VERHANDELING ENZ. TERHANDELING OVER HET OPREGT GBWOVIG AANNEMEN EN GEBRUIK MAREN VAN DB BELOFTEN DES H. EVANGEllVMS. TOT ONTDEKKING TAN WAAW-GELOOVIGEN, E» TOT BEVESTIGING DER WARE 6ELOOVI6EN. door THEODORUS VAN DER GROE , IN LEVEN DIENAAR VAN JEZUS CHRISTUS , TB KRALINGEl!, Vernieuwde uitgave , met eene VOORREDE ««« AANMERKINGEN van s. S. TROMP) Evangeliedienaar bij de Hervormde Gemeente te Britsam. fCtttprtrWtt * G. H. SWARTTE yah LOOH, 1840. zij, of geweest zij, eenig gezag heeft tot geloof, noch , — als middel —, eenige kracht tot eene, ter zaligheid in het hart werkende, overtuiging, zelfs niet al behelst het Goddelijke Waarheid, en al vindt het ook toestemming; wanneer het nog la ns,—met eene eer, die aan geen schepsel, al ware het zelfs een Engel, maar alleen aan God toekomt —, slechts op eens menschen woord wordt aangenomen , (J); — overtuigd dat de Geest der Waarheid niet, dan alléén door, op , en geheel overeenkomstig met Zijne , in de H. Schrift geopenbaarde Waarheden, in eenig hart tot zaligheld werkt, door dezelve, — geenszins als eenes menschen gevoelen of gezegde (2) — maar, •in volle verzekerdheid, met levendige overtuiging ALS GODDELIJKE WAARHEID te leeren aannemen , en ALS ZOODANIG krachtdadig in het hart te doen werken {3)—; daarom heb ik, gedurig plaatsen uit de Hm Schrift aangewezen , alwaar, aangaande deze oneindig gewigtige zaken, de eigene getuigenissen (1) Gal. I'l 7 enverv. Joh. S i 37 — 47. Je rem. 17: S — 9. (2) Luk. 16: 29-31. (5) 1 Thess. 11 8 — 8. 2:15. Col. 2: 2. Joh. 3 i 53. 8i 47. 1 Joh. S : 9 , 10. Joh. 16: 8 , 9. 6 : AS. 10 : 3,4,8, 27. 18 : 576. Hehr. 8 .- 10 , 11. 1 Joh, 2: 20, 21, 27. 8:20, 21. Hebr4j4 : l, 276. Psalm 119. geschreven staan van den God met Wien wij te doen. hebben. HEM bidde ik, dat HIT geven moge, — wat zoo veel ontbreekt! ! — , den lust om OPTEZOEKEN i den regten zin om aandachtig optemerken, de opregie begeerte, — biddende tot Hem gerigt —, om regt ie mogen leeren verstaan en voor zich ter harte nemen, WAT DaaR GESCHREVEN STAAT; dien eerbied voor HEM, voor ZIJN Woord en Waarheid, dat alle hoogten, die zich daartegen verheffen nedergeworpen, en alle gedachten gevangen geleid worden, (2 Cor. J0:5.) tot een regt gehoor geven, tot de gewilligste onderwerping aan de Waarheid , aan den God der Waarheid.' eenen eerbied, en eene opregtheid voor Hem , dat men dien Hoogen, Heiligen , Heerlijken God late spreken , wat waarlijk de Hcere Heere spreekt, niet alleen tot voorgeslachten sprak, maar tot ONS spreekt, tot den persoon zelve» spreekt, en tot allen , tot wie hij of zij in deze en die gewigtige betrekking staat: al zij het ook,—-ja dan immers zoo veel te meer—, als men dan niet alleen in 't algemeen in zijne handelwijze omtrent Hem en Zijne Waarheid, haar heilig gezag, en oneindig gewigt, Aeer veel ontdekt, en bekennen moet dat zwaar op het gemoed moet drukken, en diep voor Hem verootmoedigen; maar daar benevens dan ook tot deze erkentenis moet komen, van niet alleen in de gewigtigste zaak, zijne kinderen of anderen, tot wie men door Hem in gewigtige betrekking geplaatst was en is, maar ook zich zeiven misleid te hebben; ook Zelf nog, z°ó zeker als het de Heere Heere spreekt, dat gene te missen, wat volgens hét woord Zijner Waarheid, tot zielsbehoudenis, tot de ware Godzaligheid en de gelukzaligheidVOLSTREKT ONONTBEERLIJK is! I. — Het behelst hier toch geene zaak, die men, als menig geschilpunt behandelen , veilig in het midden laten, waar over men , zonder nadeel, voor zich anders denken, tot de zijnen en anderen anders spreken, zonder schade der ziele te lijden, voor zich zeiven geheel anders bestaan en werkzaam zijn kan; neen, maar DIE zaak, die volgens het Heilig Woord van God, — niet maar die genen die buiten of onder het Christendom verkeeren, maar die genen tot wie het zelfde Evangelie gekomen is (J), onder alle andere verscheiden* heid , in twee partijen scheidt VOOR EEUWIG! ! {Mark. J6: J5, J6. Joh. 6: 53, 54. 2 Cor. 2: J5, J6.); het betreft die bepaalde , — onder alle versohei- (1) Matth. 7: 15 en verv. Hoofdst. 15. Luk. 14: 16 en verr. Joh. 1: 11 — 15. denheid van gevoelen daaromtrent, toch , in haar wezen , en bij den God met Wien wij te doen hebben , ONVERANDERD EVEN DEZELFDE BLIJVENDE— van alles, wat er minder ofmeerder schijn van heeft WEZENLIJK onderscheidene , in hare wezenlijke eigenschappen bestaande, oneindig gewigtige zaak, waarin allen, die tot ons in betrekking staan, een gelijk, en ieder voor zich, voor dit reeds, maar vooral voor het volgend leven, in de keus van twee UITERSTEN, een eindeloos eeuwig aanbelang heeft! De onderzoeking, de overreding van de voorwerpelüke waarheid, aangaande het wezen dezer zaak: de bevinding en erkentenis dat men onschriftuurlijk,—< en wat zegt dat niet / — dat men , strijdig met dat Woord der Waarheid Gods, naar het welk wij allen door Hem geoordeeld zullen worden, deze zaak zich zeiven, misschien ook den Zijnen en meer anderen, hebbe voorgesteld, zou dat dan, ten minste niet tot een ernstig zelfonderzoek moeten Wekken: hoe men voor zich zeiven slaat ten aanzien van die ééne noodige, alles bevattende, oneindig gewigtige zaak, waaraan hangt eene dubbele Eeuwigheid.'.'— een waarheids— en zelfs-onderzoek dus, met de bede: »zend Heer.' Uw Hoht en Uwe Waarheid dat die mij leiden" / Met de%e verzuchting in mijn hart heb ik dit Voorwoord en de bijgevoegde aanmerkingen geschreven, en met de innige begeerte, niet «onder gebeden , dat het naar het Welbehagen van den genaderijken Heere zijn moge , om het gene in en bij deze Verhandeling over het regt gebruik van de Evangelie beloften, uit en naar Zijn Heilig Woord is voorgesteld, door Zijnen Heiligen Geest dienstbaar te maken, tot eene regt gezegende ontdekking van waangehovigen , en tot bevestiging en volmaking Zijner ware geloovigen, tot bevordering van de komst Zijnes Koningrijks en de heiliging van Zijnen oneindig Heerlijken en Dierbaren Naam, die te prijzen is in alle Eeuwigheid / S. S. TROMP, Britsujb, den JJ Mei BEHA.LVE meer andere, (achter deze Verhandeling aangewezen) zijn de meest-zinstorende schrijf- en drnk-feilen , die de Lezer gelieve te verbeteren de volgende : Bladz. 31 in de aanm. reg. 3 van ond. staat van, lees naar. —— 39 ■" — 3 van ond. staat over¬ brengingen lees overleggingen. ■—H 49 —— 3 van bov. staat ware- lees waan- 122 —— x reg. 2 van ond. moet de zin aldus veranderd worden ; » een iegelgk, die, - uit de genen , welke » onder de bediening van het Evangelie » komen of opgroeijen , - zalig zal wor» den" Mark. 16 : 15 , 16. Joh. 6 : 65. BI. 127 in de aanm. reg. 16 van ond. staat beloofden en lees of. Wanneer wij Ietten op de predikwijze van ware Evangeliedienaren , zoo zollen wij bevinden, dat zij den geheelen inhoud van hunne leer en onderwijs; als mede van al hunne vermaningen , opwekkingen , overtuigingen,' Hangen , vertroostingen , enz. , doorgaans allezins schoenen op de leest van de Wet en van het Evangelie j «badende langs dezelve, met grooten ernst, om den menscheen te brengen tot eene grondige kennis en gevoel V*n zgne geestelijke ellenden ; en vervolgens van de rijke genade van onzen Heere Jezus Christus, geopenbaard door het Evangelie. En voorwaar dit is alzoo de regte trant of leerwijze, om een' gekruisigden Christus, onder des Hemels zegen , met vrucht te prediken j als men, aan de eene zijde, met allen ernst daarop toelegt, om de menschen, uit de Wet, grondig te overtuigen van hunne zonden, vloek en verdoemenis , en van hunne blindheid, onmagt en doodelijke vijandschap tegen Christus ; tot dat zij door de krachtdadige werking des H. Geestes, den last van hunne rampzalige ziels- ellenden gevoelende, daar onder geheel voor God vernederd , en aan hunne harten diep gewond en verslagen Worden. En als men daarop dan, aan de andere zijde, die gewonde en verslagene harten wederom krachtig zoekt te bewerken , met de heilzame beloften des Evangeliums ; en die beloften, als kostelijke de zielgenezende pleisters, met eene kunstige hand tracht te appliceren, en ze wel ter deeg vast te leggen op de bloedende wonden, der arme verslagene zondaren. En op eene dergelijke manier zijnGodskiödé*eu ■mede,'toog doorgaans te behandelen; beide de Wet en het Evangelie TObston gedurig, met ernst voor hen gepredikt wor4e»* elk in zij»eigen orde , en op zijne eigene wijze. Wanneer dan nu maar de Geest, die het- alles in allen werkt, deze prediking genadiglijk; betefVté vergezellen* dan is er een wijde-weg voor Christus geopend , om. voorspoedig te rijden in zijne Heerlijkheid, op het woord der waarheid, Ps. 45: 5. De gansbhe kracht en wijsheid van de prediking zal hier dan voornamelijk liggen, in de regte zamenvoeging van die twee groote middelen der zaligheid, de Ir et en het Evangelie. Deze moeten voorzeker noch té veel onder een gemengd, noch te verre van een gescheiden worden, indien wij der mensehen harten, onder Gods zegen, met vrucht willen bewerken. Dé prediking van Christus verliest aanstonds noodzakelijk zoo veel van haai- licht en kracht, als wij hier van bet regte middenpunt, om Wet en Evangelie doorgaans bekwamelijk bij een te voegen , en ook van een te bonden, af gaan, of anderzins verkeerd daarin handelen. Daar moet van ons altijd een gelijk gewjgt gelegd worden op de Wet en op bet Evangelie; en wij moeten een ieder, naar zijn eigenaard en werking, steeds arbeiden te gebruiken, tot hetzelfde groote einde van 's menschen bekeering en zaligheid in Christus. Indien wij de Wet met het Evangelie al te zeer onder een vermengen, dan kan het niet anders zijn, of wij moeten de natuur van beide, noodzakelijk geheel veranderen en bederven: en indien wij die, aan den anderen kant, al te ver van elkander afzonderen, dan maken wij ze beiden geheel krachteloos, om de zielen der menschen tot zaligheid te bewerken. Wij weten immers, dat het altijd de voorname toeleg geweest is, van die men noemt halve Pelagianen f om Wet en Evangelie gelijk als onder een te mengen * en vanbetE^hgelié als eene Wet, en van de Wet als een Evangelie te maken. Maar wat hebben deze lieden toch anders daar mede uitgevoerd , dan dat zij , m hunne .dwalende religie , beide de Wet en bet Evat* 1 * gelie voor altoos bedorven hebben, zoo dat de Wel bij hen niet meer met kracht kan overtuigen, en het Evangelie niet meer met kracht kan vertroosten ? En hier laten zij den armen mensch dan zoo eVlendig in het midden zitten, tusschen eene krachteloze Wet en een krachteloos Evangelie, zijnde noch regt verslagen over zijne zonden, noch regt getroost door Christus, genade. Voorwaar! hoe had de Satan ooit een grooter list kannen uitvinden , beide tot verderf van de religie, en tot ondergang van der menschen arme zielen, dan met Moses en Christus , om dus te spreken, alzoo onder een te smelten , dat de een zijnen vloek en de ander zijne genade geheel verliest ? Maar aan de andere zijde : indien wederom de Wet te verre wordt gescheiden van het Evangelie, en het Evangelie te verre van de Wet, wat zal het dan ook al weder anders zijn, dan aan beide tevens in eens en voor ahoos , den doodsteek te geven ? Want daar de Wet alleen, staat, geheel gescheiden van bet Evangelie daar beeft zij alsdan hare kracht terstond afgedaan, met alles,'wat er is, voor eeuwig en onherstelbaar gevangen te leggen, onder den vloekt mw om de menschen tot zaligheid te overtuigen , voor God te vernederen, tot Christus te leiden of te drijven (a) en tot vexnifiowing en godzaligheid optewekken en te bestie- («) Namelijk, te drijven en te leiden tot geloovige aanneming Tan Christus , ter regtvaardigheid en vrede hij God in het gemoed ; en hiermede tot vernieuwing enz , Rom. 10 : 10. $ : 1. Gal. 8 : 8; 6. 6 ,18- yen ; van dat' allés kan de Wet niets doen, zonder het Evangelie en zonder de Genade en den Geest van Christus , die ons daarin beloofd worden. Zoo ook wederom, indien het Evangelie alleen staat, en niet geholpen wordt van de Wet, welké kracht zal het dan toch hebben , om eenig mehsch waarlijk te bekeeren en zalig te maken? Want het zal dan immers nergens in de wijde wereld eenig arm zondaar ontmoeten, die waarlijk over zijne zonden verlegen, en aan zijn hart voor God verslagen is, en die Christus tot een medicijnmeester voo zijne gewonde en kranke ziel van nooden heeft. Het mag dan vrij , als een donker maanlicht van boven schijnen op des menschen harte, maar het zal nimmermeer in de ziel kunnen indringen , als een helder, levendigmakend en verwarmend zonnelicht. Het mag het verstand verlichten; maar het kan, zonder de Wet, den inwendigen grond van het hart nooit waarlijk verlichten. Het mag dan al, den beker nog zoo schoon van buiten reinigen ; maar het kan niet komen, tot in de verborgen binnenkamer des harten , om die te reinigen van de vuile vordorvenheid der zonden. Ja zonder de Wet -mag bet Evangelie, de blinde en zorgelooze consciëntie zoo wat pleisteren, met eene losse blijdschap en met eene ongegronde hoop en ijdele inbeelding van de zaligheid; maar het kan den knagenden worm van eene bevlekte consciëntie niet dooden ; het kan zelfs zoo veel niet doen , van maar slechts voor één oogenblik den waren vrede met God, door Christus, binnen in 's menschen ge-. De beloften des Evangeliums zijn eigenlijk niet voor alle menschen, (d) maar alleen voor de aime verslagene zondaren ; even gelijk de medicijnen eigenlijk ook maar alleen zijn voor de zieken en voor de gewondden. Indien een gezond mensch die wilde gebruiken , zoo zou hij ze toch maar misbruiken, al ware het dan maar even daarom, om dat hij ze niet van nooden heeft. Ieder ding is immers geschikt en gedestineerd , naar zijn eigen aard en, wat er ook anders mede mogt gedaan worden, dat is in den grond toch maar een misbruiken van hetzelve. Maar zoo een onboetvaardig mensch de beloften des Evangeliums wil gaan gebruiken, zonder een opregt geloof, wat doet hij dan ook anders, dan die alleen tot zijn verderf te (d) Namelijk , wel voor alle menschen , (tot welke het Evangelie komt) ïn den zin van aanbieding Hand. 2 : 39; het geen de Eerw. Schrijver nog op de vorige hl verklaart, en als eene gewigtige grondwaarheid . tot zeer onderscheidene en gewigtige einden overal in zijne schriften ten krachtigste handhaaft. Zijne mening is deze: de beloften des Evangeliums , de daarin aan allen aangekondigde en aangebodene heilgoederen zijn niet voor alle menschen in dien zin, dat zij dezelve als reeds in eigendom hun toebehoorende mogen beschouwen i neen in tegendeel. als wel niet minder maar ook volstrekt niet meerder dan hun aangeboden , en tot dus verre versmaad ; en alzoo v gelijk elk aangeboden goed , nog gan. schelijk buiten hen zijnde> zoo dat zij eerst. in deze levendige erkentenis arme verslagene • boetvaardige , dorstige zondaren , eu aldus voorbereid worden om ze door den H. Geest van harte geloovig te leeren aannemen en omhelsen , met die blijdschap en die liefde en alle die zienaligende en heiligende vruchten en uitwerkselen , als de schrift overal aan het ware geloof verbindt, en ook uit geen ander geloof voortvloeijen , • (welk een vorm en gedaante het ook hebben moge) dan het welk door. zoodanige voorafgaande overtuiging en gemoedsgesteldheid in het hart is voorbereid, gelijk een akker om- en doorgeploegd en bereid wordt voor het zaad dat daarin eene diepe en vastgewortalde en vruchtdragende plaat worden cal, Matth. 13 : 3 -9 , 18-23. hunne harten en;Jtinnen , omtrent dezelve werkzaana xjjtu Indien wij deze heilige beloften met een waar en opregt gelóóf aannemen , en die ootmoedig, door de werking des H. Geestes, tot haar eigen einde komen te gebruiken * zoo moeten zij ons dan ook zekerlijk tot eme reuke des levens ten leven zijn ; om dat het waarlijk levendig makende beloften zijn , dewelke ons worden toegeëigend van den Geest des levens, die in Christus is. Maar gaüsch' anders is het, wanneer onboetvaardiggn en ongeloovigen , in hunne blindheid , en met een onvernieuwd gemoed, zich zeiven Gods beloften willen toeeigenen, en daarop vleeschelrjk hun vertrouwen stellen ; voorwaar dan kan het niet anders zjjn, of die zelfde levendigmakende beloften moeten hun ten dood bevonden worden, en hun gewisselijk eene reuke des doods ten dood zijn, om dat die hun op zulk eene wijze, niet anders dan zorgeloos, vleeschehjk, opgeblazen en stout en losbandig in de zondert kunnen nnken }: (/). want zij slaan hunne handen te vroeg aan de beloften der genade, eer zij , door middel van de Wet, wel. genoeg geprepareerd en vatbaar gemaakt zijn, voor oe genade. Wat kan dat nu anders uitwerken, dan dat, alle zulke menschen beide de genade, en de beloften, op het hoogst moeten misbruiken , en die immers noodzakelijk mede moeten slepen in hunnen zonden weg , zij mogen ook zulk een schoon gelaat en eene gedaante van Godzaligheid Vertoonen, als zij willen ? Want de na- (ƒ") Of ook wel doen volharden in eene gedaante yan godzaligheid. aangewezen , reeds heimelijk zulke Vaste en diepe gronden , van eene bedriegelijke hoop, in hunne harten heeft ingedrukt, welke bekommeringen zij uitwendig ook nog steeds bij zich mogen behouden, dat niets anders dan eene alvermogende' hand des Heeren, hen Van hun bedrog regt kan overtuigen: te meer nog, dewijl de Satan nooit zal aflaten, om deze ongelukkige menschen, van binnen zoo wel als Van buiten, bit ■ iedere voorkomende gelegenheid , zoodanige hulpmiddelen en ondersteuningen, voor bun schadelijk ziels-bedróg toetedienen als hij weet dat best bekwaam zijn, om hen daarin te stijven en te verharden : (ij) waarbij verder ook komt dat hun eigen blind, arglistig en tot dwalen-gezind hart, die verleidingen des Satans, altijd gënegen is, zeer gretig te omhelzen en aantegrijpen. En zoo is de staat van zulke ellendige menschen «• als van die genen, die eenig zoet vergift in eene kleine hoeveelheid, ónvoorzigtig hebben ingedronken waar aan zij nn een' langen tijd , en som- 9. Efes. 1 : 4 en verv. : maar hier worden ook vooral dezulken bedoeld , die , (ter. wijl deze dingen, wat hunne bijzondere personen aangaat, tot tut het geloof voor hen verborgen moeten en zullen blijven) door de geopenbaarde Waarheden van Gods H. Wet, en Zijn H. Evangelie , door den Geest der ware zonde- en- ellende-overtuiging , en des waren geloofs , van God geleerd worden, om als ' God-deloozen te gelooven in Hem, die den goddelooze regtvaar. digt , alleen en volkomen vervrijtnoedigd door ket Evangelie der volmaakte voldoening en geregtigheid van Christus , en van derzeiver Goddelijke aanbieding aan 6e», zoo als zij zijn en ziek aannemen 'en geredelijk omhelzen, door de krachtdadige werking des H. Geestes. Van welke natuur of hoedanigheid, Gods belofte dan ook zijn moge, dezelve veronderstelt toch altijd een gansch arm zondaar, die waar lijk ellendig, rampzalig, en te eenemaal behoeftig en nooddruftig bij zich zelve is; en die nergens anders eenigen troost of hulp voor zich kan vinden , dan alleen in Gods ontfermende genade door Christus. Indien het bij voorbeeld eene belofte mx bevinden , aan ben , gelijk aan een iegelijk tot Wien het getuigenis komt, dat God van Zijnen Zoon getuigt (Hand. 2 .• 58. 15: 58 , 59.) en die dus niet eerder (ket geen met den wezenlijken aard van dat eenige ware geloof als eenes goddelooze (Uora. 4': Volstrekt strijdig is) maar dan ook in der waarheid , (tot onderscheidene, der ware heiligmaking op alle wijze bevorderlijke einden) door of na hun geloof, zullen weten , 41a, vergel. Vs. 38 - 40. 1 Joh. 8.-9, 10. Jes. 88 : 1-3) dat zij dan . tot dit eenige ware harte geloof in Christus ter regtvaardigheid, (Rom. 10 : 10) zich onmogelijk ooit in staat gesteld ea bekrachtigd zouden kunnen vinden , dan alleen door die eenige krachtdadige genade-werking van den H. Geest, die zóó onontbeerlijk en dierbaar als zij is , alzoo , vaak vele jaren met ' Christus versmaad is , en nog ieder oogenblik en bij elk vruchteloos van Gods wege aangewend middel, telkens op nieuw in de hoogste mate verbeurd wordt, door een zoodanig kart en natuur , welke , tot die geloovige aanneming van den hem onontkeerlijken , Algenoegzamen Middelaar en Zaligmaker , uit de band van een biedend , zweerend, verzegelend en biddend God , nog de uitnemende grootheid Zijner kracht behoeft, naar de werking der sterkte Zijner magt 1 Jok. 6: 64, GS. Efes. 1]» 19, enz. 2.- 8. Rom. 8: 2. Openb. 221 17c. vergcl. 21: 6a Ps. 110: 3. 68: 19. (b) Jet, i: 18. Match. s8.- 13. geiium. Tot Iedere bijzondere weldaad of genadé 4 welke de Heere God ons scbenkt, tot onze zaligheid , is ook eene bijzondere en uitdrukkelijke belofte, in het Evangelium, om ons dezelve aantebieden en te schenken, en, ons den weg daartoe wijd te openen : anders zou er nimmer, van een arm zondaar, eenige genade of weldaad van God kunnen verkregen worden. Tot besluit op dit stuk , moeten wij dan zeggen , dat indien wij den aard en de natuur van eene Evangelische belofte, dus niet regt verstaan , in het licht des H, Geestes, wij dan ook nooit regt geloovig, met zeer verzwaarde, nog steeds elk oogeoblik, onder znlk een Goddelijk Evangelie-aanbod, aanmerkelijk verzwarende zamfa-schnld, klaar en levendig overtuigd worde Jota. to"ï 8,9.; zoodanig van den waren aard der zonde tegen den oneindig Herrlijksn God en Christua Gods overtnigd worde, dat bij (zonder, tot na het geloof, (Efes. 1: 13,) over den aard en oorsprong dezer plaatsgegrepene verandering iets te beslissen, naar in plaats van op zijn tegenwoordig In zoo (verre omgekeerd gemoedsbestaan enz , in tegendeel op Zijne schuIdvoorGod en allerhande geestelijke ellende zelve, hec oog gevenigd te heb. ben, zoo dat hij) niet maar slechts bekommerd en begeerte; om zalig te worden (Hand. 14 : 54 — 27. Mark. « : :o Num. 33 : 10* Ps :8i 34 — 37.) matr in der waarheid gelijk Hand 1: 37 verslagen, naar veigeving ea vrede bij God en bekeering tot God en Zijne liefdedienst, door hec geloof in Christin ter regtvaardigheid, dorstende, (Openb. as: 17. Jet. ss : 1 Job. ö*:. 15 en alzoo dns waarlijk boetvaardig Match 18: 18. 11 t'8a. 13; 33a) in het harre worde, en aldus, korter of langer, vermoeid en belast blljve (Jes. 41: 17. 43: S»«*6.) tot dat hij door den Geest des gelooft Ct Cor. 4: 17* si: ea Jofc ■o": 45) gewillig gemaakt, vervrljmoedigd bekrachtigd worde door het Woord der Waarheid Gods (Joh 5 : 34, 3$. Efes. 1 : 13. Rom. 10:17. fet. 53I: 3, 3. Matth. 7: 94. 1 Thest. 3: 13 om op Zijne Goddelijke aanbieding en biddinge, In de betrekking (niet van eenen ware boetvaardige, tUcboon hij het zij, doch dit weet hij nog niet: wordt, en m den dagelijkschen weg Van eenen Chris-? ten, voor den Heere. AUeen wilden wij al zulke men* schen wel eens ernstig vragen , wat toch een! zondaar bij Christus doen zal, en' wat hij met de beloften vari Zijne genade zal aanvangen, indien bij te voren, ee» hij tot Christus en tot de beloften komt, zijne geeste-* hjke nooden, zonden en ellenden, niet met eene ware en smartelijke verlegenheid gevoelt en , daaronder niet ten eenemaal vermoeid en verslagen is? Ja maar zij willen dat men des menschen hart, tot eene genoegzame verslagenheid (i) en jjj heilige gewilligheid zal brengen alleen, of meest door bet Evangelium op zich zeiven, en door bet voordragen van deszelfs dierbare en liefelijke beloften. Doch wij antwoorden dat het nooit Gods weg was , en dat het ook de aard des Evan- (I) Indien men zelfs alle verslagenheid bij zich zeiven, bij de zijnen «n anderen, niet liever op alle wijze en doot allezins daartoe ingerigie voorstellingen trachte viSrtetemen, of anderzins, (niet door voorstelling van de dusverre versmaadde en nog in al derzeiver kracht geldende Evangelie-aanbieding en noodiging te leiden, «ogt het zijn tot opregt geloovige aanneming, alléén op grond, en geheel overeenkemstig de Waarheid Gods, mtar door algemeene toepassing vaa bet geen de liefde en barmhartigheid van God, genoemd worden , of, (zoo deze erkend worden) van de Zoenverdiensten van Chrisma j) de war» of vermeende verslagenheid, tls geheel of bij tut ongegrond te behandelen. Maar- 55- 1, worden immers, als of hunne overtuiging van zonde en, van hun gemis van het onmisbare ongegrond en zonder reden ware, niet bestraft (gelijk klein of zwakgeloovigheid ten aanzien van in gemeenschap gegevene beloften altoos getrouwehjTr-beschaamd wordt), maar in tegendeel als allezins ten hoogste gegrond, met de waarheid, met hunnen ttgenwieréigen ttaat trtresnkoaiiig, door de wijze dei voomeUidg vtn deze ge. geliunus niet is, zoo iet aan eenig zondaar te doen,; zonder de hulp en de verbrijzelende kracbt der Wet* De Wet moet door de overtuigende werking des Geestes , eerst des zondaars ziel doorwonden, en het Evangelium moet de smartelijke wonde, welke de Wet in het harte gemaakt beeft, dan wederom genezen en beelen. Dit is Gods eige weg, om de arme zondaars tot Mare geloovige n te maken: maar het andere is een weg, dien de dwaze menschen hebben uitgevonden, om er. velen in de wereld tot blinkende waan-geloovigen en geveinsden te maken. Het is er juist even zoo memede gelegen, als in het natuurlijke met iemand die moedsgesteldheid en door de aanbieding en denoodigiug tot het aannemen , van het gene hun waarlijk nog ontbreekt en onontbeerlijk ia, in hunne overtuiging van hunnen zonde, en jammer-staat ten krachtigste bevestigd; alzoo dan even min dddrover bestraft, als in hunnen ttgenwoerdigen ttaat, door toepassing van een of ander, gevleid, ge. ireett, geruit gesteld; tot goede hope in man toestand, of tot eea en ander het welk tegen eene geloovige aanneming over staat Rom. 41 S, Joh. Os 39 en waarvan zij Jes. sj: 3 ala op zich zeiven bateloos, afgemaand worden, opgewekt, als in de plaats van dat eenige ware en onontbeerlijke geloof. Immers geheel in tegendeel worden zij, als dezulken, die zich zeiven ten aanzien van hun bestaan en ge* drag jegens en betrekking tot God, van hnn gemis van het hun volstrekt onmisbare, althans eenigermate, in het wart licht leerden beschouwen, toegesproken ,'zonder ook van den Geestelijken oorsprong en de lot zaligheid leidende bedoeling en strekking dier gemoedsgesteldheid (als zijnde die voor als nog verborgene dingen alleen be« kend bij Hem, wlen allo Zijne wetken van eeuwigheid bekend zijn (Dent. 391 39) zelfs de allerminste melding te maken ; maar alleen het hun waarlijk nog ontbrekende en onontbeerlijke , zoo alt zij waarlijk zlja en naar waarheid zich beschouwen en bevinden, etn niet alt geheel vrijt en onberouwelijke genade-gave hun aangeboden, en zij , met den hoogen en heiligen nadruk die er in eene Goddelijke aanbieding en noodiging gelegen ii, met de krachtigste gronden drang- ea gezond is naar het ligchaam en, die noch geneesmeester noch geneesmiddelen noodig heeft: evenwel zoekt men hem aan het gebruiken van geneesmiddelen te helpen ; men heeft daar zijne eigene bedoeling mede. Wat doet men ? Men stelt hem den Geneesheer op bet allervoordeeligst voor, men prijst hem aan, dat hij znlk een bij uitnemendheid bekwaam, kundig, ervaren, vriendelijk en beminnelijk man is, die de zieken zoo ongemeen wel en zacht behandelt, en hen doorgaans in korten tijd geneest, ja die het - bijna alleen nit liefde doet, dewijl hij znlk een rijk man is. Men beweegredenen vermaand en opgewekt, Ja als gebeden (hetgeen tevens de volstrekte onontbeerlijkheid , hoogste begeerlijkheid, eeuwige ge. noegzaamheid , en het uiterst rampzalige van eenen blijvenden tegenwoor. digen staat allernadrukkelijkst te kennen geeft) als gebeden om maar alleen te hoeren naar dat woord der predikinge GODS; om toch niit te bliiven, waar zij zijn, maar te komen tot Hem, bij Wien zi], naar waarheid, erkennen nog niet te zijn i om het gemist] onmis. baar aangeboden goed op grond derWaarheid vanDXEN,die spreekt, even alzoo als Hij kit biedt zonder ééne vóórwaarde, dadelijk ge. beel en voor eeuwig geloovig aantenemen, lich, als Tan Hem gegeven, toeteëigcnen, te genieten enz. Jes. 55 1 1 — j. Joh. 51 14,1$, 1 Thess. 2; 13. Joh. «: ta. Hand. iS: 31. Joh. 6: 3$, 53, 54 en verv. Om niet te spreken van de Gelijkenis van den Verloren Zoon Luk. is; wat zon het doel vin den Heere Jezns zijn met die van den Tollenaar tegen over den Fariseër in den Tempel. Matth. 18. dan, om den waren aard en de volstrekte noodzakelijkheid voortestellen van de geenszins op valscht voorstellingen, maar op zekere waarheden, en derzelver onbetwijfelde , klare en levendige overtuiging ge* gronde, verslagene, boetvaardige, naar het gemist wordende jen volstrekt onmisbare dorstende gemoedsgesteldheid, die, gelijk de diepte van aardi voor het zaad, (Matth. 13) het opregte haite-geloof ter regtvaardigheid (Rom. 4: 5. 