Door openbaar belijdenis te doen in het midden der gemeente aanvaart het jeugdig lidmaat de rechten, die het van 's Heeren wege heeft, en wordt het van wege de kerk in die rechten gesteld. Het belijdenis doen behoort tot de tuchtoefening, die omtrent het H. Avondmaal gaat. Uit tweeërlei oogpunt is het noodig, dat het tot het belijdenis doen komt. Het belijdenis doen moet van de zijde der lidmaten bewijs zijn, dat het geloof zich metterdaad openbaart, en ter wille van de oefening der kerkelijke tucht wordt het van de zijde der kerk geëischt. Zoolang de lidmaten der kerk kinderen ziju, heeft de kerk macht over hen door de ouders; als zij tot onderscheid van jaren gekomen zijn uitteraard niet meer; de vrijwillige aanvaarding van het opzicht en de tucht der kerk is noodig, om voorwerp van kerkelijke discipline te zijn. Bit laatste heeft vooral beteekenis in onzen tijd en voor de Gereformeerde kerken in ons land : zonder belijdenis te doen zal de tuchtoefening der kerk voor den burgerlijken rechter geen rechtsgrond hebben, daar toch onze tegenwoordige wetgeving uitgaat van het Collegialistisch kerkbegrip, en in het belijdenis doen ziet een aansluiting aan en lid worden der kerk. In het toelaten tot of het afhouden van het H. Avondmaal concentreert zich de kerkelijke tucht. Belijdenis doen is bewijs, dat men de zegeningen en verplichtingen des verbonds aanvaart. Door onze vaderen is dat belijdenis doen reeds tot betrekkelijk jeugdigen leeftijd bepaald. Met het tweemaal 7ejaar achtte men, dat de mensch aanvankelijk tot den leeftijd van „mondigheid" kwam. De doop werd tot dien leefdtijd toe, hoewel hierin nimmer een vaste regel gold , aangezien hierbij te veel afhing van de verstandelijke en geestelijke ontwikkeling , als kinderdoop bediend. De tijd om tot het H. Avondmaal toegelaten te worden ligt daü ook ongetwijfeld tusschen het 14e en het 20e levensjaar. Dat onze vaderen hierin nauwgezet waren is overbekend. Juist daarom had de zorge voor de jeugdige lidmaten zoo getrouw zelfonderzoek, dat de tafel des Heeren niet ontheiligd wordt. Zoo komt er plaats voor de bedienende macht der kerk. Belijdenis doen en niet ter avondmaal gaan is nog meer in tegenspraak met zich zelf: een lidmaat, die geen Avondmaal zoekt kan geen belijdenis doen; eene kerk, die geen teekenen vindt, dat het lichaam des Heeren onderscheiden wordt of die weet, het lidmaat dat belijdenis doet, zal toch wel niet ten Avondmaal komen, mag ook geen toegang verleenen tot den H. disch. Misschien is het wel gebeurd, dat men zeer dubieus stond, maar eindelijk het zeggen, dat hij toch wel niet ten Avondmaal komen zou, den doorslag gaf. Maar zie hij is dan toch toegelaten. Wij gelooven vast, — en wij hebben daarom hierop nadruk gelegd — dat de rechte waardeering van het Avondmaal alleen door het zuiver opvatten van de roeping der kerk komt. Huiselijke opvoeding, ouderwijs door de school, catechisatie, belijdenis doen, dat zijn de zaken, waarop moet gelet worden, willen wij, dat het verbond Gods niet ontheiligd wordt, dan kunnen doop en Avondmaal, bediening des Woords en kerkelijke tucht tot hun recht komen. De sleutelmacht moet, naar God het wil, over geheel de gemeente worden geoefend: dit geldt allen evenzeer; de ouders met de kinderen, de geloovigen en hun zaad; het pas geboren lidmaat eri die reeds op jaren kwam. Dan komt het aan het H. Avondmaal uit, wat de kerk is. Als wij dus nog kortelijk komen op het verzuim van de waarneming der bediening van het H. Avondmaal, ligt, wat wij te zeggen hebben, voor de hand. Wij gelooven, dat wij bij gezonde bediening der kerk 4|ó der lidmaten, die toegelaten zijn, aan het Avondmaal moeten hebben. Er vallen in den regel een klein deel door krankheid, door tuchtoefening of door andere noodwendigheden uit. In de Gereformeerde kerken, waar vele schippers zijn, brengt dit geene verandering: als de kerkeraad zorgt, dat