i, Ik zal hun lieder God zijn, in mijn Heiligdom, „ Zij eeuwiglijk een volk Zijn, mij ten «gendom. Daniël. 2: 28. God heeft in Zijnen raad, Een enkel woord te.spreken 48. En iedre Koningsdaad, Leid hij als waterbeken,.; ' 1 : 2, 3. Ziet dit in Jojakim den koning, In Nebucadnezars -bevel, 6/4 : 8/9. In Belzazar's Paleis en Woning, En in den Profeet Daniël. Hozea. 1 : 1. Hozea heeft Gods wil betracht. Zelfs in zijn huiselijk leven. • 6: 5. Als een Profeet en in Gods kracht, Bleef hij in zijn roeping streven. 8: 14. Waut God deed hem zien en weten, • Israël heeft God vergeten; 5 : 5. Toen voorzegde hij aan allen, Joel. Ook zal Juda met hen vallen. 1 : 1. Moest Joel de Profeet, Gelijkenissen spreken, 2: 13. Die't harte open deed, Gods geest zou nooit ontbreken. 1 : 3. Men moest van kind tot kinderen, Die leer doen overgaan, 8 : 17. Nooit moest de kennis minderen, Van 's HeerenWbnderdaan. Amos. 7 : 14. Amos als Profeet van God, Schoon geen Profeten ?oon, „ Sprak van het toekomstig lot,Van Israëls volk en troon 15. Werd hij van ossenherder, Geroepen tot Profeet? n God sterkte steeds hem verder, Als hij zich hooren deed. 10. Ziet! toen zond Amazia, Gezanten tot den Koning „ Zeggende: men profeteert,dat eens zonder verschooning 11. Gansch'Israël ^ontroert" Zal worden weggevoerd, K De koning «als niets waard' 'Zal sterven door hét zwaard. 12. Daarna sprak Amazia, Tot Amos. — Ziener vlied , En ga weg — vlugt naar Juda, Verblijf te Beth-el niet, 13. Want dat is des Koningshuis, Des Konings Heiligdom, n Door ditHeiligdom den schat,Van'sHeeren gunst alom. Obadja. vs. 1. Het gezicht van Obadja, Zag verlicht door Gods gen& 8. Het zoo trotsch Ezau's geslacht, Van Edomten val gebragt. 10. Om het geweld begaan, *En uwe euveldaan" „ Aan Jacob, uwen broeder, Zegt God »als hun behoeder." 2. Ziet! ik heb nklein gemaakt, Engij zijt veracht „geraakt," 15. Want de dag de3 Heeren is, Nabij //en uw val gewis." 18. En Jacobs huis zal zijn, Een vuur /'voor groot en klein," f Dat Ezau's huis verteerd, //Omdat het God onteerd." z/De Heere heeft gesproken, 't Zal worden afgebroken." Jonas. 1: 3. Vlugte Jonas de Profeet, Voor 't aangezigt des Heeren, 17. Dat dit met zijn roeping streed, Zou ras een visch hem leeren. 6. Gevoeld' Jonas zondenschuld, Gelijk Ninevé's Koning ? 10. Op hem zag God met geduld, Op den Vorst? met verschooning. 4: 6. Moest hem'nWonderboom//alsschat"Verblijden en bewaren? 11. En zou God die groote Stad, Ook niet genadig sparen ? Micha. 2 : 1. Wee ben die Gods wetten krenken, Ongeregtigheid bedenken. 4: 12. Zij weten de gedachten Des Heeren niet, of trachten 1; 1. Naar zijnen wü te leven, Door Micha voorgeschreven. Nahum. 1: 2. Beu ijvrig God, de wrake is des Heeren, 8. Lankmoedig? Ja, doch vrees'kjk groot van kracht, 2 : 8. God wil U dit, o Ninevé-, nog leeren, 1: 1. Dit blijkt op nieuw, daar 't Nahum tot U bragt. Habaktjk. •«! 2 : 4. De regtvaardige zal door 't gfelóove leven, 10. d'Onregtvaardigen, blijven God wederstreven, 8. Zoo d' Heere dan vertoeft, mijn ziel wacht met geduld, 1: 1. Zoo is de last aan U, door Habakuk vervuld. Zaphanja. . 