10: 10.) voorafgaat, en, mar het infaalbare voornemen en geopenbaarde Woord der Genade in dezen tijd ten gevolge kitft; zóó ontatlbtar alt God onveranderlijk, in prijst terder ook de wonderlijke kracht van de geneesmiddelen, welke door dien man ten gebruike worden aangewend ; hoe aangenaam die zijn om in te nemen , hoe zacht en hoe zeker die werken enz. En dit ailes stelt men op het kunstigst, uitlokkendst, en aller bewegelijkst voor; mèn zegt, o mensch! kom toch tot dezen Geneesheer, ei wil toch niet langer wachten , enz., men houdt aan en laat niet af, voor dat men zulk een* mensch eindelijk bewogen en overreed heeft, om te bed te gaan liggen, en den Geneesheer bij zich te laten komen en zijne geneesmiddelen te gé- Zijne heerschappij" Onafhankelijk en Almagtig, en alzoo Waarachtig en Getrouw ia; zoo dat dan ook dat Gelief (met deszelfs onafscheidelijke, met het onfeilbare Woord, door den Geest der Waarheid , volkomen overeenkomende nitwerkselen en vruchtgevolgen) eerst het bev. ijs wordt, (en, behalve om het ziels-behoud, al ware het alléén van wege de Waarheid Gods als het vtlitrekt vereischt bewijs behandeld moet worden) van de echtheid, óf van den Geestelijken oorsprong en de tot Zaligheid leidend*'Strekking dier gemoedsgesteldheid; die dan ook, noch volgens bet Wierd der Waarheid, noch volgens haren wezenlijken aard vereischt wordt of ook maar slechts in het allerminste ditnt noch dienen kan , tot vervrijmoediging van dat geloof; neen, maar wel zeer het tegendeel. Ten zij de Geest dier evertuiging (Joh. 16: 8, 9) ook, op den dag Zijner heirkrache (P,, |10: 3) als de Geest des geloofs (door de Evangelie-Waarheid) krachtdadig werke, zon die boetvaardigheid nfmmer GELOOF ter regtvaardigheid worden; en, tot zoo lang, hec versmaadde Evangelieaanbod zelf, met de tehuld ook hec levendig %chn\&besef, naar het eeuwig gewigiig Goddelijk oogmerk dier gemoedsgesteldheid ylrmeer. deren - térwijP.'ter a^nër*'ittej door den Geesc des geloöfa $ de Goddelijke Waarheid van die Evangelie.aanbieding en bidding, inV'GBa HEEL EENIGE maar ook volkomen GENOEGZAME GROND wordt (in de boetvaardige daarnaar dorstende zieijftlüt die GELOOVIGE aanneming van Christus, van dat GELOOF ter regtvaardighèid, door de Liefde werkende 1 Gal. 5: 4,5. In-- Tl 47. ***•"*• 13: 33. knaken (k). Is ziilks dar» Biet eene schoone figuunnakerij ? Maar niet anders is het ook in het geestelijke. Laat vrij de dierbare verdiensten van den Heere Jezus en (h) Iets van dezen aard zal zekerlijk in den eigenlijken zin, of th het natuurlijke leven wel nimmer plaars hebben; en, Indien het Iemand daarom misschien des te minder regt duidelijk mogte zijn , wat hei zij, dat de Schrijver hier, bij overbrenging of vergelijking, eigenlijk op het oog hebbe, zal dit mogelijk: door de herinnering of nalezing, van het gene wij hebben aangemerkt, aanm. V. BI. 5S en verv. W. BI. 60 en verv., eenigzins duidelijker worden; waarbij wij hier ter plaatse nog dit voegen. Neemt eens dat men zich gewend hebbe, mogelijk wel van kindsgebeente af, om zich zeiven, en vervolgens ook • dm zijnen en anderen, tot wie men in betrekking, soms in zeer bijzondere en hoogst gewigtige betrekking kome, de zaak eenet menschen (1), althans de gewigtige zaak eenes Zondaars, in het Chrittendem, geboren en opgevoed wordende, oldnt voortescelleo dat men, wel aan den één en kant, in gunstige onderscheiding van zeer velen, vasthoude aan gewigtvolle hoofdwaarheden des Goddelijken Woords-, door den Dood dea eeuwigen Zoons Gods, met het geen denzelven voorafging, te beschouwen als den eenigen grond en verdienende oorzaak van vergeving en zaligheid, hetzij men dit, —meer ia de duissernis dan in het licht — enkel daarvoor koude, em dat men dit van der jeugd af zee geleerd heeft, bt om dat men ziet, of althans genoodzaakt wordt te bekennen, dat bet te duidelijk, te overvloedig, te stellig, te nadrukkelijk in den Bijbel geleerdwordr, dan dat men hetzelve, behoudens den minsten eerbied voor dat Woord, als eene Goddelijke openbaring, zon kunnen loochenen, hetzij men daarenboven, overeenkomstig dat zelfde Woord-,,-ook eenig besef of althans eenige teel temming, bij zich omdrage van de oneindige Heerlijkheid van God, van alle Zijne Goddelijke deugden, vin de goedheid, heiligheid en regtvaardigheid (2), Zijner volmaakte eenwig-onveranderlijke Liefde-Wet; van Zijne Oneindige liefde- en eere-waardigheid en alzoo van het, alle eindig besef en (1) Zoo al niet mede der Ut:actiën, strijdig met Rom, 1 en 2. Matth. ii : 22. Ca) Rom. 7: 12, IRPPPR? Zijn bloedig lijden en sterven* hetzij ook nog zot) kracbtig en bewegelijk, uit de beloften des Evangeliums. een' onboetvaardig mensch aan zijn verstand wor» veel meer alle sterkst mogelijke uitdrukking verre te-bovengaand — alleruitertst zondige der zonde, van elke ook minst-schijnende zende tegen dien Oneindig Heerlijken God) van derzelver hoogste en eeuwige-straf.waarafi'gff'f'd en doem-tchuldtgheid! dat men derhalve,— min of meer in licht of duisternis, min of meer gaarne of genoodzaakt, erkenne.dat—, bestaanbaar envereenigd met de open* baring der Oneindige Heerlijkheid van God, die zich zeiven niet verloochenen kan, — de Kruisdood van Jezus Christus, den eeuwigen Zoon des eeuwigen Vaders, met het geen denzelven vooraf ging, onvermijdbaar noodzakelijk, en van eene oneindige waardij zij, tot vergeving der zonden, enz,, en dat derhalve buiten dien, het gansche menschdom, de Zondaar, (dus ook wel van zelve met insluiting van zich zeiven,) hoogat rampzalig, hulp- en hopeloos eenwig verloren was, naar een hoogst-regtvaardig-oordeel, niet eenerbloote willekenrige wils -bepaling ; dat zij oneindig verre!!!, maar) der ONEINDIGE HEERLIJKHEID van den WAREN GOD; — doch dit men zich zeiven, den zijnen en anderen, nn verder de zaak aldus voorstelle dat de Goddelijke getuigenissen Gen, 6: 5. 8; 21b. Jer. 17: 9. Joh, 3: 6a. Rom. 8: 5060,7, 8. Rom.3: 1—9. Efez. 3:3. en ontelbare dergelijke, geenszins in allen nadruk meer toepasselijk zijn op den mensch, althans niet op hen die nit Christen-ouders geboten , te midden of onder het Christendom opgevoed en onderwezen worden) dit (volgens de geopenbaarde dingen, welke, in onderscheiding vin de verborgene dingen dei Heeren, voor ons en onze kinderen zijn (1), die zonde- en ellende staat, ten aanzien van betrekking tot God, van natuur en hart, btttaan en gedrag jegens God, alreeds vóór de geboorte , alreeds voor zoo vele eenwen, zoo al niet met insluiting van de genen die van Christus niet gehoord hebben (2) althans met opzigt tot allen dezen, Cmet toepassing ook vooral op zich zeiven,) van der jengd tf moet beschouwd worden, onder zekere aan den mensch toevertrouwde voorwaarden, gepasseerd (t) Deut. ao: 19. (2) Rjm. t en s. 10: 14. den voorgedragen; schildere men hem Christus met Zijne weldaden, ook nog zoo heerlijk, voortreffelijk en, beminnelijk af; verzekere men hem, dat alles het voorbij gegaan te zijn, ea men dm niet meet hebbe te vragen, ea te weten, veel min in de gemoedsgesteldheid van dien Israëliet, Luk. 18: 13. in tl ziin, tl bevinden, tl erkennen, te beteffen, hoe groot zijne zonden en ellenden zijn , en hoe hij daaruit verlost werdi: (1) neenl maar alleen, dat hij min of meer wete, door eenig mondeling of schriftelijk onderwijl in de klanken van eenige woorden hoore , leze, zoeke te ontbonden en natespreken, hoe groot zijne zonden en ellenden GEWEEST zijn, hoe hij daaruit verlost IS5 dat hij VOORAL zich hebbe te wachten voor andere denkbeelden en, van het oor te leenen aan andere voorstellingen, die zonden kunnen leiden tot een gemoedsbestaan, als het welk Matth. tij: 38a. Hand. z: 37- Jc>- 66'• »*• Luk- t8: *3' Matth. 13: 5, 6, 30, 31. Lok. 8: tg. worde voorgesteld of aangeduidj neen! maar dat hij, als devoot* naamste voorwaarde, het zoo even genoemde, hoe, of maar ilechts, dat hij daaruit verlost is, éétit en vóór alles hebbe te gelooven , zonder bedenken (a); verder, dat hij vin dit geloof, het welk het Christelijk geloof heet, op zekeien leeftijd, na eenig onderwijs behoore belijdenis te doen, en deze belijdenis dan, jaarlijks onderschei, dene malen , zonder bedenking te herhalen, en am het H. Avondmaal op nienw te bevestigen en dan, als verdere voorwaarden (in eenen ruimin* of naauweren zin) (3), daarmede zoo en zoodanig eenen wandel te veteenigen, het geen dan de werken zullen zifn, waarnit het geloof zal getoond worden (4)} doch door welk alles, (eu wel tl meerder naarmate de gedaante vin geloof en van godzaligheid,meer blinkende moge zijn), (1) Heid. Catech; Zond. 1. Vr. en Antw. z. (3) Gelijk dit dan ook, althans In de omstandigheden, waarin zeer velen vm der jengd af verkeeren, zeer gemakkelijk ea gaarne gehoor en geloof vindt, in de natuur en in het hart vin den mensch, zoo als het woord van Hem, die het doorgrondt daarvan geinige. (Jer. 17= IQ.) (3) Zie 1 Cor. 13: 1—3. Col. 2: 33. Openb. 3; 17. (4) Jak. a: 18, 10. zijne is, zoodra hij het slechts, met een verslages gemoed, opregt geloovig, uit de hand van Gods genade , om niet alzóó begeert te ontvangen en aantene- het vleesch (i), wel zeer verre van gekruisigd (2) ia tegendeel gevleid en gevoed wordt, (Col. ai 23, Lak. 18; n, 12, tegen over Vs. ij, 14a) zie ook Gal. 5. tegen over Vs. 5 en 6, de voorgaande versen 2 — 4; door deze laatsten wordt immers, (blijkens bannen overgang tot het Christendom en, des Apostels driewerf herhaalde , zoo onuitsprekelijk veel, (in de tegenstelling van de twee uitersten voor eeuwig) ia zich bevattende betuigingen) ook Christus, en het geen ook dan nog genadé genoemd wordt, geenszins bniten gesloten; Cimmers ook Luk. 18: 11 en 12. nietl) denkelijk zelfs wel op dergelijke, als de zoo even voorgestelde voorwaardelijke wijze, op den voorgrond geplaatst; het woord vervallen , geeft stellig te kennen, dat zij dezelve voor zich wel ter dege insloten. Waartoe ook anders, die met zoo veel nadruk herhaalde betuigingen, van den Apostel, indien zij zelve Christus verdiensten en do genade Gods, op grond derzelve, geheel buiten sloten? indien zij niet, (welverre van in den grofsten zin de zaligheid te willen verdienen, neen 1 maar) vooreerst, door zulk een soort van geloef als wij voorstelden en, als Matth. 131 20 en 21. wordt aangeduid, bijzonder met het woord terstond; (derhalve zonder voorafgaande geestelijke overtuiging van, (geenzins persoonlijk voorbijgeganen maar van) nog tegenwoordig aan 'smenschen zijde, volgens het geopenbaarde Woord Gods beschouwd, in allen nadruk bettaanden zonde, en ellende-staat, bij onafgebroken vermeerderende en zeer verzwarende schuld , tegen de Liefde-Wet van God, (in derzelver Waren geestelijken zin), en tegen het Evangelie;) en dan vervolgens, door met zulk een soort (1) joh 3: 3, ren, die opregt gelooven zullen, met hun gansche hart zeer ernstig naar hongeren en dorsten, of Ttij* werken anders maar losSelijk en geveinsd, met alle de andere beloften des Evangeliums, en bedriegen zich zeiven jammerlijk daarmede. Alles, wat zij ook van God uit genade mogen begeeren, op grond van Zijne eigen aanbiedingen en beloften in het Evangelium, het moet altijd %oo in hunne harten liggen, dat het bun voornamelijk en vóór alle dingen , eerst en meest om den Heere Jezus zeiven te doen is, en om door Hem met God bevredigd en verzoend te worden. Niets moet hier, in hunne begeerten , ooit den voorrang hebben , voor Christus en de genade. Welke belofte van Heiligmaking, of van iets anders, iemand dan op zijne 'wijze ook reeds moge gekregen (o.) en aangenomen (o) Het voor de aar.daehl komen van eenige belofte , of van wat woord net zijn moge, uit de Heilige Schrift, kan. mag. moet, nimmer beschouwd en behandeld worden , als een grond van 'toepassing op zich zeiven , in welk eene betrekking fot en voeg voor God, men ook verkeeren moge; .terwijl het op het eene oogenblik eene belofte, op het volgende, eene bedreiging zon kunnen zijn , die in de gedachte komt i znlk eene handelwijste zou geen beven (1) , geen eerbiedig 'ontzag , ttoor, geeue heiliging van Gods Heilig Woord zijn 1 maar veel eer iets van dat (i) JesaL 66: X. hebben voor dat'hij eerst de groote belofte van Chris*' tns, en van de genadige Regtvaardigmaking, aangenomen heeft, het is gewis, altoos een bedriegelijk werk i des Satans, om hem in slaap te wiegen ; want de Heere Jezos leert ons immers duidelijk, dat Hij de kart, waarvan de Heere spreekt Jerem. 17 : 9. en van dien t die zich zoovaak verandert in eenen Engel des lichts. (1.) Schromelijk zijn de gevolgen , die daaruit kunnen voortvloeijen . gelijk de ondervinding reeds in dit leven , zoo menigmaal toonde, en zoo menig een gewis , die zich tegen alle woord en waarschuwing en vermaning des Heeren met assche voedde, het bedrogen hart ter zijde afleidde , met velerlei valsche overleggingen zich zeiven bedroog ten verderve.en met eenen lengen in zijne regterhand verloren ging , zich nn reeds , en voor eeuwig te laat bitter beklagen zal, Be Heilige Geest der Waarheid, die niet■Ueen , als de Zoodanige , onder lexen of hooren (het geen anders wat den grond van gebruikmaking aangaat, even hetzelfde is , als het te binnen komen van Bijbelwoorden) , maar die ook menigmaal als een indachtig-makende Geest, zich zegenend" werkzaam betoont, bepaalt alsdan de aandacht, bij -dat woord , waaraan Hij gedenken doet, geeft licht en inleiding in de waarheden , Welke dat woord behelst, leert dan om, overeen» kvmstig met den toestand, waarin men verkeert en zich zeiven bevindt, met die waarheden voor zich zeiven werkzaam te zijn ; bij voorbeeld , is het een woord tot eenen bekeerde gesproken , gelijk dat van den Heere Jezus Matth. 9:2., en bevindt men ' zich zelvcn onbekeerd, dan bepaalt hem de H. Geest, door middel van dit of dergelijk woord , bf ter beschaming, veroot' moediging en verslagenheid des harten, bij zijn nog groot ge* mis en, groote en dringende behoefte , aan die vergeving van zonde , van wege zijne zware schuld, tegen Gods Wet en Evangelie beide , van Wege de zóó en zóó lang, al in hem (!) s Cor. u: 14. vergeleken net Matth 4(5, en Pialm 91: 11 ea 1». weg ii, en dat ■niemand tot den Vader kómt dan door Hem. Joh. 14: 6. (p) Zoo lang wij dan niet eerst Hem zelf aannemen, in een waar geloove, en de genadige vergeving der zonden door Hem; zoo is het geheerscht hebbende laauwhcid en onverschilligheid, zonde, eh wereldliefde , onboetvaardigheid en hardigheid zijnes harten; bf meer bijzonder, bij den onnitsprekelijken gelukstaat van dien mensch, die na eene droefheid nit en naar God , door een hart* reinigend geloof, werkende door de liefde , in eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid, vergeving van zonden heeft bij Dien God. met VFien hij te doen heeft; tevens bij de groote en dierbare Waarheid, ook overal elders in het Woord Gods geleerd, dat er, in eenen Gode-betamende en verheerlijkende!, weg , der volmaakte genoegdoening van Christus Zijnen Zoon i al die genade, zoo wel tot als door het geloof in Zijn bloed» door Zijnen Geest, bij Hem is ,*en aan Hem die ze dus ver versmaadde en zóó noodig heeft, nog oogcnbükkelijk wordt aangekondigd ; en alzoo tot opwekking en uitdrijving , om, als ren alles onwaardige en de hoogste strafwaardige , om die genadé Hem aanteroepen, enz. Ziet, op deze of dergelijke wijze, als bet alleen uit den goeden en Heiligen Geest, en tot zalighei l leidende, ha het geloof, zal kunnen bevonden worden geweest te zijn, is het een geheel ander (met de Heiligheid des God. dclijkcn Woords overeenkomend) gebruik, van een of ander getuigenis nit hetzelve, voor de aandacht komende, dan het zoo even aangeduid misbruik; voor het welk bewaard, en ia het regt en heilig en gezegend gebruik van Zijn Woord, geleerd en geleid te worden, wel veel , met den Dichter van Psalm 119 en 14S: 10., om dien Goedeu en Heiligen Geest gebeden mag worden 1 „Zend Heer ! Uw licht en Uwe Waarheid dat die mij leiden" die bede, nit Psalm 43. lag die maar veel, diep in ons harte I — Dit weinige zij over deze zaak thans voldoende tot een' wenk, ter waarschuwing en besturing. , (p) Hebr. 7:2;!. Rom. S .- 1,2. 4. Die de beloften des Evangeliums opregt-geloovig met zijn bart aanneemt (r), die zoekt zich die beloften , en derzelver ingeslotene goederen en genaden , geheel eigen te maken ; en die hongert en dorst opregttlijk naar dezelve, om ze te bezitten, als zijn eigendom, en om er al zijn vertrouwen op te stellen. De rede hiervan is, om dat de zoodanige, bunnen geestelijken nood en ellende, door eene ware Goddelijke overtuiging, uit den spiegel der Wet, grondig hebben leeren kennen, en den last daarvan met smarte aan hunne harten gevoelen ; zoo dat zij die beloofde goederen van Gods genade, welke bun in bet Evangelie worden voorgesteld, onmogelijk kunnen missen of ontberen. Zij willen gaarne alle andere dingen missen , indien zij maar alleen de genade Gods, in het Evangelie beloofd voor zich zei ven verkrijgen mogen. De tijd- of waangeloovigen zijn altoos te vrede, met de bloote beschouwing, of met het licht der beloften, en met de losse verbeelding, dat dezelve ook voor beu zijn ; zonder dat zij de beloofde weldaden van Christus genade, (en vooral niet in die orde, zoo als God dezelve in het Evangelium aan hen voorstelt) ooit waarlijk met hun gansche hart begeeren; om dat zij niet zijn van de genen, die hongeren en dorsten naar de geregtigheid t en welke door den Heere Jezus zalig Cr) of, die, door de, — (voor des menschen oog nog verborgene) — werking van den Geest der wart overtuiging van gemis, sonde eal tllende, wordt voorbereid voor het ware geloof. 9 gesproken worden, Matth. 5. c*b) Mart de Ware boetvaardigen en geloovigen, kflnnen zich zei ven daarmede ,' ih geenen deele voldöeh, dat zij alrééds 'een klaar "étf (S) Wat de zaak aangaat kan het zijn, dat dit Woord Matth. 5): 8, even als Jesaj. 41; 17. 54: 11. betrekking heeft op voorwerpen, die alléén door God, (Wien alle Zijne werken van eeuwigheid bekend zijn,) maar nog niet als de zoodanigen, door zich zeiten gekend wórden, ten aanzien van 'den Geestelijken oorsprong en de lot zaligheid leidende, bedoeling en strekking van het geen in hen omgaat, hongerende en dorstende (1) naar, (in levendige over. tuiging,) gemist wordende, en nu aan hun hart zoo wel slis voor hunne ziel onontbeerlijke geloofsgemeenschap, aan de genoegdoe. ning en geregtigheid van Christus Middelaars-gehoorzaamheid, en Zoen—offethaude (»). Niettemin komt het mij uit het geheele verband allerduidelijkst voor, dat de Heere ijezus, (dié niet 'gewoon is, om dezulken — alschoon dan aan Gods zijde gfcborgcn en veilig, doch die nog niet in waarheid gelooven, zalig te spreken (3),) in deze en de andere zalig-sprekingen (4), »i»f de hoedanigheden Voorstelt van de zeedanigen, die door den Geest der ware overtuiging enz, voor het geloof toibereid wordtn, (gelijk de aarde voor bet zaad. hetwelk daarin dan eene diep gewortelde, regt levendige (loh. «| 5», 54.) vaste en vruchtdrageode plant zal worden (Matth. 13. |esaj. ffir » — 3*)» maar dat de Heere hier d» hoofd—eigenschappen beschrijft, van de zoodariigen , dii reedt door HST geloof in llim, in het geweten geregtvaardigd, naar eenen nienwen geest vernieuwd en geheiligd zijn, Rom. 51 s. Luk. 18: 14*. 1 Cor. 1: 30. Sfii. Ezech. 36: 15 -174 ea die, (terwijl ie toegerekende Middelaars*genoegdoening in geregtigheid van Christus, altoos de leveudig-gevoelde nooddruft, maar ook tevens , (1) loh. 6t 3J». 4 ; 14 in het midden, (a) Hand. as s 38, 30. Rom. 1; 17. 3.» 14, 31. 5: 1. en verv. FiHp.ji. 7—9. Luk. 18; 140. en op ontelbare pil., als de groote hoofd, waarheid. Heidelb. Catech. Zond, 33, Avondm, Formol. Zelfbeproeving 9de stnk. (3) Zie Matth. it : s8. Joh. 7: 37, 38. Matth. 24: 34 de tusschenzin. (4) Vei gel. onder anderen vs. 10 — 12 en itS, opgehelderd inzien mogen hebben , in dé ' voottreW* lijklieid en de heerlijkheid der Goddelijke beloften , en Welke schoone en dierbare goederen die behelzen , voor doorgaans, dóór den Geest der overtuiging en des geloofs, die in hen blijft, in een gedurig Ie ten door dat geloof, dl spijten de drank hunner ziel is , CO) aoor ) Zta Lok IJ 75. Rom 6t 13, en verv. 2 Cor. . 14a;) maar eigenlijk door den Heere bedoeld, de boedanigheden, zoo alt dit li gon zijn aan allo do gtntn dio roods met der daad, door een opregt geloof , het vrij en onberouwelijk Genadé—verbond votr zich hebben loeren Instemmen en aannemen; met Christus zijn vereenigd, en door Hem tot God gaan; en van nn voortaan, door dl Liefde VAN en TOT Hem, hongeren en dorsten naar volmaakte liefde, heiligheid , Gód—en Cbristna verheerlijking enz,, en, nit dien grond, nit dat beginsel, gedurendo bat strijdperk dezes levens, tot dat, ter zalige ore der ontbinding, het volmaakte zal gekomen zijn, arm van giétte en treurende blijven, zoo alt dat, in dezen tegenwoordige» staat, niet alleen volkomen bettaanbaar en vereenigd It BIET, maar juist voortvloeit dit den vrede, de blijdschap , den dank , de bewondering, de aanbidding, de Liefde det gelooft. Zie ontij en van zelf enmiddelijk vllr bet geloof, geene enkele gedachte ef veronderstelling in dé ziel zijnde, aan de als dan nog bij den Heere alleen bekende zaak, namelijk, aan den Geestelijken eersprong, met het tot zaligheid leidend dool van die gemoeds gesteldheid Wat zon dan nog tot hec geloof altdrijven? hoe zou dit met een waarlijk, uit den Geest en toe het geloof en zaligheid leidend hongerend en dorstend, vermoeid en belast, en y#rslagen gemoeds bestaan vereenigbaar zijn? Immers daarmede strijdig zijn als een vierkant rond I Dan beschouwt men immers op grond van zijn eerdie!, tangainde dien oorsprong en dat doel,(Jer. 17: 9.) zijnen toestand, (al zij het niec volkomen gerust, coch tamelijk rnstig) zoodanig te zijn, als genoeg tl hebbent, en hoe dan daaronder betalt, vermoeid, verslagen zijn? enz. Neen! dan was het leven al gevonden (jesaj. 57: 10. Macth. 9: 12.) voor ea zondir hec geloof alt eenes goddeloozeu, in Chriscus ter regtvaardigheid; maar om het leven voor eeuwig te verliezen!! ten zij men, van dien droggrond, dien klip, waarop duizenden omkomenI! door wonderbare Genade, krachtdadig worde «/gebragt «n «f regt ge■ bragt. Sf?P*.^ ne beloften in 't gemeen, schenkt aan de arme verlegene zondaren, ook in het bijzonder aan der lederen Jer. ji: :» vergel. v«. 11, 13. Job. 45» 555. Jesaj, • 02:1—3,10, 11. Paalm 89:15 —19. vergel. Zephanj. 3: 11. Psalm 40» 18. althans 74: ts. en Psalm 4a. 43. 130. Habak. 3.-1(5en verv Rom. 7: a4, 35, Hoofdsr. 8 geheel. Jak. 1.- 2. 1 Peer. it 6, 7 mee hec vorige en volgende, 2 Cor. 9: 10. Rom. 141 17. Cal. 5: aa. Filip, 4: 4—9- Joh. 15: 3 — 5- a Cor. ia : 7 —10. a Cor. 3: 5. Filip 41 13.— Jesaj. 45: 24a. Joh. It iff. Rom. 3: 57. 1 Cor. 1» 30, 31. Gal. 6t 14. — Dewijl alle soort van inbeelding van armoede dea geestes, en dergelijk, cegen de ware armoede des Geestes, hec epregte geloof in Christus ter regtvaardigheid, (Gal 5:4. 1 Cor. 1: 30.) en het leven door dat geloof, overslaat gelijk West en Oost, gelijk een rond vierkant, gelijk een krijgvoerende vijand, en deze waan van nederigheid, (Col. 2: 33. 2.Cor. 11 : '14.) en armoede des geestes en dergelijk, (met de schoonstschijnende en klinkende woorden, en namen, maar alzoo met de allererglistigst* overleggingen,) zich zeiven en malkander bedriegt ■ cot verderf der zielen, gelijk bij Jer. 8: 14 —16; en daartoe dan van zelfs, vele eigene Biibelwoorden, strijdig niet alleen met het verband, met den innerlljken wezenlijken aard der zaken, maar met de geheele in duizend—duizend Godsgetuigenissen, op allerlei wijze geopenbaarde leer en weg der zaligheid, tot zijn oog. wit verkeert en misbruikt, en daaronder ook vooral de Zaligsprekingen des Heeren Matth. 5. en bovenal het als een Schibboleth daartoe aangegrepen woord, Jesaj. 42: 3. Matth. 12: ao 18: 6*., zoo heb ik op DEZE , zoo wel als op eene, in allen schijn ïegtstreeks daartegen overstaande, doch in zekeren zin, en in den grond dea harten meer in wezen dan in schijn overeenstemmende denkwijze, niet alleen met onzen Schrijver gedurig hot oog, maar hier vooral ook een weinig vertoefd, bij de zaak die niet en die al wordt bedoeld in de Woorden des Heeren, Matth. 5 8 3, 4, 8. en dergelijke. Het ii de Geest der genade alleen die magtig is, om Onze harten zoo als die zijn, gelijkerwijs de Schrift zegt, de LIEFDE der waarheid te leeren aannemen om zalig te worden 1! Jer. 17: 9. 1 Cor. 2: 14. Efez. 4: 18. 2 Thess. 2: 10. en verv. z Joh. at .7. Joh. 8 : 31, 32. 1 Cor. i! 30, 31. met het vorigeeo volgende. Matth. 11: 25 en verv. Efez. 1: 14 en verv. 3 ; 12 en verv. hen (t) geschonken js , en. hun mede tcehehopi^ ^ zü dat-alles, als hyin eigen goed mogen qrnbelze?»',en,, aannemen , en daar een waarachtig j vertrouwen op stellen. Dit den opregten geloovigen te willen betwisten en afnemen, zulks zou in der daad niet anders zijn, dan hen tot waan-geloovigen en geveinsden te willen maken. O! zegt een arm verslagen zondaar, vvien God , uit genade , mei het ware geloof beschon-. ken heeft, die belofte moet ook voor my zijn, zoo wel als voor anderen; ik arm zondaar, die geheel yampzalig , en voor eeuwig in mij zeiven verloren ben , moet dat groote goed der zaligheid, en die genade immers ook bezitten , en dezelve van God, als van wijnen God en Zaligmaker in geloove verwachten kunnen (u) : o! ik ben anders immers de allerongelukkigste en de ellendigste mensch, die op de wereld, leeft: dat ik maar de genade van het Evangelium moge bezitten; dat Christus maar alleen mijn eigendom zij ; en dat God mijn God, en mijne zonden mij uit genade, om Christus wille mogen vergeven zijn, dan is mijn hart voldaan; dan wil ik verder alles missen , wat de Heere mij mogt onthouden of ontnemen. Het gaat met de zoodanigen , als met iemand, die zwaar gewond zijnde niet te vrede is, dat hij in den winkel van eenen heelmeester komende, daar allerhande zalft) door hec geloof in eigen bexit en genot ,'geéigend, gtwtrii* xij. i Cor. 1: 30. (o) Mf 9*f* 'J' v'm ■'/'«**" 0*i. Rom. ij 1, 1, 11. Ef«»- j: 1 Petr, 1 : U. wn en pleisters ziet liggen; maar die dezelve, nood^ zakelijk op zijne smartelijke wonden begeert gelegd te bebben. Hierom hooren wij David (v) zoo ernstig tot God smeken, en dat mij uwe Goedertierenheden overkomen. Ó Heere, Uw Heil, naar Uwe toezeggingen aan Uwen knegt die Uwe vreeze toegedaan is. Een waan-geloovige zon daar veel korter en lucbtiger mede hebben omgesprongen : een enkel opgeklaatd hebt in Gods toezeggingen, schijnende met eenige levendige aandoening in zijn verstand, zon voor hem genoeg zijn geweest, om de hand haastig daarop te leggen, en zich Gods Heil en Goedertierenheid in te beelden. Maar David begeerde voor Zijne ellendige en nooddruftige ziel, veel meer; Gods Heil en Goedertierenheden moesten hem zelfs overkomen; hij moest die , op zijnen tijd ontvangen en genieten van den Heere ; Die moest Zijne toezeggingen , daar door, aan hem vervullen en bevestigen ; anders kon hij niet te vrede zijn, om dat hij waarlijk des Heeren knegt was, en Zijner vreeze was toegedaan (w): doch (t) in geloofsvertrouwen op Gods beloften , die met de gave der regtvaardigheid des geloofs , «Mee» en gewis en alle, in ware gemeenschap geschonken , en alzoo, en in die orde, alléén de grond van het gebed en de verwachting des geloofs zijn Psalm 52 : 1.8. 85: 1 en verv. Klaagl. 5 t 84. Rom. 5:1,8. Hebr. 10: 88. 83. eene vrage tot God 1 Petr 3: 8 |. (vergel. Col. 3 : 11-13.) Psalm 81 : 116. Ts. 18 in rijm. Jak. 1.-6. 7. Psalm 145 : 10. in 't midden, (w) door het geloof ter regtvaardigheid Psalm 150: 3, 4. enz.; ie kinderlijke vreeze Gods, welke is te /Vaten het kwade te dorsten naar de geregtigheid, de volmaakte gelijkvormigheid. laten varen dan is er niets in de gebeele, wereld, hei geen zijn arme ziel meer kan vertroosten of daar «hij, dtgheid, en het Woord Zijner Waarheid, met de hartgrondigste boetvaardige onderwerping —vereenigd met dorst, naar Zijne oneindig wonderbare genade, van alles het tegengestelde dan hctgoieié Rom, 81 a9. , zich ten yellen verzekerd houden ; en dit , dit is, door den Geest dier ware overtuiging, (Joh, 16; 8, 9,) de junerlijke drang (1), tot dat onontbeerlijke geloof dat bet getuigenis in zich zelf heeft, ;.i joh. 51.10. Rom. 8; itS. Matth. 11: «35, en overal.) en het welk Hij in zoodanig harte werkt; voorzeker niet eerst ter plaatse hier namaals , van waar niemand wederkeert, en die *oo menig een, tamelijk rustig, te gemoet gaat, zonder, ja met vijandschap juist togen dal geloof, hetwelk Hij in Zijn Woord verklaard heeft, met deszelfs eenige ware, noodzakelijke voorbO' reiding, wezenlijke eigenschappen, onafscheidelijke uitwerk, telen en vruchten, (van zelfs volkomen overeenkomstig, met het geen Hij van dat allea in zijn Woord geopenbaard heeft,)te zullen werken in het hart van omen iegelijk, die onder de bediening v»q het Evangelie opgroeit; neen voorzeker niet later dan In het lieden der genade, (2) terwijl, met dea laatsten adem de deure voor ecu- (!) Zie aanm. tv. bl. 87 en verv. (a) Het schijnt wel ai te duidelijk in het oogloopende te zijn dat het IN die Heden der genade geschiedt, dan dat daa-op hier roet nadruk zoo bijzonder de aandacht bepaald worde, als of hec ware om eenige gekoesterd wordende gedachte, of lio..p op eenen genade—tijd hier namaals tegentegaan. Maar, zoo ver behoeft de verwerping van Gods woord en het zelfbedrog en de misleiding van anderen ten verderve niet te gaan, neen! maar men oeperc wet eens vragen , men koestert wel eens eene gedachte en hoop, als of, even (lelijk de mensch ook hij zrlf in Wier.s hand ons leven en onze adem is, onverwacht door den dood overrompeiJ zon kannen worden; alsof Hij bij voorbeeld in eenen voorbereidenden weg, als Matth. t|i 28a door dea dood verhinderd zon kunnen werden, om eenen zoodanige, tot het ware geloof ea alsoo tot de ware RUST in Christus enz. te bren> gen (i): d.it dus dat geloof, volgens het onfaalbaar voornemen en Woord der genade, niet volstrekt onontbeerlijk is, voor. den ii gang in de eeowtgheid, en men dus zonder dat geloof met deszelfs onaf* scheidelijke uitwerkselen, van volkotnene rust vrede en blijdschap, liefde en dankbaarheid, en nieuwe dankbare kinderlijke godzaligueid enz. wej behouden kan woruen, vooRdr. wanneer men daaromtrent niet zonder alle bekommering geweesc en ten einde toe gebleven zij; ■ais of hec eeen bet Woord, van bet geloof en deszelfs uitwerkselen, enz. openbaart, geenszins voor ons een toetssteen is, (a Cor 13. 