zij, voorzien van een goed getuigschrift de bediening elders kunnen verkrijgen, rekenen zij als gewone lidmaten mee. Nu is het verzuim in de kerken onzer classis te groot: geen enkele kerk heeft dit procent gehaald; voor enkele daalde het tot -\5 en 15 af; over liet algemeen bleek het verzuim zeergroot te zijn. Wat is hieraan te doen ? Dit lijdelijk blijven aanzien mogen wij niet. Wat is de practijk in de Gereformeerde kerken geweest ? Behalve hetgeen reeds opgenoemd is, nl. dat goed opvoeden en catechiseeren en in den rechten weg toelaten, hebben onze vaderen zich ook iuzonderheid bezjg gehouden met de wegblijvers van liet Avondmaal. Dat lag voor de hand. Juist waar dat voorgaande recht verstaan wordt, moet d t laatste volgen. Onze vaderen hebben vooreerst op het huisbezoek ualruk gelegd ; door het huisbezoek vooral zochten zij de zuimachti beeft echter ook de kerk in zake het onderwijs door de school gegeven wel ter dege eene dure roeping te vervullen. De kerk heeft toe te zien, dat het onderwijs aan het voorgestelde doel beantwoorde. Er behoort tussshen dé kerk en de school een zoodanig verband te bestaan, dat dit toezicht ombelemmerd kan worden geoefend. Ook zouden wij gaarne zien, dat de Chatechismus op de school meer werd geleerd. Het ware zoo wenschelijk, dat onze kinderen, als zij de school verlieten, èn de Bijbelschegeschiedenis èn de Catechismus kenden. In de vrije Schotsche kerken wordt op 12jarigen leeftijd, naar wij meenen, de West-Minster Catechismus door de kinderen bijna zonder uitzondering gekend. Onze Catechismus is ook eene onderwijzing in de Christelijke leere, die in de Nederlandsche Gereformeerde kerken en scholen geléérd wordt; met dat bepaalde doel opgesteld en gebruikt, heeft de Catechismus in den bloeitijd der Gereformeerde kerken in ons land een onberekenbaren zegen verspreid. Als de inhoud der Bijbelsche geschiedenis en de Catechismus gekend wordt, kan de Catechisatie dienen om de jeugdige lidmaten in te leiden in hetgeen zij in Christus hebben. Het is er niet maar goed meê, dat de jeugdige lidmaten historische hennis hebben. Ongetwijfeld, veel te weten is goed, maar het doel van het Catechetisch onderwijs moet toch hooger gezocht worden. De Catechisatie dient om tot het H. Avondmaal toegeleid te worden; door middel van de catechisatie moet daarom de vrucht des geloofs in waarachtige bekeering aanvankelijk uitkomen. De jonge lidmaten moeten door de Catechisatie zich bewust worden, wat zij als lidmaten der kerk zijn, toat zij als zoodanig hebben, wat zij daarom kunnen en moeten. Het blijmoedig en geloovig en volstandig aankleven aan den Heere moet de vrucht van de Catechisatie zijn. De Catechisatie moet in het doen» uitkomen van de vrucht des geloofs de jeugdige lidmaten vastleggen aan den dienst des Heeren, door ze te doen inleven in de volle gemeenschap Zijner kerk. Wij behoeven daarom niet te zeggen, hoe geivichtig wij de Catechisatie met het oog op de thans te bespreken zaak achten. .Tuist in de Gereformeerde kerken is dan ook op de Catechisatie zoo zeer de nadruk gelegd. Dit vloeit uit het beginsel, waaruit de Gereformeerde leeft. Niet bij hetgeen Eome zoekt, om blinde volgelingen van de kerk te worden; noch ook bij het ideaal der Lutherschen om maar van eigene zaligheid verzekerd te zijn, leeft de Gereformeerde kerk. De vraag: „Hoe komt God tot Zijn eere", dringt een ieder, die waarlijk Gereformeerd wil zijn, om zich zeiven rekenschap te geven voor zijn eigen dierbaar geloof. Door waarachtige dankbaarheid, die vrucht is van het geloof, moet God naar Zijn Woord in alles worden gediend. Bat moet inzonderheid de Catechisatie uitwerken. Ziet eens hoe onze Vaderen daarover hebben gedacht. Wij nemen de vrijheid, u meê te deelen, wat Dr. Vos in zijne Geschiedenis der Vaderlandsche kerk, het eerste deel, pagina 137 en 138, ons dienaangaande vermeldt. Hij zegt: „Opdat de Christelijke jeugd