1 : 1. Zaphanja spreekt met klem, Zij hoortnietnaar destem, 3: 2. Zij neemt de tucht niet aan „Zoo zullen zij vergaan," 2: l. Doorzoekt U zei ven naauw» Want God ?Godis getrouw, 1 : 1. Ja doorzoekt naauw mijn volk, Hoort Gods getrouwen tolk. Hagaï. 1 : 1. Hagaï de Profeet, moest 's Heeren woorden spreken, 4-14. Mijn Tempel hgt verwoest, Zon U mijn geest ontbreken, 2 : 5. Wees sterk en werkt, Zegt de Heere, der Heerscharen, 4. Zijn eerste heerlijkheid, zal 't dan weer openbaren. Zachama. 1 : 17. God zal TJ nog verkiezen, O stad Jeruzalem, 14. Zijn ijver is aan 't blaken, hoort Zacharia's stem, 17. Hrjk^ Sic* vertroosten, zijn naam is Lieflijkheid, 14: 20. De Heiligheid des Heeren, is overal verspreid. Male ac hi . 3: 7. Keer weer tót Mij, 'k zal tot U wederkeeren, 1: 1. Want dit is de last, van het woord des Heere*. „ Door Maleachi's dienst, tot Israël gerigt, 3 : 16. 't Gedenkboek Hgt open, voor 's Heeren aangezigt 4 : 4. Gedenk der Wet van Mozes mijnen knecht, 2 : 16. Want de Heere, de God Israëls, zegt: 4: 5. Eer dat dat groote Ach! Die vreeselijke dag, „ Des Heeren komen zal //Met zijn bazuingeschal." „ Ziet ik zend ulieden, Elias den Profeet, „Niemand zal ontvlieden, Ik zeg U zijt gereed." Die sluiter van het Oud Verbond, Wijst ons op Christus tijd en stond. RIJMLIJST van de Boeken des Nieuwen Testaments. Het Nieuwe Testament begint Van Jezus, Gods geheiligd kind, Den mensch tot eeuwig heil gegeven; Leer ons o God! dat Christus leven. 1 Mattueus. 9 : 8. Matthèus Evahgèlieblad 11: 2-10. Doet ons in Christus eenen schat, 18: 44. leXDèn Parel, ivattigroote waarde 45. Ontdekken — bij wat de aarde 6: 19. Met al haar schatten, ons aanbiedt 20. Toch eens verdwijnen in het niet „Helaas 1 nog zegt niet eiken mond," „O God! dat ik dien Parel vond." Markus. 16: 16. Hij die geloofd zal hebben, en die gedoopt zal zijn, ,/ Die zal ook zalig worden „bevrijd van angst eqpijl,". if Die niet geloofd zal hebben, die zal ook zijn verdoemd, „ Wat Markus heeft geschreven, en watnij daar opnoemt. 16: 15. Is door Christus gesproken, een eeuwig wel of wee! t Och dat we 't allen hoorden, dan werkte Gods geest mée! IjUKAS. 18: 8. Als de Zoon des menschen komt, v Zal hij „het" geloof óók vinden, „Wee! den mensch, die dan verstomd." TEeuwig wel, den God gezinden." 19: 10. Heere! leert ons hier verstaan, 5. Wat Zaeheus, -mocht ervaren, 77: 10. Want wij hebben maar gedaan, „ Hetgeen wij //U" schuldig waren. 1 : 3. 't Heeft Lukas goedgedacht, Theo-philus te schrijven, 4. Van^heil^(^ri«tusbragl^at.mwiglijkzalblijven. JoHANNES. 1: 6. Daar was een mensch #ten dezen tijd," „ Van God gezonden „en geleid.' 23. Hij was de stem, des roepende n In de woestijn „steeds zoekende." 1 : 29. Ziet het Lam Gods »sla het Gade!," 14. Vol van waarheid en genade,?l(; 29. Dat wegneemt/ des werelds zonden 12. Voor de zijnen „die hem vonden." 1 : 20. Johannes was de Christus niet, 7. Maar kwam, als boetgezant, ons leeren 28. Dat deze dingen zijn geschied, 13: 25. Meld ons de boezemvriend des Heeren. Handelingen. 17: 22. Gij mannen van Athenea, aaj geprezen, „ Ik bemerk dat gij Godsdienstig zijt; 23. 'k Heb een altaar gevonden »en gelezen," tf Aan den Onbekenden God ^gewijd." „ Deze nu die gij niet kènöènde dient, ,z Verkondig ik u lieden „als uw'vriend." 