ALGEMEEN REGLEMENT EN INSTRUCTIE VOOH DE COMMISSIE TOT HET BESTÜUK OVER DE KERKGEBOUWEN, GOEDEREN, FONDSEN EN INKOMSTEN DER ffi]i5)(I[8S)(l?§« MTOBElg GBQBHaiTB TE AMSTERDAM. ALGEMEEN REGLEMENT EN INSTRUCTIE VOOR DB COMMISSIE TOT HET BESTUUR OVER DE KERK-GEBOU WEN, GOEDEREN, FONDSEN EN INKOMSTEN DER NEDERDUITSCHE HERVORMDE GEMEENTE TB AMSTERDAM. INHOUD VAN HET ALGEMEEN REGLEMENT. Hoofdstuk I. Wijze van Zamenstelling der Commissie: Art. 1—15 . BI. 3. Hoofdstuk II. Bestuur en Beambten: Art. 16—22 » 8. Hoofdstuk III. Geldelijk Beheer: Art. 23-28 » 9. Hoofdstuk IV. Betrekking van de Commissie tot den Kerke-raad en de Gemeente: Art. 29—41. . ■ 12. ALGEMEEN REGLEMENT en INSTRUCTIE voor de Commissie tot het Bestuur over de Kerk-gebouwen, Goederen, Fondsen en Inkomsten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te AMSTERDAM. EERSTE HOOFDSTUK. "Wijze van Zamenstelling van de Commissie. Art. 1. De Commissie, in den hoofde dezes vermeld, oefent, krachtens den last door den Algemeenen Kerke-raad op haar verstrekt, in naam der Nederduitsche Hervormde Gemeente, het beheer uit over hare Kerk-gebouwen, hare verdere bezittingen, roerende en onroerende goederen en inkomsten, niets uitgezonderd, zoo wel tegenwoordige als toekomstige, met de bevoegdheid tot het in ontvangst nemen van gelden, effecten en waarden aan de Gemeente toe- en aankomende, en het doen van al zoodanige uitgaven, als ter bevordering van hare zedelijke en godsdienstige belangen kunnen en mogen strekken. Art. 2. Deze Commissie bestaat uit twaalf godsdienstige en geschikte leden der Gemeente, en even zooveel leden van den Algemeenen Kerke-raad, vier Predikanten, vier Ouderlingen en vier Diakenen. Art. 3. De leden dezer Commissie worden bij geheime stemming en volstrekte meerderheid benoemd door de Vergadering van den Algemeenen Kerke-raad , uit drie-tallen, voor elk lid afzonderlijk, bij haar in te dienen, vóór of op den tweeden Maandag in Maart. Deze drie-tallen worden ingeleverd, wat de leden der Gemeente aangaat, door de Commissie zelve, en met betrekking tot de leden van den Algemeenen Kerke-raad, voor de Predikanten door het collegie van Predikanten, voor de Ouderlingen door dat der Ouderlingen, en voor de Diakenen door dat der Diakenen. Art. 4. Indien er bij den Algemeenen Kerke-raad bedenkingen mogten ontstaan tegen een of ander der door de Commissie op de voordragten genoemden, zal men tot de benoeming niet overgaan, vóór dat die bedenkingen zijn weggenomen. Art. 5. De gekozenen van bunne benoeming door den Algemeenen Kerke-raad kennis gekregen en die aangenomen hebbende, worden, op den eersten Zondag na de aanneming hunner benoeming, van de predikstoelen aan de Gemeente voorgesteld, ten einde hun, die zouden vermeenen, eenig wettig bezwaar tegen de benoemden te hebben, de gelegenheid te geven, om dat, binnen acht dagen na de voorstelling, bij onderteekend geschrift ter kennis te brengen van den Algemeenen Kerke-raad, om door dezen te worden beoordeeld. Van den uitslag van een en ander wordt door dien Kerke-raad aan de Commisssie berigt ingezonden. Bij onverhoopt bedanken van een der gekozenen, zal eene nieuwe voordragt van drie-tal bij het Collegie, van hetwelk de eerste nominatie was uitgegaan, worden aangevraagd, en de daaruit benoemde dan zooveel later aan de Gemeente worden voorgesteld. Abt. 6. De vereischten dei' leden zijn: 1. dat zij sedert zes jaren lidmaat zijn van de Neder duitsche Hervormde Kerk; 2. dat zij hunne vaste woonplaats sedert twee jaren hebben in de burgerlijke gemeente dezer Stad, en gedurende dien tijd ook bij den Kerke-raad als lidmaten, tot zijn ressort behoorende, zijn bekend geweest; 