5.) en niet een iegelijk ia deze zelfde weegschaal, gewogen zal worden. Öl hoe velerlei zijn d.- valsche overleggingen, waarmede men zich zeiven en malkander bedriegt ten verderve, de liefde dgr waarheid utet aangenomen hebbende om talig te worden!!! (!) Job. 6: 37a Matth. 111 a8A. dezelve bij in het leven kan behouden: daarom wig gesloten wordt Mttlh. 25.10»! I Hoe roekeloos, en Teel erger dtn dit, en regt—streelt strijdig met des Geestes werk is het dan, op een bloot misschim of waarschijnlijk, eene dnbbele Eeuwig, beid te wagen, en dit dan wel doorgaans onder den ntam en waao, dat dit getronw en nederig ia ent. enz. j (Col. a: 23. a Cor. ii: 1*. Jer. 17: »•) hoe roekeloos,en nog veel erger dan dit, en regt-streeks ttrijdig met des Geestes werk Cjesaj 66: 2.) is bet dan, aan eenen geheel tnderen toetssteen, en ttn geheel andere overleggingen, inblazingen en redenen, zijne schuldige ontsterfelijke ziele te wagen ; dan aan de gewisselijk in dit Ityen, in elk die tot zaligheid geleld wordt, bevestigd wordende getuigenissen des Goddelijkcn Wooids, het welk dan immers hier is toetssteen, de eenige toetssteen zijn moet van dat geloof, dat in wezen en vruchten, in alles, met het Woord van Hem, die in Zijne getuigenissen, en daaraan altoos overeenkomstig bevonden wordende werkingen, niet feilen, door geen Duivel, vleesch noch wereld vethinderd worden kan, volkomen overeenstemt} en dan immers ook geene eigene ever legging, geen ander wetrd, dan DAT WOORD de weegschale zija zal, waarin wij gewogen zullen worden ; terwijl er , — aan onze zijde bcschonwd— ■, altoos tusschen ons en den Dood, het Oordeel en de Eeuwigheid, maar ééne schrede is! Daarom zegt de Heere Luk. 14: 16 enz,, ten aanzien vin de geneedigden, die nog 4«ir«ri dat onontbeerlijke geloof zijn, (het welk na daarvan enz. overtuigd geworden te zijn (Joh. 16: 8, 9.) vaat diir, van buiten, waar men zich oog bevindt, leert komen, voor zich aannemen, Joh. 1 : 12, 31, 33. en als het zijne genieten ([oh. 4: i«. Jesaj. SS: 1 —3-) alle dingen die, als gereed zijnde, steeds aangeboden, maar vroeger mer velerlei vilsche overleggingen des zelftbedrogs, deronboetvaardigheid, laauwhcid, ongeloovigbeid nn fFet en Evangelie beide, zondeen — wereldliefde, enz. enz. , zoo lioge soms, versmaad werden r) dwingt xo — het kan niet gemist worden, bet is het ÉÉNE NOODIGE (Joh. 6: 53, 54 5: 23, 24. 14: 6) dwingt ze om in ts komen! Daarom spreekt zijn Cezanc, letwel, tot eene gemengde (1) schare, zoo nadrukkelijk: ,, onderzoekt u zelve, of gij in HET geloovc zijt! C>) Matth. 13: 47—50. maar hij houdt dezelve ook vast zonder die om de gansche wereld weder te willen loslaten (y). Hij blijft (y) Het geloof, met de ware geestelijke zonde — overtuiging ,— - waarin hetzelve diep en , vast geworteld is en blijft — (Joh. 16 s 8,9. Matth. 13 •" SI , 83.) moet aangemerkt worden, als de GROND genade, van den nieuwen mensch, van het nieuw schepsel , (Gal. o : 3,6. 6: 15. 8 Cor. o. 17.) als de ADER van de inwendige, blijvende, levende — water fonteine;(Joh. 4:14.) doch geenszins als ware het een onafhankelijke God geworden ; o neen 1 maar als vereenigd met Hem , die zoo wel de Overste . Leidsman en Voleinder, Hebr. 18. als het eerste groote Voor* werp des geloofs is , met Christus en Zijne volheid van genade voor genade ; (Joh. Itl6. 15: 4, 5, 7, 8.) en alzoo met den Geest des geloofs, den Geest van Christus, die in het nieuwe hart steeds woont (1); en nu, onder Diens levendige,—, eerst en boven al dat geloof, die bron — A DER , waaruit alles, wat verder tot het geestelijk leven en de godzaligheid behoort,— In de aaneenschakeling van inwendige oorzaken en uitwerkselen— voortvloeijen moet (8) ), die grond-genade, doorgaans kracht* stadig , in levendige oefening bewarende en onderhoudende , werking, waardoor , na het eerste geloof, het leven door dat (1) Efez. 3 i 14 en verv. (8) Joh. 4i 14. 'er met zijne ellendige en vermoeide ziel zoo vast aati zelfde geloof ter regtvaardigheid, (I) doorgaans (2) is , gelijk aan de ademhaling in ons natuurlijk leven, — alzoo dan wil, kan liet opregt—geloof, 'Hem, Die steeds en bij toeneming, aan het hart onontbeerlijk en dierbaar is (5), Christus en Zijne geregtigheid , en alzoo dan de Gofljt beloften, die alléén ,• maar Ook zeker en alle, in Zijne Gemeenschap J A , en A men zijn, niet loslaten , maar grijpt als ziele—nooddruft, Hem, door Wien alleen hij tot den Vader gaat, geduriglijk aan , en houdt HOI vast, met alle onberouwelijke genade-giften en beloften in Hem; zonder dat kan de opregte niet leven.' Vergelijk onze vorige aanmerking. (1) Gal. 2j 20. Filip. 1: 21. Rom. 1: 176. (2) gelijk het even te voren gebezigde woord doorgaans, niet bedoelt altoos, even alzoo, en even daarom beteekent het dit hier ook niet. Doorgaans , al zij het dan ook niet «(loos, is , in ons na» tuurlijk leven, (eerst en bovenal) onze ademhaling , zonder opzettelijke^ kracht — inspanning tot dezelve) gemakkelijk, onbelemmerd , als ware het, als eene van Zelfsheid, werkzaam, door Bern in Wiens hand ons leven en onze adem is I — De zoude-Dal (zeer verschillend van een leven in eenige , ook geringst schijnende , toch altoos oneindig—misdadige , zonde, hetwelk in eenen; opregr-geloovige cn Godzalige niet kan plaats hebben, (Matth. 18: 8 , 9. verg. Rom. 8: 1. Gal. 8: 24. I Joh. 3 .- 9.) ) de zonde—val van Hiskia , (als Zoodanig dan ook in de H. Schrift vermeld) week af, van een doorgaand ootmoedig wandelen met Zijnen God, door den nieuwen geest die in hem was , en DOOR den H. GeCst, die in hem woonde, gelijk in eiken opregte; daarom lezen wij dan ook vooraf (2 Chron. 32: 51.) „de Heere verliet Hem" enz. trok iets van die doorgaande, levendige , —ï krachtdadige Geestes — werking in. — Wat dan vooral, tot de grond genade, (Gal. Si 6, 6. 1 Cor. 15: 15a.) de inwendige bron- (3) 1 Petr 2 : 7«. tangen, dat hij voomeetfit het op dat stennsel alleen bron-mier van de liefde cnvan al vrat verder tot bet geestelijk leren *n de godzaligheid behoort, doorgaans genadig en kraéhtdadigVerleend vvordt, wordtj als eene afwijking van dat doorgaande, wel eens ten aanzien van dé levendige vólkomene oefening van dat geloof, naar het gemaakt en volmaakt bestek, (1) terug, gehouden; dit A-an uit de H. Schrift, (welke voorwaar gcenszins-aan ondervinding onderworpen , maar omgekeerd , deze volstrekt getrouwelijk aan dat woord getoetst moet worden I) bewezeu worden; doch veel overvloediger , daaruit worden aangetoond, dat het dan altoos eene afwijking van het doorgaande is , waarvan het zelfs moeijelijfc zal zijn, in de opregt-geloovigen, en godzaligen •, in de H. Schriften vermeld . (onder alle andere wisselingen) ook maar één voorbeeld aantewijzen; aaniewijxen, zeg ik* dat is wat anders dan slechts te vermoeden, dat misschien dezen of genen Bijbel-Heilige, in deze of gene levens—omstandigheid eens voor een' poos, door Goddelijke Wijsheid en Liefde terug gehouden zij , het krachtdadig licht van den Geest des geloofs om, met volkomen—geloofsemhelzing en vertrouwen, de geregtigheid , en alzoo dan ook de sterkte, en alle volheid van genade , van den beloofden en nczonoeiieu Zoen-Sliddelaar, aantegrijpen en vastfeAotiden, tot, (in Zijne gemeenschap alleen beloofde.) Vaderlijke,vergeving, (Matth. 6: 12. 1 Joh, 1: 8, 9. 2s i , Si Psalm 52 ) en vernieuwde genezing of reiniging van de zonde, en toenemende heiligmaking. De ware geloovige heeft, in het licht der Heerlijkheid van God , niet alléén vóór , maar veel meer nog na bet geloof, met de Liefde nit het zelve , zulk eene kennis van, en zoodanige smarte over de oneindig zondige zonde ontvangen, dat in en uit den geloove, en door die liefde , en al naar mazij met hare vruchten levendiger is , eene boet- en bid—taal in zijn harte ligt en daaruit voortvloeit, als Psalm 19. 25. Si. 150. Job. 42 : S, 6. Rom. 7. 2 Cor. 7 : 76—11. Jer. 51 < (1) Psalm 89: vs 1 in Rijm. te wagen (2), en met de beloften ia zijne hand te sterven. Hij vindt 'er al zijne rust, sterkte en troost in, zeggende met David, ondersteun mij haar dwk toezegging, op dat ik leve, Psalm 119: 116. Indien 19. En dit dit is 't, waardoor de H. Geesl bij voortduring leven.' dig houdt, het gedurig leven door dat geloot* in Christus als de dooddrukt , en ook de srus der ziele. (z) Wordt door het woord wagen, (gelijkik het zelf aanm. X hl. 123 ook gebezigd heb) doorgaans eene daad te kennen gegeven, waarbij men, {zonder de zóó wel onverwerpelijke als uoorwcrpfTijke, ontwijfelbare en onbelwij felde gegrondheid , en klaarheid (als een zien), en alzoo zonder de vólkomen— rustige verzekerdheid), eene zekere zaak, ja zelfs ook de Oneindig geWigtvolle zaak', er maar op wil laten aankomen: hier echter wordt , (geheel het tegendeel van zoodanige roekeloosheid, en allersmadelijkst —laanwe—(Openb. 3 « löj 16.) behandeling, van het geen , — tegen over het AiN'DEUE ! — inde waarachtige gemeenschap aan Christus , en in hem aan den Drie— Heiligen God , als den God Zijnes heils , Zijner Liefde, kinderlijke dienst, en verheerlijking, in dezen tijd en voor alle eeuwigheid gelegen is ) door1 het wooi d wagen te kennen gegeven, de ware sterke daad van het eenige ware geloof'der werkinge Gods (1), het welk Christus en Zijne volmaakte genoegdoening en geregtigheid, met alles wat HIJ IS , en in Zijne gemeenschap is, als eene vrije en onbérouwelijke genade-gif te , overeenkomstig met, en OP de aanbieding en bidding enz., van den WAARACHTIGE!* GOD, van HEM zeiven die VOL IS VAN GENADE en WAARHEID (2), GELOOVIG, met volkomen vertrouwen en zielrust aanneemt , en op de van GOD gelegde grondvesten, van het in alles zoo vvel bewaard en geordineerd Verbond , 2 Sam. 231 8. ZICH VERLAAT; in welk geloof, de hoop, (dat is , dé ze- (1) Efez. 1> 19, 20. (2) Joh. 1 : 17'. 18. gansche zaligheid daarop rosten moet: ja hoe geestelijker en gelooviger 's menschen harte is, hoe hij ook meerder werk zal maken van Gods beloften:, en hoe sterker hij aan dezelve vast zal houden: (a) doch indien, het gemoed van een waar Christen, minder levendig, met de beloften werkzaam is, zulks is altijd een gewis teeken van eenen zeer doodigen staat. Even eens is het ook, in het algemeen met de Kerk gesteld s iudien in dezelve maar weinig of flaauwelijk geleerd wordt van de beloften (6) , en er zoo geen bijzonder werk van dezelve gemaakt wordt , en men bij iedere voorkomende gelegenheid, het regte gewigt daar zoo niet op legt, dan is het altoos een duidelijk bewijs , dat de staat, van zoodanig eene Kerk zeer vervallen , en geesteloos is, en dat in dezelve maar weinig Evangelisch licht schijnt: en indien daar tegen , niet bij O) Men herinnere zich het geen wij bij aaom. Y. BI. tas gelijk meermalen hebben aangemerkt over het geloof, als de grond—gensde van den nieuwen geest, de bron—ader van alles, waaruit»//»»ontspringt en blijft voortvloeijeu, wat verder tot het geestelijk leven, en de godzaligheid behoort. Joh. 4: 14. aCor. 7:1. aPetr. 1:3—7. 0») >,van de beloften," namelijk in derzelver varen, reeds meermaal,nit het Woord van God aangetoonden zin, eerst van aanbieding, als leereiklng (vereenigd met persoonlijke verzegeling daarvan, in den kinder—Doop, en met voorstelling van velerlti waarheden, eens. deels, de zware schnld tot verdoemenis, de heerschappijvoerende zonde en allerhande ellendigheid, en anderdeels, den eenigen God— verheerlijken dan Verlossingsweg betreffende; als middelijke arbeid Gods, eerst tot regte zonde en ellende—overtuiging en ware boetvtatdigheid, en verder tot het opregt—geloof, door de liefde, waardior het werkt, vruchtbaar in vruchten eener onberouwelijke bekeeiiag tot zaligheid:) en vervolgens in den zin van dadelijk boZif enz., in de eenige ware gelooft—gemeenschap aan den Midde. laar, en ia Hem aan God,' als den God zijuer volkomene zaligheid. op zou kunnen zien , of tot genegenheid jegens hem door zon kunnen bewogen worden : o! neen , maar dat het alles alleen loutere genade is, welke Christus door Zij nen Dood , voor Zijne ware geloovigen ver-»' diend en verworven heeft. Daarom zal zoo een nooit eenige belofte Gods geloovig aannemen, dan alleen (het zij meer uitdrukkelijk of ingewikkeld,) nit en door de hand van Christus, die hem dezelve uit genade heeft verworven, en die de Borg en Middelaar is van alle de beloften , tusschen God en de arme geloovige zondaren; even als de H. Geest, de Geest der beloften is , om beide het geloof , en de genade der beloften , door middel van het Evangelium , in de harten der Uitverkorenen te werken : zoo dat de ware toegerekende genoegdoening en geregtigheid, en aldus alléén door Hem tot God te gaan als F,ader, als den God zijner volkomene vergeving , verlossing en zaligheid) (Joh. 6: 53. Rom. 8:1,2. Efez. 5: 12. Hebr. 10: 18 — 22. 1 Petr. 1: 21.) gelijk wij uit den grooten rijkdom , op deze en andere dergelijke Woorden des H. Geestes reeds meermalen de aandacht gewezen hebben , als op de gewigtigste zaak , bet einde der Wet, tot Christus , (Rom. 10: 4.) het begin der Wet als een regel der dankbaarheid en der liefde, — uit den geloove geregtvaardigd zijnde en vrede bij God hebbende , door Christus Jezus in de, aldus gereinigde consciëntie; (Rom 3 31. Hebr. 10 : 16 , 17. 9: 14. 1 Tim. 1: 8.) en alzoo het Middenpunt der Goddelijke Openbaring, de gewigtvolle (1) zaam—vereeniging van IFet en Evangelie, niet alleen voorwerpelijk in het Woord maar ook onverwerpelijk in het Aart door één en denzelfden H Geest. (1) (niet onder een vermenging maar) VOORREDE. Deze en dergelijke verhandelingen van Theodorus van der Groe, beslaan oorspronkelijk als Foorredenen voor uitgebreide boekdeelen, («/) en honden daardoor van zelve niet zóó algemeen bekend worden, als de wensch in mij oprees, toen ik %e onlangs leerde kennen; het welk ééne der aanleidingen geweest is eener vernieuwde uitgave derzelve ; waartoe de Uitgever génegen was, indien ik bij wijze van voorrede t iets daarbij wilde voegen» Hoe weinig ik hiertoe anders ook geneigd was, nu vond ik mij echter verpligt om dit in ernstige overweging te nemen; waarbij ik geene vrijheid vond oorsaak te wezen, om hem te doen a/zien, van het geen mij zeiven zoo wenschelgk was voorgekomen, zoo dat ik oordeelde mij daaraan niet te mogen onttrekken» Vervolgens, bevindende dat reeds vóór eenige /iren twee der genoemde verhandelingen, door eenen (1) Voor de Leerredenen van de beide Ersïises. ongenoemde, aftonderlijk waren uitgegeven , heeft zulks vooreerst geleid tot de keus van die , welker vernieuwde uitgave den Lezer thans wordt aangeboden. Onder het lezen der Verhandeling, had ik , zonder anders deze gewoonte te hebben, aan den rand en aan de voet der bladzz. enkele aanmerkingen geschreven; men begeerde bij dezen herdruk, daarvan gebruik te maken; en ik vond geene reden, om aan dat verzoek niet mijne toestemming te geven, en ze dus voor den Drukker in duidelijker schrift te brengen. Bit wederom heeft de aanleiding gegeven, dat, terwijl ik daarmede bezig was, de aanmerkingen ■van tijd tot tijd meerder en uitgebreider zijn geworden. Hit is dus alles alzoo geschied, aker vooraf zelfs niet aan gedacht, veelmin eenig voornemen of plan daartoe geweest is. Ware dit zoo geweest, dan zou een\en ander, — tot de uitvoering, bijzonder de keus van de letter behoorende — , tot gemak van den Lezer anders bestuurd zijn geworden. Overtuigd dat, in zaken die tot den weg van Balig worden behooren, geen gevoelen of woord van eenig mensch, van welken stand of leeftijd Agf ooi moed te brengen. En om alles met één woord ïe zeg-* gen , het Evangelie, wat belangt het dadelijk toebrengen van de zaligheid voor de menschen, kan niets doen, zonder de Wel; en de Wet kan ook mets doen, zonder het Evangelie, dan slechts den mensch voor eenwig te verdoemen, en hem te brengen tot den uitersten trap van eene rampzalige wanhoop. Maar in tegendeel het Evangelie, trekkende de noodige hulp van de Wet, en de Wet, ontvangende- de noodige dienst van het Evangelie, zoo zijn ze heide de allerkrachtigste en heilzaamste middelen, door den levendigmakenden Geest van Christus , om eene ware boetvaardigheid , een ongeveinsd geloof, en eene oprëgte bekeering , te werken in de harten van al de uitverkorenen. Het zou veel ligt, in den donkeren en geesteloozen tijd,, welken wij helaas ! thans beleven , niet geheel ongepast en ondienstig zijn , indien deze voorgestelde zaken, van Wel Evangelie, eens wat breder en grondiger verhandeld werden : want wij achten het zeker genoeg te zijn, dat al bet licht des Geestes , dat onder ons zal schijnen, - geheel zijn beginsel. en. voortgang' meet hebben, uit de regte 'zamenvoegiog van de Wet, en van bet Evangelie; even eens , gelijk wij het natuurlijke licht, hetwelk de wereld beschijnt, van die twee gnjote lichten, Zon en Maan ontvangen, en van hare juiste oppositie of standplaats/ tegen eikanderen; daar wij» zonder deze, anders maar Weinig licht zouden bekomen van die groote menigte iéa: sterren, welke aan onzen hemel, teder in hare orde en afstand geplaatst zjjn j bijzonder in een' duisteren nacht, als de lucht met dikke wolken van rondsom betrokken is. Trouwens, indien de Heere ons, tot de verhandeling van deze gewigtige en wijd uitgebreide slof, al eens eenige bekwaamheid beliefde te schenken, zoo zouden nogthans het bepaald bestek van deze korte Vóórrede ons zulks hier geenszins toelaten. Echter vinden wij ons genegen, om ten nutte van den lezer, slechts één staaltje daarvan, met de hulp van den Jleere Jezus, alhier een weinig nader te verhandelen, betreffende het regt geloovig omhelsen en gebruiken van de geestelijke beloften des EvangeKums; hetwelk ons mogelijk, in de voorgestelde zaken, nog wat meerder licht zal kunnen geven, en ons doen zien , van welk een groot gewigt die aijn in de Godsdiénst. Wij wéten, dat de EvangeUesche beloiten voor al de genen, die onder het Evangelie zijn, wijd open staan; in zoo verre, dat elk regt boetvaardig en vernederd zondaar dezelve, door den Geest des geloofs , uit de goedertierene hand van Christus genade, vrijeljjk niet alleen mag, maar ook moet aannemen, en op dezelve geheel en alleen zijn vertrouwen moet stellen. Het Evangelie is toch als een rijke en volle winkel van allerhande geestelijke geneesmiddelen, in welke ieder arm en ellendig, krank en gewond zondaar zijn eigen geneesmiddel, hetwelk hij noodig heeft, om niet mag gaan halen en kopen. De deur van den grooten Heelmeester in Gilead, is bij nacht of bij dag voor de znlken nooit gesloten j maar de H. Geest verzekert ons „ bij het sluiten van den Bijbel, Openb. 22: 17, dat de gezegende bronnen en fonteinen der Evangeliesche beloften altoos open staan, voor alle dorstige zondaren , (6) en voor een ieder van hen, die van het water des levens maar slechts begeert te drinken, en zijne vermoeide en aamechtige nel daar mede wil laven. Doch gelijk het in bet ligchamelijke wat anders is, de medicijnen te balen , en die op de regte wijze aan te wenden en te gebruiken , voor zijne smartelijke kwalen ; en wat anders, dezelve slechts te bezien, te behandelen en daar mede zoo wat te spelen, en ze onnut te bemorschen ; ja daar zich zeiven grootelijks mede te beschadigen , en er zijne gezondheid en leven door te benadeelen i alzoo is het ook even'eens gelegen in het geestelijke, met dehemelsche medicijnen van de Evangeliesche beloften. Wij kunnen die door de genade des H. Geestes, opregt geloovig, tot onze zielsgenezing, omhelsen en gebruiken : en wij kunnen er ook ligtelijk maar wat mede spelen, met ons vernuft , (c) en er onze zielen voor eeuwig mede bederven. (b) Dorstige zondaren: die derhalve naar Gods woord volkomen en levendig overtuigd zijn , dat zij , niet maar slechts in trap en tuate, maar ganschelijk nog missen , het geen zij tot za. ligheid niet missen kunnen en, waarnaar zij alzoo blijven dorsten, tot dat zij door het woord en den Geest van Christus van harte gewillig en geheel overreed worden om getoóvigte nemen om nief Vergel. Jes. 58: 1 , 2. Joh. 4 = 14. Joh. 6: 48. (c) Jfet ons vernuft en met eene tegenschriftuurlijke toepassing der beloften ter voeding van eene valsche, ten verderve leidende , hecle of halve gerustheid. misbruiken ? Hierom vermaaüt ons de Heere Jezus, die de meester en de uitdeeler is van zijne eigene be-i loften, en van de zalige goederen en weldaden , daarin begrepen, geeft het heilige den honden niet t noch werpt uwe paarien voor de zwijnen ; op dat zij niet te eenigen tijd dezelve met hunne voelen Vertreden , ende zich omkeerende u verscheuren, Matth. 7 : 6. En waarlijk, indien gij aan éenen huichelaar de heilige beloften des Evangeliums wilt gevèn, en ze bem wilt toeëigenen , (e) en hem hóuden en aannemen voor een goed Christen , zoo ziet toch eens, hoe bet daar mede mïsïehien op het einde vergaan zal. Hij zal mogelijk 'noch te eenigen tijd ;die heilige dingen onder zijne voeten leggen, als God hem zal laten varen , en hem eindelijk van de kracht zijner snoode begeerlijk* heden, en van zijne ingewikkelde zonden wegen geheel zal laten overweldigd worden : dan zal hij, zich weder omkeerende naar de wereld , daar hij toch in den grond te huis behoort, u en al des Heeren volk Iigtelijk zoodanig bijten en verscheuren, dat het u en hun tot in de ziele smerten zal. Daarom weest altijd voorzigtig, wil de Heere zeggen , en ziet toch wel voor u, hoe gij handelt met de heilige paarien van het Evangelie, en aan wien of aan welke menschen in de wereld gij die geeft. {*) Ze ., hem wilt toeiigenen," in plaats van niet meerder dan aangeboden, in tegendeel hem verzekeren reeds , in dien staat waarin hij verkeert, zijn eigendom te zijn, strijdig met het woord van God. Helaas! of maar ia dezen tjjd van zulk een diép verval in Gods kerk, de heilige beloften des Evangeliums van velen niet zeer droevig misbruikt, en als zij daar eerst lang genoeg mede gespeeld hebben, eindelijk onder hunne voeten gelegd , en smadelijk ontheiligd en vertreden wierden! Van waar komen anders nu zoo veele schandelijke lasteringen en openbare ergernissen , die nu en dan ondér ons voorvallen, tot bittere ziels' smarte en droefheid van de ware vromen in den lande, tot blijdschap en gejuich van den Satan , en tot stijving en verharding van de goddelooze en wereldsche menschen; ja ook tot een droevig struikelblok en hinder van zwakke bekommerde zielen, die daar door somtijds geraken in eene vreeslijke zeve des Satans ? Van waar komt toch nu zoo een ijdel, besmet, bedorven , losbandig, vleeschelijk en wereldsgezind leven en wandel, als men allerwegen, meer dan ooit voorheen, tegenwoordig bespeurt onder onze Gereformeerde belijders, tot de hoogste onéére van God, en tot onherstelbare schade en onuitwischbare schande van onze geheiligde religie ? Ja van waar ontstaat heden onder ons zoo veel droevige onwetendheid, laauwheid, zorgeloosheid, hoogmoed , geveinsdheid en onboetvaardigheid , en zulk eene schrikkelijke verachting van de ware Godzaligheid, en van een' naauwkeurigen en teederen wandel, zoo als immers met geen tranen genoeg kan beweend worden ? van waar zeggen wij, ontstaat dit alles, anders, dan om dat de menschen in dezen tijd , zulk een gruwehjk misbruik maken van de heüige be- loftea dei: zaligheid , en. zich reeds zoo gewend hebben , de genade Gods in de snoodste ontucht te veranderen ? Want wij moeten wel-weten , dat hetEvangelium aan sommigen alzoo wel eene reuke des doods ten. dood is, als aan anderen eene reuke des levens ten leven, 2 Cor. 2; 16. Daar wordt van Christus gepropheteart, dat Hif gezet wordt, tol een val ende opstandinge veler in Israël; Luc. 2 : 34. Wilt het toch wel opmerken, waarde lezer! Dezelfde Christus wordt van God in de wereld gezonden, en aldaar gesteld , tot twee zulke gansch verschillende einden ; op dat namenlijk velen van hen, die onder het heldere licht des Evangeliums leven , zeer droevig en rampzalig over Hem zouden vallen , en voor eeuwig in bet verderf storten : en op dat ook wederom vele anderen , door Hem , zouden opstaan , en van den zwaren val der zonde gelukkig zouden genezen worden, tot verkrijging des eeuwigen levens. Laat ons dan immers niet 'menen , dat Christus maar enkel een Verlosser en Zaligmaker is, en dat Hy geen anderen naam heeft, daar Hij toch ook zekerlijk gezet is, tot een val van zoo vele duizenden ja millioenen van mond- en naam Christenen, in de wereld. Doch gelijk het met Christus zelf is, niet anders is het ook gelegen met zijn Evangelie, en met al deszelfs heerlijke en zalige beloften. Diezelfde beloften zijn ook velen tot een schrikkelijken val, en ook velen tot eene gezegende opstanding, al naar dat dezelve van hen behandeld en gebruikt worden, en naar dat de menschen, met tuur kan niet anders werken, uit haar eigen aard: laat zij al, door de uiterlijke kracht der geestelijke en hemekehe dingen, nog zoo zeer beschaafd en gefatsoeneerd worden, indien zij inwendig, door den Geest zeiven , niet waarlijk wordt vernieuwd en veranderd, in Christus , zij is en blijft altijd gansch verdorven en onheilig. Bemerkt het eens in eene gelijkenis. Neem eens een dwaas en zinneloos mensch, en handel met hem, even als of hij goed verstand had. Geef hem in zijne hand allerhande kostelijke medicijnen óf geneesmiddelen, die, wel gebruikt zijnde, een* zieken tot gezondheid strekken. Geef hem ook goud, paarien , edel gesteente, en reine wisselklederen , welke anderen rijk maken en versieren. Vertrouw hem dat alles toe, en laat er hem, naar zijn eigen zin, mede begaan; en zie eens, wat hij met alle die schoonë dingen doen zal. Kunt gij wel iets anders verwachten, dan dat hij dat alles alleenlijk zal bederven, en zich zeiven met dat alles grootelijb zal beschadigen? Indien hij het al van daag niet doet, om dat hij -in éene goede luim is, en zich nu stil en fatsoenlijk aanstelt, hij zal het mórgen doen. Maar even eens is het ook met de beloften des Evangeliums, wanneer onboetvaardige menschen, die, zonder een waar geloof, komen te gebruiken, en ze zich zeiven, op een' lossen grond, toeëigenen. En dit is helaas.' bet droevig geval van velen, ia onzen tijd, daar wij hier van handelen: wanneer namelgk de menschen, die slechts eenige gemeene en uiterlijke bekommernis hebben over hunne zaligheid", w\ eer rij , door de scherpe prediking van de Wét, nog regt voor God in eene ware ziels boetvaardigheid vernederd zijn , zich aanstonds begeven , om met de geestelijke beloften des H. Evangeliums losselijk te werk te gaan, die aan te nemen , en daar hun vertrouwen op te stellen, zonder den Geest, en zonder het instrumenteele middel van een opregt geloof, als waar door wij ons de waarachtige beloften Gods alleen tot zaligheid, kunnen toeëigenen. De zoodanigen beschouwen de troöstëlijke beloften des Evangeliums slechts met een gemeen verlicht en natuurlijk verstand, maar niet in het eigen en' ware licht des H. Geestes, die de Geest der belofte is, met welken wij na dal wij geloofd hebben, zijn verzegeld geworden , Eph. 1 : 13. Dus" erkennen zij dan ook nooit de Heiligheid, de Goddelijkheid en Geestelijkheid , en de waardigheid (g) En ook helaas ! maar vrij algemeen, zonder een!ge versla» genheid, bekommering en vernedering voor God, ja ter * voorkoming, daarvan , als of de beschouwing van zijnen nog tcgcnwoordigen, zonde* en ellende-staat, onder de bediening van het Evangelie, op zich.zelf ongeloof en dergelijke ware = terwijl in tegendeel, volgens Gods woord, die zonde- en el» lende-staat, aan de zijde des zondaars beschouwd, nog bestaat , en eerst met levendige overtuiging als nog bestaande , door hem erkend moet worden , in de gemoedsgesteldheid van dien Israëliet, Luk. 18: 13, die ook zoo wel als een Da. vid , Simeon en Zacharias , levenslang onder de bediening; van een door besnijdenis hem bezegeld Evangelie-aanbod, geleefd had, even gelijk; ook die waarvan wij lezen IIand. '2 i 57 en verv. der beloften: dat hemelsche licht van de glansrijke heerlijkheid Gods, hetwelk zich in de beloften openbaart, door den H. Geest, aan de ziele van een regt verootmoedigd zondaar, kan hunne harten, in dien staat nimmermeer beschijnen; ja zij kunnen zelfs geen straaltje daar van ooit genieten. Uit dien grond kunnen dezulken Gods dierbare en heilige beloften dan ook nooit regt beminnen , en boven alles hoog schatten en waardeeren ; gelijk ook niet de geestelijke goederen der zaligheid zelve , welke daarin voorgesteld en beloofd worden ; maar dewijl zij, in den grond van hunne harten, nog geheel vleeschelijk zyn, en onvernieuwd, en ook zoodanig blijven, zoo blijven zij met hunne achting en genegenheid , noodzakelijk altoos vast hangen aan de wereld , en aan derzelver ijdele schijn goederen, en zoeken die nog steeds, als hun hoogste einde en doelwit, in al hun doen en laten. Indien iemand , aangaande de beste tijd-geloovigen, en naamen nabij-Christenen, nog anders '•denkt, of nog iets anders van ben wil verwachten, zoo kent hij dan zekerlijk den aard van des menschen natuurlijke verdorvenheid nog niet regt; gelijk ook niet de kracht van de hemelsche genade der wedergeboorte. En zulke verkeerde gebruiken , of droevige misbruiken , van de beloften des Evangeliums kan van de menschen geschieden , en geschied van hen ook, op menigerhande wijze. Doch hoe subtieler en konstiger zij daarin bandelen , hoe schadelijker het is, en hoe bezwaarlijker het kan bespeurd of ontdekt worden. De Satan gebruikt, in, dezen weg zeer verborgene, én zelfs ondoorgrondelijke listen , om de zielen der, blinde menschen in zijnen strik te vangen. Helaas! hoe menig subtiel huichelaar en bedekt geveinsde heeft zulks niet , tot zijne eeuwige schade en schande, te laat ondervonden ! Alle die zonder ware boetvaardigheid, en zonder een opregt geloof des harten , eenige beloften aannemen, en zich dezelve verkeerd toeeigenen , die stelen de beloften nit het Evangelie, en nemen naar, zich, het geen hun niet wettig toekomt• even als de honden het brood der kinderen, en de dieven het goed uit de huizen roven en stelen : want een mensch kan geen ding aannemen, %oo het hem uit den Hemel niet gegeven zij, Joh. 3 : 27. en God geeft nit den Hemel eigenlijk zijne beloften niet, dan alleen aan de ware boetvaardige en verslagene zondaren , gelijk te voren reeds meermalen gezegd is* (/.) Deze noodzakelijke vereischte wordt, bij elke belofte in het Evangelie, of wel duidelijk aangewezen en uitgedrukt , of daar ten minsten altijd ingewikkeld onder begrepen en verstaan. Maar ieder dief heeft immers (ft) Wat Hij allen aanbiedt dat geeft Bij den boetvaardige ; verslagene, dorstige zondaren, als eigendom tc genieten, wanneer II ij dezen, door den Geest des geloofs, vervrijmoedigt en bekrachtigt, ten einde het aangebodene om niet te nemen, met rust, en vrede en blijdschap , dank en liefde des geloofs Openb. 