naarstig in de grondslagen der ware godsdienst onderwezen en met ware vreese Gods vervuld zou worden, oordeelde de Synode dat er drieërlei manier van Catechiseeren noodig was: in het ouderlijk huis, in de scholen cn iu de kerkgebouwen." //Te predikanten behoorden in de kerkgebouwen den Catechismus in beknopten vorm te verklaren voor het begripsvermogen niet alleen der volwassenen, maar ook der jeugd; in de schoolgebouwen hein te repeteeren; met onkundige bejaarden in een geschikt lokaal samenkomsten te houden tot beter onderricht in de fundamenten der Christelijke Eelegie (in tegenwoordigheid van een ouderling); en hen, die zich tot de gemeente begeven willen, drie of vier weken vóór de bediening des Avondmaals meermalen en naarstig te onderwijzen, opdat zij des te bekwamer en vaardiger werden, om rekenschap van hun geloof te geven." //Christelijke scholen, scholen waar de jeugd behoorlijk onderwezen werd in de Godzaligheid en de fondamenten der Christelijke leer, moesten niet alleen in de steden, maar ook in alle dorpen van overheidswege opgericht worden. De schoolmeesters waren verplicht al hunne leerlingen, twee dagen minstens in de week niet alleen in 't van buiten leeren, maar ook in 't verstaan van de beginselen te oefenen, natuurlijk zooals de leeftijd en de vatbaarheid der leerlingen het vorderde. Daartoe hebben zij drieërlei formulier voor het onderricht te gebruiken. Voor de laagste klasse : de artikelen des geloofs, de tien geboden, het gebed des Heeren, de instelling der sacramenten en der kerkelijke tucht met eenige ^korte gebedekens, eenvoudige vragen en uitgezochte tot Godzaligheid opwekkende teksten; — voor de middelste: een kort begrip van den Heidelbergschen Catechismus, dat bf naar het exempel van de Paltsche kerken, bf naar dat der Middelburgsche, bf naar het door de Synode te vervaardigen ingericht moet zijn; — voor de hoogste: den Heidelbergschen Catechismus, of den Geneefschen (voor de Waalsche Afdeeling)." „Het ambt der ouders is, in eigen huis hun kinderen, en ook het gansche hun toevertrouwde gezin, in de beginselen der Christelijke religie, op het vlijtigste naar een ieders vatbaarheid te onderwijzen; met ernst en met ijver tot de vreeze Gods en oprechte Godzaligheid te vermanen; tot de oefening van heilige huisgebeden te gewennen; met zich mede te. nemen om Gods woord te hooren; de gehoorde prediking, inzonderheid die over den Catechismus, nauwkeurig met hen te herhalen;, hun eenige hoofdstukken der schrift voor te lezen, of ter voorlezing te geven; de uitnemendste schriftuurplaaten van buiten te doen leeren, in te prenten, en doelmatig te verklaren; en alzoo mede te werken met de schoolmeesters. Tot dezen schuldigen plicht moesten de ouders opgewekt, en, des noodig, door Kerkeraads—censuur gedrongen worden. — Uit zulke gezinnen kwamen de groite mannen dezer eeuw voort," Daaruit zien wij wel, welke belangrijke plaats de catechisatie in het bloeitijdperk der Gereformeerde kerken in ons land heeft ingenomen : Zij is het geweest, die de jeugdige lidmaten voor een recht gezond kerkelijk leven heeft gevormd. Wij gevoelen daarom ook, hoezeer zij er toe bijdragen kan, dat het II. Avondmaal recht worde gewaardeerd. De belangstelling van catecheet en catechisant; de goede inrichting en methode van onderwijs; het toezicht op de catechisatie door de Opzieners en de Ouders, dat alles en-nog veel meer zou waardig zijn in het breede onder onze aandacht gebracht te worden. Laten wij slechts iets noemen. De catechisatie, die, gerekend met de huiselijke opvoeding en het onderwijs op school, vanwege de kerk op 12jarigen leeftijd kan aanvangen, moet vooreerst voor de ouders eene zaak van het hoogste belang zijn. De ouders hebben te zorgen, dat de kinderen getrouw komen en dat zij naarstig werken. De ouders moeten in de catechisatie meeleven. Men kan het van de catechisanten weten, hoe de ouders de taak der