3. dat zij den ouderdom van zes en dertig jaren hebben bereikt; 4. dat zij elkander niet bestaan in de regte linie, ook niet door aanhuwelijking, noch ook als broeders of zwagers. Art. 7. De dienst-tijd van de leden dezer Commissie wordt bepaald op vier jaren, voor zoo ver zij de vereischten tot het lidmaatschap zoo lang behouden. Na de eerste dienst zijn zij dadelijk herkiesbaar; daarna moeten tusschen elke dienst twee jaren verloopen, onverschillig of men als lid der Gemeente, dan wel als lid van den Algemeenen Kerkeraad mogt zijn opgetreden. De benoeming heeft plaats in de maand Maart, de op- en aftreding in de Vergadering van April. Art. 8. Elk lid heeft vrijheid vroeger bij den Algemeenen Kerkeraad aanvrage om ontslag in te dienen. Art. 9. Er heeft eene verpligte jaarlijksche aftreding plaats uit de dienst dezer Commissie, van één der Predikanten en van drie leden der Gemeente, en van zoo velen der Ouderlingen en Diakenen, als hunne vierjarige dienst in de Commissie hebben vervuld, of door hun aftreden uit den Kerke-raad hun radicaal hebben verloren. De namen der aftredenden worden, v^ór den derden Donderdag in Februarij, door de Commissie aan den Algemeenen Kerkeraad schriftelijk medegedeeld. Bij overlijden van leden geeft de Commissie daarvan onverwijld aan den Algemeenen Kerke-raad kennis, opdat, even als bij bedanken, zoo spoedig mogelijk in de vacature zou kunnen worden voorzien. In beide gevallen wordt de benoeming van eenen opvolger gedaan voor den nog onvervulden dienst-tijd des overledenen of afgetredenen, voor zoo ver die zitting had als Predikant of lid der Gemeente. Indien echter die vacature mogt ontstaan binnen de laatste zes maanden van zijnen dienst-tijd, geschiedt de vervulling als bij Art. 7 is bepaald. Bij overlijden of bedanken van een lid, als Ouderling of Diaken zitting hebbende, in de eerste zes maanden van een dienst-jaar, wordt deze vacature ten spoedigste vervuld, en het gedeelte des loopenden jaars, Waarin de nieuw benoemde dient, hem voor een vol jaar toegerekend. De vacature ontstaande in de laatste zes maanden van het dienstjaar, wordt daarin op de gewone wijze, als bij Art. 7 is bepaald, voorzien. Art. 10. De leden der Commissie nemen dezen post gratis waar, en mogen niets in rekening brengen, dan de onkosten, aan hun beheer en de daartoe te houden bijeenkomsten verbonden. Art. 11. De leden teekenen bij hun eerste optreden eene verklaring, die aan den Algemeenen Kerke-raad wordt ingezonden, en wel van den navolgenden inhoud: »Wij ondergeteekenden verklaren en beloven, dat wij, »in hoedanigheid van leden der Commissie tot het Be»stuur over de Kerk-gebouwen, Goederen, Fondsen en «Inkomsten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te «Amsterdam, al de eigendommen, fondsen en inkomsten «aan die Gemeente toebehoorende, regtvaardig en ten «haren meesten nutte zullen helpen besturen, en ons stipt «zullen gedragen naar de bepalingen voor deze Commissie •vastgesteld.'' Zij ontvangen ieder een exemplaar van het tegenwoordige en alle verdere Reglementen en Instructiën, dit bestuur betreffende. Abt. 12. De Commissie houdt hare Vergaderingen in een der lokalen van de Nieuwe-Kerk. Abt. 13. De tegenwoordigheid van twee derde der leden wordt in eene Vergadering vereischt, om haar tot wettig besluiten en handelen bevoegd te doen zijn. Wanneer geen twee derde der leden aanwezig is, zal het nemen van een besluit uitgesteld worden tot eene volgende Vergadering, doch dan bij meerderheid van 6teminen der aanwezigen kunnen genomen worden. Voorts regelt de Commissie hare werkzaamheden naar een bij haar vastgesteld Huishoudelijk Reglement, overeenkomstig