81 < 6b, vergel. 22 : 17b. MattÉf. li . 28, vergel. Efes 2: 8. i , 19. zijne eigene wijze van stelen, en het zijn de grootste dieven, die deze kwade kunst, met de meeste list, gaauwigheid en behendigheid, wéten te oefenen. Maar zoo zijn het ook gewisselijk de grootste en de gevaarlijkste huichelaars, die de beloften des- H. Evangeliums, óp het behendigst, weten te stelen, zoo dat haast niemand' hunne dieverij bemerken kan. Alzoo weinig als de discipelen wisten, Aal Judas een dief was, die de beurs bestal; alzoo weinig, ja nog minder zelfs wisten zij , dat hij een dief was van de beloften. En gelijk de dieven meest des nachts gewoon zijn te stelen, als een ieder gerust ligt te slapen, alzoo worden Gods kostelijke beloften dan ook allermeest van de menschen gestolen, als er een duistere nacht van onwetendheid is gevallen op de Kerk, en als de wachters te Zion eu op de muren van Jerusalem meest gerust liggen te slapen t dan klimt ieder dief en moordenaar maar onbeschroomd , over de muur, in den stal der schapen en rooft de heilige beloften, zoo veel hij zelfs wil, zonder dat het bijkans iemand merkt , dan slechts eenige weinigen, die geen groot geluid duiven maken. Waarde lezer! indien gij regten lust mogt hebben, om uwe dierbare en onsterfelijke ziel getrouw in dezen voor den Heere te onderzoeken, zoo geef alleenlijk daarop acht, of gij de beloften van Christus genade beide eerlijk, en regt tijdig hebt aangenomen ? Dat is, of gij ook een waar boetvaardig en verslagen zondaar voor God geworden zijt? want dezulke alleen kannen de beloften alzoo aannemen. De Tollenaar, ra» wien Wij in het Evangelie lezen , nam de belofte der genade eerlijk, en op zijn regtea tijd aan , zoodra zijn hart, van wegen zijne zonden, voor den hoogen God geheel gewond en verslagen was; en daarom ging hij ook geregtvaardigd naar zijn huis. Indien hij de belofte anders, of eerder had aangenomen, dan zou ze hem zekerlijk tot verdoemenis gestrekt heb» ben: gelijk het de dwaze maagden immers strekte tot verdoemenis, dat zij hare brandende lampen hadden ontstoken, aan het licht der Evangelische beloften , alvorens zij eenige olie van ware boetvaardigheid , en van een ongeveinsd geloof, hadden ontvangen in hare va» ten. Niet anders gaat het heden nog met vele geveinsden en tijd-geloovigen. Deze menschen wandelen doorgaans eerst eenigen tijd, in eene gemeene overtuiging van hunne zonden, welke niet doordringt, tot in den binnensten grond van hunne harten, door de almachtige kracht en werking des H. Geestes. Zij weten wel te spreken van bekommering en verlegenheid, en van angst en benaauwdheid , over hunne zonden, en van dergelijke gemeene ondervindingen en aandoeningen van eene ligte overtuiging : maar zij weten niet van eene heilige verbrijzeling en verslagenheid des harten, voor God, en van eene zoodanige vernedering, onder het gevoelen van den last hunner zonden, en van Gods regtvaardigen vloek en toorn, die hen waarlijk gebragt heeft tot eene innige schaamte, grondige zelfswalging, en heilige radeloosheid. Dus maar ten hal2 * ve, door de Wet, gewond en overtuigd, begeven zij zicb dan aanstonds tot de beloften des Evangeliums. Zij beschouwen dezelve, met eenige klaarheid in hun verstand ; en dikwijls ook, met vele hartstochtelijke beroeringen en aandoeningen van bunnen geest: en op sommige' tijden komt bun, door eene bedriegelijke list des Satans en van hun eigen hart, ook wel eens deze of geene belofte, onder het booren, of onder bet lezen, onverwacht te voren ; en dat met eene bijzondere klaarheid en levendige beschouwing en inzien , zoo dat er als eene kracht mede vergezeld gaat, welke zij , op andere tijden zoo niet ondervinden. Waarbij dan ook nog komt, dat de belofte bijzonder gepast schijnt te zijn, op bunnen staat en toestand, of op hun tegenwoordig géval, niet anders, dan als of God zelf nu zoo uit den Hemel tot hunne zielen kwam te spreken , door middel van het Woord, of van die belofte. Hier op wachten of beraden zulke menschen zich dan niet lang, maar zijn aanstonds gereed, om zulke voorkomende beloften aantenemen , en die zicb zei ven toeteëigenen, als van God, door de werking van zijnen Geest, aan hunne harten gedaan. Hierin handelen zij , door hunne eigene kracht, en worden geholpen , door de gemeene werking des Geestes, zoo als ook in de nabij-Christenen en in de tijd-geloovigen valt, van welke de Apostel gewaagt, Hebr. 6. Wanneer zij die beloften dan zoo ontvangen en aangenomen hebben, dab wijkt ook doorgaans de angst en de overtuiging, daar zij te voren in waren; en zij gaan zich terstond, met hel licht van de beloften , welke zij aangenomen hebben , zeer verblijden en vertroosten, zonder op het bedrog te letten, dat onder dezen droevigen en schadelijken handel verborgen ligt. Hunne blijdschap ontstaat niet, uit de beloften zelve,, of uit «en hartelijk gevoelen van de genade Gods , die in dezelve vervat .is• maar zij spruit alleen , uit het licht, dat van de beloften straalt, in het verstand ; alsmede , uit de verkwikking en de. hartstochtelijke aandoening, welke zij. uit het voorkomen en beschouwen. van de beloften , ia zich gewaar worden, even als de Zaligmaker ons leert van dien toehoorder, die in steenachtige plaatsen bezaaid is, die het woord des Evangeliums hoort, ende dat terstond met vreugde ontvangt: doch hij heeft geen wortel in hem zeiven , maar is voor een tijd, Matth. 13: 20, 21. A.1 zulke nabij-Christenen, en gemeene tijd-geloovigen behouden altijd hun steenachtig hart, om dat hetzelve, door de kracht eener ware, hemelsche, en zieldoordringende overtuiging van de Wet, nooit waarlijk in den grond verbroken en verbrijzeld is: en nogthans werken zij reeds met de troostelijke beloften des H. Evangeliums, en verblijden zich met dezelve; even als iemand , die een fraai landschap , in eene kunstige schilderij ziende afgebeeld, en daarin heerlijke waaranden en lusthoven, met dat vermakelijk gezigt zoodanig opgetogen en ingenomen is, dat het hem toeschijnt, als of hij zelf in zulk een landschap en lusthoven wandelde: daar het nogthans alles maar eene enkelde verbeelding, en eene schaduw en schilderij is, waar mede hij zijn' armen geest vermaakt. Dit is toch natuurlijk eigen aan de dierbare en troostelijke beloften des Evangeliums, welke van een barmhartig en verzoend God, in Christus, aan de allerellendigste zondaren gedaan worden, en die niet, dan loutere genade en goedertierenheid , met zich voeren , zoo dat ook derzelver bloote beschouwing de harten der tijd-geloovigen zeer kan bewegen en aandoen; en hen bijzonder wanneer zij in eenige droefheid, benaauwdheid, of verlegenheid bevonden worden, over hunne zonden , op dien tijd wel eens zoodanig kan verheugen , en als buiten hun zeiven verrukken, dat zij op eenmaal al hunnen angst en droefheid , door het beminnelijk licht van de beloften, dat op hen schijnt, kunnen verliezen, en zich vast verbeelden dat God nu waarlijk van vrede tot hunne zielen gesproken heeft. Op die wijze kunnen de onwedergeborene menschen ook somtijds wel de hemelsche gaven smaken , en des H. Geestes deelachtig worden, en smaken het goede woord Gods , en de krachten der toekomende eeuw ; en nogthans op het einde weder afvallig worden, (i) en vallen in de onvergeeflijke zonde tegen den H. Geest', Hebr. 6 : 4, 5, 6. Ja zij kunnen , door eene gemeene kennis onzes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus', en van de beloften des H. Evangeliums, in welke Christus ons verkondigd wordt, wel voor een* tijd eéne (i) Of, in eenen tijd, wanneer er geene ^verdrukking en vervolging is om des Woords wil , ten einde toe eene gedaante van godzaligheid behouden. zeer. schoone vertooning van Godzaligheid maken ü en de besmettingen der wereld ontvlieden; en nogthans naderhand in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zoo dat hun het laatste dan zelfs jerger wordt dan het eerste ,2 Petr. 2: 20. En hoe moeijlijk hel is, om zoodanige huichelaars, zoo lang zij in den bloei van hunne geveinsdheid zijn, regt te onderkennen, en hen te onderscheiden van de ware Christenen, znlks leert óns de' droevige ondervinding maar al te veel» Want uiterlijk vertonen zij bijna alles , en somtijds zelfs meerder , dan de ware Godzaligen; bijzonder wanneer deze eens in een diep verval en afgezaktheid van den Heere leven. Dan kunnen sommige hijpocriten wel eens een beter figuur maken , voor een' tijd , dan de opregte Christenen. Want sedert zij van hunne zonden hebben beginnen overtuigd te worden , en daar onder een* tijd lang zeer benaauwd, bevreesd en bekommerd zijn geweest ; en sedert zij klaar gezien hebben, dat hun weg een weg des doods was , en dat hunnè paden naar de helle liepen t ja sedert zij reeds zulk werk hebben gehad met de beloften, als wij gezien hebben, en daar door nu, op hunne wijze gered en vertroost zijn geworden ; sedert dit alzoo aan hen geschied is, is hun weg of koers van leven, nu grooteüjks veranderd* Daar is «terlijk eene gansche vernieuwing en omkeering in gekomen. Zij hebben hun oud gezelschap nu verlaten, en zich gevoegd bij de ware Godzaligen, daar zij nu eeue groote liefde en hoogachting voor schijnen te hebben. Met deze wandelen zij nu uiterlijk voor het oog Tan de wereld, op éénen weg, en zijn met hen gedurig bezig in- alle pligten en instellingen van de Godsdienst, en zelfs- betoonen zij zich somtijds daar in zeer ijverig en naauwgezet, zoo dat zij niet slechts meenig een, maar ook zich zeiven met deze hunne schoone gedaante van godzaligheid, langen tijd jammerlijk kunnen bedriegen. Immers, was bet zoo niet met dien geveinsden Apostel en verrader Judas ? Heeft hij niet merkelijk uitgeblonken , boven alle de huichelaars van zijnen tijd , en misschien ook boven allen , die na hem geweest zijn, of na hem komen sullen ? want niemand had ooit eene schoonere gelegenheid, om een uitstekend huichelaar te zijn, dan hij. 'Hij was immers een wettig geroepen Apostel en Leeraar des Evangeliums, die de beloften der zaligheid niet alleen zich zeiven zonder grond, toeeigende, en daarom den Zaligmaker en zijn Evangelie voor een' tijd standvastig aanhing; maar bij predikte, in zijn ambtChristus en de beloften ook voor anderen, daar hij maar gelegenheid vond. Hij had eene dagelijksche gemeenzame verkeering inet den Zaligmaker zelf, en met zijne vrome Apostelen, 'Discipelen en Discipelinnen t hij was gedurig in hun gezelschap, en at en dronk altijd met hen , en woonde steeds uiterlijk des Heilands predikaatsién, vermaningen, onderwijzingen , wonderwerken , en al de heilige pligten en waarnemingen van de religie bij , even als alle de anderen. Wat blijkbaar onderscheid was er , in al dien tijd , naar buiten toch tusscben Judas en de andere Apostelen en Discipelen des Heeren ? Ging bij toen niet bij de geheele wereld , en bij al zijne medebroederen door, voor een opregt vroom man, en was er wel iemand , die andere gedachten van hem had, dan alleen de alwetende Zaligmaker ? Ja wie kan zeggen, dat Judas toen ook andere gedachten van zich zeiven gehad heeft ? Hij mag heimelijk somtijds gevreesd,' enwel eens kloppingen in zijne consciëntie gehad hebben , of hij niet wel misschien een huichelaar mogt zijn ; want het is niet te denken, dat hij altijd gansch onkundig zoude gestaan hebben aan zijne verouderde boezem-zonden, en aan de verborgene geveinsdheid , daar bij dagelijks in leefde: maar zijne ongegronde hoop, die hij steeds bij zich zei ven schepte, van Christus en Zijne beloften, zal die overtuigingen in aija binnenste gedurig weder als gesmoord en ten onder gehouden hebben , zoo dat ze niet tot een waarachtig licht van eene heilzame bekeering bij hem konden uitbreken : want zoo is het toch doorgaans met denaard der geveinsden, dat zij hunne ontdekkingen smoren en verdonkeren, met het licht van de beloften, het welk uit het Woord eenigzins helder op hun verstand schijnt. Maar zegt ons eens mijne vrienden, wat was de rampzalige Judas, met al die schoone figuurmakerij , met al zijnen ijver voor Christus, en met al zijn vertrouwen en steunen op de beloften, evenwel toch anders dan een gruwelijk en vervloekt huichelaar, in eene schoone Apostels-gedaante; ja dan een booze en ge» vleeschde duivel, in eene menschelijke gedaante; Hebbe ik niet U twaalven uitverkoren ? vroeg de Zaligmaker, ende één uit u is een Duivel, Joh. 6: 70. Daar hebt gij des mans regte naam, doch die kon toenmaals, als de Heere Jezus dat zeide , nog van niemand klaar/gelezen worden; maar eenigen tijd daarna: kwam het werk eerst aan den dag. Wat huichelaar in de wereld is toch zoo stout, die deze .dingen met eene bedaarde aandacht lezende, niet moet beginnen te schrikken en te beven bij zich zei ven ? Bij den rampzaligen Judas-, mag ook een Dentas: gevoegd worden ; die, verondersteld zijnde, zoo het schijnt, dat hij waarlijk meer niet, dan een huichelaar geweest is, den schoenen ról daarvan mede kunstig genoeg heeft weten te spelen. Hij was ook een Leeraar van het Evangelie,. en predikte overal Christus en de beloften aan anderen; en hij heeft ook zekerlijk niet nagelaten, die zich zeiven toeteëigenen. Hij was een medgezel van dén heiligen Apostel Paulus, die eenigen tijd met Paulus overal heen reisde, om het Evangelie te verkondigen, en de Gemeenten op te bouwen en te stichten. Hij was Paulus medearbeider, voor een' tijd, Philem. vs. 14. WatLmcet hij zich zei ven toen niet Wel bijzonder ingetogen, en teeder en 'voorbeeldig gedragen hébben? Hij was alle dagen in het gezelschap van de vrome Christenen, en zonderde zich met hen af voor den Heere: hij'.beminde en achtte hen veel en liet hen door Paulus groeten, Coloss. 4; 14. Maar waar kwam al dit schoone werk eindelijk op uit ?v het eindigde in die droevige Machte des Apostels, want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld lief gekregen, ende ia naar Thessalonica gereisd, 2 Tim. 4 : 10, en verder lezen wij van den man niet meer. Doch indien de Apostel, met alzoo van hem te spreken, maar alleen gemeend mogt hebben zijn verval, en niet zijn afval, gelijk sommigemeenen, dan heeft hij nogthans, door zijne zonden, een zware vloek gelegd op zijnen naam, en ons zelfs aanleiding gegeven, om hemaantehalen, als een merkwaardig exempel van eenen geveinsden. Wat? er ook van mogtzijnjfjjdit is nogthans zeker, dat indien Demas waarlijk een huichelaar geweest is, hij dan vroeg en laat maar al te veel navolgers in de wereld gehad heeft, die, als zij lang genoeg mét Christus en met de beloften geveinsdelijk gehandeld hadden, eindelijk aan een ieder, eer zij van hier gescheiden zijn, nog eerst openlijk getoond hebben, dat de wereld hun waarlijk veel dierbaarder was , dan de Heere Jezus, met al Zijne beloften; en dat zij de Godzab'gen nooit zoo vast bemind en lief gehad hadden, dat zij hen op (j) Met hetgeen het Woord Gods van de ware geloovigen en Godzaligen getuigt, schijnt het niet overeentehrengen , en alzoo ten hoogste gevaarlijk , om een gunstig vermoeden te koes. teren van iemand, op wien een getuigenis past als dat van 2 Tim. 4 : 10. Men vergelijke 1 Joh. 2: IS , 16. Deze Apostel stelt het niet in het midden: spreekt van dezulken niet twijfelachtig. Iets van dezen aard is meer dan een val in eenige zonde als David en Petrus, gevolgd door eene zoodanige vernieuwde bekeering als bij dezen. het laatst, in «enen tijd van verzoeking,, of . van voorspoed, niet gemakkelijk genoeg weder konden verlaten , zoo wel als Demas Paulus verliet. . Voeg hier ook bij het' exempel van de dwaze maagden , Matth. 25. Deze hadden ook haar schijnsel, van eenen devoten wandel voor de wereld , bekomen van het licht des Evangeliums, en van de dierbare en troostehjke beloften der zaligheid ; zonder welk licht de geveinsden , op hunne wijze, toch alzoo weinig kunnen leven, als de ware Godzaligen zulks kunnen doen, in hunnen weg. Wat waren deze dwaze maagden voor een soort van menschen ? Waarlijk indien men slechts alleen wil letten op het uitwendige, dan zullen zij, ot ten minsten eenige van haar, mogelijk al zoo goed en vroom geweest zijn, voor het oog van de wer^d,^ als de wijze maagden, met welke zij gemeenzaam leefden en verkeerden, in eene naauwe Kerk-gemeenschap : want zij hadden beide brandende en lichtende lampen van kennis, belijdenis, godsdienst, en van eenen stichtelijkeu wandel voor de wereld. En hiertoe konden deze dwaze maagden te gereeder komen,cm dat het verondersteld wordt te geschieden , in eenen tijd waarin de Kerk in groot verval geraakt was, en waar in de wijze zoo wel, als de dwaze maagden, gerust sliepen, dat is zeer zorgeloos, geesteloos, blind en onachtzaam leefden, en meer de wereld dan God, dienden, (k) hetwelk de regt geschikte tijd is, voor (fc) In zoo verre dat in slaap vallen ook mede op de wijze maag. den toegepast worde , zal de uitlegging daarvan door des; Allerhande slag van geveinsden, en huichelaars j om bij menigte bedektelijk in de Kerk Intesluipen, en de Goddelijke beloften , benevens al de heilige .dingen en instellingen des Evangeliums, behendig te stelen en naar zich te nemén ; gelijk te voren reeds van ons is aangemerkt. Want dan wordt er op den staat der geveinsdeu dat behoorlijk onderzoek niet gedaan , om dat -het dan aan licht ontbreekt5 alsmede aan ernst en waakzaamheid, eu aan behoorlijk opzigt en discipline in de Kerk ; waardoor dat heilige Huis des Heeren dan ■ weldra , met eene menigte van allerhande hijpocriteu, vervuld is. Doch ofschoon de dwaze maagden alsdan helaas ! zeer droevig, op het bed van hare wereldsche hegeerhjkheden, liggen te ronken en te slapen , zonder regt wakker te worden, hoezeer de Heere ook mag roepen, door Zijn Woord , door Zijne geestelijke en ligchanielijke oordeélen , en op allerhande wijzen , zoo slaapt echter de Satan, in zoo een tjjd niet j maar Eerw: Schrijver, getoetst aan het geen het Goddelijk Woord doorgaande van de ware geloovigen getuigt, wel te sterk zijn uitgedrukt, en vooral te sterk en strijdig met de eigen meening van den Schrijver faunen afgeval worden; daar'lij anders «oo krachtig ijvert, ter ontdekking van naamgeloovigen, voor de handhaving van het geen Gods Woord getuigt dat ware godzaligen , in onderscheiding van anderen zijn, en niet maar slechts behooren te zijn. Al is er, in het natuurlijke tusscheu slapen en slapen minder onderscheid; tusschen het geen onder, hetzelfde woord, als zinnebeeld van eene geestelijke zaak van de uuj'se en de dwaze maagden beide gezegd moge worden, zal builen allen twijfel, het onderscheid Scer groot ziju! hij draagt dan alle mogelijke zorg dat zijne geveinsden niet ontdekt worden. In zoo een staat van jammerlijk en heklagehjk verval kan de Kerke Gods somtijds komen, als Christus, lang genoeg versmaad en veracht, eindelijk met Zijnen Geest daaruit wijkt en henen gaat; en dan kunnen de opregten, en de blinkende geveinsden niet meer van eikanderen onderscheiden worden; aangezien deze zoo wel, als de anderen , hun gebruik maken van de beloften des Evangeliums. en zich daar mede vertroosten en verblijden, en hunne lampen, van een.' schijn-devoten wandel, daar gedurig aan komen te ontsteken ; en dat werk zoo lang gaande houden, als zij die olie van hunne geveinsdheid, maar eenigzins in hunne lampen kunnen bewaren: went het gaat er somtijds wel eens zoo mede, dat hoe de geveinsden meer werken met de beloften , en hoe hunne lampen daar door helderder voor een tijd branden, hoe hunne olie dan wel eens rasser verteerd en uitgebrand is: en nogthans kunnen het sommige ook wel, eenen langen tijd zoo gaande houden, eer de avondstond aankomt van hunnen langen en donkeren nacht. Indien wij hier ter deeg op letten , zoo kan dit ons den aard van zulke Evangelische geveinsden (Iaat ons hen zoo eens noemen) nog al nader ontdekken. Waar hangt het verborgen leven van hunne geveinsdheid toch. meestendeels van af, anders, dan van het licht en de kracht, welke zij weten te halen, uit de beloften der genade, dit? zij zich zei ven zonder grond toeëi- genen ? (/) Want naar dat zij de beloften meer, op hunne wijze, kunnen gebruiken, en hun arme geest gedurig kunnen besproeid en bevogtigd krijgen, door die kanalen , zoo komt er ook telkens als nieuw licht en leven in hen; en dus moeten hunne lampen dan ook des te helderder schijnen. Dit is ook de rede waarom het gewoonlijk in den eersten tijd , het best met hen gaat. Want dan is het alles met hen nog nieuw en versch; zij zijn dan op hun allereenvoudigst, het licht des Evangeliums, dat van buiten op hunne harten schijnt, is hun dan doorgaans bijzonder aangenaam, (1) Bij voorbeeld : wanneer zij , naar aanleiding , van eenige be» Sommeringen en begeerten naar zalig worden en dergelijk, bij zich zeiven vaststellen dat zij door het zaligmakend genadewerk des H. Geestes , de ware vermoeiden en belatten (Malt. li : 28) de ware dorstigen (Jez. SS : 1,2, Openb. 22: 176 21 : 66) de ware verslagenen van harte zijn, dan eigenen zij zich op grond van dit hun .oordeel over zich zeiven , de Evangelie beloften toe, welke geenszins onmiddelijk aan die gemoedsgesteldheid , maar alleen aan het daardoor voorbereide geloof in Christus zijn vastgemaakt. Derhalve regtstreeks strijdig met het Goddelijk oogmerk , en den waren aard dier gemoedsgesteldheid , welke onmogelijk haren Geestelijken aard en oorsprong en hare, tot zaligheid leidende strekking (als zijnde zoo lang eene bij den Heer verborgene zaak) bij zich zelve kan vaststellen , maar veeleer, tot aan het geloof in Christus ter regtvaardigheid,(rtom. 10 : lOo) het tegendeel vreest, en niet rusten kan (uiten, maar verslagen in het harte blijft dorsten naar de onbetwijfeld gemist wordende en onmisbare geloofs gemeenschap aan Christus , en alzoo van den H. Geest die dat geloof in het harte werkt, waardoor Hij Christus, en aller zijner weldaden deelachtig maakt; gelijk de zoodanige» zoet en lieflijk; het roert hunne genegenheden; het verkwikt en verheugt hunne inwendige zinnen; en het ontsteekt, als het ware hunne harten in eene hartstochtelijke warmte, ijver, ernst, en beweging van liefde voor God en Zijne dienst, zoo dat niet alleen de liefde der wereld voor eenen tijd. bij hen als dood schijn*^ maar zij ook een aanmerkelijken voortgang kunnen maken in het uiterlijk afleggen , smoren, en ten onderhouden van vele zonden die schijnen in hen als uitgeroeid te zjjn, door het licht en de genade, daar zij mede werken. Waartoe ook niet weinig helpt, dat zij ook , in de boven aangehaalde plaatsen, en overal in het Woord Gods, overeenkomstig de natuur en bet Goddelijk doel dier , alléén voorbereidende , gemoedsgesteldheid , opgewekt worden , om , als dezulken die missen , en zelve erkennen te missen , wat zij niet missen kunnen, en waarnaar zij dorsten, Christus en Zijne geregligheid ten eeuwigen leven, als eene vrije en onbcrouwelijke genade-gave, door alles in zich zelve verootmoedigd , door niets dat zij in zich zelve bevinden aangemoedigd, maar alleenlijk vervrijmoedigd door de waarheid en de getrouwheid van Gods noodiging, aanbieding, bidding enz , geloovig aantenemen en zich toeteêigenen. Zij nu, die vóór en zonder dat, alzoo voorbereidde geloof, met deszelfs eigenaardige nimmer feilende uitwerkselen en vruchten , overal aan hetzelve in het Woord als nooit-feilende gevolgen vastgemaakt, op grond tan iels dat zij in zich wanen te vinden , de beloften, die alleen in Christus geloofsgemeenschap ja en amen zijn, zich toccigencn en meinen en strijdig met het woord bij zich zelve vaststellen dat het goede werk in hen begonnen is, zij eigenen zich die beloften toe zonder grond, en in regtstréekschen tegenstrijd met het Heilig en , altoos en eeuwig bevestigd-wordend Woord van God. dan doorgaans allermeest zich zeiven oefenen en bezig houden in de uiterlijke pligten, en dagelijks in het gezelschap der ware godzaligen verkeeren; hetgeen veroorzaakt, dat zij dan voor duizende. gelegenheden van zondige verleidingen, voor dien tijd, bewaard en , tot een Christelijk leven gedurig aangespoord en ongevoelig opgewekt worden» Wat zou hen dan nu toch kunnen verhinderen, (bijzonder indien zij eenigzins geschikt en godsdienstig opgevoed, en van een voordeelig humeur zijn, en indien hunne gelegenheid of beroep* in de wereld niet zeer afleidend is,) dat hunne lampen , in dien tijd, niet helder zouden branden , en dat zij bij de menschen niet den naam van vromen zonden dragen • ja dat zij sommige ware vromen , die, onder des Heeren aanbiddelijke toelating, voor een' tijd in een doodig afgezakt leven somtijds zijn vervallen, niet wel eens naar buiten, in ernst en ijver, teederheid en naauwgezetheid, enz. zelfs zouden kunnen voorbij streven, (m) Doch zij mogen het zeil van hunne scbijndevotie ook zoo hoog in top halen als zij willen, het kan evenwel op den duur geen vast en bestendig werk (m) De met Gods geestelijke Wet, met bet Evangelie der genade, mtt bet ware geloof allerstrijdigste en zondigste drijfveeren kunnen tot zulk eene naauwgezetheid aanzetten, gelijk in velo Fariseën gezien werd, die schenen en waanden daarin zelfs) den Heiligen Jezus en Zijne discipelen te overtreffen, cn tegen welke suurdesem ook de Apostelen, al spoedi g aanleiding vonden de ware geloovigen te waarschuwen. Zie onder andoren Col. ï: 20- 24. C zijn; maar hunne lampen moeten allengskens van zélf, uubranden, en ten laatsten veeltijds, met een' vuflen zwadderen lelijken stank , uitgaan. Waarvan derede voornamelijk is, om dat hun de ware geestelijke en hart veranderende genade van Christus, in den grond voor en na altijd blijft ontbreken. Indien zij, met dien Jongeling in bet Evangelie, wilden vragen, wat ontbreekt ons nog? zoo zou nien het hun mogen zeggen, dat hun vier groote zaken nog ontbreken, welke Christus, door Zijnen Geest schenkt aan al Zijne ware geloovigen. (1) Dat zij, we„ gens hunne zonden en doemwaardigen staat, nooit geheel voor God vernederd %ijn geworden. De Wet heeft, door de overtuigende kracht des Geestes, nooit bij hen regt doorgewerkt, tot eene volkomene verbrij. seling des harten, en tot: eene heilige radeloosheid. Hierom is de harde grond van hunne harten dan ook nooit regt omgeploegd geworden \ maar zij is alleen vanboven zoo wat ligt geroerd en geschud, door eene gemeene overtuiging, zoo dat zij hunne natuurlijke hardigheid , onboetvaardigheid, en gekantten wil tegen God en zijn Evangelium, dan altijd inwendig blijven behouden. En om die rede heeft het zaad des Evangeliums dan ook nooit een diepen en vasten wortel, in den bmnensten grond van hunne harten , kunnen schieten; maar hetzelve is slechts losselijk ingeschoten, in het oppervlakkige gedeelte van hunne harten, van waar het schielijk naar boven is gegroeid , in plaats van naar beneden ; zoo dat het loof en uitspruitsel van hunne bloeij- énde sehijn-godzaligheid veel grooter en zwaarder is ^tgewassea , dan derzelver zwakke wortel kan verdragen. (2) Zij zijn nooit, door een waar en levendig geloof, den Heere Jezus, als hun stam en wortel, ingelijfd; en hebben dus hun leven en wasdom niet uit Hem, en uit de hemelsche sappen en vochtigheid van Zijne Genade en Geest: maar zij zijn met al hun Werk, nog onveranderlijk blijven staan , in hunnen ouden natuur-grond. Zij hebben slechts een geleend licht ontvangen, uit den helderen glans des Evangeliums ; en hebben een geleend leven aangenomen, voor «en'tijd, uit den wortel der beloften, hetwelk hun niet natuurlijk eigen is, naar den geest; en dat daarom ook niet langer kan duren, dan tot dat die glans deshelderschijnenden Evangeliums allèngskens bij hen wederom verdoofd en verdonkerd wordt; en tot dat de wortel der beloften, bij gebrek van genoegzaam toevloeijende sappen en vochtigheid, met den tijd in hen als ongevoelig verdort en sterft. («) (3; Zij zijn ook nooit waarlijk; door Christus, met God vereenigd en verzoend geworden ; maar alles, wat zij zich zei ven daarvan ver- (n) Hier en Lij vele dergelijke gezegden , dient de Lezer vooral te bedenken, dat de Eerw. Sctrijver aldus alleenlijk voorstelt wat somtijds, doek geenszins wat altijd geschiedt. Neen die gedaante van boetvaardigheid, geloof en godzaligheid blijfi menigmaal in al haren schoonen