opvoeding opvatten. De belangstelling der ouders wekt de belangstelling der kinderen. Er zijn ouders, voor wie het uur van catechisatie altijd slecht gelegen komt; die zich ook nooit op de hoogte stellen, hoe het met de catechisatie gaat. Ook zijn er — en tot onze blijschap onder ons niet weinigen, — wier kinderen niet ter catechisatie komen, of de vragen zijn eerst opgezegd en besproken. Dit laatste moest de algemeene regel zijn. De opzieners der gemeente hebben hierop te letten; en het is daarom zoo noodig, dat de ouderlingen ook getrouw ter Catechisatie zijn. De Catecheet en de Catechisant moeten heulen door de opzieners worden gecontroleerd. Meest zijn de verderfelijke ketterijen uit de Catechisaliekamer in de gemeente opgekomen. Gelooven wij ook niet, dat een slordig Catechisant een sierlijk lidmaat der gemeente blijft. Het is voorts zoo noodig, dat de tijd om ter Catechisatie te gaan, wordt waargenomen. Als de tijd verloopt, gaan de lidmaten verloren, omdat zij geen kennis hebben. De Catechisant, die uit gebrek aan kennis in de school moet nablijven, belooft niets goeds; uit gebrek aan kennis wordt onverschilligheid en liefdeloosheid geboren. En men schaamt zich straks zelf om nog tf-r Catechisatie te gaan, wijl m'en door jongeren in alle opzichten wordt beschaamd. Dan mag, wat straks gezegd is van de ouders in zake de huiselijke opvoeding, hier gezegd worden betrekkelijk de Catechisatie van den Catecheet. Hoe de leermeester zijne leerlingen beschouwt, dat geeft toch het geheele karakter aan van het onderwijs. Als gij een mensch bestraffen, vermanen of onderwijzen zult, verschilt het zoo veel of gij hem voor een vagebond of een prins van koninklijken bloede houdt. Wie zij zijn, dat moeten door de Catechisatie de jeugdige lidmaten leeren verstaan. De beteekenis, die het verbond, door den H. doop hun verzegeld, voor hen persoonlijk heeft, moet worden verklaard. De zegeningen van het verbond der genade moeten worden ontvouwd; de dure roeping, uit dat verbond voortvloeiende, moet op het hart worden gebonden. De Catechisatie, zal het wèl zijn, moet uitwerken, dat de catechisant zich in zijn ziel niet los van Christus en Zijn volk gevoelt. De Catechisaties moeten daarom ook vooral niet te groot naar aantal van Catechisanten zijn. Het onderwijs op de Catechisatie moet persoonlijk zijn. Catechiseeren, het woord drukt het reeds uit, is samenspre-' ken; zoo samenspreken van den Catecheet met den Catechisant, dat, naar de behoefte het vereischt, de waarheid tot ieders bewustzijn wordt gebracht. Het moet er om te doen zijn, de lidmaten rijp te maken tot het dienen in Christus kerk. Dit kan niet tot zijn recht komen, als week aan week een klasse van 50 of 60 moet onderwezen worden. • Een 20tal is voor een Catechisatie van één uur meer dan genoeg; vooral de laatste klassen moeten weinig in getal zijn. Hoe meer de tijd nadert om tot het H. Avondmaal toegelaten te worden, hocmeer persoonlijk de Catechisatie worden moet. Nog is de onzes inziens verderfelijke gewoonte heerschende om schier uitsluitend in het voorjaar de jeugdige lidmaten gelegenheid te geven om belijdenis te doen. Als het tegen dien tijd gaat, wordt er gevraagd of er zijn , die belijdenis wenschen te doen. De zoodanigen krijgen dan nog wel eens een extra Catechisatie. Maar wat is menigmaal het geval. Die eenigszins de zaak verstaat, is in den regel traag om te zeggen, dat hij belijdenis hoopt te doen; die door vele motieven zonder juist door het rechte motief gedreven wordt, is in den regel haastig en stelt zich vooraan. Die men dan gaarne ziet komen, komen menigmaal niet; die minder gewenscht worden, bieden zich aan. Wij hebben getracht, dit te voorkomen. Uit de hoogere klassen der Catechisatie, zonderen wij steeds die het verst gevorderd zijn door kennis en belangstelling af. Deze vormen dan eene bijzondere Catechisatie, die vooral aan de bespreking van