17 : 24. God, die de wereld gemaakt heeft, „ Wat daar in is „wat daarop leeft.'' „ Deze, zijnde eenen Heere „ Des Hemels, en der aarde. 25. Hij wordt niet „ter zijner eere" n Gedient «naar zijne waarde." j 17 : 24. Woont niet in Tempelen, gemaakt t Met menschen handen „Hem ter eer" 25. Als iets behoevende. //Hij waakt." //En ziet goedgunstig op ons neer." „ Alzoo hij het leven, in zïcbzèlven heeft, „ Die nevens den adem, alle dingen geeft. „Dit is de leer en zijn— De Handelingen Der Apostelen - in die menschenkringen." I Romeinen. Paulus Brief aan de Romeinen, 7:17,24. Doet het eigen Ik verdwijnen; 11: 20,a. Gij staat door het geloof,—Zoo wees // Niet hooggevoelende — maar vrees. 5: 8. God bevestigde //in dezen" g „ Zijne liefde, //nooit volprezen," » Jegens ons „hoe diep bedorven," i, Dat Christus voor ons gestorven „ Is, als wij nog Zondaars waren, „Door dit aldus te verklaren," 8 : 1. Zoo is er geen Verdoemenis, „ Dengenen die in Jezus is, // Die naar het vleesch niet wandelen, 0 Maar naar den geest „steeds handelen." 8: 8. Die naar het vleesch zijn „en klagen," Kunnen Gode niet behagen, 8: 10. Maar leven „is den geest bereid," „ Om den wil der geregtigheid. Kobinthen. 1/1 : 27. Het zwakke dezer wereld heeft God uitverkoren, 2/6: 17. God neemt diegenen aan „die't sterke dacht verloren," 2'12 : 9. Want zijne kracht die wordt in zwakheid volbragt, 1/1: 27. En 't sterke beschaamd „door Gods genade magt." 1/9 : 24. Loopt om den prijs dat gij dien moogt verkrijgen, 2/8 : 5. Uwe bekwaamheid? die is uit God alleen, 1/1: 17. Christus heeft mij gezonden wzou ik zwijgen?" l/l : 2. Ik zend Twee Brieven, tot U Korinthen heen. Galaten- 4 : 16. Ben ik uwen vijand ? Gemeente van Galaten, „ Daar ik U de waarheid zeg „zonder U te haatten," 5; 17. En gij nu in het vleesch, een slaaf der zonden zijt, 18 Maar in Christus Jezus, geroepen tot vrijheid, f 4: 19. Dat Christus een gestalte in U krijge »Ja duld," 6 : 2. En daraagt elkanders lasten „door zijnen geest vervuld." 5: 22. De vrucht des geestes is, in het geloof te wandelen, 6 : 16i'Zoo velen er naar dezen regel zullen handelen, 2: 20. Ik feefdoch niet meer ik, maar Jezus Christus leeft in mij 6 : 16*. Dat vrede en barmhartigheid, over diegenen zij! Paulus geeft een Brief te lezen, Aan de Broeders te Efezen. Efezbn. 6 : 4. Gij Vaders „hoort wat God gebjed»& ;/ Verwekt toch uwe Kind'ren niet, H Tot toorn „en tot wederstreven," „Door uw voorbeeld hen gegeven.' „ Maar voedt ze op „van jongs af aan.' „ In de leering en vermaning „ Des Heeren „geest leert U verstaan,'" „Zonder God niets dan beschaming." „Opdat zij ten jongsten dagen," „Ü niet hoeven aan te klagen," z/Het is een Goddelijk bevel," „Het ga u dan op aarde wel." 6 • 1. En gij Kinderen zult wezen, ,/ Uwen Onderen gehoorzaam, „ In den Heere //nooit volprezen, „Door zijnen geest wordt gij bekwaam." ,, Want dat is regt „billijk en goed/' „Verzuimt dit nooit bij wat gij doet." 6: 2. Bert uw Vader, Eert uw Moeder, v Dit is ten eerste — Een Gebod, „ Met een beloftenis «van God." „Zij zijn immers U ten hoeder," „Zoo ook hier beneden tevens," „Als op 't pad des eeuw'gen levens." 6 : 3. Hebt hen lief naar Gods bevel, n 't Gaat U ook «op aarde wel." ;;«.