schijn tot aan den dood toe, die immers den mensch zoo wel iu de jeugd en in den bloei van die gedaante als van zijn leven kan wegnemen. C 2 ■beelden en toeëigenen , is slechts eene loutere opinie en waan van hun zeiven, en een zeer listig bedrog des Satans; hetwelk allengskens met den tijd, eenige vaste.zitplaats in bnnne harten heeft genomen, en tot een soort van hebbelijk geloof of sterke verbeelding, bij hen is opgewassen; maar dat nogthans nooit grondig van ben geloofd is, en daar zij ook de ware kracht, en den zielheiligenden troost nooit regt van gesmaakt hebben. Voorwaar hunne eigene consciëntie zou hun dit genoeg kunnen getuigen , indien zij maar eens met aandacht wilden letten op zoo vele heimelijke kloppingen en beschuldigingen, als die getrouwe Stedehouderes Gods hun, over dit gewigtig stuk, bij alle gelegenheden genoeg gedaan heeft; maar welke zij alle gemakkelijk doorgestaan hebben, met die slechts niet te pchten , en zich altijd schuil te houden, achter het bolwerk van duizenderhande bedrog en arglistigheid , zoo van hun eigen hart. als van den Satan. (4) En zoo zijn zij dan bij wettig gevolg, ooit nooit, door de Hemelsche genade van Christus , en door de zielheiligende kracht van Zijnen Geest, in den grond hunner harten, waarlijk vernieuwd en veranderd geworden. Nooit heeft de liefde van Christus hen waarlijk gedrongen, om de zonde en de wereld geheel te verzaken , en om God en Zijne dienst, en volzalige gemeenschap, .tot hun hoogste goed en deel te verkiezen ; invoege zij maar alleen voor den Heere begeerden te leven, nit het beginsel van eene heilige dankbaarheid voor Zijne bewezene genade, en hoe langer hoe meer te sterren aan zich zelren , en aan allesjwat huiten God is. O! neen , tot zoo verre heeft het da allergrootste huichelaar in de wereld , met al zijn kunst en bekwaamheid, nog nimmermeer weten te brengen : zij brengen het maar alleen tot de gedaante entot bijzondere trappen en wijzen van de gedaante; maar nooit komen zij , zelfs niet voor een oogenblik, tot de kracht en het wezen van de zaak zelve: want dan konden zij niet langer geveinsden en huichelaars blijven, aangezien zij dan aanstonds in de opregtheid des geestes zonden overgaan. Wanneer wij dus, met goede aandacht, bij des Heeren licht, op denaard der geveinsden acht geven, dan zullen wij aanstonds klaar genoeg bemerken, dat al hun gebruik maken van de beloften des H. Evangeliums ; alsmede al hun licht en leven , blijdschap en aandoening, welke zij daar uit halen, door de gemeene gaven des Geestes, benevens al hunne schoone derotie en schijn-godzaligheid, welke daaruit spruit, in den grond toch altemaal niet anders is , dan loutere schijn en vertooning, zonder wezenlijke kracht en waarheid : wij zullen genoeg bespeuren , dat zij daar mede indedaad niet anders uitregten dan slechts den mooriaan te wasschen ; en dat zij voor en na , met dat alles, onveranderlijk dezelfde menschen blijven; te weten , gansch blind , onheilig, onwedergeboren ; en slaven van den Satan, en van de zonde en der wereld ; ongeloovigen en vijanden Gods; in welker zielen niet een aasje ware genade, of geestelijk goed, gevonden wordt. Dit is hun ware staat, zoo ras men hun het schoone momaangezigt van hunne snoode geveinsdheid maar eens regt heeft afgeligt; dan zijn het anders niet, als wreede verscheurende wolven in schaapsklederen. De godloosheid is hun eige aard en natuur, maar de godzaligheid is alleen hun buitenste kleed, dat zij zich zeiven omgehangen hebhen en waar mede zy hunne zwarte mooriaans huid, van het hoofd tot de voeten, zeer behendig weten te bedekken : waarom zij ook niet eerder regt, in hunne eigene gedaante, van de menschen kunnen gezien worden , • voor dat God hen zelf, op Zijnen tijd, naakt voor alle man. ontkleedt. En»dit geschiedt veeltijds nog klaar genoeg, voor dat zij heengaan en van de wereld scheiden; want de Heilige en Regtvaardige God wil niet, dat de genen, die Hem in hun leven zoo zeer bespot, en de wereld zoo leelijk bedrogen , en zulk een geveinsde rol op dat groote tooneel gespeeld hebben , altijd met een naam en eenen reuk van godzaligheid inhet graf zullen dalen, (o) Helaas! hoe menig droevig exempel is daarvan vroeg en laat niet wel voorgevallen ,, in de Kerk, en valt daarvan zelfs nog dagelijks voor, onder ons, indien wij er maar goed acht op wilden nemen ! En even dit zal de genen , die onze Verhandeling tot dus'verre met aandacht gelezen hebben, zoo vreemd (•) Ofschoon dit zeker wel dikwijls gebeurt. Zie Matt. 15; 50 Het zal voor Christus Regterstoel zijn dat wij allen Zullen geopenbaard worden. ' t}&yt$i ït^^i3jS|fï,fffef, niet kunnen voorkomen, indien zij daar maar regt op letten , dat de natuur der geschapene dingen niet altijd kan gedwongen worden ; maar dat die van haar zelve steeds genegen is, om op alle mogelijke wijze hare vrijheid weder te zoeken, welke zij, door het bedwang van tegenstrijdige dingen , eens voor eenen tijd verloren heeft. Indien dan de zonde voor en na altoos des huichelaars eige aard en natuur blijft, gelgk dat zeker is, zoo kan dezelve dan ook wel, voor een' tijd hare vrijheid merkelijk verliezen: en , door de kracht van Hemelsche dingen, en van gemeene gaven des H. Geestes, sterk in bedwang gehouden worden. dal zij niet kan uitbreken, noch leven en werken, als te voren: maar dit bedwang laat bet ook zoo groot zijn, als het wil, kan de zondige natuur niet dooden , of geheel ten onder brengen, dat zij nooit hare oude kracht en vrijheid weder zou bekomen, (p) Gij moogt eenen leeuw voor een tijd aan een keten leggen , en in een bok opsluiten, dat bij geen kwaad kan doen, noch zijn roof halen, gelijk hij gewoon is: maar dat zal de natuur van dit beest niet kunnen veranderen ; bij zal altijd pogen, om de keten , daar hij aan gebonden ligt, in stukken te breken , en uit zijne gevangenis te ontvlugten : en als hem dat eens (p) Hoewel dit niet altijd openbaar wordt , en bet ooi: alsdan aan bet arglistig hart geenszins aan voorwendsels en velerlei val. sche overbrengingen des zelfsbedrogs ontbreekt; waartoe dan ooit zelfs de heiligste waarheden des Goddelijken Woords niet ontzien en gemakkelijk tot kun verderf verdraaid worden. gelakt , en hij weder bij de andere leeuwen in het bosch ontkomen is, dan zal de leeuw, de leeuw blijven, al was zijn leeuwehuid ook nog zoo lang, met een schaapsvel, bedekt geweest, toen hij in zijn hok aan de ketting lag. Maar zoo is bet ook even eens met de waangeloovigen x hunne zondige natuur wordt wel voor een' tijd bedwongen en onderdrukt, maar niet gedood of ten onder gebragt, gelijk zulks geschiedt in de ware godzaligen. Wat moet daar nu toch anders uit voortkomen, als dat deze hunne zondige natuur altijd heimelijk blijft pogen en arbeiden , om hare werking en verlorene vrijheid eens weder te verkrijgen ? Doch dat kan zij zoo terstond niet uitwerken , zoo lang des waangeloovigen consciëntie nog blijft staan, in eenige vreze voor de Wet; en hij zijne hoop, blijdschap, en vertrouwen, uit de beloften, zoo nog eenigzins levendig en gevoelig kan gaande houden; en zoo lang al de andere toevallen en omstandigheden van zijnen weg nog vrij gunstig en voordeelig voor hem blijven, (q) Maar deze dingen , die eertijds, door derzelver nieuwheid en vreemdheid, meest krachtig waren, beginnen echter allengskens, al ware het dan maar door de ge- (j) En dit een en ander kan en zal wel dikwijls zoo blijven tot den einde toe, niet alleen bij" een' vroegen , maar ook wel bij eenen spaden dood; zoo dat al bet geen nu verder door den '. Schrijver wórdt voorgesteld als, somtijds te gebeuren, bij menigeen door den dood wordt voorgekomen eene zaak van ondervinding te worden, Tfoonte, op eene ongevoelige wijze, die zoo aanstonds inden beginne niet gemerkt wordt, veel van bunne levendige beweging, en aandoenende kracbt op bet verstand en de genegenheden te verliezen: en zoo komt er dan ongemerkt eene soort van afnemingen van slijting en versterving in, zoo als alle dingen, door hun dagelijks gebruik, onderhevig zijn, indien er niet gedurig op zijn minst zoo veel nieuwe en versche krachten aan het wezen toevloeijen, als er door de werkzaamheid of het gebruik, ongevoelig vergaan of verspild worden. Naar mate nu de dingen , die bet bedwang plegen te leggen op de zonde, en dezelve in bet eerst ten onderhielden, aldus allengskens van hunne levendige kracht beginnen te verliezen, zoo kan het niet anders wezen,of de zonde moet ook allengskens hare vorige kracht eu werking in 's menschen hart weder beginnen aantenemen: even eens als een stale veer, die met geweld in een gerold en gedrongen, zicb zeiven allengskens uitzet en los maakt, naar mate de kracbt, welke hem in een gedrukt heeft, vanlieverlede vermindert 5 totdat hij eindelijk , nu zelfs sterker geworden zijnde, dan de overige kracht, die hem nog blijft drukken, dié kracht nu gemakkelijk geheel overwint, en dan in eens met geweld losspringt. Op die wijze werkt de zonde in de harten der waangeloovigen ook ; al ongevoelig ri^* zij zich zelve uit hare verdrukking, wederom op, en begint eerst heimelijk, met hare stille bewegingen en begeerlijkheden, meer dan van te voren, weder te werken. Het vuur, dat voor een tijd scheen uitgedoofd te zijn, nu meerder lucht en opening in het harte krijgende, begint ook allengskens weder meer en meer te ontvonken. In het eerst merken de waangeloovigen dat zoo niet op; want om dat zij maar alleen het buitenste des bekers gereinigd hebben i en dooide kracht der Hemelsche genade, nimmer in den grond gereinigd zijn, en dus ook nooit de kwade begeerlijkheden der zonde, die in de binnenste deelen van het hart heimelijk huisvesten, opregt gehaat, noch met ernst bestreden hebben; daarom passen zij dan rru ook niet zeer op die zondige lusten en bewegingen , welke zij , uit den verborgen grond van hunne harten , allengs voelen oprijzen ; maar zij zijn te vreden , wanneer zij dezelve maar in hunnen boezem kunnen dragen , en zorgvuldig voor anderen verborgen houden , en als zij zich maar kunnen wachten, voor de uitbreking naar buiten. De zondige lusten en begeerlijkheden , in het hart, alzoo geen tegenstand van eenig belang ontmoetende, maar veeleer heimelijk onderhouden en gekoesterd wordende, gelijken dan aan de jonggeborene kinderen, en beginnen somtijds ongevoelig in kracht en sterkte aantewassen, en hoe langer hoe meer toetenemen ; tot dat de waangeloovige eindelijk zelf gewaar wordt, dat er een sterk vuur van booze lusten, in zijn hart, aan het branden 'geraakt is. Alsdan ^egint hij doorgaans, in het eerst, wel eenig werk met zich zeiven te krijgen , en woelt en wurmt op zijne wijze, om dien brand zoo wat te blusschen , dat ze niet eens te eenigen tijd naar buiten mogt uit- slaan: maar helaas! wat zal hij toch veel daar tegen doen? want zijn hart is, in den grond nog ongereinigd, en ontbloot van de Hemelsche genade des H. Geestes, door welke alleen de wortels en de zaden van de zonde binnen in het hart kunnen gedood (r) en van de ware godzaligen allengskens, met veel strijd en arbeid , kunnen uitgeroeid 'en ten onder gebragt wor~ den. Hij mag nu schoon , op zijne wijze, al dagelijks in het verborgen gaan bidden en zuchten,; over het kwaad, dat hij in zich bevindt; hij moge loopen tot de bronnen van de pligten en van de beloften , om daar het water uittehalen , om zijnen brand van binnen te blusschen; maar hij heeft hier niets, om mede te pulten: de zonde heeft nu dat levendige* licht en die gevoelige kracht, welke bij voor been van de pligten en van de beloften pleeg te halen, in hem al ongevoelig uitgedoofd en weggesleept; en daar-' om bevindt hij die dingen , nu hij ze meest van nooden heeft, maar krachteloze middelen , en als ledige springaders voor hem te zijn. Wat zal hij nu toch beginnen ? zijn ongelukkig geval voor de menschen zeer zorgvuldig te verbergen, uit de hoogte te spreken , en van zijne vo- (r) Be H. Sehrift stelt dezelve voor als lij eiken ware geloovige gekruisigd en wekt ken op, overeenkomstig met de hartgro* dip;e -vijandschap'hunnes nieuwen geestes , tegen alle zonde , pm se te dWen. Gal. S : 24. VU Matth. 18=8,9, blijkt al. lerduidelijkst dat ieder ware geloovige , voor wien er gene verdoemenis is(Rom. 8 : 1) die het eeuwige leven heeft dUtrzon■ •-sdfe-tan ganseher harte vijand is. rfge bevindingen, dat is nu we! doorgaans zijn eerste werk; en daarbij dan ook, als hij somtijds bij heden van licht is, en als het pas geeft, kunstig te klagen, dat hij nu zoo ellendig, zoo geesteloos, en duister is enz., en dan voor het overige, met zijne geringe kracht en licht, ook nog zoo wat tegen de zonde te strijden en te woelen , dat is bet al, wat die arme mensch voordien tijd weet te doen. Maar de zonde is van dien aard niet, dat zij zich, met zulke dingen , zoo ligt laat afzetten: en de Satan ook niet, die zijne verborgené hand en werking in al dien handel heeft. In tegendeel de zonde begint nu, van dag tot dag, het hoofd meer op te steken, en hoe langer hoe krachtiger te werken , en zich vast te maken en uittebreiden in het hart, om het zelve weder volkomen in bezitting te hebben, gelijk voorheen. Het geen dan eindelijk van dit gevolg is, dat de waangelcovige den strijd met de zonde begint moede te worden, en dat hij Somtijds met dezelve een heimelijk accoord aan gaat; hetwelk dan altijd op dat fundament gesloten* wordt, dat hij wat voor zich zal hebben en dat de zonde ook wat voor haar zal hebben. Daarop worden hij en de zonde dan weder eenigzins, op nieuw te zamen als bevredigd, na dat zij voor eenen tijd als in oorlog gestaan hebben. Het bijzonderste artikel van dien gesloten vrede is , (s) dat de kleine zonden , die (*) De Lezer bande onder het oog dat hier niet bedoeld wordt een opzettelijk beraamd plan of verdrag , maar hoe het zon• der dat het arglistig zèlfbedriegend hart, dit opmerkt, of *ien wil , daar binnen gesteld is. De geveinsde tracht niet al. «Otteren minst in het oog loopen , en die bedektelijfc genoeg kannen geschieden , in de duisternis, wederom eene .volkomene vrijheid van oefening en bedrijf zullen hebben, in 's menschen dagelijks leven, zonder dat de consciëntie daar veel op te zeggen zal maken: mits evenwel, en met dit expres beding, dat men zich zeer behoedzaam voor alle grove en uitbrekende zonden , welke de menschen ligtelijk zien zouden, zal mogen wachten. Volgens dit vast accoord komen nu Wel ras de heimelijke zonden , van gierigheid , hovaardij , dronkenschap , onkuischheid , oneerlijkheid , bedrog, veinserij , boosheid , wraakzucht, zelfzoeking, en dergelijk adderéngebroedsel en kwade streken, die den geveinsden ook altoos eigen zijn, zacht op den troon zitten , en maken zich in 's menschen bedrijf, al van tijd tot tijd gemeender en familiaarder. De waangeloovige leen door anderen te morden aangezien, maar ook zich zeiven te kouden voor een opregte, en bij ket lezen of kooren van een voorstel, waar zijn bestaan wordt geteekend , vooral wan* ■eer dit in dien vorm geschiedt, als of het een met opzet overlegd ontwerp van huichelarij ware , zal deze manier van voorstelling , en het uitcurukcelijk bezigen van den naam Hnich. «laar , veel minder dan dien van Waan-geloovige, bevorderlijk zijn om hem in zich zeiven te doen inkeeren , bij hetgeen tot zijne ontdekking aan zich zeiven, hem wordt voorgehouden • die doorgaans zich van geen ding zekerder houdt, dan hiervan , dat hij althans geen geveinsde , geen huichelaar is. Hoe arglistig het hart des menschen van nature ook zij , in zien voor een ander te trachten te bed Iken, het is dit nog veel meer, in ziehzelven met velerlei vaische overleggingen te bedriegen ten verderve. Jer. 17: 9. Joh. 11 22. Openb. 5; 17. bemerkt dit wel; maar wat zal hij daar tegen doen ï hij kan toch zonder de zonde niet leven, alzoo die zijn element is; en daarom dankt het hem best, het zoo fatsoenlijk te maken, als hij immer kan. Hier komt nu zijn voornaamste werk en studie eerst voor den dag, om namelijk behendig, en met list en kunst de zonde aan de hand te houden, en die niet zoo bot en plomp, en grof te plegen , als de wilde en losse lieden van de wereld; want dan had hij zijn rol spoedig uitgespeeld. Als het nu reeds zoo verre met den waangeloovige gekomen is , dan is hij al op weg, om nu met den tijd, indien het hem niet verhinderd wordt, een geraffineerd en doorslepen huichelaar te worden s want hij verkrijgt nu somtijds en ongevoelig eenen scboonen voorraad van licht, gaven , talenten , bekwaamheden , bevindingen, naam en achting, en dergelijke; en hij leert allengskens ook de fijnste streken van het compas, zoo dat hij nu alreeds meenig een boven bet hoofd kan praten , of fleemen of zwetsen. Welke zielen zij n er toch, of welke zaken of wegen of gevallen van consciëntie enz., die bij met den tijd niet meesterlijk leert behandelen F Ja hij leert nu ook de menschen in de wereld, en iri het Christendom grondig kennen, en wat elk van nooden heelt, en wat hij een ieder geven moet, om er de meeste achting en voordeel van te trekken ; en hij krijgt ook somtijds eene vrijmoedigheid , of liever eene assurantie, zoo als een regte huichelaar hebben moet, om zijne voeten overal te durven zetten, en ook behendig in de huizen te sluipen,, en aldaar de vrouwen gevangen te nemen, die met zon-' den beladen zijn: want dit is de voornaamste kunst, daar een huichelaar wel op afgerigt moet zijn: om dat daar veeltijds de beste en voordeeligste slagen voor hem te doen zijn. Kortom, als hij maar niet wat al te digt bij de teedere vroomen raakt, of bij dezulken die oogen in het hoofd hebben , (daar bij zich ook listig genoeg Voor weet te wachten, indien het anders zijne zaken maar eenigzins lijden kunnen,) dan is hij niet zeer bang voor al de rest; want hij weet er raad genoeg toe, om het werk overal gaande te houden, met praten, bidden , vermanen, besturen enz. Alleen is bij een groot vijand van lang te zijn, in zijne verborgene oefeningen, wanneer hij te voren zeker weet, dat er geen mensch in de wereld is, die er eenigzins een oog op beeft: of het moest somtijds wezen, dat hij eens een gat, of breuk of scheur of wonde , of zoo iets dergelijks, in zijne eigene consciëntie, te verhelpen had j als wanneer hij ook nog wel eens een geheelcn dag kan vasten. Doch dit gebeurt hem zeldzaam genoeg; bijzonder wanneer hij in de huichelarij eens terdeege geconfijt-, en daarvan, door den tijd en door de oefening, regt doorsult en doorkneed is; want dan is de arme consciëntie doorgaans ten meestendeele reeds afgeschroeid Waarde Lezer, wat zullen wij bier nu verder bijvoegen , om dit rampzalige tafereel voorts te voltooijen ? Want Gods heilige wegen loopen nu wijders met die ongelukkige menschen , zeer bijzonder en verscheiden. Zij liggen nu alreeds zoo diep gezonken, en zoodanig vastgeboeid in des Satans strikken, dat zij dien leidsman nu verder overal heen moeten volgen. En des Heeren gestrenge Regtvaardigheid over hen slaapt ook niet; maar die begint zich nu allengskens tegen ben te wapenen , om hen eindelijk met eenen geweldigen slag , te vermorselen. Doch ons hier intelaten, in al de bijzonderbeden van Gods weg met dezulken , zoo als ,die beschreven staan in de Schriftuur, en zoo als dezelve ons nog nader geleerd en ontdekt worden, door de dagelijksche bevinding vroeg en laat op de wereld ; zulks zou ons het korte bestek van deze Verhandeling al te zeer doen te buiten gaan. Alleen zullen wij er [dit nog maar; van zeggen, dat het niet zelden geschiedt, dat de Regtvaardige God zulke geveinsden en waangeloovigen, in Zijnen toorn , eindelijk loslaat, en hen aan hun zeiven en aan de magt des Satans overgeeft. Alsdan beginnen hunne booze lusten en zondige begeerlijkheden, daar zij te voren altijd nog eenig bedwang op konden houden, dat zij niet geweldig uitbraken, als hollende paarden in hen gaande te worden, zoo dat zij die, met toom en breidel, nu niet meer kunnen regeren. Waar door het dan geschiedt, dat zij nu, met- den handel van de zonde, wat meer van land beginnen te steken , en zich allengskens wat dieper in die wijde zee begeven, daar reeds vóór hen zoo menig schoon en sterk schip, met man en muisin vergaan is. Doch dit kan hen niet afschrikken , om dat de Satan, en de geweldige eu onwederstaanbare kracht van hunne eigene begeerlykhe- den hun stout maken, dat z'rj het durven wagen. Nu duurt het gewoonlijk niet lang, of zij zullen zich zeiven somtijds zeer diep (nogtans zoo heimelijk en behendig, als zij maar immer kunnen) gaan inwikkelen, in allerhande zondige en vleeschelijke wegen, van wellust , dieverij , dronkenschap, hoererij , overspel of nog schandelijker onreinheid, of van andere vuile zonden en euveldaden, daar de begeerlijkheden des vleesches zich toe neigen, en daar de Satan de geveinsde menschen toe aanport, en waar aan de Heere hen overgeeft. In zulke snoode zonden en gruwelen kunnen de huichelaars in het verborgene, dan nog wel eerst een' geruimen tijd zoo heen leven , en spelen zoo het overige deel van hunne geveinsde rol voor de wereld uit: maar dan komt de Heere eindelijk , en dikwijls als zij het allerverzekerdst en zorgeloos zijn , en meenen, dat hunne zaken alreeds zoo wel zijn beleid, dat die nu wel verre zijn, boven het bereik van alle menschelijke wetenschap ; dan komt, zeggen wij , de Heere, en laat door de bijzondere werking van Zijne Heilige Voorzienigheid, den bommel of allengskens, of wel op eenmaal schielijk, zoodanig uitbreken, dat zij voor de geheele wereld, of voor sommigen, nu eindelijk openbaar worden , wie zij zijn, en wie zij altijd geweest zijn. (t) Daar zit (r) Men bedenke toch vooral bij dit alles, dat hier alleen wordt voorgesteld wat somtijds gebeurt; maar dat verre de meeste ware.Christenen en sehijn-vroomen voor zich zeiven zoo wel bedekt blijven . tot na den dood als voor anderen tot aan den dag van dat Begtvaardig oordeel Gods waar in wij allen in ■Uer tegenwoordigheid geopenbaard zullen worden ! 4 dr.a ou de huichelaar in zwaren druk en ellende; dit grieft hem tot aan het hart, dat zijne geveinsdheid nu aan den dag is gekomen ; hij is beschaamd, doodelijk verlegen, en veeltijds radeloos, wat hg nu zal doen of beginnen. Wanneer nu > zijn weg zoo ligt, dat bet met hem nog niet geheel gedaan of uitgespeeld is, dan zit hij nu nacht en dag zeef druk te peinzen, hoe bij zijne omver gevallen zaken wederom best herstellen zal. Indien hij daar kans toe ziet, om zulks te doen , met de rol van eenen onschuldigen en onnoozelen'te spelen, dan zal bij dien weg, hoe moeijelijk dezelve hem ook vallens moge, nogtans doorgaans liefst inslaan , en wagen daar alles aan , het koste dan wat het kóste | om er, met zijne gebeele achting, door te geraken. Maar wie schrikt en beeft niet voor het werk dat de onbeschaamde en'schrandere huichelaar nu gaat beginnen ; waarin toch ' alles, wat geweldig zondig en goddeloos , ja God tergend is, moet te zamen loopen, om hem te redden uit den droevigen doolhof der verwarring , Waarin, hij zich vrijwillig en door eigene schuld begeven heeft ? Trouwens die dezen weg inslaat, stelt zich zeiven in bet eerst altijd het beste voor; maar hij ziet den voortgang nog het einde niet, voor dat hij zoo ver gekomen is: en hij weet ook niet, dat zulk een weg hem dikwijls moet strekken , door het wonderlijk bestuur van den Regtvaardigen en Almagtigen God, tot een' keten van duizend schakels', om hem eindelijk in de onderste plaats van de hel te slepen , en daar voor eenwig vast te binden. O ! nare en (Jsselïjke vertooning! Maar wanneer de verlegen huichelaar daar geen kans toe ziet, om er met eene schoone onnozelheid voor de wereld uittekomen, dan is êr niet anders op, indien hij nog verder een huichelaar blijven wil , dan zich te begeven op den weg van confessie , en van tranen , zuchten, smeken , en lamenteren enz., en voor een én tijd een ruim kleed aante trekken van étfnjn-boetvaardigheid : en wil hem dat maar eenigzins gelukken , dan zal hij het, op dat fatsoen zoo lang en zoo kunstig gaande houden, als hij immer kan; en voort gaan. met do wereld nog al Vader te bedriegen , tot dat hij zijne gebrokene of gescheurde reputatie bij de menschen, met den tijd zoo eenigzins opgerigt en hersteld heeft. Maar ook dit werk kan, zonder eene bijzondere en Almagtige genade Gods , óm het hart inwendig te bekeeren , onmogelijk van zeer langen duur zijn : want dé huichelaar heeft zich zeiven nu al veel te gemeenzaam gemaakt mét de zonde en heeft zich zeiven gewend, het onregt veel te gulzig intedrinken , dan dat hij nu zulk een bijster langen vastendag zou kunnen uitstaan. Dat gaat wel aan, Zoo lang de maag van binnen nog ontsteld blijft, wegens de hevige aandoeningen van het smartelijk geval, dat er gebeurd is: maar zoo ras die eerste ontsteltenis Wat is begonnen te bedaren, en somtijds te slijten, zoo begint de maag al weder naar het eeten te trekken, zelfs eer zij nog eens regt gezond is. Wat moet het dan zijn, als de dingen met den tijd eenigzins komen te zinken , in den diepen poel der vergetelheid , * 4 * aasr het somtijds toch alles instort en verloren gaat, >eide goed en kwaad ? Een dronkaard die in zijne dronkenschap een' zwaren val gedaan, en daarvan een' geruimen tijd krank te bed gelegen heeft, mag midden in zijne smarten, den wijn of den sterken drank vervloeken , en doen zelfs eene plegtige belofte, dat hij ze nooit weder drinken zal, maar gewoonlijk eer een jaar,ten einde is, is hem het een en het ander al meest vergeten, en hij drinkt er al weder op aan. als voorheen. Zoo gaat het hier met den huichelaar doorgaans ook even eens. Als hij lang genoeg van zijne oude zonden gevast beeft, dan gelijkt bij de magere lionden die alles zullen inslokken , wat bun voorkomt. Het gaat dan met hem , als met eene afloopende rivier , welke eenen tijd lang voor eenen dam gestuit en opge* houden zijnde, zoo hoog zwelt, dat zij eindelijk hier of daar doorbreekt, en over alles heen stroomt. Zoo houdt het de huichelaar nu in het eerst ook zoo lang tegen, als hij maar kan; doch eindelijk keert hij zich somtjjds weder tot zijne oude parten en kwade streken , zelfs eer hij het kunstige kleed van zijn schijn-berouw nog eens geheel heeft uitgetrokken. Daar gaat hij dan al weder heen; en hij trekt van het gepasseerde anders gene vrucht, dan dat hij bij zich zei ven voorneemt , om het nu wat behendiger en voorfcigtiger roet zijne zaken aanteleggen, dan in het eerst, en zich zorgvuldig genoeg te {wachten, voor al die dingen waar hij zich zoo leelrjk aan gebrand heeft. Nu kan men al weder geen oog op zynen-weg houden , en niet weten - waar het tervolgens naar toe gaat, voor dat Gods Regtvaardigheid , die toch nn maar bezig is , om den huichelaar in al zijne wegen te vervolgen, en die duizend middelen gereed heeft, om hem nög verder openbaar te maken, hem ten laatsten al weder laat vallen ia nieuwe zonden en schandelijke ergernissen , welke ook weder openlijk aan den dag komen; waardoor het dan nu met zijne zaken voor altoos onherstelbaar verloren raakt, en hij nu genoegzaam bij ieder een voer eenen snooden huichelaar bekend geworden is. Daar medé ligt dan het geheele werk in duigen ; eu, hoe doorslepen en afgerigt hij ook zijn moge, hij ziet nogtans nu geen kans meer, om het wederom opteregten, gelijk te voren; want1 als een huichelaar voor de tweede maal valt, in eene schandelijke-- en tevens openbare ergernis, dan breekt hij doorgaans beide zijne beenen zoodanig in stukken, dat hij op dezelve na dien tijd niet meer regt gaan kan. Nn ziet men' niet zelden , dat zulke menschen voortaan eenen geheel anderen weg gaan inslaan, en dat zij hunnenhnichelaars-niantel, welke nn toch gansch versleten en gescheurd is , van zich werpen en met denzelven alle verlegenheid, schaamte en eerbaarheid voor de wereld, en dat zij nu een verhard hoeren-voorhoofd aandoen* 'Zij beginnen nn den onverschilligen te spelen: wie hen nog wil achten, die moge het doen, en wie niet, die moge het laten. Indien de godzaligen of die daairótt gelijken , met welke zij voor dezen gemeenzaam verkeerden, nu met hen niet meer te deen wiffiw hebben, patiëntie dan , zij zullen daar bun hoofdniet meer over breken, daar is ander gezelschap genoeg in de wereld : kunnen zij nu maar gunst en voordeel, en achting verkrijgen, bij eene andere soort van menschen , met de vroomen te lasteren , hunne geheimen te openbaren, en hun alle nadeel en ongenoegen toete— brengen, zoo zullen zij wel ras doen blijken dat een renegaat veel slimmer is dan een turk. In een woord , indien nu ook maar des huichelaars consciëntie van binnen in eenen vasten doodslaap ligt, en ter dege afgereden, verroest en vernield is, dan is er nu geen pijl meer op te trekken, maar dan is zoo een tot alles zonder onderscheid bekwaam , want de hond is nu niet slechts wedergekeerd tot zijn uitbraaksel, maar het laatste is ook altijd veel slimmer dan het eerste. Daar is waarlijk op de wijde wereld geen gevaarlijker slag van menschen, om mede te doen te hebben, dan de znlken , Want zij zijn van alle markten gelijk uren zegt, weder te huis gekomen ; zij weten de Goddelijke dingen, en de menschelijke dingen, en zij kunnen even gemakkeljjk den spot met beide steken; ja zij kunnen het somtijds uithouden tegen het beste slag van Atheïsten en Vrijgeesten ; bijzonder als zij hunne rol zoo wel gespeeld hebben , dat zij het braadspit van hunne huisselijke en wereldsche zaken ook geheel in de asch gedraaid hebben, en het daarmede na alles in het honderd loopt, gelijk men dat niet zelden ziet gebeuren , om dat de vloek Gods zulke slimme huichelaars toch overal op de hielen zit. Helaas! wat is het dan een deerniswaardige en gansch verschrikkelijke staat! Hoe ware het immers zulke menschen niet beter, indien zij nooit geboren waren geweest! Want ziet, terwijl «ij nn nog bezig zijn, met het fcleine overschot van hunne desperate goddeloosheid, gulzig intezwelgen , naar mate zij best kunnen , en hunne verstrooide gelegenheid hnn toelaat, zoo komt de vreesselijke wraak van den Almagtigen God hen ten langen laatste, als een wervelwind, bestoken en overvaUea; en die rukt hen of geheel verhard en zorgeloos uit dit leven weg ; en dat somtijds door eenen haastigen en bitteren dood , waardoor zij als in eenen oogenblik. komen tot verwoesting : of die werpt hen allengskens of plotseling ter neder, in het geweld des Satans , die op hunne toegeschroeide en vereelde conscientiën dan losbreekt met de ijsselijkste aanvechtingen, Godslasteringen en kwellingen «schrikken en benaauwdheden, welke de zwakke geest onmogelijk kan uitstaan, al ware dezelve door de zonde, nu ook reeds zoo hard geworden, als ijzer en staal. Helaas ! wat is het dan te zeggen ! dan zijn de Hemel en de Aarde hoe onmetelijk ruim die anders ook zijn mogen, den rampzaligen huichelaar nog meer dan duizend maal te eng en te naanw: dan moet het noodwendig tot den strop , of tot het staal, vergift, vuur of water, of daar het maar best kan, om het einde en den ondergang te zoeken. O ! mijne vrienden, gij alle, die dit ons schrijven met aandacht leest, merkt toch wel ter dege op bij uw zeiven, hoe schoon deze weg eerst begonnen werd , die nu op het laatst zoo droevig naar beneden afloopt. Zij begonnen het eerst met de Wet en met de beloften ; en zij eindigen het nu met de helle en met eene eindelooze verdoemenis, welke zoo veel onverdragelijker voor hen zal vallen, als zij te gruwelijker en tegen zoo veel meer licht en genade gezondigd hebben. Gelukkige Turken en Heidenen! die nooit van eenige belofte des Evangeliums gehoofd hebt; maar die slechts matig en regt vaardig altijd hebt gezocht te leven, naar het enkele licht der natuur. Wat zal uw oordeel en uwe verdoemenis (w) in de groote eeuwigheid , zacht zijn, in vergelijking van zulke rampzalige Christenen ! Is het dan nu niet wel gewis en waarachtig , het geen de Schrift zegt, dat het goede woord des Evangeliums sommigen zoo wel eene reuke des doods ten dood is, als aan anderen eene reuke des levens ten leven? Ja laat een ieder hier ook wel acht op geven, dat deze zware val der geveinsden zoo niet in eenen dag geboren (vj neen ! maar allengskens, van ligte en kleine beginselen, over hen gekomen is, en (u) Zie Bom 1 en 2: 12a. Matth. 