de leer der sacramenten en van de bediening der kerk is gewijd. De kerkeraad nam zich dan voor, om voor elke bediening van het II. Avondmaal, gelijk liet toch ook behoort, gelegenheid te geven , om tot het H. Avondmaal toegelaten te worden. Tengevolge dezer maatregelen, waarbij ook wel genoemd mag worden het persoonlijk bezoek, dat aan huis bij de Catechisanten wordt gebracht, hebben wij goede resultaten gezien. Die naar ons oordeel niet genoegzaam gevorderd waren, gevoelden hun zwakheid zelf; en die komen om toegang tot het H. Avondmaal te vragen, hebben tot dusver èn door het onderzoek naar hun kennis èn door de beweegredenen die hen tot het H. Avondmaal drongen den kerkeraad verblijd. Inderdaad: willen wij waken tegen het verzuim van de waarneming der bediening van het H. Avondmaal, de Catechisatie verdient daarvoor onze hoogste belangstelling. Zal zij dienen om tot het H. Avondmaal toe te leiden, zij moet vruchtbaar zijn en een voorwerp van de teederste zorg èn voor de Dienaren des Woords èn voor de Ouderlingen èn voor de Ouders. Vooral de opzieners in de kerken onzer Classis hebben zich af te vragen of het gewicht dezer roeping wel recht door hen wordt gevoeld: uit ons ingesteld onderzoek bij de kerkvisitatie bleek ons, dat het tegenwoordig zijn van een ouderling bij de Catechisatie als bij hooge uitzondering voorkomt en schier als een vreemde zaak wordt beschouwd. Neen, dat behoeft geen bewijs van wantrouwen tegen den dienaar des Woords te zijn : dat is der opzieneren dure plicht. Het is der ouderlingen ambt inzonderheid, blijkens het formulier van bevestiging, mede toezicht te nemen op de leering en den wandel van de dienaren des Woords, ten einde alles tot stichting der Kerk verricht moge worden, en dat geen vreemde leer worde voorgesteld. Nu, dat laatste kan inzonderheid door de Catechisatie geschieden. Men kan ons dan wel tegenwerpen, dat wij, zoo doende, de eigengerechtigheid en de geveinsdheid in de hand werken; maar voor zulke tegenwerpingen blijven wij onaandoenlijk. Wij weten, waartoe de Heere God de bediening zijner kerk gebruiken wil, èn hoe ons alleen kinderlijke getrouwheid met heilige voorzichtigheid betaamt. Dan is er nog iets, waarop wij in betrekking tot de Catechisatie wijzen willen. liet is dit: de Catechisatie dient ook om ingeleid te worden in de volle gemeenschap der kerk. Tot het II. Avondmaal toegelaten, staan de lidmaten in de oefening hunner volle rechten. Dit raakt niet alleen de ééne plaatselijke kerk, maar alle herhen, die in éénzelfde kerk—gemeenschap met elkander leveu. Zou het daarom niet noodzakelijk zijn, dat de Catechisatie zich over het algemeen ook meer ten doel stelde, om de jeugdige lidmaten in te leiden in de belijdenis dier herhen ? Zou het niet wenschelijk zijn, dat op de Catechisatie meer eenstemmig de formulieren vnn Eenigheid werden onderwezen ? Zouden die formulieren van Eenigheid niet door veel vrageuboekjes al te veel op zijde zijn gedrongen ? Die formulieren van Eenigheid zijn toch maar de officieele uitdrukking van de belijdenis onzer kerken! Zij worden over het algemeen zoo weinig gekend. Zij zijn toch zoo schoone vruchten, in het worsteltijdperk onzer kerken gerijpt. Hoe noodzakelijk is het, dat elk meerderjarig lidmaat der kerk vertrouwd is met hetgeen zijne kerk als hare geloofsuildruhhing belijdt. Vooral in onzen tijd, waarin de Gereformeerde leer zoo weinig recht verstaan, zoo verkeerd voorgesteld, vervalscht en fel bestreden wordt, is het zoo noodig, met dit beproefde slagzwaard gewapend te zijn. Komen wij thans op het doen van belijdenis. Ook dit staat met de bediening van het H. Avondmaal, met het rechte gebruik en het misbruik, in het nauwste verband. De Catechisatie brengt tot het doen van belijdenis. Door belijdenis te doen wordt de toegang tot het H. Avondmaal gezocht. Niet te verwonderen is het daarom, dat ook deze kerkelijke handeling ten