de beginselen in het tegenwoordige Algemeene aangenomen. Abt. 14. De Commissie heeft vrijheid, om, onder hare verantwoordelijkheid, de werkzaamheden, aan haar beheer verbonden, aan Sub-Commissiën uit haar midden op te dragen; gelijk mede tot het instellen van een Collegie van Collectanten, belast met de inzameling van hetgeen, bij de godsdienstoefeningen, ten behoeve van het Kerke-fonds wordt bijgedragen. Art. 15. De Commissie is gemagtigd, den Algemeenen Kerkeraad, als het besturend Collegie der Gemeente, te verte' genWoordigen bij de behartiging en handhaving van hare regten en belangen tegen over derden, voor zoo ver die met haar beheer in betrekking staan. TWEEDE HOOFDSTUK. Bestuur en Beambten. Abt. 16. De Commissie draagt zorg, dat de Kerk-gebouwen tot de openbare godsdienst-oefeningen steeds geschikt zijn, en voorziet in alle behoeften, welke tot die godsdienst-oefeningen vereischt worden. De Kerk-gebouwen mogen niet in gebruik worden afgestaan buiten toestemming van den Kerke-raad. Abt. 17. Zij zorgt dat de vertrekken, bestemd tot het houden der Provinciale, Klassikale, Kerkelijke, Diakenale en andere Vergaderingen in het belang der Gemeente, daartoe steeds in behoorlijke orde zich bevinden, en voorziet daarbij in het benoodigd vuur, licht, schrijf-behoeften en andere noodwendigheden. Abt. 18. Buitengewone of kostbare herstellingen aan de Kerken of andere Gebouwen moeten, zooveel mogelijk, bij aanbesteding geschieden. Abt. 19. De Commissie stelt aan en ontslaat alle Opzigters, Werkbazen en Leveranciers, gelijk mede alle Beambten tot de Kerk-gebouwen behoorende, als: Kosters, Deurwaarders, Plaats-bewaarders en Bewaarsters, Graven-makers, enz. Zij houdt zich daarbij aan den regel, dat de Beambten moeten zijn leden van de Nederduitsche Hervormde Gemeente. Ten aanzien der overige hiervo- ren bedoelde personen, wijkt zij van dien regel niet af, dan in hooge noodzakelijkheid. Abt. 20. De Commissie geeft van de aanstelling der Kosters kennis aan den Kerke-raad, ten einde de aangestelde ook van dezen de noodige Instructie zal kunnen ontvangen. Deze bepaling is mede van toepassing op den Koster der Nieuwe-Kerk, in zijne betrekking als Bode van den Kerkeraad, het Provinciaal Kerk-bestuur en de Klassis. Abt. 21. Bij ontstaan van eenige vacature in boven bedoelde bedieningen, neemt de Commissie, met het oog op het geldelijk belang der Gemeente, zoo wel als op het rigtig beheer der zaken, bepaald in overweging, of ook zoodanige post zou kunnen vervallen, alsmede, of door haar eenige wijzigingen in de aanstelling of hare voorwaarden kunnen of moeten worden gemaakt. Abt. 22. De Commissie maakt ten aanzien van de verhuring der zitplaatsen in de Kerken, en de Begraving, mede op de Begraafplaatsen, zoodanige bepalingen, als ten meesten voordeele der Gemeente kunnen strekken. DERDE HOOFDSTUK. Geldelijk Beheer. Abt. 23. Ten einde op de zekerste wijze voor de bewaring der fondsen te zorgen, worden die zooveel mogelijk gebragt in Inschrijving Nationale Schuld, ten name der Commis- sie. Alle gelds-waarden worden in behoorlijk gesloten kisten of kasten bewaard ter plaatse, daartoe door de Commissie met de vereischte omzigtigheid uit te kiezen, met dien verstande, dat de Coupons zooveel doenlijk op eene andere plaats dan de Effecten zelve bewaard worden. Art. 24. De bezittingen en inkomsten, ook die, welke zouden kunnen geacht worden tot eenige kerk in het bijzonder betrekking te hebben, of daartoe te behooren, worden, als zijnde een algemeen eigendom, ook als zoodanig beheerd, ten einde daaruit te voorzien, zoo wel in de algemeene behoeften, als in die van elke kerk in het bijzonder, mitsgaders