11 : 24. (v) En ook zeldzaam tot dat uiterste komt, en nog zeldzamer aan deze zijde der Eeuwigheid openbaar wordt , vooral in eenen tijd waarin de meer algemeen hecrschende denkwijze , (hoe verschillend dan ook weder gewijzigd), verre is afgeweken van het allerheiligst geloof in Christus ter reglvaardigheid ; (Bom. 10 : 10. Joh. 6s 14. Joh. 6 : 35.) van dcszelfs noodzakelijke voorbereiding in het hart, door ware Geestelijke overtuiging van sonde , en hoogste doemschuldigheid ; (Joh. 16 : 8. Bom. S i 19. Gal, 5: 10) van deszclfs wezenlijke eigenschappen, en dat het hun even eens vergaan is, als met iemand, die afglijdt van eenen hoogen berg, welke allengskens hoe langer boe stijlder naar beneden afloopt: hij glijdt in het eerst zacht en gemakkelijk genoeg; doch eer hij onafscheidelijke uitwerkselen en vruchten, als zijnde aldus ttm vens , eene ware wedergeboorte uit den Geest, eene hartgron digeonberouwelijke bekeering tot zaligheid ,in welk nieuwe kart, nieuwe kinderlijke gehoorzaamheid en godzaligheid, niet anders dan waarheid en getrouwheid kan bevonden worden, dat alles wat de Waarachtige en Getrouwe God, dezen, niet maar alleen vermaant , maar van dezen getuigt en hun belooft, en, alzoo dus, toetsteen is van het opregt geloof. Job. 5: 66, 8 Cor. S: 17. Ezeck 56: 25-27. Hehr. 10< 16. Bom. 8 : 1,9, 14 en verv. Gal. 5 : 24. Rom. 5: 51. 6: 1, 2. 1 Joh. 2 ! 186. vergel met 4: 16 - 19. Bom. $ : S. 8: 28 en verv. Matth. 6: 24. Bom. 6:1, 24. Jac. 2: 26. Heid. Cat. Vr. en Antw. 1. Zond. 24, Vr. 1 , Antw. 64. Afd. 35. Ach hoe veel, hetwelk met het eenige Ware geloof ter regtvaardigbeid , met dc daaruit alléén en zeker voortvloeijende ware liefde en godzaligheid (Gal. 3: 3, G) volstrekt onbestaanbaar is , en, volgens dat Woord, waar naar elk geoordeeld zal worden, een zeker bewijs is van gemis van dat eenige noodige, wordt er wel niet, zelfs in het dagelijks en doorgaand bestaan en leven, in zich zeiven en anderen aangemerkt en behandeld , als zeer wel met Godsdienst vereeni gbaar te zijn, en bestaanbaar met een goed Christen te wezen t wanneer het Evangelie, strijdig met de Waarheid Gods en het Heilig Bloed van Gods Eeniggeboren Zoon, beschonwd en behandeld wordt als aan de genen die onder deszelfs bediening zich bevinden', van kindsbeen (Joh. 5 : 6a!) af, meerder (of ook minder) van Godswege te verklaren, dan aanbieding, dan eene (het dadelijk gemis, en eenen gansch tegengestelden staat en hartsgesteldheid (Efes. 2 i 5. Tit. 5 : 5) Veronderstellende en nadrukkelijk met vele woorden Gods verzekerende) aanbieding (Luk. 14: 17. Rom. ö ' 23a. 2 Cqr. S: nog eens op half weg gekomen is, zoo is zijn gang nu al zoo sterk, dat hij zich zeiven onmogelijk meer kan tegenhouden, maar nn voort moet, of bij wil of niet; tot dat hij onder den weg reeds op eene jammerlijke 20. Soa. 14: 6. Hebr. 7> 25. Job. 6: 63 . 64. 4: 14. Hand. 13i 39. 16: 51 ) aanbieding van Christus den Eenigen en Volmaakten Zoen-Middelaar , met alles wat Hij tot in den dood des Kruises voldaan en verworven heeft, geheel en voor eenwig > om even alzoo naar en op dat Goddelijk getuigenis , als gemist wordend, en volstrekt onmisbaar, door een boetvaardig (tuk. 18 : 13. Matth. 11: 28) opregt hartegeloof in den Gekruisigden Christus , ter regtvsardigheid voor God ten leven . als ecue hem van den Waarachtigen God aangebodene en > als zoodanig door zijnen Doop bezegelde > vrije. onberouwelijke, en onuitsprekelijke genade-gave aangenomen te werden: (Joh. 1: 12. 5i 33, 56. Jes. BS: 1, 2. Rom. 4: 3. 10; 10 ) Zoo dus, dat alle die zielzaligende, hartbekeerende en heiligende , eigenaardige , onafscheidelijke uitwerkselen en vruchten , dadeli jk en immer daaruit voortvloeijen, (Joh. 4 i 14) die, door den Geest der Waarheid , overal in het Woord door Hem ingegeven , en dns even alzoo , in het hart, waarin Hij die ware zonde' en ellende- overtuiging , en vervol, gens dat ware geloof werkt en bewaart, onmiddelijk , als nooit bij een eenigen feilende , uitwerkselen en vruchten daaraan verbonden worden. Dewijl Hij alleen door dat geloof het Wt reinigt , om daarin eeuwig intewonen en te werken, als in Zijnen tempel, als eene woonstede Gods in den Geest waarin Christus woont door het geloof, (Hand. 18: 9. Ezech. 56: 23-27. lCor.6: 19,20. Efes.2.- 22. 3. 16, 17. Gal. 2: 20 , 21. Gal.6 i 14 • 16) en alle andere beschouwing[enbehandelingva.n den inhoud en der verklaring des H. Evangeliums, aan den zondaar , die daaronder geboren wordt en opgroeit, en alzoo , van het zaligmakend Geloof, het hart, dat zelfde hart doet blijven , van welks gcdichfsel en bedenken het H. Woord des Waaracb- wijze hals en beenen gebroken heeft, eer hij nog eens beneden is. O ! indien er elders een gevaarlijk en zielverwoestend ding in de wereld is, waar de menschen zich zeiven met de hoogste zorgvuldigheid altijd voor moeten wachten, zoo is het voorzeker de geveinsdheid ; en tigen Gods getuigt; (Gen. 6: 8. 8: 216. Jcr. 17: 9. Joh 5: 6a. Rom. 8: 6. 8.) zoo kan ei - zeer wel met zulk een hart en natuur overeenkomstig, ■ onder de bediening van het geen Evangelie en Christendon genaamd wordt > veel schijn' geloof en gedaante van Godsdienst en deugd, vanliefde en van goede werken, zelfs wel van godzaligheid, ijver en naauwgezetheid zijn. ( i Cor. 13: 1-3. Col. 2. 23. Luk. 18: 11, 12. Mark: 10: 17 en verv. Rom. 10: 2. Filip. 5: 6. Gal. 3:2.4. Christus, en het geen dan ook nog genade genaamd wordt, wordt dan immers ook geenszins buiten gesloten I) . maar met dat alles zal dan nogtans , bij den eenen wel minder.schijnend , bij den anderen meerder, bij velen veel, zoo wel uitwendig als vooral inwendig, daarmede vereenigd blijven, en, in zich zeiven , en in onderen, met het karacter van eenen die een Christen naar den gekruisigden Christus Gods , genoemd wordt I zeer wel bestaanbaar , onschuldig geoorloofd , zoo niet wel zelfs pligtmatig geacht worden, wat nog. tans, volgens bet Heilig Woord der Waarheid Gods, met den nieuwen staat en het nieuwe hart, met het heersehend bestaan en den doorgaanden wandel van eenen Christen in der waarheid, nit het eenige , ware, nieuwe, zuivere beginsel (Gal. 8: 8,6. Jok. 3 > 66.) volstrekt onbestaanbaar , onvereenigbaar is. En naar mate nu, ten gevolge mede van eene zoodanige beschouwing en behandeling van het Evangelie , en alzoo van het Geloof, als welke ik boven aanduidde met het woord meerder (of ook minder) dan aanbieding das seXft, of van den anderen kant slechts (bekendmaking) naar mate nu, zeide ik , zoodanig eene denk. zins* en leef-wij ze, meer algemeen heerschende is , zou het dan niet iets zeer buitengemeen ergerlijks moeten zijn , waardoor men zelfs wereld is, waar de menschen zich wel allermeest de zoodanige, die baar grond en beginsel beeft, uit bet los en ongefundeerd toeëigenen van de Heilige beloften des Evangeliums; want deze dierbare paarien zijn alle te zamen gebeel rood geverwd in bet Bloed van den Eeuwigen Zoon Gods; en zijn daarom veel te kostelijk, om er mede te spelen, (w) Vervloekt zij de band, en zij verdorre terstond, en op de gedachte zou komen, dat men zelf' nog, zoo wel als Nihodemus > (Joh. 5) in eenerlei weg als de Tollenaar (Lult. 18. Rom. 4:8. iO-* 10.) die wedergeboorte en bekeering nog noodig heeft. over welke er blijdschap is in den Hemel .bij de geenszins alwetende Engelen Gods .' (Luk. 18. Rom. 8: 89) ; of dat deze en gene , openbaar was geworden , een onopregte belijder , een waan geloovige, geen Christen in der waarheid te zijn ;dat men niet van denzelven, bij leven en na afsterven, zoo wel als van zich zeiven , en van wie al niet,! de verwachting van een zalig wederzien in een beter leven , zon koesteren, en zelfs achten dat dit tot den aard der liefde beboort, maar geenszins tot die veler* lei valsche overleggingen , waarmede men zicb zeiven en malkander bedriegt ten verderve l Jak. 11 22. 2 Thess. 2 : 10 en verv. (if) En dit doet'nogcaos een ieder, die zicb zalven, zijne 'kinderen en anderen de Evangelie-verklaring, eo belofte (Hand. ai 39) aan den zondaar tot wien dit Woord gebragt woedt, of, hst gum hetzelfde is, aan den gene, die onder desselfs bediening 'geboren wordt en opgroeit; en dus den staat en de natuur van eenen zondaar althans die ondsr het Christendom wordt geboren en opgevoed; en dua ook het Geloof, anders voorstelt, dia zoo sis het ia het Heilig Woord der Waarheid God» is! Zie de vorige aanm. Eerst eerst, in de levendige overtuiging van een goddelooze, neg neg een goddelooiè *» zijn, moeten wij voor God in ons geweten geregtvaardlgd worden uit den geloove (Rom. 4-5. Luk. 18: 13, 14*. Rom- 5» - en verv. Hebr. 10: 14 en verv. vooral Va. aaa ea verv.) eer dat ééoig zon. daar, (wat ea wie hij ook schijne en heete te zijn), dat htilgesd worde melaatsen, die deee heilige dingen onboetvaardig en ruwelijk aantast! Went bet allerminste kwaad het geen daarvan komen kan, is, dat de genen die te voren gingen in eenige bekommernis en verlegenheid over zich zei ven, aanstonds als zij maar hunne dat ia de belofte van bet Evangelie begrepen ia (en hem, niet minder maar ook niet meerder dan aangeboden, en als zoodanig door den Kinderdoop verzegeld is, en dac de menschwordinj, den Kruis, dood van Gods Eenwigen Zoon heeft moeten kotten!!), alt reeds het zijne beschonwe en behandele, en das achten zou die weder, geboorte, die bekeering niet noodig te hebben. Zie aanm. z. Wie zal dorsten, dan naar het gene men overtuigd is te missen en hem onmisbaar te zijn? joh. 6: 35 , 53 , 54» ■ Men peiozeeensop de Ge* lijkenis van Jezus, Malta. 13. en bijzonder, bij tegenstelling, daaraf, wat toch Wit dat beteekent Vs. 5, „daar het niet veel aarde bad," en vervolgens ,,ora dat het geen diepte van aarde had," ver. gel. niet Vs. ao en si ? en daar tegen over t wac dan toch wel die „goede aarde** beteekene v«. 8, 33? men neme eens,* moge het zijn, in ernstige overweging, onder biddend opzien tot den Geest der Waarheid, of het antwoord van den God der Waarheid niet ge. lezen wordt. Matth. li .- iSa. Jes. 55: sa, 2a. Onenb. 12: 17b. 21: 6b. (vergel. met Joh. 16: 8. <5: 45. Efes. z: 19, 90, a: Bh ) vooral Hand. 2: 37 en Luk. 18: 13 en dergelijke; en van welk een eeuwig aanbelang, in de keus van twee verbazende uitersten, of, dat „niet veel," dat „geen diepte* van aarde te hebben, of die goede aarde, slj, waarvan dan toch immers alles vervolgens afhaugtV.\ welke goede weike diepte van aarde dan toch immers volstrekt vercischt ■wordt, aleer, dat Evangelie-Woord , hetwelk het groot Goddelijk aanbod, van hetgeeu door het Heilig Bloed dei Eeuwigen Zoons Gods moeste verworven worden, hem betuigt, en door H. Doopwa. ter bezegelt,- (gelijk het zaad in eene, niet maar even oppervlakkig geroerde, maar diepdoorpioegde wei-toebereide aarde en een diep. aan alle zijden in den grond zich uitbreidende vast en blijvend ge. wortelde, en aldus stevige en£vruchtea.Vébrtbrengende plant,) een geloof wordt, dat wortel en leven CJoh, «r 53. 54) in zich zeiven heeft, en, door liefde gedrongen, door dien Geest der aanneming ut band gelegd hebben , op eene losse wijze, aan dezen boom dee kennisse des goeds en des kwaads, genoegzaam in eens alle hunne bekommernissen en overtuigingen van zonde wederom verliezen, en dan allengskens ongevoelig wederkeeren , niet slechts tot eenen gerusten , kind Joh. 1:1*. Rom. 8: 14 en ver», vruchten voortbrengt, eener onberouwelijke bekeering tot zaligheid waardig, en waardoor, dednre prijs des Bloeds des Zoons Gods, de krachtdadige werking ven den Heiligen Geest, door het Heilig Woord Gods, waardoor de Vader verheerlijkt wordt. Joh. 15: s, 8. 1 Cor. 6: 10, zo. Efes. 1. 2: i.io. 1 Peer. as o£. Daartegen over zie men eens regt ernstig intedenken, op eene gedaante van deugd, liefde, godzaligheld, die al gansch niet zeer gemeen zal zijn, zoo zij die van den twaalfden van Jezus bijzonderste dilcipelea zal evenaren, die altoos bij Hem was,' •lies van Hem ztg en hoorde, het Evangelie Zijnes Koningrijks pre* dikte en met wonderen bevestigde, die 3 jaren lang en dat dagelijks ja geduriglijk , eeu medegenoot van dat heiligste gezelschap was, den naam en den waan dien hij had, in al zijne taal ea door geheel zijn bestaan en wandel scheen te bevestigen, zoo zelfs dat hij, bij de elf opregt geloovigen, (die de verborgenheden des Koningrijks, de dingen die des Geestes Gods zijn, geleerd hadden: (Matth. 13: 11, 16: 17. Joh. 6: 44, 45. 1 Cor. 2: 14) eu ook al zoo lang geweten hadden dat er een schijn en waangeloovige ónder hen was,(Joh. 6: 64 en verv.) dat hij nogtanstot ia den laats ten nacht, bij niet één van dezen, voor den zoodanige zelfs maar verdacht gebonden werd. Hiermede vergelijke men nog eens t Cor. 13: 1*3. Col. a l 83. en de andere, nit dnizeode dergelijke, in de vorige aanmerking aangehaalde Schrift, pil. Bedenke alzoo, welk eene gedaante er dua vereenigd kan sijs, met zulk een schijn, en waangeloof, alt dat ontvangen ia van het Evangelie- Woord, niet zonder belangstelling ,met veel .belangstelling, de Heer zegt „met vreugde," en dit gansch niet onnatnurlijk aan het eigenlievend hare, zoo als het van nature ial (Jer. 171 9. Jak. 11 22. Gen. 6: 5. Rom. 8: 6 - 8). En van waar is dat nn? Er is immers bij dien vaan, ook alle schijn van een regt-geloovig ontvangen van Evangelie-Woord en beloften, gepaard met alle gedaante van goede werken enz., als of die a/1 het maar zelfs tot een* veel zorgeloozer, hoogmóediger etl gevaarlijker slaat, dan waarin zij te voren geweest zijn ; aangezien zij nü doorgaans daar heen wandelen, ia eene ijdele verbeelding van hnnne genade, en van hun Christendom, en bij zich zeiven, met die van Laödicea, nu rijk ende vcrruKt zijn, ende genes dinga gebrek hebben, Openb. 3: 17. Waar door zij dan ook'naar geene bekeering verder meer omzien, dewijl zij zich nu laten voorstaan . dat zij reeds goede geloovigen zijn ; en dus begeeren zij dan nu ook geen verder onderzoek meer te doen omtrent hunnen staat, daar zij dit wei k niet meer achten noodig te hebben , of indien zij naderhand al niet geheel gerust zijn , ware geloof, vruchten van dien boom waren? jak. 17 .19. Gal. 5:5, 6. van waar dan? Immers om dat het met dat alles het oude kart is en blijft; de Heere Heere zegt.' „om dal het niet veel, om dat bet, geen diepte, van aarde bad." Nu denke men dan nog eens weder in, op het gene aangemerkt la over dat : meerder of iets anders, dan Goddelijk 'gegeven en verzegeld aanbod; belofte Hand. af $9. Luk. 14:16. duidelijk in den tin Van aanbieding , voorstel van het Verbond vanv-.ljcen onberouwelijke Genade iu liet Bloed vsn Christus, om het, even mlzet geloovlg aanteoemen jes. 55: 1,1. Rom- 4 : 5. En peinze nn nog eens weder (mogt het zijn in opregten ernst onder biddend uitzito, mar den Geest der Waarheid), op het gene boven it opgemerkt aangaande ; die goede aarde die diepte van aarde, met aanhaling van Matth. 11: aSa en de andere, nit eene groote menigte dergelijke Schrift?!!, daarbij gevoegd;en zij toch, om der ziele wille! niet te bevreesd van niet staande te zullen kannen blijven, maar zeer diep voor God te zullen moéten nedervallen, als DAT eens waarheid ware, en de Waarheid (als het eenige redmiddel) zal moeten staande blijven! men zij toch niet te bevreesd voor eene overtuiging die de grondslag en de ziel is van eene gemoedsgesteldheid, door den Chrlstns Gods geteekend. Mate. 11, 38a. Openb. sas 17» om dat God hen somtijds nog al eenen gerulmen tijd laat leven onder eene ontwaakte consciëntie , en onder getrouwe ontdekkende middelen, zoo ziet men nogtans veel maal, dat de bekommernissen en de verlegenheid van de zoodanigen evenwel nooit regt doorbreken : waarvan dit al veel de oorzaak is, om dat het losse en verkeerde werk, het geen zij eens en meermalen hebben gehad, met de voorkomende beloken (x) op eene wijze zoo als te voren van ons is en vooral Matth. ia: 13 gevolgd van Vs. 14a gelijk Openb, 21; 6a Joh. 6t 45. Filip. XI 29. Efes. 1.* 19, 20. 2: 8 en verv.; maar zij daarentegen veel meer en zeer bevreesd voor dat, wat de Heeie Heere spreekt, van zoo velen die in Zijne Gemeente verkeeren en den naam hebben dat zij leven, maar ze zijn dood Openb. 3: 1718. van zoo velen tegen over weinigen, verhoerende in hit Chris» tendom, Matth. 7; 13, en verv. vooral ook Vs, 12, 23, 25 en 27; en in zijn zoo nadrukkelijk bevestigend antwoord. Lnk. 131 24 en verv. en bedenke het gewigt van deze, en andere, in al het aangemerkte, begrepene waarheden, voor dat gene, dat tegen over.* Bier veels eene goede diepte van aarde beteekene, waarvan alles verder afhangt! op dat er dat geloove moge zijn, dat, in plaats van geen, al wortel en leven in zich zeiven heeft; in plaats van waan benevens allen schijn en toch geen vracht uit den waren wortel is, daar en tegen van den waren boom, waarlijk vrachten, vrachten van het eenige ware ziel-zaligend hart-bekeerend en heiligend geloof voortbrengt, en, blijft, blijft tot in het eeuwige leven'. Joh. 4: 14, in plaats van dat, dat maar veer eenen tijd lil in zoo velen, die in het oude hart het woord ontvangen, met vieugde! en zullen meenen integaan, maar niet kunnen ingaan ! o Wat zal dat zijn ! Luk. 13; 24.28. (X) Zoo wel over het regt gebruik, hetwelk door de ware geloovigen van voorkomende beloften behoort gemaakt te worden, als over het misbruik, van dezelve door waangeloovigen, om zich daarop gerust te'stellen'r betrekkelijk dit eeo en ander, zullen wij misschien bijvoorkomende gelegenheid eenige aanmerkingen mededeelen. tijds zelfs wel tot hunnen dood toe, zeer ongelukkig gaan kwijnen , zonder ooit regt gezond of ongezond te zijn ; en daar zij dan eindelijk ook nog wel droevig aan kannen sterven, indien zij de regte en eenige hulpmiddelen , tot hanne genezing, weigeren te gebruiken. Het is helaas! grootelijks te vreezen, dat er hedendaags in onze Laödiceesche Kerk, waaruit de Heere, reeds zoo ver met Zijnen Geest is geweken* mogelijk eene aanmerkelijke menigte van zoodanige ongelukkige menschen zal gevonden worden, die of groote inbeeldingen van hunnen staat en van hun Christendom hebben ; of die als in eenen midden-staat, laar heen leven, zijnde door eenig gemeen werk, ietwelk zij met zicb zeiven en met de beloften wel ens gehad hebben. gerust en zorgeloos in den grond nn hunne harten , en nogtans evenwel meer of min lekommerd , in hunne conscientien , en het kan zeer igt gebeuren. dat dezulke bij onervarenen, of bij lie hun gelijk zijn, voor. ware bekommerden en ding en eigenschappen, vooral ook io deszelfi dadelijke en blij. vende uitwerkselen, en meer dergelijk, Talles zonder een titttl of jota onderscheid, overeenkomende met het geen het Woord der Waarheid van dit alles getuigt), de verzegeling dus eerst na, onmid* delijk na het geloof, de verzegeling heeft van den H. Geest der belofte, nit Wieo dat alles i», overeenkomstig met bet Woord dat nit Hem is, en die in dien nieuwen geest bli ft inwonen en werken. Kfes.j: 13, 14,zie Staten Overzet, op het woord na, a Cor. li 21, 22. 5: 5. Rom. 8> 14, ld. Job. 4.* 140. vergel. Vs. 14*. Ezech.30": 25a veigel, Vs. 25& 26, a7. Gal. 5: 5, 6a, vergel. 6b, Efes. af S, 9, soa.' vetgel. 10b, 1 joh. 3: 27. 41 1%, 3: 14. 4: ae, ff, vergelijk veeral 511,2. zwak-geloovigen, gehouden worden, om dat zij van buiten daar zoo eenigzins een zweemsel naar hebben. Ja die reeds eenig onderscheiden licht van den Heere hebben, maar die nogtans der zoodanigen staat en gesteldheid , van den grond op, niet regt kennen, zullen somtijds ook al vrij gunstig met hen handelen: gelijk dan ook het beoordeelen en behandelen, van der menschen staat, wanneer zij zoo zeer geene klarë Blijken Van bedrog en van geveinsdheid van zich geven , zekerlijk een zwaar werk is, en van het uiterste gewigt, daar men aan den eenen en aan den anderen kant, nooit voorzigtig genoeg, in kan omgaan. Waaróm , het waarlijk zeer droevig is om aantezien, dat allerhande slag van menschen , zich dat groote werk, in dezen tijd , zoo ligt durven onderwinden, en dat even eens ter hand nemen, als of zij met die kunst geboren waren. Eer wij evenwel deze Verhandeling eindigen, dunkt het ons noodzakelijk te wezen, dat wij hier ten nutte van den Waarden Lezer en bijzon-' der van de bekommerden en ware zwak-geloovigen (s) onder des Heeren volk, die anders door de dingen, (x) Door dit woord zwahgeloovi.jen , worde niet verstaan het geloof in Christus ter regtvaardigheid, (Rom. 4:8. 10 : 10.) van welke oneindig gewigtige zaak (Joh. 6 : 83 . 84. Gal. 2 < 20) dit en dergelijk woord, nergens in de H. Schrift gebruikt wordt: maar , bf met opzigt tot het niet of al geoorloofde van eenige zaak, Rom 14: 1 j bf ten aanzien van een of ander Werk of uitkomst van Goddelijk Alvermogen ter vervulling van bet geen, naar Zijn Woord op Zijne Waarheid en Algenoeg- 5 * vvelke wij , aangaande de waan-geloovigen geschreven hebben, ligtelijk zeer .zonden kannen geschud en beroerd worden, (hetgeen nogtans wel verre buiten ons oogmerk is) nog eens in eenige bijzonderheden gaan aanwijzen , wat eigenlijk bet regt boetvaardig en geloovig gebruiken is van de genadige beloften des II. zaamheid , volkomen rustig verwacht móest worden; Of atth. 8' 25a, 26b; dat de Christus met hen in het Schip was, was > hoewel de mensche Jezus sliep • en hoe groot ook de , slechts schijnbare nood was, een overvloedig voldoende en heilig verpligtcnde grond, van een gansch rustig vertrouwen , dat zij niet zouden vergaan; en, niettegenstaande hun geloof en hnn vertrouwen in hunne bede uitgedrukt, was hunne Alein-geloo» vighcid , van Welke niemand minder dan de Amen , de Waarachtige , Getrouwe en Almaglige , de Christus Gods , het Voorwerp was , zeer te bestraffen, gelijk zij ook daarover beschaamd, vernederd werden, door dien Getrouwe , ten hunnen nutte, eu, tot wier leering al niet 1 Even alzoo is het bij Matth. 14 : 50, SI. In het begeerd, en, met diepe heilige wijsheid en goeder* tïcrenheid verkregen bevel van den Heere lag nu tevens Zijne belofte begrepen , als eene voldoende, heilig verpligtende grond van vertrouwen. Hoe trouw werd de .discipel bestraft, en gewis in zijn harte beschaamd en verootmoedigd , niét alleen over zijne kleingeloovigheid op het water, maar ook zeker, dat hij in het schip en Vervolgens niet levendig genoeg daaraan gedachtig'Was geweest dat de sterkte van dat geloof, elk oogenblik af Jiankelijk Was van dien Heer en Zijhen Geest , uit Wien het nri , door die verandering op het water, zoo veel te bevindclij* ker bleek , in die mate toen in hem geweest te zijn. Zoo leert de Heere! Joh. IS : 5. Even alzoo heeft de zwak geloovig» 'beid, bij een iegelijk der genen die door harte geloof ter regt* vaardigheid in Christus zijn en door dat geloof in Hem leven Rom. 3.- 266. Filip. 3-' 9. Gal. 2: 20. Rom. li 176; — Evangeliums, zoo als des Heer en Geest dat werkt, in de harten van alle ware geloovigen , die met Christus inwendig vereenigd zijn, en die al hunne zaligheid door Hem ontvangen uit de beloften. Indien de Heere hun licht en genade belieft te geven, om daarop te letten, dan zullen zij zien , dat hun staat zeer meermalen plaats ten Aanzien van eene volkomen rustige verwachting vaU > onderwerping, o vergif'te , toevertrouwen a ah den Heere hunnen God , door en in den Heere hunne Gcregtigheid (Jer.25: 66) op alle Goddelijk» beloften , alléén en zeker , aan alle en elk geloovig», met de htm door den Geest des gelooft ge* eigende gemeenschap aan Christus en Zijne Gcregtigheid, ge. schonken 1 Cor. 1 :20. 2 Pet. 1:5,4. 1 Pet. 1: 21. Rom. 5< 1, 2 , 11. 8 : 51 , 53 en verv. : en alzoo alléén, in ae«e eenige mogelijke , van God gestelde heils-crdc , en dus etTitpn „met een waarachtig" opregt „hart in volle verzekerdheid des geloofs," (de» geloofs ter regtvaardigheid in Christus) voor ziek als de zijne te gebruiken, (fleur. 10:22. Rom. 8: 28 en verv. Filip. 4:6, 7. vergel. 1: 6 en verv. Vs. 29. 5 : 17 , 20, 21.) 4 l 4. Zie look Ps. 23: la het leven door hetgcloof ter regtvaardigheid, tof gemeenschap; en Vs. 11 en verv. het geloofs vertrouwen op en verwachten van het heil en alle toezeggingen, kern alléén en zeker in en met die gemeenschap aan den Heer , als Zijnen Herder, deelachtig en beloofd ; even alzoo Klaagl. 3 i 24a en 24b en op ontelbare pU. zie ook Jes. 80: lOi Hebr. 6: 17-20. Zonder tot eenwige schade der ziel, met een leven in deze groote zonde , den eenige mogelijken , van den Heiligen God, door het zoenbloed Zijnes Geliefden Zoons geopenden weg tot Hem , en de vast- en voorgestelde heils-orde, omtekeeren , kan derhalve , bet gebruikmaken voor zich al» reeds het zijne van eenig heilgoed j het leven door het geloof op Gods beloften, alleen ia «erre ea wezenlijk f van dien der geveinsden en waangeloovigen onderscheiden is. 1. Die op regt geloovig met de beloften werkt, die mist altijd in zich zeiven de genade der beloften, of het beloofde goed en heil, dat ons in de beloften van God wordt aangeboden, en die heeft daar- en met de gemeenschap aan Christus en Zijne volmaakte genoegdoening voor de zonde, en geregtigheid ten leven , geschon hen wordende; en dus de zwakheid en strijd des geloofs op deze gegevene beloften ; eerst en alleen plaats hebben, bij de volle verzekerdheid des geloofs ter regtvaardigheid. Dit laatste vinden wij (gelijk trouwens doorgaans bij alle ware geloovigen in de H. schrift, zelfs Ps. 88 zie Vs. 1.) dit laatste , zeide ik , vinden wij , bij voorbeeld, onbeneveld , ongeschokt onder het klaar en krachtdadig licht van den inwonenden Geest des waren Geloofs (Zond. 80) in Ps. 42. 4Svt doch het andere Zwak en strijdende , ziek zeiven deswege , Vs. 7 , 12. 431 S. bij toenemend geloofs-licht en kracht, veroordeelende , verootmoedigende, als zijnde dat zoo zondige kleingeloof, (waarvan God , Zijn God het Voorwerp is) nit zijne oude natuur, krijgvoerende tegen de vereering van Zijnen God , met volkomen rustig geloofsvertrouwen en onderwerping. (Rom. 8 i 7. 7 : 14 - 26) Daarentegen vinden wij , benevens het leven des geloofs ten aanzien zijner waarachtige zalige ver honds-gemeenscliap aan en met den Heere Zijnen Herder, ook het geloofsvertrouwen op alle Zijne, in en met deze hem geëigende gemeenschap , gesehonkene onberouwelijke genade-giften en toezeggingen , in alle deszelfs klaarheid en kracht Ps. 23. 18. 62. 131. enz. Zoo ook Micha 7 17 en verv. Hab. 5:17-19 Bij gedurige afwisseling Ps. 73. 119. En in een bijzonder geval Gen. 22. versterkt (verv. Hoofdst, 20) versterkt zijnde yn het geloof, gevende Gode de eere (van gelooft) Rom.- 4: 19 , 20, 1 Cor 1 : 30, 31. 4: 7. Christus, noch zich zeiven, noch den weg der zaligheid regt kennen; en die over deze hunne geestelijke blindheid, waarlijk van harte verlegen zijn» (e) Is het eene belofte van heiligheid o£ regtvaardig»heid, zij moet dan immers noodzakelijk, voor goddelooze , onheilige. en onregtvaardige zondaren zijn , die van alle heiligheid en geregtigheid, in zich zeiven, gansch ontbloot zijn. (d) Indien eene be- (c) Openb. %■■ ff, 18. Je). 