allen tijde groote belangstelling heeft gewekt. Men weet, wat de practijk der eerste Christenkerken was, als zich uit Heidenen en Joden tot de gemeente voegden. Ook is het bekend hoe in de Roomsche kerk het kerkelijk sacrament van het Vormsel ontstond. Na de reformatie is op het belijdenisdoen altijd grooten nadruk gelegd: het toegang verkrijgen tot het H. Avondmaal werd als eene allergewichtigste zaak beschouwd. Uit het formulier van den doop der bejaarden, met de vragen daaraan verbonden, kau ons blijken hoe teeder het toegang verkenen en de verplichting van het geregeld gebruik des H. Avondmaals, daaruit voortvloeiende, door de Gereformeerde Vaderen werd opgevat: da onge doopten, die zich tot de Gereformeerde kerk wenschten te voegen, werden door den jdoop der bejaarden in de gemeenschap der kerk ingelijfd en verbonden zich daardoor tot het geregeld gebruik des H. Avondmaals; wat de lid maten der kerk hadden, werd hun daardoor als hun recht toegekeud en als hun dure roeping opgelegd. Maar evenzeer was ook voor de jeugdige lidmaten het toegang verkrijgen tot den ET. disch eene zaak van het hoogste belang. Als lidmaten der gemeente hadden zij recht op het H. Avondmaal ; alleen maar de kerk had te zorgen, dat de tafel des Heeren niet ontheiligd, maar het Avondmaal recht gevierd werd. Zij had de jeugdige lidmaten voor te bereiden en tot den H. disch toe te leiden en hen van 's Heeren wege aan hunne rechten gemeenschap te geven. Die voorbereiding geschiedde door de Catechisatie, en het bewijs, dat het lichaam des Heeren door hen kon worden onderscheiden , werd door het afleggen van belijdenis verkregen. Door de Catechisatie voorbereid, bewezen dan de jeugdige lidmaten de oprechtheid hunner begeerte tot het H. Avondmaal door in het openbaar belijdenis van hun geloof te doen. De openbare belijdenis in het midJen der gemeente was de eigen lijhe daad van het belijdenis doen : dit was oorspronkelijk de eenige handeling, waardoor de toegang tot het H. Avondmaal verkregen werd; toen er in lateren tijd gevaar ontstond, dat onheilige motieven tot dit belijdenis doen drongen, had vóór het openbaar belijdenis doen een voorloopig onderzoek plaats. Deze gewoonte hebben de Gereformeerde kerken in ons land gevolgd: het voorloopig onderzoek, om tot het belijdenis doen toegelaten te worden, had door den kerkeraad plaats; en door het opstaan in het midden der gemeente en het bevestigend antwoorden op de gedane vragen werd de toegang tot het H. Avondmaal verkregen; niets anders, niets meer of minder hield dit in dan de personeele betuiging, dat de dienst des Heeren uit waarachtige behoefte werd gezocht en dat men dit door getrouw zich te onderwerpen aan de bedienende macht der kerk door Gods genade, in het geregeld gebruik van het H. Avondmaal betoonen zou. Het is bekend , hoe in de Synodale Genootschapskerk dit belijdenis doen verliep. Dat onderzoek door den kerkeraad werd dan de //aanneming" genoemd ; aannemen niet in den zin , zooals ook onze Vaderen van aannemen spraken, maar als lid worden van de kerk ; dat openbaar belijdenis doen was dan „bevestigd worden" als lid. In het Collegialistisch systeem voegde dat uitnemend wèl. Volgens dit systeem toch is de kerk niets anders dan een vrije vereeniging, door hare eigene reglementen in stand gehouden. Dan moet men door vrijwillige toetreding lid worden, dan mag er wel een plechtige bevestiging van dat lid-worden bij, dan kan men eerst, na verklaard te hebben , dat men tot den bloei van het Godsrijk in het nlgemeen en van de ft' ederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder, met opvolging van hare verordeningen, naar zijn verinogeu volijverig zal medewerken, met een plechtige en gepaste toespraak tot lidmaat worden verklaard! Dit is, gelijk zich van zelf gevoelen laat, door en door ongereformeerd. Van aanneming als lid en bevestigd worden als zoodanig kan geen sprake