ÏÏÉ^ „ Zoo gij lang leven moog' op aarde, , Zijt dan uws Vaders steun en staf," „En zoo Gods goedheid haar bewaardejV „Uws \ Moeders troost, die God u gaf." „En zoo worden voorbereid," „Voor een zaal'ge eeuwigheid," FlLlPPENSEN. 1: 6. Hij die //van eeuwigheid regeert," y In LT //indien gij zijt bekeerd," , Het goede werk begonnen heeft, „ Zal dat „opdat gij eenwig leeft." „ Voleindigen „met Majesteit," „ Tot op den dag //en op den tijd," „ Van Jezus Christus „zijnen Zoon," „Ten oordeel zit, op 's Vaders troon." 4 : 19. Doch mijn God //zal u versterken,' 2 : 18. In het willen, en het werken, „ Beiden naar zijn welbehagen, 4 : 19. U naar zijnen rijkdom //schragen," 2 : 13. Want het is God die in U werkt, 4: 19. In heerlijkheid //en onbeperkt," 1 : 29. In zake het Christus leven, » Uit genade U gegeven. Hoort en leest hier Paulus werk, Aan der Fij^ppensers Kerk., Koi.ossensen. 8: 23. Al wat gij doet „om Jezus wil," „ Doet dat van harte „en zwijg stil," „ Als den Heere „te verdragen," „ Niet den menschen „te behagen" 3 : 2. Bedenkt de dingen „en den tijd," „ Die bovenin //en wordt verblijd," „ En niet die op de aarde zijn, #Want aardsche vreugd, is niets dan schijn." Leest Kollossensers leest, Wat Paulus U voorstelt, En wij die dit lezen, Bedenkt dat het nog geldt. Tessalonicensen. 1/5: 25. Broeders bidt voor ons, //'k denk aan U in mijn gebeden. 2/3 : 13. Vertraag, niet in goed te doen //daar waar wordt geleden," 1/4: 4. Wat gij van ons ontvangen hebt, „deelt dit uit met spoed," 2/5: 11. Sticht den een den anderen, gelijk gij dan ook doet. 1/5: 9. Bluscht den geest niet uit, zSt lankmoedig jegens allen, 14. Ondersteun de zwakken „indien zij zouden vallen," // Vertroost de kleinmoedigen „doe hen dit opmerken." 2/8: 3. De Heere is getrouw „want hij zal U versterken," 1/1- 7. Tessalonicensers Kerk,Vertoon Christus geestes werk. TlMOTHEUS. 1/6 : 20. Timotheus bewaar «en onderhoud" 2/1: 14. Het goede pand, dat u is toebetrouwd, 2/4: 5. üoe het werk van eenen Evangelist, | // Van liefde en vrede //mijd haat en twist;1 1/3: 1-10. Het is een groote zaak „acht het toch niet te klein," „ De Heere is getrouw, Hij zal uw sterkte zijn. 1/1: 18. Want dit gebod, beveel ik u mijn zoon, •Maa 1/6: 12. Strijd den "goeden strijd des geloofs „en toony 1/1: 5. Uit een rein hart en een goed geweten 2/2: 3. Een goed,krijgsknecht, van Christus „teheeten," :'. 1/1: 5. Door een^o«|R|yjaiUsd geloof „en geen valscheri schijn,' 2/2: 19, De Heeré kent degenen, die de Zijnen zijn. Titits. 1: 1. Hoort, Paulus Vaderlijken toon, : . „ Aan Titus, zijn oprechteu zoon, 2: 2. Dat de oude Mannen nuchter zijn, „ Stemmig, voorzigtig „maar niet in schijn." 2 : 3. En de oude Vrouwen insgeUjken, „ Dat zij in haar gedrag mogen blijken // Leeraressen te zijn van het goede; » Voor laster en wijn //op haar hoede." 2 : 4. Opdat zij de jonge Vrouwen leeren, ./ Voorzigtig'zijn, //haar huis te regeeren." i Hare Mannen lief te hebben »is pligt," n Kinderen liefhebben /r/door onderrigt." 2 : 6. Vermaan insgelijks de jonge Mannen, „ Hunne gebreken „van zich verbannen/' „ Dat zij matig zijn, „in alles getrouw," j „Den plifeht betrachten, omtrent hunne Vrouw. „ ElLEMOtf. vs. 8. 