411 17. 41; 7, 16. joh. 6: 45, 4Ó. vergel. 2 Cor. 4; <5. — In geioufa-gemeenschap, joh. 1: $. vergel. het vorige en volg. Cd) H«br. 8; 10—12. Ezech. 36; 25 .27. Deze en dergelijk» beloften, je aile heilgoederen en toezeggingen die de ware gelooyigen reeds in dadelijke gemeenschap zijn deelachtig geworden (3 Cor. i: 20 en verv.) behooien. zonder uitzondering ook niet van het allerminste, in den zin van waarachtige, welmeenende, Goodelijke aanbieding (Hand. 2: 39. Luk. 141 17) tot de aankondiging van het Evangelie, aan alle anderen, door wie dezelve op grond der Goddelijke Waarheid, gebruikt moeten worden. 1. Ia de allereerste plaats als teilsteenen, en onbetwijfelbare bewijzen, dat zij neg mitsen, hetgeen de Waarachtige God verklaart, ia een iegelijk (hij zij klein of groot, aanzienlijk of gering, van uitgebreide of mindere wetenschap, (x Cor. 1118—31. 13! i»sO in een iegelijk, die tet zaligheid gellid wordt, hier in dexen tijd te zullen gevondin werden - en aldus, alt Goddelijke verklaringen en beschrijvingen van dm tegengestelden, zonde-en ellende-staat, waarin zij neg yerkieren, en voortgaan in eenbestaan in leven, in regtstrtekschen strijd met Zijne Heilig» hVet, Matth. 22 s 37—40, en met Zijn Heilig alle genade- en zaligheid bevattend, in in Kinderdoop nog persoonlijk beteekind en bezegeld Evangelie-aanbod. Hand. 131 38, 39. Rom. t < 17. vergel. 3: 31. Hebr. 8, 10-12. Gal. $1 4, 5. 3. Verder alt Gtddelijkt verklaringen van den rijkdom der gemade , die Hij, overeenkomstig de ware gesteldheid van eeoea ZONDAARS na at en natuur, niet alleen ietr maar ook tot het hart-ea lo* lofte van geestelijke kracht of sterkte, zoo is zij immers voor ellendige of onmagtige zondaren, die van ven-bekeerend zielzaligend geloof in Christus ter regtvaardigheid, aak grond van het geen Zijn geliefde Zoon aan het kruis volbragt heeft , bescaaubaar én vereenigd met de openbaring van den hoogsten luister van alle zijne Goddelijke deugden (a Cor, 4: <5A) kan en wil en zal bewijzen en verheerlijken, (aan wie? aan hen\? aan haar? dit laat het Woord dezer aankondiging, tot na dat geloof, met diepte des rijk. doms der Goddelijke Wijsheid in het midden, maar verzekert op alle wijze) aan «y«n zulke schuldige, zondige, alles dings gebrek hebbende voorwerpen. — Ziet, bevindt, erkent nu iemand zich zeiven zulk een zondaar nog te lijn, als het Woord van God overal en op allerlei wijze, allen beschrijft, die nog niet door dac eenige wars geloof in Christus lijn, (Rom. 3: 19 en vervolg. 81 7, 8. joh. 3: 6a. Gen. 6: 5. 1 Cor. ai 14. Jer. 17; 9, vergel. Ts. 5 en verv. 2 Thess. si 10A. Efes. si 3.) bevindt zich iemand waarlijk zoodanig voorwerp te sijn, als ook in die Evangelie-beloften selve door den Waarachtigen God verondersteld en beschreven worden; en, toe zijne bekeeting en zaligheid, al de uitnemende grootheid en rijkdom dier eenwig aanbiddelijke-Goddelijke Genade volstrektelijk te behoeven, terwijl bij de allergeringste Zijner tijdelijke gaven in den sterkst mogelijken zin verbeurd, en het eeuwig verderf vso Zijn aangezigt en van de heerlijkheid Zijner sterkte (Rom. 3:4.6. 2 Thess. s: 8, 9) duizend- duizend.voadig waardig is, en, (met zoodanig bestaan en gedrag, Jegens znlk eenen God en Christus Gods, omtrent zulk eene goede, wijze, heilige en regtvaardige Wet (Hat- ts: 37enz Gai. 3 j zo. Rom. 7.- 12) en omtrent znlk eene Goddelijke-Evangelie-aan bieding) nog eiken oogenblik op nienw verdient ƒ terwijl nogtans' zijn hart uitgaat naar die Goddelijke genade, die hij deer het geloof, die hij tot het eenige ware geloof, als eene onberouwelijke Jbekeering tot zaligheid, noodig heeft, en dit in alle znlke Goddelijke verkil, ringeu worde voorgesteld en toegezegd (wel niet, alsfmet name , aaa hem of haar; dtn zon hij de Gods-belofte, welktr dadelijke vervulling toch gekend en bevonden stoet worden zender vervulling in zijn persoon, reeds als vervulling behandelen en dus toonen dat bet hem daarom in der waarheid niet te doen is, gelijk een bidder alleen mtt dl Hf feu, wien het siet oa bet eutvangte, gelijk een int zich zeiven niets vermogen. Of is bet eene belofte van troost en van blijdschap, van vrede en van ge- geheelde zoeker wien het om het vinden ven eene gemiat-wordende en onmisbare zaak, niet in der waarheid te doen is. Matth. 7: 7, 8. Het laatste ia de toets, zal het bewijs moeten 2ijn van het eerste; want God is waarachtig 1 Vergel. Jes. 58: a, 3. Pt, 78: 34-37. Ziet en gevoelt iemand dan al die Goddelijke genade nog noodig te hebben, die aan even zoodanige hoogschuldige,diepbedorvtne alles-onwaardige, en alles-behoevende zondaren, als allo menschen zijn, in wie die beloften niet reeds letterlijk vervuld zijn (1 Cor. 6: 11. tCor. S: 17. Tic 3: 3 en verv.) en als hij zich zeiven bevindt, door alen genade- en waarheid.vollen God, verklaard en beloofd wordt, hier in dezen tijd bewezen en verheerlijkt te zullen worden; dan strekken zoodanige Goddelijke getuigenissen en beloften, onder de verborgene invloeden van den Geest der genade en der gebeden (Zach. zs{ 10) om den znlken te wekken, te dringen, te lokken en aantemoedigen, om (onder een ijverig gebruik van de Goddelijk-verordende middelen (die dan, maar ook dan eerst in der waarheid, als niet meerder noch minder, dan van God gegevene genademiddelen, met aandrang en dorst (Ier ziele, gebruikt worden) als een arme onwaardige, alles het tegengestelde verdiend hebbende, met het oog op de volmaakte zoenverdiensten van Christus, smeekingen te spreken, tot den levenden God en Zaligmaker om den Geest der genade, der ware zonde-evertuiging (want hij weet npg niet, kan en moet en zal nog niet weten van welken aard, oorsprong en bedoeling de overreding is, die er in hem ia, zoo min als de personen Mat. 18: 13. Hand. 3: 37,; 8: 28-31. 919, 11*. 16: 80 vermeld) en om den Geest dei waren geloofs; en daarom aantehoudeo, tot dat hij, (bij zijn zoeken en bidden en wat hij ook doe, geen rust vindende, in zijne volstrekt* behoefte tan dé gemeenschap aan Christus en Zijne genoegdoening en geregtigheid Joh. 6: 53, 54, welke niet door vragen maar door geloovig aannemen verkregen wordt), — tot dat hij door den Geest der Waarheid, des geloofs, leett ophouden van arbeid die niet verzadigen kan (Jes. 55: ga. Rom. 5; 4a. Joh. 6: s> Vergel. 27, 28) enhet hem genadig en krachtdadig gegeven wordt, den hem door het Woord der Waarheid Gods, onder het zegel van Zijnen Doop aangebodenen, tlt net Zijne hand, biddend hem toegereikten (t Cor. 511». Openb. rustheid, van raad en van bestuur, van bescherming en van bewaring; - (e) of wat het ook zijn moge het is er op dezelfde wijze mede gelegen; het geheele Evangelium, hetwelk niet anders dan een groot boek of register van Gods genadige belofte is, wordt immers maar alléén den armen verkondigd, Matth. 11 i 5. (f) Ja de beloften des Evangeliums zijn als de ge- 3: 20) Middelaar en Zaligmaker Jezus Christus, met Zijne volmaakte genoegdoening ea getegtigheid ten leven, mee il de Volheid Zijnet genade, zondergeld of prijs (JttMS1 • —33 zonder eenige vooraf, gaande of volgende voorwaarde, geheel en voor eeuwig, als eene vrije onberouwelijke en onuitsprekelijk*' Gave Gods (Joh. 4: 10. 6 : 32.) tvin zn als de Waarachtige en Getrouwe God Hem eenen iegelijk aanbiedc, geloovio, gbloovio aantenemen, verzegelende dat God waarachtig is ; (Joh. 3: 33. I Joh. 3 :10.) en aldus, naar Zijn , nimmer bi} een' eenigen feilend Woord, tnmiddtlijk met in na hec geloof, da vervulling van alle Zijne verklaringen en beloften een aanzien van alle en een iegelijk ware geloovige, in zich zalven, van nu aan tot den ingang ia Heerlijkheid, getrouwelijk bewaarheid vindt, Joh, 4: 14. 6:33-40, 44* en 446, 47 — 58. 8: 12. 10: 9, loi, 14, 27—30, Matth. 11:,28 en verv. 2 Joh. 3: 1 — 4, Hebr. 8 :10—12. Ezeca. 3*, 23 — 27; Ps, 130: 4. Jer. 32538 — 40. 1 Petr. x: 1 — 9. Rom. s : 1 — it. 6t'i en verv. 8: 1 — 30. Gil» j: 4, S> 6:15. 2 Coc. 5: 17. Joh. 3: 6b. Efee. t : 1 — 14. 2 Cor 1: 20. vervolg, Hebr. 6\\ 17—20, en hec geheels Woord Gods. (e) De meeste van deze in de laatste plaats aangeduide belofen of geta« talijke gaven, vertnderstellen reeds (gelijk bij voorb. Rom. 8 : 28 en verv.) het wan harte.gelief ter regtvaardigheid met deszelfs onaf. scheidelijke, van zelve volkomen met het Woord der Waarheid Gods overeenkomende, zielvetheugende en zaligende hart en leven bekeerende en heiligende uitwerkselen en vrachtgevolgen; waarvan reeds in vorige aanmm, en onze Schrijver vervolgens no. 3. (f ) Ofschoon, zoo lang het Heden der Genade duurt (Matth. 25:1—13 Jak. 41 14. tot onderscheidens zeer gewigtige einden, Christus, de tanige, volmaakte Zoen-Middelaar en Zaligmaker, met al het heil dat opende kanalen door welke de geestelijke weldaden vau Gods genade, die Christus met Zijnen Dood , voor alle zijne uitverkorenen verworven heeft, uit den Hemel op deze aarde tot ons arme zondaren gebragt, en gelijk als in onze hand gelegd worden, om dezelve, door de werking des Geestes in onze harten, opregtgeloovig aan te grijpen en vast te houden, en, daar door onze zaligheid, uit genade, van God, in Christus te ontvangen. God handelt met ons arme zondaren , om ons van onze zonden te verlossen, in geen anderen weg, dan alleen door Zijne genadige beloften, in Christus, ons duidelijk geopenbaard in het Evan- deer en /■ Hen ii tot eene verzoeni'g door het geloof, io Zijn bloed (Rom. i: 17. 3: 95) vin God den Waarachtige wordt voorgesteld, en | ter opregt geloovige aanneming (niet maar slechts in trap en mate of «uderzins, maar in het ganscha wezen onderscheiden van dat Match. 13: ao, 21.) met allen mogelijken middelijken aandrang, en, •la biddUge Gods (1 Cor. 5: it, 20. Lnk. 14;: 16, 17, 23. Joh. 3: 36.) wordt aangeboden, aan een Iegelijk iet Wie dit ffeerd kimt, zinder uitsluiting van een' eenigen der genen, dit, gelijk allen vannature(envieral zij. Ut, vtrvelgens etn waan-geleif eneene gedaante van godzaligheid (CoL 2:23. t Cor. 1.3:13) verkrijgen, )nlet wetendat zij zijn jammerlijk, ellendig en arm , in blind en naakt ; (Openb. 3 ;i7, 18 Joh (S : 32 en verv. vergel. Vi.sö". Hand. 2: 39* '338,39 en de boven aangehaalde pil ) zoo zal nogcani niet één vin dezen , met het hart in Christus ge'ooven ter regtvaardigheid, ten zij, dit niet weten, dac meenen tijk en verrijkt te zijn. Openb. 3. (vin welken, bij onderscheidene menschen, zur verschillenden aard die val'che g-onden van hope ook lijn) door de Almagcige genade-werking des H Geestes, eerst geheel in het tegenovergestelde veranderd, en zoodanige mensch vin zijoen rijkdom ontledigd, vin zijne droggronden Ontdekt, vin zijn waan geloof en onbekeerden staat overreed, van zijne zeer gruote, door zoo vele omstandigheden in zijn geval, onbesefbaar af eenige belofte Gods, tot onze zaligheid, kunnen handelen. . 2. Eene Evangelische belofte kan nooit opregt-geloovig dooi ons worden aangenomen en omhelsd, ten zij , wij eerst van God zeiven , door de werking van Zijnen Geest, tot ontvanging van dezelve regt bekwaam en vatbaar gemaakt zijn» Niemand zal eerder een' aangeboden pardon , aannemen , dan na dat hij zich schuldig heeft gemaakt, door eenige misdaad, aan de straf door de Wet daarop bedreigd, en daarover gansch verlegen bij zich zeiven zijnde ,geen' anderen weg voor zich geopend vindt, om vrij te ge- eo, - zonde zijne zware zunie. schuld tegen dien God en dien Middelaar Geds in hec lichc Zijnes aanschijns ziende, - vreest hij eerder hec tegendeel, verbaasd en beschaamd over zulk een hart als het zijne , en dat onder zulk eene schuld en zulk eenen toestand, maar alzoo dan met eene geheel ledige hand (Jes. 55: 1.) doch belast qet dat alt.es , in de betrekking van eenen God.delooze, buiten Christus ge. meen£chap, «ander God ala Zijnen God, zonder vrede en leven Gods te zijn , den volmaakten Middelaar van hec eeuwig Verbond der genade en der verzoening geloovio aantenemen en ce omhelzen als eene vrije en onberouwelijke en onuitsprekelijke Gave Gons Joh. 4: 10,14) aldus in Hem te gelooven ter regtvaardigheid (Rom. 1: 5. zoï 10. 1 : 16 en 17. Filip. 3: 7—9. Joh. 6t 35, 53, 54. alzoo door Htm ttt Gti tl gaan (joh. 14 :<5. Hebr rs «5. 10: 17 — 23.. « Pet- 1 '• R°m. 5 : 1 —11.) terwijl de htn.heiligtnde zoo wel als zaligende uitwerkselen en vruchten die aan hetgeloof (als hec allereerste begin, Hebr 11 : 6a en het eenige ware , zuivere, levendige , blijvende beginsel van Gode» leven (Gal. 9 :19, 20} in eene zalige liefde-dienst (5 : 4, 5. 2 Cor. 5: 14, 15. 1 Tim. x 1 5.) door den Geest der Waarheid, (diebenevens deszelfs ware voorbereiaio g in hec hart, dac geloove werkt), in hec Woord der Waarheid, daaraan vastgemaakt, niet feilenI (Matth. 13: 23) Hoe ware dat mogelijk 1 God zal Zijne Waarheid nimmer krenken! Kum. 13: 19. Rom. 3: 4* raken. Maar geen zondaar zal ook ooit eenige belofte van Gods genade ,die aan hem gedaan wordt, in het Evangelinm, opregt geloovig met zijn Aart aannemen , voor dat bij door eene ware geestelijke overtuiging van zijne schuld en van zijne doemwaardigheid voor God, en van zijne rampzalige ellende en zijns rampzaligen ziels-gebrek , in zich zeiven zoo grondig is overreed geworden, dat bij den last daarvan, zijn hart zwaarlijk bevindt te drukken, en dat hij nergens meer, in den Hemel of op de aarde, •enige hulp of redding voor zich vindt. Zoo lang het daartoe niet komt, dat de nood van 's menschen zonde en ellende, hem zoodanig op het harte drukt, dat hij den last daarvan , nu onmogelijk langer kan verdragen , en nergens voor zich, eene uitkomst ziet, buiten God , zoo is er ook niets in de gansche wereld, hetwelk hem zal kunnen bewegen , om zich zeiven, als een arm, onmagtig en rampzalig zondaar, met zijn geheele hart geloovig te wenden, tot de beloften van Gods vrije genade in Christus. Zij bedriegen zich zeiven en anderen grootelijks, die meenen, dat alleen door de liefelijke beloften des Evangeliums, het versteende hart van eenen Zondaar , zal kunnen vermurwd en buigzaam gemaakt worden, om opregt geloovig tot Christus te gaan om genade. Een soort van halve Pelagianen , die niet. weten van den grond van 's menschen diepe verdorvenheid door de zonde, en van zijne doodelijke vijandschap tegen God en tegen het Evangelium; en die dus ook niet verstaan kunnen hoe een 6 zondaar, dóór de Wet (g) , geheel vewlagenLen .verbrijzeld wordt in zijn binnenste, voor den Heere, spreken daarom van eenen zachten en vriendelijken eisoh des Evangeliums , als alleen , onder eene algemeene prediking en bewerking des Geestes op, het verstand , genoeg toereikende en geschikt, om des menschen hart naar Christus gewillig te maken, en hem de beloften der genade opregt geloovig te doen aannemen, ter verkrijging van de zaligheid. Indien zij stelden-, dat znlks, genoeg in staat ware, om in het hart des menschen een onvruchtbaar en bedriegèlijk waan-.geloof te werken, wij zouden hun gevallen om het te doen : maar zie eens, wat gij bij hem zult vorderen zoo lang als God zelf hem niet eerst door eene geestelijke overtuiging van de Wetf diepte van aarde , Mat tb. IS in het hart voorbereidt. het eenige ware geloof in Christus volmaakte genoegdoening en gcregtigheid , ter regtvaardigheid ten eeuwigen leven, dezelve als nog gemist wordende in opregt geloove (Joh. 1: 12. 5:55.) aannemende , als eene vrije en onberouwelijke genade-gifte, en, alzoo eerst werkende , door (eene niet slechts schijnbare ea gewaande , maar) door de eenige ware Liefde (1), en waardoor het vleesch en de wereld wel in der waarheid , gelijkenvijs de Goddelijke Waarheid zegt. gekruisigd ZIJN metderzelver be wegingen en begeerlijkheden; Gal. 6 i 24 - 24. waar door de Wet van God, wel zeer verre van te niete gedaan, in tegendeel , in derzelver waren geestelijken zin, (zoo even met weinige woorden hoofdzakelijk aangewezen) en in al hare kracbt, in de onafscheidelijke vereenigde regtvaardigmaking, vernicuming en voortgaande heiligmaking, door dat. geloof alléén bevestigd wordt (2): terwijl het. volgens de altoos onfeilbaar bevestigd wordende Waarheid der Goddelijke getuigenissen en beloften , niet maar alleen onbetamelijk maar onmogelijk is, dat zoo Wie Christus , door dat eenige ware geloof, (dat een geheel ander is, dan dat Matth. 13: 23.) is ingeplant, niet zonde voortbrengen vruchten, der dankbaarheid I (5) der Liefde! (4) En waarom onmogelijk 1 Om dat de Drie-Eenige God in Zijne getuigenissen en de vervuiling van alle Zijne voornemens en beloften- Waarachtig en getrouw is; waaraan ook het ware geloof (in den regten weg, ineen onvoorwaardelijk, vau en on* beronwelijk genade-Verbond, Rom. S : 1 en verv.) zich vast Ci) Gal. 5:4,5. z Cor. 13.- 13. juist ia die orde. (3) Rom. 3: 31. 6. 7: 33. Hebr. 10: 15 en verv. Joh. 4: i4- Ezecb. 36: 35 — 37. 3 Cor. 5: 15. Matth. 13; 33. (3) Heidelb. Catech. Zond. 34: Vr. en Antw. 6*4. (4) Gal, 4: 4, 5. Joh. 31 6b. en de brieven van den Apostel Jobanaei. hare plaatsen bewegen, eer gij het hart Tan eenig onboetvaardig zondaar zult kunnen bewegen om in een opregt geloof tot Christus te komen, om zich van Hem zelfs uilerste zondigheid en strafwaardigheid, beseft ban worden. Neen ! zoodanig licht bestraalt die gemeene overtuiging geenszins, dat daar.door in der waarheid eene gemoedsgesteldheid geboren wordt, welke de Geest der ware Zonde-overtuiging (Joh. 16: 8, 9.) in het harte werkt, (niet als het geloof zelf reeds zijnde maar, (als eene goede aarde , diepte van aarde) het zelve voorbereidende) , en in Zijn Woord beschrijft, en in voorbeelden als voor oogen stelt, als een gebreken geest en een verslagen, verbrijzeld hart, een vermoeid en belast zijn, een hongeren en dorsten en dergelijke (1). Neen 1 indien het nog iets meer schijnt, dan hoofd- en geheugen-werk en nasprespreken van het geen men van anderen gehoord en geleerd heeft, dan zijn het in het natuurlijk verstand en geweten, slechts, eenige gansch niet diep.gaande overredingen en kloppingen, dikwijls meer uit dan in.wendig zich vertoonende beroeringen en aandoeningen, geenszins onnatuurlijke vreezen , voor dood, oordeel en eeuwigheid , en begeerten om na den dood zalig te worden, en dergelijke (2), niets meerder dan eenen schijn hebbende ; maar dan spoedig vereenigd met de meening, dat het die ware geestelijke zonde.over tuiging zal zijn (5) , waaruit de zoo even, met de eigen woorden des H. Geestes aangeduide gemoedsgesteldheid geboren wordt; terwijl men dan daarbij doorgaans, (regtstreeks strijdig met den wezenlijken aard, en de Goddelijke bedoeling dier ware overtuiging , boetvaardig- (i) Jes. 66: a. Hand. a: 37. Matth. 11: s8. Luk. 18.- 13. Joh. 6: 35*. ts) Want hec kan in gedaante nog wel veel nader bi] komen., Ps, 7834—37. (3) Maar die men zich dtn ook eigenlijk niet voorstelt enkel' voorbereidende te zijn, neen, man hec geloof zelf reedi te wezen- iri Zijnen eigen' weg, te laten zaligen, al gebruikte gij daartoe ook alle de beloften des H. Evangeliums. Hierom worden ons de beloften in het Evangelie, ook beid, dorst enz.) ligt geneigd en spoedig gereed is om zich zeiven te vleijen en begeerig om door anderen gevleid te worden , dat bet de ware is , uit den B. Geest, ter zaligheid leidende, Zijn goede werk, dat voleindigd zal worden en waaraan alle groote en dierbare beloften zjjn' vastgemaakt, enz. Op dat eigen en soms mede' anderer oordeel (1) aangaande die dingen, gaat men den dood , den Regter over allen, de Eeuwigheid te gemoet, zet men zich dan tamelijk rustig neder, en dit alsdan met de aUerarglistigste overleggingen des zelft-bedrogs en der misleiding' van malkanderen ten verderve. Ei worden dan in het Woord, door den Geest en de gezanten Gods ter aangehaalde pik , de vermoeiden en belasten , de verslagene en verbrijzelde harten, de ongetroosten (2), de dorstigen, (hoe volstrekt noodzakelijk eene ware dusdanige gemoedsgesteldheid , als daarmede wordt uitgedrukt, ter voorbereiding van het ware geloof ook zij, worden zij) in dien staat en als ter plaatse wdar zij zijnen zich zeiven bevinden, gevleid , getroost, gerust gesteld? Immers ganschelijk het tegengestelde! Wordt alsdan van den Geestelijken oorsprong en het tot zaligheid leidend oogmerk, zelfs door hen die door den Geest der onfaalbaarheid geleid wierden, nog wel één woord gesproken? Immers neen! Gewis werkte de Geest, Joh. 16 : 8,9. beloofd, die verslagenheid in hen waarvan wij lezen Hand. 2: 57. maar daarvan, als zijnde eeue bij den Heere nog verborgene zaak , kon, en moest, en werd immers geen woord geroerd, 1 zij zouden immers eerst , Wanneer zij Van ganscher harten geloofd zouden hebben , weten en bevinden dat zij den H. Geest ontvangen hadden ! Vs. 38. Efcz. li 13, 14. 2: 8. Is zulk eene vertroosting, gerust- (i) Match. 7 : 26, 117. (a) Jèa. 54-• nt doorgaans zoo voorgedragen, dat zij tevens de ver* eischte hoedanigheden in den mensch aanwijzen, dié stelling, ep zieh toepassing, van beloften, aan voorwerpen gedaan alléén BIJ GOD bekeni (1), of alleen gegeven en voor zich als het zijne te gebruiken en te genieten , in de ware geloof"s-gemeentchap aan Christus en Ziine voldoening en geregtigheid, en alzoo eertt aan God als in Hem de God Zijnes heils (a), is dat niet gelijk leen rond vierkant, strijdig net de ware grondbeginselen en begeer* ten, niet het ware wezen, van die alleen voorbereidende gemoedsgesteldheid, die zoo allernoodzakelijkst en gcwigtigst Is?, die, immers in hec middelijke en onder opzien tot den alléén levendigmakenden Geest, door iemand zeiven en anderen, (terwijl toch geen geschapen Wezen als-dan nog weet van waar dac komt en waar dat dat henen gaat) als medearbeiders, (niet des vleeschea en des Satans maar) van God en Zijnen Geesc, door Wee en Evangelie-aanbieding beide, op boven kortelijk aangeduide en dergelijke wijze, veel eer bevorderd dan tegengewerkt, dan gevleid en verflaaawd moeste worden; met voorstelling dus tevens van zelve, der waarachtige, persoonlijk verzegelde, aanbieding van Christus,van Zijne volmaakte genoegdoening en geregtigheid, van 'alles wat Hij is en heeft en geeft, geheel en voor eenwig, als eene vrije en onberouwelijke genadegifte, doorden Waarachtigen God aan hem zoo als hij is ea zich bevinde steeds en nog oogenblikkelijk aangeboden, om even alzoo in waarachtig GELOOVE, verzegelende dat GOD waarachtig ia, aangenomen te worden ; met bijvoeging van allerlei beweeg-reder en, tot d«t geloovig aannemen, vooral Cin plaats van in die tegenwoordige , door niemand in derzelver ware wezen gekende gemoeds*. gesteldheid zelve, te vleijen en te troosten, in tegendeel vooral) die drangredenen mede ontleend nit dien tegenwoordigen, in dit gemoedsgesteldheid nog bettaanden, en, (zoo zij de ware zal blijken te zijn) erkenden, hut aan üür, (zoo e; nog tijd is I) verzwarenden sonde- en ellende staat; nit de volstrekte onontbeerlijkheid om verlost te worden van dat gene, waarmede men dan nog, volgens het (1) Jesaj. 41: 17. 4a : 16. misschien ook Vs. 3. (a) Hebr. 6 : 17—so. 10: i; 44.) medearbeiders zijn mogen,) het aan Hem, den Onfaalbaar- Wijzen Heere, die Zijn' Raad en Voornemen, die de schapen welke Hij mg zal toebrengen en Zijnen tijd kent, met een eenvoudig oog en biddend hart het over te geven en toetevertzoawen, om van dat alles, naar Zijn gemaakt en volmaakt bestek, tot Hem heerlijke oogmerken gebrnik te maken; 'c zij tot nrtte verwekking, of tot neg meerdere bevordering van eene voorbereidende, zoo allergewigtigste zonde* en ellende, overtuiging en boetvaardige en dorstende gemoedsgesteldheid, door Wet en Evangelie te gader; hetzij (1), in een, door en bij Hem voorbereid hart(a), dadelijk door den Geest des geloots, ter vervrijmoediging en bekrachtiging tot opregt-harteltjk-geloevtge aanneming, gebrnik I te maken. Alle andere voorstelling, bij zich zeiven of aan de zijnen en anderen, zou immers menschelijker en middelijker wijze, tot niets anders dan regt-streeks ingerigt zijn, dan om de allereerstuiedzakelijkê en in zoo verre AZhERgewigtigste zonde- en ellendeovertuiging (3}, en boetvaardige gemoedsgesteldheid, (meermalen (1) Waarop, ook bijzonder van wege de onzekerheid van dezen 'eenigen genade*tijd, van onze zijde, altoos oogenblikkelijk sterken aandrang moet zijn en gebezigd worden. Lak 14; 23. 2 Cor. 5 :u. Hebr. 31 7, 8a. (2) Matth. 13 : 23. (3) Waardoor niet alleen het harte-geloof in Christua ter regtvaardig¬ heid () Rom. 101 10. Joh. 6: j$, 53, 54. t» G>1. 5:6. 1 Cor. 13: 13. 1 Tim. 1: 5. (O Cal. 5:3,4. Col. ai 33. 1 Cor. 13: 1 — 3. beloften doet in het Evangelie. Dienvolgens moeten alle , die deze beloften opregt geloovig zullen aannemen , dan. in de meening van het tegengestelde te doen), viór te komtn , <». gen te gaan, niet slechts bij schijnbaar begin of'voortgang te verflaauwen, maar te ituiten, en dat tegen overgestelde, dat de Apostel Col. 2: 33. verzadiging dei vleesches noemt, onder den tegengestelden taan en waan van nederigheid en dergelijk, te bevorderen; door een zoodanig schijnbaar bekommerd maar, waar het gelukt, (en bet slaagt zoo heel veel!!!) geenszins in waarheid bekommerd, belast, verslagen, vernederd, boetvaardig gemoedsbestaan, als zoodanig te vleijen, op die zelfde plaats neer tezettea, in dien toestand de heilbeloften Gods-alleen aan de ware geloofs.ge. meensehap aan Christus verbonden, — daarop toetepassen, zon men bij zich zelvcn, dea zijnen, of anderen, in regt-stieekschen tegen» strijd met den geheelen inhoud van het Goddelijk Woord, het volstrekt onontbeerlijke geloof ter regtvaardigheid, met de ddiruit eerst voortvloeijenda harfbekeerende (1), zielzsUgende en heiligende vrachten, middelïjktr wijze aiet alleen tegen werken, maar geheet afsnijden, vóórkomen (3), ea dac geloof, waartoe, als het mis* sende en volstrekt onontbeerlijk zijnde, ter aangehaalde plaatsen vermoeiden en belasten ene,, (ia plaats van hen alt ziedanigi te troosten en te doen blijven, wair en wat zij zijn), zoo nadrukkelijk worden opgewekt, dat geloof als gthiel overtollig, om niet meer te zeggen, voor zich te behandelen ea op alle wijze te trachten hec door anderen, als overbodig, zoo niet erger te doen behandelen. Terwijl een tegelijk voor zich zeiven (3), en in zijne betrekking tot de zijnen tn anderen, omtrend zijne handelwijze mee hec Woord van God, met Zijne Wet en Zijn Evangelie (4) verantwoordelijk ia, zoo is het eene onuitsprekelijke vertroosting, die er, op grond van bet geen de Drie Eenige God IS, en van zoo vele goote eu dierbare waarheden, noodig ea leideade tot zaligheid, gelegen is ia het woord dat de HEER gesproken heeft Matth. 24; 34. indiin het mogelijk ware! (1) Heidelb. Catech. Zond. 33. (3) Immers, wat zon den Tollenaar, ten Tempel opgaande, toch langer gedrukt en uitgedreven hebben, zoo h;j gedacht had dat, h*t geen in hem omging enz. wel zekerlijk uit den H, Geest en tot za. Hgheid leidende ware tl - ; tt "MmvQ< (3) Lak. 1* : ao, (4) Jesaj. 8: ao. na Immers, ook zoodanige zijn, niet alleen in hunnen ttaat, maar ook in een waar gevoelen, waardoor' ajj; zich als zulke ellendigen ook voor God gedragen ; of anders nemen zij de beloften maar onopregt en geveinsd aan, en verblijden zich daarmede gelijk de waan- en tijd-geloovigen, van welke wij te voren gehandeld hebben. En hierin beeft altoos des Satans bedrog , en der menschen arglistigheid gelegen , dat zij de beloften des Evangeliums plegen aantenemen, en daarmede te werken (1) eer zij nog eens de gepaste voorwerpen voor dezelve konden zijn , en alvorens zij (1) „ en datrmede te werken," te hunner geruttstelling In dtn staat waarin zij verkeeren, in plaats van ter zetf-betthnldiging t» vernedering veer Ged, van weg* tlne zee smadelijke behandeling van al dat heir, in de onbekeerlijkheid. hardigheid, en ongeloovigheid du hanen, zoo men hier van nn overreed taogt zijn, zich zeiven nu even al zee bevindende , als het Woord God* overal van de natuur eenes zondaars getuigt; en dan nu tevens, door de verkondiging van die oneindige Goddelijke genade, door het Bloed en den Geest van Christus, niet alleen deer, maar eerst ea vooral , naar zijne volstrekte behoefte, tet geloof en bekeering , aangemoedigd en uitgedreven te worden, om, (in plaats van in eigen werk, in middelen als meer dtn middelen, in personen als meer dan werktuigen, in gebrokene bakken te berusten) in der waarheid, als om ziele.nooddiuft, om dien H. Geest te bidden, op dat, en tot dac nij ontvangen moge, namelijk, door te leeren van ganscher harte te gelooven ter regtvaardigheid (i> Tot dit tweevoudig gebrnik die. . nen dan door de verborgen leiding des H. Geestes (2), vooral die beloften Gods, die betrekking hebban, op de tlmagtige genadewerking des H. Geestes, tot overtuiging, geloof en bekeering, eb welke de zondaar, die ia eenen voorbereidenden weg, zich zeiyen. (1) Joh. Si 44 en 4S. Openb. 21 .* ib, (s) Zach. itt io«. hunne geestelijke nooden en ellenden, daar de beloften alleen op doelen, regt grondig bij zicb zeiven kenden of gevoelden. En even zoo doen nog tegenwoordig vele menscben. Zij nemen Gods heilige beloften» die alleen den arme verslagene zondaren toebehooren , met een onboetvaardig en onverbroken hart aan, ofschoon ook somtijds onder eene gemeene overtuiging, die nogthans aan den grond van het hart niet raakt; en dus doen zij even eens, als of een gezond mensch,. de geneesmiddelen en den geneesmeester gebruikte. En hoe kan zoodanig misbruik van de Goddelijke belof-. ten, toch nu anders dan ten hoogsten gevaarlijk, ja menigmaal zelfs doodelijk voor een mensch zijn , naar- leert kennen, hoe langs zoo meer ziet, bevindt en erkent, volstrekt tot het geloof, tot allei, noodig te hebben, alle hope nn bij zich zeiyen, en bij alle middelen op zich zelve, maar geenszins bij God, opgevende, Matth 19 : aS. Dan is 't in nadruk t „ Zie bij Cof zij) BIDT"! Hand. 0: 11b. Lnk. 18: 13.