zijn : Wij belijden van onze kinderen, dat ze reeds vóór hun doop in Christus geheiligd zijn; omdat wij lidmaten waren werden wij gedoopt; uit dat lidmaat zijn kwam de roeping tot Christelijke opvoeding, tot Christelijk onderwijs, tot het gevormd worden in de leer en vermaning des Heeren voort; daarin ligt de grond, waarom de kerk tot het H. Avondmaal dringen moet. Alleen vanwege hare jonkheid, wijl zij nog niet genoegaaam onderwezen het lichaam des Heeren niet onderscheiden kunnen, komen onze jeugdige lidmaten niet tot het H. Avondmaal. Maar als zij ia staat zijn, het lichaam des Heeren te kunnen onderscheiden en blijk te geven, dat het H. Avondmaal uit behoefte wordt gezocht, neemt de kerk hen, omdat zij lidmaat zijn, als waardige dischgenooten van de tafel des Heeren aan. De deelneming aan de viering van het H. Avondmaal moet den lidmaten door de kerk, bij wie de Heere de macht der sleutelen heeft besteld, worden toegekend of ontzegd. Belijdenis doen mag dus nooit anders opgevat worden dan toegang vragen tot het H. Avondmaal. Het is geen half sacrament of lidworden der kerk, althans — wat dat laatste aangaat — voor zoover het den gedoopten betreft. Het is gehoorzaamheid oefenen ; het is betuiging, dat men blijft in den weg, waarin God ons heeft geplaatst; het is verklaring, dat de ziel naar de gemeenschap Gods door het 11. Avondmaal dorst; het is uitspreken van de behoefte des harten, dat de dienst des Heeren als een liefdedienst wordt gesmaakt. groote beteekenis; en wij doen ongetwijfeld wel, dat ook hierdoor de rechte beteekenis van het H. Avondmaal hoog worde gehouden. Tot het belijdenis doen in den rechten weg behoort het te komen. Op dat in den rechten weg mag dan ook wel nadruk worden gelegd: van het belijdenis doen hangt onberekenbaar veel af voor de kerk, vandaar dat door de Opzieners der gemeente wel biddend dient gewaakt te worden, dat de heilige roeping in dezen steeds teederlijk worde gevoeld; want toch, eene kerk, die in dezen door hare Opzieners niet getrouw is, bewerkt haar eigen ondergang, en sleurt de eere Christi door het slijk. Van de practijken, dat men belijdenis doet, wijl men nu eenmaal zoo oud is, of omdat men trouwen gaat en dergelijke meer, moeten wij gansch zeer afkeerig zijn. Bat mag om des Heeren wil niet geduld. Zoo wordt de poort tot ontheiliging van het Avondmaal door de kerk zelve opengezet; ook is het eene getuigenis tegen de Opzieners, als door belijdenis te doen het H. Avondmaal gevraagd werd, en straks die toegelatene tot den H. disch niet komt. Is dat lidmaat met zijn belijdenis doen niet waar geweest? Was hij van den ernst der zake, wegens onvoldoend onderwijs niet genoegzaam doordrongen ? Hebben de Opzieners met zijn belijdenis doen de hand gelicht? Waarom wordt het Avondmaal verzuimd, als hij zoo kort te voren nog de toelating vroeg. Ach werden er onder de lidmaten niet gevonden, voor wie deze zaak duister, en onder de broeders opzieners niet, voor wie zij min helder is ! Ieder, die belijdenis zal doen, mag dat alleen om waardiglijk het Avondmaal te vieren, doen kunnen. Dan is het niet alleen noodig, dat hierop nadruk gelegd worde bij de jeugdige lidmaten, die de kerk onder hare hoede heeft; ook voor hen, die uit andere kerkelijke kringen tot ons komen, dient deze eisch krachtig gehandhaafd te worden. Wij hebben er een afkeer van om kerkelijk eng van hart te zijn; wij rekenen gaarne alles, wat in den naam des Drieeënigen gedoopt is, te behooren tot des Heeren volk; wij doen voor die allen gaarne den eisch gelden en zouden de roeping willen doen geToelen om door kerkelijke trouw dat adeldom te bewijzen; maar toch — wij moeten er maar niet op uit zijn, óm alles in de kerk in te halen, alsof het daarmee goed ware, dat men lidmaat der Gereformeerde kerk genoemd wordt. Achter die betuiging van in te stemmen met de Gereformeerde belijdenis en dat zich stellen onder opzicht en