'k Heb door 't geloof in Christus, groote vrijmoedigheid // U den pligt te gebieden, der goedertierenheid, ; J „ 't Geen u betaamd te doen, 'k wil echter door de liefde „ U slechts vermanen «te zegenen die u griefde." vs. 10. Zoo bid ik u, voor mijnen zoon Onecimus, uw knecht, „ Dien ik in mijne banden geteeld heb „voor den Vader." vs. 11. Die eertijds u onnut was, «in opstand tegen het regt," , Maar thans u en mij zeer nut «ootmoedig tot u nader." ,/ Dien zend ik wederom tot u, maar gelijk een broeder vs. 12. In Christus Jezus naam en dienst, wilt toch hem aannemen, „ Dat is man eigen hart, die strekke hem thans ten hoeder, „ Wil ïilemon gehoorzaamheid, aan Paulus verleenen. HEBEEëN. 1: la De Brief aan de Hebreen is h Van Gods Lrouw, een getuigenis; g Hoe God voortijds vele malen //Uit zijn hooge Hemelzalen," // Tot de vaderen //op aarde" h Heeft gesproken //en verklaarde," » Door den mond van de Profeten, „Wat hun dienstig was te weten." 4: 7. Zoo stelt God wederom een dag, 0 Daar David zegt: „op zijn gezag," „ Zulk een langen tijd geleden, u Heden, zoo gezegd is, Heden! ii Zoo gij Zijne stem zult hooren, . „Zult gij deze stem, niet smoren." \\ 1. God heeft tenlaafstèn, „nu bepaald" H Tot ons gesproken, door den Zoon, „ In deze dagen neêrgedaald „ Van J^geen hoogen Hemeltroon, 8: 8. Verhardt dan uwe harten niet, it Gelijk dit vroeger is geschied. Jacobus. 1 : 16. Mijne Geliefde Broeders, dwaalt niet! 17. Alle goede gaven „die gij ziet" „ Ts van boven //door liefde bepaald," // Van den Vader der lichten gedaald, ii Bij wien geene verandering ■ Of schaduw is, van omkeering. 1: 19. Geliefde Broeders, een iegelijk mensch „ Zij traag in 't spreken ,/gaat het niet naar wensch." „ Rasch om te hooren //wat Christus hem zegt," „ En langzaam tot toorn //bij 't grootste onregt." 1 • 1. Zalig hijaie hoort en doet, Want Jacobus WoordSs goed. Petrus. 1/4 : 16. Indien iemand lijdt als een Christen „bespot," Die schame zich niet maar verheerlijte Qpd. 1/4: 14. Indien gij wordt gesmaad, „ Om Christus naam //gehaat," // Zoo zijt gij zalig „ziet!" „Zijn geest verlaat U niet." 2/2 : 9. Zoo weet de Heere „ona6tf€röd," „ Godzaligen „hoewel bespot," „ Uit de verzoeking, //angst en strijd," „ Te verlossen „ter Zijner tijd." 1/1 : 25. Want het woord de» Heeren blijft „ Tot in eeuwigheid „van kracht," //Waarvan Petrus spreekt en schrijft." «En Twee Brieven tot U bragt," Joh ah nes. 1/1 : 1. ..Hetgene van den beginne was „bij dén Vader," • ,, Hetgene wij gehoord hebben //dit kan niet nader," I Hetgene wij gezien hebben, met onze oogen, „ Hetgene'wïj aanschouwd hebben //is toch geen logen ?" // En onze handen getast hebben „en bevonden," „ Van het Woord des Levens „de teek'nen zijner wonden," 1/1 : 3. Hetgene dan, wij hebben gezien „en gehoord," „ Dat verkondigen wij U „vertrouwt op ons woord." 1/2: 12. Dat Christus; zich alzoo liet grieven, Beschrijft Johannes in Drie Brieven. 3/1 : 4. „Aan ouderdom en jeugd, Schrijft hij nog met gezag," // Ik heb geen grooter vreugd, Dan dat ik hooren mag, '/ Dat al mijne Kinderen, In de waarheid wandelen, //Zonder te verminderen, Zoo ze hen mishandelen." 