— Zoo is het optevatten, wat onze Schrijver een weinig verder en meermalen zegt van ,,de beloften die alleen den arme verslagene zondaren toebehooren"; bedoelende hier eene armoede des Geestes, niet uit het geloof) (Matth. 5: 3, 4. Jerera. 31: 19. Ram. 7: 14, as-) maar yóór het geloef, en zonder het welk niet ééne belofte, als aan hem in dadelijk bezit ter zekere en zalige genieting gegeven ntag, ea door geen *pr*g**oveitaigde en verslagene, kan noch zo/geëi. gend worden, niet eerder dan met en na het geloof in Christnster regtvaardigheid (1), Reeds in vorige aanmerkingen, hebben' wij dit een en ander een weinig meer ontwikkeld aangetoond, vooral aanm. K. bladz. 87 en verv. het geen tevens misschien eenige opheldering kan geven, aan het geen onze Schrijver, daarvan kortelijk voorstelt, in het geen onder No. 3 zoo aanstonds volgt. (O * Cor. 1; so. 1 Petr. 1: 21. Hebr. jo: a:« eo dt vorige versta. dien daar door 'alle licht van overtuiging, in zijn hart geheel wordt tegengegaan , en die kaars niet den schounen domper der verblijdende beloften aanstonds wordt «itgebluscht ? Buiten twijfel* vele verworpene in de helle, ondervinden dit nu tot hun droevig leedwezen , maar helaas! te laat en voor eeuwig ! 3. Er is ook in het geloovig gebruiken van de Goddelijke beloften, eene zekere vaste orde, die door ons 7ioo(7 omgekeerd of veranderd moet worden , volgens welke, de eerste en voornaamste belofte des Evangeliums , ook altijd eerst door ons, in geloove, moet aangenomen en omhelsd worden. De voornaamste belofte is die van Christus zelve, en van de vergeving der zonden in Zijnen naam. Hierom is de Geest, die in het Evangelie spreekt, veeltijds gewoon, de gansche zaligheid van een arm zondaar aan ons voor te stellen , onder de ééne belofte van de verzoening, of de vergeving der zonden in Christus. Zoo zegt de Apostel , dat God Zijnen Zoon Jezus Christus ons, heeft voorgesteld, tot eene verzoening, door het geloof in Zijn bloed, enz. Rom. 3 : 25. daar Christus ons immers, in het. .Evangelie, ook nog tot vele andere einden en zalige voordeden , wordt voorgesteld : maar welke de Apostel, hier alle te zamen ingewikkeld bevat, onder de ééne groote en voorname hoofd-weldaad, van de genadige verzoening, als uit welke, alle de andere weldaden der zaligheid, door de werking des Geestes, dan van zelfs vloegen en voortkomen. Zie ook 1 Joh. 4: 10. en Hand. 13 : 38. Zoo vj u dan bekend mannen Broeders , -dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt ; als de voorname inhoud en het onderwerp van alle de beloften des Evangeliums. En dit geschied even zoo, op ontallijke plaatsen in de H. Schrift. Wat toch is daarvan anders de rede, dan om dat de genadige verzoening mei God en, de vergeving der zonden door Christus, de voornaamste goederen, en de' eerste weldaden des Evangeliums zijn , welke een arm verslagen zondaar , die door zijne zonden", van God geheel gescheiden is , en onder Zijnen Heiligen Toorn ligt, vóór alle andere dingen eerst en meest noodig heelt? Want immers, vóór dat hij door een ongeveinsd geloof in den Heere Jezus, eerst met God wederom verzoend is, en vergeving aller zijner zonden, van Hem uit genade ontvangen heeft, zoo blijft hij, als een goddelooze en een ongeloovig vijand Gods, nog altijd onder Zijn* gestrengen Vloek en Toorn liggen (m); en dus kan hij in zoodanigen staat , vóór de verzoening, immers (m) Vóór en zonder dat geloof, moet een zondaar, volgens Gods regtvaardig oordeel en waarachtig Woord, zijnen toestand beschouwen , en zal een ware overtuigde en boetvaardigezijnen Staat ook werkelijk alzoo beschouwen , dat, in plaats van ten goede (Rom. 8 i 28.), alle alle dingen van geheel zijn leven , alles wat van God , van der jeugd af tot hem gekomen is , als alles , (van welken aard het zij , aangenaam, of onaangenaam ,) middelijke, maar vrnchtelooze arbeid ter zijner be> keering , als alles, onder levens-verlenging ! daartoe roepstemmen Gods in zich bevattende , in vereeniging mét het allervoornaamste , Zijn "Woord , met Zijnen DooitZijn' iWui (tjj| nog geene. andere genade of weldaad van God ontvangen door een' weg des geloofs: want alleen hij , die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven , het welk bestaat in de verzoening met God. door Christus, uit loutere genade: maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de Toorn Gods blijft op hem. Joh. 3 : 36. Ja zoo lang als iemand met zijn hart nog ongeloovig Evangelie, en beider schriftelijke en mondelinge prediking j het weten van vele dezer dingen, de overredingen, kloppingen, indrukken die er soms door gewekt (1) maar , (zoo als ik even te voren nog voorstelde), vaak tot een geheel omgekeerd einde , gebruikt wérden; dat dan, aldus volhardende , zonder uitzondering van iets, *ile dingen, ter eigene verantwoording Mijven , en ter verzwaring des oordeels en der eeuwigheid zijn : zullen (2). Deze duidelijke en ernstige waarheid, die aller, wege door het Goddelijk, Woord, bijzonder ook door den mond Van den lleere Jezus zeiven, zoo ernstig en menigvuldig wordt voorgehouden en op het gemoed gedrukt, en echter zoo weinig wordt bekend, ingedacht en ter harte genomen, is, in de hand van den almagtig-werkenden Geest der genade, in eene Ware overtuiging van zonde en ellende bijzonder krachtig (5) , ter verwekking van een regt.verslac/en , legt-beetvaardig , regtdorstend gemoed naar vergevende en bekeerende genade door. en trekkende (4) genade tot het geloof, in den gekruisigden Middelaar der verzoening! (1) Hosea 6: 4. (a) Rora. as 4—6. -. Cor. s; 14, 15. Hebr. st j. (3) Jerem. 33: ao. lO Joh, 6.* 44, 45. £f(b a; I —ie. blijft -taan, aan de groote belofte (n) van Christus, en van de genadige vergeving der zonden door Hem, zoo kan het niet anders zijn, of de zoodanig moet dan ook tevens ongeloovig blijven staan, aan al de andere beloften des Evangeliums; dewijl het war* geloof, uit deszelfs eigen aard en natuur, daartoe is, om zonder onderscheid alle Gods beloften aantenemen 5. (n)6e!o/te. sprekende tot den zondaar als zoodanig, van zelfs , nooit in den zin van, in dadelijk bezit en genot te sullen stellen of een bart, een' hand , eeu mond te zullen geven , om de toegereikte gave eerst te doe» bekennen als nog gemist te worden , verder als nooddruft te doen begeeren , en zoeken en vragen , teu laatste te doen ophouden , met den Waarachtigen Bieder , Bidder en Klopper (Luk. 14 : 17. 2 Cor. B 20. Openb. 5 : 20.) ongeloovig te vragen, (Jesaj. SS : 2a. Kom. 4: Sn. Luk. 181 13.) en Hem geloovig te ieerek aannemen, als het zijne te genieten.enz. (Jesaj. BS : 1 , 26, 3. Rom. 4 : 86. Luk. 18j 14a. Openb. 22: 176. 21 : 66. Joh. 3 : 35.) neen! benevens duizende woorden Gods, bewijst, ten aanzien van eene groote menigte (Luk. 14 j 24.) de «ttA-otnit zelwe , die anders Zijne Waarheid in Zijne beloften en zegelen altoos volkomen bevestigt, dat, in de uitwendige roeping en noodiging van het Evangelie, gerigt tot allen tot wie de HEER dit Woord brengt, het woord BELOFTE , niet in de even voorgestelde beteekenis is op te vatten , maar in den zin van aanbieding , toereiking , met allen middelijken arbeid daarenboven , om de eerst noodige waarheid van het gemis en van het onmisbare der aangebodene zaak, als het EENE NOODIGE, voortehouden, enz. enz. alles voortesteüen, (en dat menigmaal op menigerlei wijze) wat, in het middelijke, maar dienen kan, om behalve en boven de groef e aanbieding, toereiking zelve, onder het teeken en l zegel van den Kinder.doop, behalve de gelegde gronden van Hem die gekruisigd, van Hem die Waarachtig is, ook allerlei 6ewceg. en drang redenen ter GELOOVIGE aannemiric/ enz. daar immers zekerdat er danvoor ons zondaren, irt eeuwigheid geen andere weg geopend, of door eenige belofte des Evangeliums , een middel om tot God te komen is daargesteld. Hoe kon de Satan dan ooit een grooter list, tot der menschen eeuwig verderf uitvinden , dan dat de genen, die nóg nooit om Christus zeiven, en om de vergeving hunner zonden, door Zijn bloed, (welke de hoofdbelofte van het gansche Evangelium is) (q) regt van harte zijn verlegen ge-* weest; maar die dezelve door loutere ongeloovigheid, nog blijven verwerpen ; zich ondertusschen zullen verbeelden , dat zij opregt geloovig, tot hunne bekeering en zaligheid, met de andere beloften van Gods genade werken, (die hun voor als noggeene wezenlijke vrucht of dienst kunnen doen, zoo lang zij buiten Christus en de verzoening leven,) of wel eer gewerkt hebben ? Ach! dat de menschen omtrent dit'klare en gewigtige stuk, waaraan toch gewisselijk hunne eeuwige zaligheid hangt, bij zich zeiven eens een behoorlijk onderzoek wilden doen! (4) ia welke hoofdbelofte, alle andere beloften of heil goederen — van heiligmaking, verzorging, bewaring tot eenwige heerlijkheid — begrepen zijn, gelijkelijk door den Waarachtigen God worden aangeboden, en even alzoe, gelijkelijk door het eenige ware geloof worden aangenomen, (i) (i) Hand. iS: 31, Joh. 4: 14. I: ia. 53 24, 23. Si 35, 39, 40, 441 en *. 53, 54. 1 Cor. 1 .- 30» 2 Cos, 11 se* waar over de waan-geloovige en de schijri-Chnsrott* zich weinig in zijn hart bekommert, als hij zoodanigmaar mag schijnen bij de menschen. 5. Een ware geloovige, houdt de beloften, als een gansch ellendige, met een hand des geloofs vast, en zijn hart kleeft en hangt daaraan, en steunt daarop, zonder die beloften te willen loslaten. Even als iemand die schipbreuk lijdt, een' plank of een' balk van het verbrijzeld schip aangrijpt, en zich daar zeer sterk aan vast houdt, als aan het eenigste stennsel het welk hij heeft, en waardoor hij zijn leven hoopt te redden. Zoo zijn ook de Evangelische beloften , het eenigste stennsel voor de ziel van een arm in zich zeiven verloren , maar geloovig zondaar, die met zijn hart waarlijk naar Gods genade hongert en dorst, en die buiten dezelve zijn leven voor eeuwig kwijt is. O ! als bij die dierbare en genadige beloften Gods (x) moet aan Zijne heilige Liefde-wet, zie Psalm 119. geheel; eene hinderlijke vreeze des Heeren , de vrucht alleen van dat geloof door de liefde werkende. Gal. S: 4,8.; welke alle andere vreeze, ook die eenen schoonen schijn, en waan en naam, eene gedaante van godzaligheid aanneemt (1), buiten sluit. Rom 8: IS. 1 Joh. 4: 10 — 19. Cz) in de volle verzekerdheid dei iprigten gelieft (zie de zoo even en meermalen aangehaalde pil Rom. s» i, a. Hebr. lot 22, 33. en andere) zonder welke, hij niet ééne belofte, geen heilgoed, als het zijne zich eigenen mag, en ook op zich niet kan, noch zal toepassen: maar in tegendeel, zoo blijvende, — (dewijl er geen tnsschenstand ia)— volgens het oordeel der Goddelijke Regtvaar. (O Zie vas, 1 tn 4 en het daarover te voree aangemerkte. Ook Col e» 23. grijpt hij dezelve niet alleen met alle kracht aan, beproeft o zelve 1 of keet gij o zelve niet, dit Christus Jezus In ■ Ut ten zijII" 3 Cor. 13: 5. 5: 11, 10. Durom kan een opregte, door de genide Gods, door den nienwen geest, en door den H. Geest die in hem is (ï), niet leven bniten de volle verzekerdheid des eenigen wiren geloofs, het welk de H. Geest, door , of, en geheel overeenkomstig met Zijn Woord, in het harte werkt, en bniten welk, de opregte levendig overtuigd ii, dit — behalve de, (ook in zijne hartgrondige erkentenis) goede, heilige en regtvaardig» Wit van God, ooi zulk zulk een Evangelie van Christus, hem eene reuke Je» doods ten doode (3),onuitsprekelijke,hoogst regtvaardlge verzwaringdes oordeels zijn zil j maar dat omgekeerd, met dat geloof, de groote verlossing van dat alles, en boven ,er lessing van dat alles, (wat ware dit alleen, alschoon vereenigd met vernietiging, •lreeds eene oneindig— aanbiddelijke genade I,) maar boven die ver. losting van dien vergaderden sehlt des tooros, (Rom. 1: 19. as 4—6.) de onnaspeurlijke rijkdom van Christut, de eenige troost beide in leven 1» in steryen (3), eene onbevlekkelijke onverderfelijke en onverwelkelijk» erfenit in den Hemel (1 Petr. 1: $ en verv.), eene heiligt, heerlijke, zaligt Eeuwigheid, bij en met den Heen en alle Zijne Heiligen, tot nooit volpiezen prijs, en dank en roem der Heerlijkheid Gods , dan de Zijne, ja de DRIEEENIGE GOD, als de God Zijner Zaligheid, ja Zijner volkomene Zaligheid (Psilm «8320, tl. Habak. 3: 17, 18.) dan Zijn erfelijk DEEL is in eeuwigheid. (Psalm 73: 13 en verv ) didrom dddtom dan kan de ofregte, door de genade Gods, zonder HET geloof niet leven l (1) Ezech. 36; 35 — 37. (a) a Cor. si 15 , i«. 413,4. Matth. 11. sa. (3) Heid. Citeeh. Vr. en Antw. 1. Kom. 5 t 1 ea verv. KIHp. 11II. Jiij dtt eenige steunsel «"van de beloften kwijt was ,dan was hij ook zijn leven kwijt. Hierom spreken de -ware geloovigen, doorgaans zoo veel van de beloften, en honden'dezelve in zoo hooge waarde, om dat hunne A-ere levende, vaak teer verlangende en dorstende verwacutibq der kccrUjttheid Gods , der onlevlekkelijke erfenis , in den Hemel weggelegd, Cniet maar slechts /toevallig, .maar) iwzenlijfc t» ligt, en ALZOO werkende is door de liefde (l) enz., en waarmede nu nog daarenboven , de geloovige , geregtvaardigde , geheiligde , (1 Cor. 6 : 11.) in de bevinding (bij terugzigf) van de, ware voorbereiding, (en voor het tegenwoordige en blijvende,) van de wezenlijke eigenschappen, en de eigenaardige on. afseheidelijke , ziei—verheugende, zaligende en ., ea, met opzigt tot eene bijzondere toezegging, bij Abraham Gen. at. vergel. de boven aangehaalde pil. aanm. Z. BI. 69 en 70 en aanm, ï. BI. 189. Maar voornamelijk ren aanzien vair een RBSTÉ-Wrjl vertrouwen, kinderlijke onderwerping en berusting, en overgifte, in ALLE lm- of «frwendige wegen , (voor her tegenwoordige of het geen-nog toekomej kan ,) op grond1 van hef geen-de- Drie—Eenige heid den grooten tegenstand , die in zijn binnenste is, van zijn duister en ongeloovig vleescb, het welk zich aan een Goddelijk Evangelium , dat enkel Hemelsche en ziel-heiligende genade verkondigt-, door het Bloed van eenen gekruisigden Zaligmaker, niet wil onderwerpen ; maar tegen hetzelve altijd, met eene onverzettelijke vijandschap gekant staat» Dit doet hem jammerlijk zuchten, als een ellendige, en steeds bij den Heere uitzien, om een oog en eene hand des geloofs, on* Zijne dierbare beloften daarmede te omhelzen en vast te houden ; want hij gevoelt, dat hij daartoe een gedurig licht en voorkomende en medewerkende genade des Geestes noodig heeft, zóó om des Heeren beloften telkens, in den geloove aantegrijpen ; als om den Heere met zijn hart' aantekleven , en om, in alles, steeds op Hem te wachten, als op den God en den Rotsteen zijnes heils ; dewijl hem telkens zoo vele magtige hindernissen ontmoeten van binnen en van- buiGod IS voor, en beloofd heeft, aan allen die de Zijnen zijn, Rom. 8: a8. en■ verv., wordt zoodra niet door den Heere, naar het volmaakt bestek, tot gewigtige einden, van de krachtdadig» werking dea H. Geestes ieta ingetrokken, of dadelijk wordt dan ook in die zelfde mate bevonden, een zwak geloof met daarmede overeenkomstige uitwerkselen , en aldus, hoe ten allen dage alleenlijk boos, en vijandschap Gods, de eigent natuur is (Rom. 7: i8« 20.) krijgvoerende tegen de nienwe, 't zij daaronder, het zij daarna, door den Geest geleid wordende, tot innige amarte en zelfverfoeijing, hartgrondige verootmoediging, en belijdenis voor den Heere enz. enz. Vergel. Matth. 8: 33 enz. 14; 38, en verv. x6: 7 en verv. Luk. 24: 34, 45. Psalm 43. 73: 16, 17, ai , 32. Job. 4a: 5: 6. Rom. 7i aj. 21e meer Voorbeelden ter even aangeh. pil. BI. 139 bijgebrigt, ten, om het licht des geloofs gedurig uit zijn harte te verdrijven, (g) En hierin leeren alle opregte Christenen hunne waarachtige ellende eerst ter dege grondig, met den tijd kennen, en dat zij, zonder den Heere Jezus, niets kunnen doen . Joh. 15 : 5. daar in tegendeel de tijd- en waan-geloovigen, op hunne wijze, altijd gemakkelijk met alle de beloften des Evangeliums kunnen werken, wanneer slechts hun verstand in het beschouwen van dezelve, zoo eenigzins opgehelderd, en hunne natuurlijke hartstochten, daar onder geroerd en gaande gemaakt worden. 9. Eindelijk: die de beloften Gods opregt-geloovig aanneemt, die ontvangt daaruit ook altijd kracht en sterkte van Heiligmaking. Want de beloften behelzen n(ets anders , dan zuiver heilige, geestelijke en Hemelsche goederen , welke God aan de arme geloovige zondaren, uit genade, door Christus schenkt. Die goederen dan nu, met waar geloof, alzóó uit Gods hand aantenemen, en te ontvangen binnen in zijn. harte, höe kan het anders zijn, of de geloovige, die zulks doet, moet door de Hemelsche kracht van Gods levendige genade in het harte, nu immers steeds hoe langer hoe meer geheiligd , van de zonde vrijgemaakt. (o) Men koude onder het oog, wat, (gelijk wij zoo even aanmerk, ten , wegens de kracht der Goddelijke genade—werking, niet gelijktijdig kan plaats hebben. Joh. 6: 44 , 48. Efez. 1:19, enz. Rom. 4: 206. 2 Cor. 14: 9. enz. 1 Petr. 1: 8. Van waar anders hulpe 1 cn tot eene ware Godzaligheid en Hemels-gezindheid opgewekt en krachtig worden aangespoord? (h) Iedere belofte, welke wij opregt geloovig omhelzen en aan-' (A) Ja, wat de Heere, bij Job. 4: X4. aan de Samaritaansche vrouw, in Zijne voorafgaande aankondiging van Zijn Evangelie, in Zijn voorstel aan haar, van het vrij en onberouwelijk genade—verbond in Hem, (O— onder zinnebeelden heeft voorgesteld, welke Hij baar buiten allen twijfel, in eigenlijke taal nader heeft verklaard en ontvouwd, (gelijk die Evangelie—waarheden in de Schriften beide dea O. en des N. V. door eigene en eigenlijke woorden des H. Geestes, vergelijkingen, voorbeelden, enz, op allerlei — (de eene de andere al ophelderende en bevestigende) wijze, dnizend—duizendvoudig verklaard en ontvouwd worden) doch hier heeft voorgesteld onder zoodanige zinnebeelden, welke de bedoelde zaken, op de alleruitnemendste wijze in het licht stellen, bijzonder, voor eerst: de natuur of het wezen van het zaligmakend geloof, als een nemen om niet, een aannemen, een zich toe'éigenen (a), een genieten als het zijne voor eeuwig, een drinken van het levende Water, dat ALLEEN Christus heeft en geeft (3), dat Christns zeifis (Joh. (5:35, 5'-J en hetwelk daartoe vooraf, Joh. 613a*, door Hem den Waarachtige alt eene vrije en onberouwelijke gifte, in aanbieding en als teereiking V, U, U gegeven, en als zoodanig (1) het welk Hij door Zijn Woord en Zijnen Geest, tot ware zonde — en ellende —overtuiging en tot hartelijk — geloovige annemicg en omhelzing, naar het voornemen der genade, levendig ea krachtig ia haar maken zoude ; (») Heidelb, Catech. Zond. 7. 43. Openb. 11.1 17, jesaj. 55. 1; enz(3) namelijk; Zijne genoegdoening en geregtigheid enz. enz., want de werking des H. Geestes, door Hem ter dadelijke, persoonlijke, krachtdadige toepassing der zaligheid verworven, en in het harte uitgestort, (Psalm. 68: 19. Hand. êj 33, 474 Gal. ta 4.) openbaart en verheerlijkt zich (Efez, 11 19 en verv. 2:1, en verv.) in het geen voorgaat vitr, en behoort tot, en, —als uitwerksel — voortvloeit uit het DRINKEN (van zelve onderscheiden van dat geeui (Itt oedkonkbn wordt.) nemen ,. is, als. een nieuwe band en prikkel voor onze zielen , om ons nader door den Geest met God te vereenigen en om ons verder; van de zonde, en van ietj Hun (s) verklaard, ontvouwd, bekend gemaakt, als Zijn Woord, gelijk. Hij hier zelf met eigen mond aan de« srroosr^doet, »»e twee. den: de heiligmaking, als ALLEEN en GEWIS voortvloeiende UIT de, regtvaardiging in Hem, voer Cod in het geweten, met hind-r-aannfmiutfltn eeuwigen leven, en alle datrjp.liMrMonebe» loften,. vooral ven, tteeds heiligende en zeker bewarende genade, tot de Hemelsche zaligheid;. zoo dat DAT w.ater,, door het.tedrinken voor aUe.eejrwigheid, zqodra.het alzoo gedronken zal zijn, terstond met hei eerste geloof ter regtvaardigheid te», leven , in hem geworden zal zijn eene fontein van water, springende „tot in het eeuwige leven]'t wat dan de Zaligmaker hier aldus,, benevens van het wszen dea geloof»,, voorstelt, van. de gelijkelijk,, hart ver. heugende en, bekterende ,ziel—zaligende — en — heiligende, nimmer bij een' «enigen falende Ca), onmiddelijk UIT het eerste geloof ontvloeijende, en steeds tot in het eeuwige leven voortvloeijende uitwerkselen en vruchten, —dat heeft^ejtetvejzpo plaat», hij het gedurig—leven DOOR Qg^ en . bij elke «eer bijzonder opgewekte en verlevendigde oefening van even dat zelfde, g^Joof., het welk diep en vast in het bart geworteld werd,, door, eene voorafgaande geestelijke zonde— en —ellende overtuiging, en door eene steeds voortgaande en toenemende geestelijke verlichtiagin eve n deze kennis (4), en in de uitnemendheid der kennis van Zijnen Heer Jezna Christus , G»I. 5! 4, 5- 1 Cor. 13» 13. 1 Joh. 4: 19. a Petr. 1: 8. 1: rei, p. I Joh. 4: 19. 2 Cor. 5 14 en verv. Efez. 3 : 17. Van dezelve ook alleen al zijne sterkte en wasdom steeds bekomt, is immers het eenige middel van onze Heiligmaking , door hetwelk onze harten van de tonden hart met deszelfs uitvloeiselen naat buiten, in de gedaante naar dat zelfde Beeld veranderd (i), alle heilige gevoelens, verlangens, gezindheden, tot de waarachtige bekeering wezenlijk behoorende (ij, verlevendigd worden; de liefde,—van en tot Zijnen God en Zaligmaker,—vereenigd met ware broederlijke liefde en liefde tot allen (3) de liefde, hen dringt om niet zich zeiven, maar Hem te leven, in Hem, door Hem. (Joh. 15: 1, en verv.), en vaar Hem. Zoo is het dan, ten aanzien van de gelijkelijk hart—verheugende ea bekeerende, ziel—zaligende en heiligende uitwerkselen en vruchten, van het eerste f.4) geloof in Christus ter regtvaardigheid ten leven (5), en voorts van het gedurig leven deer, en van elke meer bijzonder verlevendigde oefening, van even dat zelfde geloof, aldus, gelijk de Heer gesproken heefii zoo wie vao DAT levende water gedronken zal hebben, die zal, (niet alleen) „in der eeuwigheid niet wederom dorsten," maar ook, dat water zal, met en door dat drinken van het zelve, in hem geworden zijn, (en in het volgend gedurige leven deor, ea bij elke meer bijzondere opwekking van dat geloof, in hem dan steeds bevonden worden) eene fontein van water, apringende, {in hit hart, en uit het hart, in woorden en in werken, bestaan ea wandel,) springende tot in het eeuwige leven C*JII— De Heiligmaking, de Eenige war» Liefde en Godz.ligueid met hemeltchgeztndheid (1 Tim. 1 * 5.) bij aanvang; Rom. 8t 1 — 4, »4, «5 en vervolg.) bij voortgang, bij toeneming, en telkens bij Verlevendiging, ALLEEN en ZEKER VIT de regtvaardigmaking, door het Bloed des Zoons God», DIT DAT «enige ware EERSTE geloof en daarmede aangevangen • LEVEN door het geloof, het wélk is een Drinken , een gedronken (1) z Cor, 3: 18. 1 Joh. 4: 8, i7..a: 15, 16. Rom. 8: ao, Efez. 4: 94. (a) Heidelb. Catech. Zond, 33. (.3) 1 Joh 5:1, enz, 1 Thess. 4: 9, 2 Petr. 1: 1 — 8. (4)—in eene diepte van aarde wel voorbereidt, wortel ea leven in zich hebbende — Matth. ij: 18 — 23. Joh. 6s 53,-54. Cs) Joh. 3: 3. vooral Vs. 6b, Efez. 2; 8 — 10. Ezech 3S: 45—27. («) Jer. 32: 38 — 40. 1 Petr. 1 ;i—5. gereinigd worden, Hand. 15: 9. Daarom zijn het ook altoos de heiligste en de teederste Christenen, die het meest werkzaam leven , in het geloof aan de beloften ; wan|; daar door blijven %ij in Christus en Christus in hen , Joh, 15 : 5. De beloften zijn als de wegen en openingen naar den Hemel; 'die dan veel, geloovig daar in treden en er met hunne harten ia wandelen (ij, hoe kan het anders zijn, of dezulke moeten al het ijdele en aardsche dan ook meer en meer afleggen , en al gedurig nader aan den Hemel komen , en met Christus in den Hemel gezet worden, Efez. 2 : 6. Dit was bet. het welk de Apostel deedt zeggen , dewijl wli daï deze beloften hebbbs , geliefden ! laat ons ons zeiven reinigen van alle besmetting des vleesches en des geestes, voleindigende onze Heiligmaking in de vreeze Gods, 2 Cor. 7 : 1. Maar gebeel anders is het hier al wederom met de waan-geloovigen en met de geveinsden ; deze voegen ahijd twee dingen te zanien, werkende namelijk met de beloften en levende in de zonden : immers inwendig met hunne harten , blijven zij altoos onveranderlijk staan, in de liefde der zonden, wat zij van de godzaligheid , ook naar buiten voor de menschen mogen vertoonen: *hunne harten hebben, en voortaan gedurig drinken vin dat levende water! Hebr. n: 6a. Rom. 3 : 31. 6: 1. en verv. Gil. aj 19, 10. Hete. "5 a8. Paalm. 130: 3i 4. ps,lm II0. 3a Vergelijk het geen wij (aanm. T Bladz. 125 en verv.) hebben aangemerkt over het geloof, ala de bron—adrb. van alles wat verder tot het geestelijk leven ea de godzaligheid behoort. (f) CoL3u,en verv.Filip. 3: 30) 21. gh.3el.vs. :7. Rom. 8: 18—zS. blijven -steeds veel taster aan de aarde gebegt, dan aan den , Hemel. Hoe zeer zij de beloften ook al aannemen , zij ontvangen nogtans nooit waarlijk kracbt uit de beloften , tot geestelijke vernieuwing en heiligmaking , van hunne harten : gelijk zulks te voren reeds omstandig genoeg, uit hun' éigen weg door ons is aangewezen, i Hier mede achten wij dit groot en gewigt/g stuk, van bet opregt-geloovig gebruik maken van de beloften des H. Evangeliums, met de hulp des Heeren, een weinig geopend te hebden; immers zoo veel als ons kort bestek voor dit maal beeft kunnen lijden. De Heere Jezus Christus die op den Troon zit, en die leeft in alle eeuwigheid , storte Zijnen genadigen en goedertieren' zegen uit, over dit middel, ten einde het nog te eenigen tijd, tot nut en zaligheid van iemand Zijner dierbare uitverkorenen (A) mogt -kunnen dienen .' Dit zij onze innerlijke wensch en zuchting voor den Heere! tot ware overtuiging (1) tot opregt—harte geloof in Christus ter regtvaardigheid ten leven (2) . en alzoo tot eene onberou* welijke bekeering tot zaligheid; (5) en, den geloovigen » geregtvaardigden , geheiligden (4) tot opbouwing in hun ALLERHEILIGST GELOOF. (8) (1) Jou. IC : 8, 9. Jesaj. 66: 1, 2. Matth. 11« 88. Openb. 22 : 17. Luk. 18: 45. Matth. 13:23. (2) Filip 5: 7 enz. Ram, 10: 10. 4: 8. Gal. S : 8 ,~6. (3) Gal. 6: 15. 2. Cor. 8: 17. Joh. 3: 66. Ëzcch, 56. 25—27. «Eiez. 2: 8-10. (4) 1 Cor. 6:11. Joh. 4:14,2 Tim. 1 : 9. Rom. 5.-1—3, 39. Hebr. 6 : 17. enz. (8) 2 Cor. S : 21. 1 Cor. 6 : 20. Efez. 1 : 3. enz. 2 Petr. 1: 1—8. 1 Br. 1: 1 — 9. 2: 9. ICor. 1: 50, 51. TERBETERINGEN. ■»»3§Ct'- 5 reg» 8 van ond. staat verdorvenheid lees verdorvenheid 9 in de aanm. reg. 6 van bov. staat mening lees meening 10 reg. 10 van ond. staat zonden wegen lees zonde—■wegen 16 —- 4 —— staat geschied lees geschiedt 45 in de aanm. reg. 6 van bov. staat uitdruckelijk lees uitdrukkelijk 57 — 8 van bov. staat toetsteen lees toetssteen 60 —— —— 3 van bov. staat nog overtollig. 63 reg. 6 van bov. staat genes lees geenes 70 in de aanm. reg. 3 van ond. staat verv, lees vergel, 74 2 van bov. staat Joh, J: 5 lees Jakob. J: 5. 87 —. — 12 van ond. staat duissernis lees duisternis 90 — — — 6 van ond. staat geenzins lees geenszins 111 9 van bov. staat Gode betomende lees Gode betamenden 114 6 van ond. staat 3 : 24 , 31. lees 3: 34 — 31. 118 1 10 van bov. staat Gal, 5: 4. lees Gal. 5: 5,^ 123 • —— 9 van ond. staat Joh. 4: J6. lees Joh, 4: J4. 127 2 van ond. staat Psalm dg. 23. lees Psalm dg. 25. Bij den Uitgever dezes is mede gedrukt en bij zijne Correspondenten verkrijgbaar gesteld: Bs. APPELIUS, Brief ter beantwoording van eene f < 40 vraag wat een bekommerde doen moet om zalig te worden , .-• 30 . Ds. van VELZEN, Stemme eeng Wachters op Slons muren, Se druk ■ . • . - « 30 ■" Verantwoording wegens Godsdienst - • 30 . —■ ■ Adres aan Z 91. den Koning • • 18 Bs. nOGEBZEIL Mz., Rondborstige Verklaring, waarom ik mij niet afscheide enz. - • 48 -——- ' Be Kerk van Christus wat zij zijn ' moet, enz. . . . ■ 30' ' Infré.Leerrede over le Cor. 2: 6 , 7, gedaan te Fijnaart, c. a. . . . . - • 50 Bs. 3 II. JOLIINK , Leerrede over Ps 70: 8b ..... 30 Bs. F. van HOUTEN . Verscheidene betamelijke pligten enz . [ , _ . - « lO BESCHOUWING, van de ware hoop der Geloovigen - • 88 ZAMEIMSPRAAK, over des Heeren Avondmaal enz. - • 50" Het LAATSTE OORDEEL, het Hoogd. vrij gevolgd - . 18 Bs. W. a BRAHEL , Verhandeling over Ps 2 : 6 met eene voor- en naiede door Bs. S tan VELZEN . . - ■ 80 VONNIS der Regtbank te Heerenveen, wegens vrijheid van Godsdienstoefening . . f-~; . . - , 08 MESSIAS Goddelijke grootheid en de zekerheid zijner onderdanen onder zijne heerschappij naar Micha 81 Br. 3. OWEN , Be heerschappij der zonde en genade , en de ootmoedige wandel eens Christens met God, 8 Verhand. 8e druk 80 BEDEZAJNG voor Gods lijdende en strijdende Kerk .. • i 10 Bs. S. CHARINOCK, God verzoend, de wet in hare tweeërleie ëisch verheerlijkt cn van hare vloek ontwapent, enz. meteene voorrede van Ds. A. COMRIE , 2e druk - 5 SQ Het VERBORGEN LEVEN, van SARA NEVIÜS, in leven huisvrouw van Bs W. a BRAKEL, 8e dr. - 1,28 MIJNE EVANGELIE GRONBEN, voor de Eeuwig. heid, door T. H B 10 R. T. BEERBA , Bijdrage tot het Schoolwezen in Ne- derland; enz. y - • 48 Verder zijn bij denzelven te bekomen , onderscheidene nienwe- en oude Godgeleerde werken , enz. enz. bi