in de uitgaven ter bevordering van de zedelijke en godsdienstige belangen der Gemeente. Bij de aanneming evenwel eener gift of making, die tot een bijzonder einde mogt zijn of worden toegekend, moet aan de te dien opzigte gemaakte bepalingen gevolg worden gegeven, en daarvan, zoo noodig, afzonderlijke bewaring en beheer plaats hebben. Aan zoodanige afzonderlijke bewaring en beheer zijn speciaal onderworpen: het fonds, daargesteld tot verbetering van de Tractementen der Predikanten in de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam, en het fonds, bijeengebragt tot verhooging van het Predikanten-Weduwen-Pensioen bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente binnen Amsterdam. Al de bovenbedoelde fondsen zullen, zoolang aan hunne bestemming gevolg kan worden gegeven, daaraan niet mogen worden onttrokken , of met de overige bezittingen, op welke wijze ook, mogen worden vermengd of vereenigd. Art. 25. Van een of meer der Kapitalen, op de_Groot-boeken der Nationale Schuld ingeschreven, zal een bepaald gedeelte zijn aangewezen tot zooveel mogelijke voorziening in de schade bij brand aan de Kerken, andere gebouwen en roerende goederen, onder het bestuur dezer Commissie staande, welke som jaarlijks wordt verhoogd met de daarop verschenen renten en daarenboven met een door de Commissie te bepalen bedrag tot vermeerdering van Kapitaal. Van een en ander moet in. de boeken en jaarlijksche Rekening behoorlijk blijken. Abt. 26. Het algemeen beheer der gelden wordt, onder de verantwoordelijkheid als bij Art. 14 is bepaald, opgedragen aan eene Sub-Commissie, die uit niet minder dan drie leden zal bestaan. Deze fungeert onder de benaming van: Commissie van Financiën, van welker leden de Algemeene Commissie bevoegdheid heeft genoegzame zekerheid te nemen voor dat beheer. Abt. 27. De kasten of kisten, waarin effecten of gelden onder beheer der Commissie van Financiën bewaard worden, moeten voorzien zijn van drie verschillend werkende sloten, waarvan de sleutels moeten berusten onder drie leden dezer Commissie, die alzöo bij de opening en sluiting steeds moeten tegenwoordig zijn. Abt. 28. In het algemeen neemt de Commissie de meest redelijke bezuinigingen in acht, en tracht op betamelijke wijze de inkomsten der Gemeente te vermeerderen. Belangrijke buitengewone uitgaven geschieden nimmer dan op uitdrukkelijken last van de Algemeene Commissie, en zal deze geen besluit, bij hetwelk, zonder blijkbare noodzakelijkheid, vermeerderde uitgaven zouden worden vastgesteld, mogen nemen, dan in eene Vergadering, volgende op dienaarin het voorstel tot zulk besluit is ingekomen. Tot de inkomsten behooren onder meerder: de opbrengst der graven in de Kerken en op de Begraaf-plaatsen, de verhuring der zitplaatsen, de gewone inzameling in de Kerken, en eene jaarlijksche Collecte, welke bij voorkeur in de maand December aan de huizen van de leden der Gemeente zal geschieden, waartoe zij bij Adres, aan den Kerke-raad medegedeeld, zal worden opgewekt. De jaarlijksche Collecte wordt gedaan door de leden der Commissie, bijgestaan door Collectanten in Art. 14 genoemd. VIERDE HOOFDSTUK. Betrekking van de Commissie tot den Kerke-raad en de Gemeente. Akt. 29. De Commissie gedraagt zich in haar bestuur overeenkomstig het beginsel, dat de Kerke-raad het ligchaam is, vertegenwoordigende de Gemeente, in overeenstemming met Art. 19, alinea 4 van het Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden. Art. 30. Van de bevoegdheid dezer Commissie is uitgesloten al wat het bestuur der Gemeente, en de bevordering van hare godsdienstige belangen door opzigt en onderwijs, alsmede de verzorging harer armen