1/5: 14. //'t Zal steeds mijn bede wezen, O God! sterkt hen in dezen," «Opdat zij mogen blijken, Op Christus te gelijken," Judas. vs. 1. Judas een dienstknecht, Van Christus „zijn hdedèi,'' M WSi de dienst opregfc," En Jacobus broeder, „ Dengeroepenen«tenleven,"Heefthij eenen brief geschreven, h Die door God den Vader1 zrjn, Geheiligd' yen gespaard!," ! „, En door Jezus Christus zijn «'Beveiligt" en bewaard. vs. 24. Hem die magtigi is „en goed/'U van, stïfliklen te bewaren, // En onstraflijk van gemoed, Te stellen „en openbaren," „ Voor zijne heerlijk-beid „entroon,"In vreugde „doos Christus den Zoon," vs. 25. Den alleen wijzen God, Onzen Zaligmaker, \ „Die in het treurigst lot" „Is onze bewaker," v Zij de heerlijkheid „en kracht," En de majesteit „en magt," h Beiden nu //irtisdezen tijd," EmiintrtireVeeuwigheid. „ Heere ! dat wij zonder schamen, Hierop leerden zeggen Amen! Opknbauingen. 22: 16. Ik Jezus //aan U verbonden," // Heb mijn Engel afgezonden, // Om U lieden deze dingen, //! I Te betuigen //aan te langen.'' // In de gemeente//wordt mijn woord," //Alom verkondigd en gehoord." 22 : 16. Ik ben de wortel «en de kracht." „ Van Davidshnis en zijn geslacht. // Ik ben de held're Morgenster, //En spreid mijn stralen eind' en verr." 22: 17. En de Geest en de Bruid zeggen: kom «tot mn,"_ „ Eu die het hooren, die zegge: kom „en ziét; _ „ Die dorst heeft die kome, die wil //komt nabij, „ En neme het Water des Levens, om niet. 22: 8. „Johannes sluit het .Bijbelwoord,'' „Zijn naam^Mijft zalig ongestoord," ,/t Betreft de Kerk van 't Nieuw verbond," „Hier op dit Aardsche Wereldrond." Dat God het door zijn Geest U openbaren, Gelukkig zij die dit mogen ervaren. Tien Geboden. 1. Ik ben de Heere God; mijn hand Verlost' u uit Egypteland, Volgt dan gehoorzaam mijn geboön, Bewijst geen eer aan andre gofin. 2. Misbruikt mijn naam niet met uw mond, Of staaft met dien geen logen vond ; Zes dagen zijn n toegestaan, Om op uw arbeid acht te slaan. 3. De zevende zij ten allen tijd, Een rustdag na voorgaande vlijt. 4. Bewijst uw Oudren altoos eer Dat nooit hun zorg uw' liefd' ontbeer', Opdat gij lang gelukkig leeft, In 't land, naar 't welk gij henen streeft. 5. Bedwingt uw toorn, opdat gij niet Door doodslag 's naasten bloed vergiet. 6. Bewaakt uw hart, en houdt het vrij Van ontucht en van hoererij. 7. Steelt nooit door hebzucht aangespoord, Iets 't geen uw's naasten toebehoort. 8. Geeft nooit een valsch getuigenis, Weet: dat de Heere, Regter is 9. Dat nooit uw hart begeerte voed, Naar 's naasten huis, of erf, of goed. 10. Of vrouw, of dienstmaagd, knecht of vee, Deelt liever iets van 't uwe meê. Dus lurtl, o Christnen! 't hoog bevel, 't Welk d'Almagt gaf aan Israël. Help ons, o Jezus! door uw kracht Zoo word1 uw wil door ons volbracht, En strakk' aan ons, bij iedre daad, Uw heilverdienst', een toeverlaat, In deez' aardschen staat. Twaalf Artikelen des Christelijken Geloofs. 1. 'k Geloof in God, die eeuwig leeft, Die 't wezen uit zich-zelven heeft, Den Vader, aller Opperheer, Wien toekomt alle lof en eer; Die Aard en Hemel door Zijn magt, Uit lonter //Niet" heeft voortgebragt. 2. 