tucht van de Gereformeerde kerk ligt ook het verleenen van den toegang tot den H. - disch; van wie op het lidmaten-register der Gereformeerde kerk als toegelaten tot het H. Avondmaal staan opgeteekend, moeten de opzieners der gemeente toch minstens de verwachting hebben, dat iedere bediening in den' ordinairen weg waardiglijk zal gezocht worden. Onze Gereformeerde kerken hebben positie gekozen tegenover eiken kerkelijken kring, die niet mede naar onze belijdenis leeft. Wij hebben niet de minste waarborg zonder persoonlijk onderzoek bij degenen, die uit andere kringen tot ons komen, dat het verbond Gods niet zal worden ontheiligd. Dat persoonlijk onderzoeh is noodig. Te meer, wijl de tuchtoefening in onzen tijd zoo moeilijk is. Door allerlei kerkfórmatie is de kerk in de oefening der tucht verlamd: komt gij met kerkelijke censure tot hen, bij wie geen ernst voor de heilige dingen leeft en de kennis van de kerkelijk bedienende macht ontbreekt, hij zal u ontwijken, door zich te onttrekken, èn, waar het hem beter gelegen komt, te gaan. Velen geraken op zonderlinge wijze van de kerk vervreemd; maar het zijn meest dezulken, die ook op zonderlinge wijze tot de kerk gekomen zijn. Het belijdenis doen moet olijven toegang zoeken tot het H. Avondmaal, en wie uit andere kringen tot ons komt, dient vooral in zake het H. Avondmaal getrouw te worden onderzocht. Dringen tot den H. disch en waken voor de heiligheden van 's Heeren huis, dat is de roeping der kerk. In degenen, die tot het H. Avondmaal wenschen te komen,, moet een hartelijke lust bespeurd worden, om zich met zijn gansche hart tot God te bekeeren: het belijdenis doen is belijdenisdoen van het geloof en van de hope, die in ons is. Daar moeten vruchten des geloofs worden gezien. Daar moet een "wandel zijn in de vreeze des Heeren. Hoe het dan moet, als naar het oordeel des kerkeraads, dit alles ontbreekt ? Wij zeggen kort en goed : afwijzen. Niet om dezulken los te laten, maar om ze te meer te zoeken ; desnoodig door bijzondere bezceken en vermaningen meermalen herhaald en door privaat-onderwijs, al ware het van huis tot huis èn een voor één. Geloof én bekeering worden voor het belijdenis doen vereischt. Zoo lang de kerkeraad niet alles heeft gedaan, dat he1. in den middelijken weg daartoe komen kan, is hij van niemand vrij. • Men houde hierbij echter in het oog, dat de kerk in dezen als kerk oordeelt: het gaat hier naar den maatstaf, dien de Heere in hare bedienende macht haar heeft gesteld. Naar de uitwendige vrucht aan het Woord getoetst en niet naar het hart oordeelt de kerk. Wie het hart, oordeelen wil faalt aHijd. '-"SS^r Alle kerkelijke groep, die op het subjectieve drijven wil, verdwijnt. Denkt aan het Montanisme, aan het Labadisme, en waar men met het Doopersche beginsel verzeilt. Kerken, die dit doen, hebben hun karakter als kerk verloochend. Zoo maakt men juist vrome kringen, waarin de vromen door geestelijken hoogmoed elkander verteren. Bij velen in de Gereformeerde kerken zit dat er nog wel in; misschien het meest in het Noorden van ons land : de practijk om alleen belijdenis te doen als men „tot ruimte komt" en verslag van zijne „omzetting" kan doen, was daar althans zeer geliefd; door deze practijk werd het verderfelijke doopledenstelsel en wederkeerig door het doopledenstelsel werd deze verderfelijke practijk in de hand gewerkt. De kerk mag in het doen van belijdenis zulk een maatstaf niet aanleggen; al hare arbeid, en dus ook deze, wordt door de haar van 's Heeren wege opgelegde roeping bepaald : als de Heere tot het Avondmaal roept, moet de kerk geloof zien, maar alleen voor zoo ver het haar gegeven is dat te zien Het Avondmaal voor een deel der gemeente te bewaren is in strijd met de roeping der kerk; geheel de gemeente, ieder lidmaat is geroepen en gerechtigd tot den H. disch; de kerk heeft te waken door hare tuchtoefening en door het aansporen van