'k Geloof in Jezus, zijnen Zoon, Zijn' eenigen, die van den Troon Zijns Vaders, neêrgedaald op Aard', Zijn' wijzen wil ons heeft verklaard; En, uit ontferming met ons lot, Ons zondaars weer verzoent met God. 3 'k Geloof, schoon zijn ontvangenis, Een zielverbazend wonder is, Dat Hij, als mensch, hier 't licht genoot, Geboren uit Maria's schoot; Die, overschaduwd door Gods kracht, Hem, tot ons heil ter wereld bragt. ê. 'k Geloof dat Hij, als 't zuiver Lam, Dat onze zonden op zich nam, Gehoond, gelasterd tegen reden, Heeft onder Pontius geleden; Dat Hij, aan 't kruishout is gehecht. Gestorven, en in 't graf gelegd 5. "k Geloof dat Hij, ter Hel gedaald, Op d'afgrond heeft gezegepraald; En, door den dood niet overmand, Tot zijner moord'ren schrik en sch&nd' Ten derde dag is opgestaan, En geen verderf heeft ondergaan. 6, 'k Geloof dat Jezus, toen zijn bloed, De schuld der Wereld had geboet, Niet lang na zijn verrijzenis, Ten Hemel opgevaren is, ÏJtf daar, met Heerlijkheid omstraald,' Ter Regterhand zijns Vaders praalt. 7. 'k Geloof dat.Hij, met magt bekleed, Hij, die der menschen daden weet, Van daar, bij 't sterk bazuingeschal, Ten oordeel weder komen zal, Opdat Hij levenden en doön, Ten strafl'e doem of gunstrijk loon. S. 'k Geloof ook in den Heil'gen Geest, Wiens invloed elk, die God steeds vreest, Na 's Heilands wondre Hemelvaart, Verkwikt en troost en sterkt op aard': Een die, met Zoon en Vader één, Van ons, als God wórdt aangebeên. 9. 'k Geloof een Christelijke Kerk, Een: algemèène, die het merk, Van ware deugd, en Godsvrucht heeft, Al waar men in gemeenschap leeft, Des Heilands leer, in 't harte prent, En Hem, als 't Opperhoofd erkent. 10. "k Geloof dat God! oneindig goed, Als Hem, de zondaar valt te voet, Als hij, hoewel van Hem vervreemd, Zijn toevlugt tot den Heiland neemt, En met berouw, zijn schuld herdenkt, Genadig hem, vergiff'nis schenkt. 11. 'k Geloof, dat schoon 'k de aard' verlaat, Schoon 't vleesch in 't graf tot stof vergaat, En tot een aas, der wormen strekt, Dit eigen vleesch weer opgewekt, Verrijzen zal, met nieuwe kraoht, Op 't hoog bevel der Oppermagt. 12. 'k Geloof geen. ziel vernietiging, Maar dat m' op Gods verzekering, Een .heilrijk leven is bereid, 't Geen duren zal, in eeuwigheid, Versterk m' in dit geloof, o Heere! Zoo leef ik eeuwig U ter eere. Het Gebed onzes Heeren Jezus Christus. O Vader! die in 't eeuwig licht, Uw' vasten zetel, hebt gesticht, Die in den hoogen Hemel woont, Van waar Gij elk, Uw goedheid toont. Uw dierbre naam, zoo Godlijk groot, Die ons een' troost, verstrekt in nood, Zij steeds geheiligd, en geroemd, En met ontzag van elk genoemd. Uw Koningrijk zoo lang verbeid', Kome, in volle Majesteit. Uw wil, die 't billijkst regt betracht, Zij steeds op aard," zoo trouw volbragt, Als in het hooge Hemelhof, Daar 't all* wéérgalmt, van uwen lof. Beveilig ons voor hongernood, Geef heden ons, ons daaglijks brood. Vergeef ons, onzen zonden schuld, Die billijk ons, met angst vervuld, Gelijk ons hart de schuld vergeeft, Van elk, die ons beleedigd heeft. Leid ons niet in verzoeking, ziet Ons aan, Heere! verlaat ons niet, Verlos ons dan, van alle kwaad, En blijf steeds onze toeverlaat. Want U, alleen is 't Koningrijk, Geen aarsche magt, is U gelijk, U is de Kracht en Majesteit, Van nu af tot in eeuwigheid. Het zij zool want algoede God, Gij zijt beschikker, van ons lot. AMEN!