aangaat; insgelijks het beroepen van Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, de bepaling van hun dienst-werk, de vaststelling van tijd en plaats der godsdienstoefeningen en catechisatiën, de inrigting van de openbare godsdienst met hare plegtigbeden, al hetwelk respectievelijk tot den werkkring van den Algemeenen of Bijzonderen Kerke-raad behoort^ Art. 31. In overeenstemming met het voorgaand Artikel moeten de Kosters, Deur-waarders, Plaats-bewaarders en Bewaarsters de bevelen, welke hun door den Kerke-raad tot eene stichtelijke inrigting van de openbare godsdienst in het algemeen, en, bij de godsdienst-oefeningen in het bijzonder door den dienst-doenden Leeraar of Ouderling gegeven worden, naauwkeurig opvolgen. Deze beambten kunnen hunne tractementen niet ontvangen , dan op vertooning van een getuigschrift des Kerke-raads, dat zij gedurende den tijd, over welken de betaling geschiedt, hunne bediening ten genoege van den Kerke-raad hebben waargenomen. Art. 32. De Kerke-raad stelt aan en ontslaat de Hulp-predikers, de Onderwijzers en Onderwijzeressen in de Godsdienst, Krankbezoekers, Voorlezers en Organisten, benevens zijnen Amanuensis. De Bode van den Kerke-raad, het Provinciaal Kerkbestuur en de Klassis wordt door dezen niet aangesteld, dewijl die betrekking met den post van Koster in de Nieuwe-Kerk is vereenigd. In geval hij zich daarbij, onder zijne verantwoordelijkheid, van eenen Assistent wil bedienen, moet hij dien aan den Kerke-raad ter goedkeuring voordragen. (°) Deze allen, met uitzondering van de Hulp-predikers, erlangen geene betaling zonder het getuigschrift in het voorgaand Artikel vermeld. Art. 33. Bij ontstaande vacatures van Beambten, in Art. 32 vermeld, worden door den Kerke-raad, zoo wel wat hare vervulling als wat de voordragt der bezoldiging van nieuw aankomenden betreft, de bepalingen van Art. 21 in acht genomen. Art. 34. Voor zoo ver eenige inrigtingen tot vermeerdering van (*) Zie de bepalingen, te dien aanzien in dato 6 Jnnij 1831 gemeenschappelijk van den Kerke-raad en de Commissie uitgegaan. de inkomsten der Gemeente kunnen worden vastgesteld, welke uit haren aard alleen van den Kerke-raad afhangen, als bij voorbeeld: het vorderen van eenig geld voor Extracten uit de boeken der Lidmaten, enz. kan de Commissie hare voorstellen dienaangaande aan den Kerkeraad mededeelen, en de Kerke-raad, ook deswege onaangezocht, schikkingen tot zulke inrigtingen maken; en zal deze in dat geval voor de uitvoering daarvan zorg dragen, en de voordeden jaarlijks aan de Commissie doen toekomen of verantwoorden. Abt. 35. Door de Commissie wordt betaald het navolgende: 1. De gewone onkosten van den Algemeenen en Bijzonderen Kerke-raad, tot een te bepalen maximum, waarover, in den loop van ieder jaar, naar behoefte kan worden beschikt. Tot het doen van buitengewone uitgaven zal het oordeel der Commissie worden gevraagd, en hare toestemming benoodigd zijn. 2. De Klassikale Quota. 8. De Contributiën voor de alhier dienst-doende Predikanten aan de Klassikale Weduwen-beurs. 4. De onkosten, vallende op de beroeping en overkomst van Predikanten, tot een vast bedrag; alsmede zoodanige gelden, als de beroepen Predikant aan de Gemeente, die hij verliet, volgens de Kerkelijke Wet heeft moeten terug betalen. Het maximum, hierboven sub N°. 1, en het vast bedrag, sub N°. 4 vermeld, wordt bij onderling overleg door den Kerke-raad en de Commissie bepaald. Abt. 36. Bij ontstaanden twijfel aangaande de bevoegdheid der Commissie, of de beteekenis van eenig artikel van dit Beglement, alsmede bij onverhoopte geschillen in haar midden, wordt de beslissing opgedragen aan zes van hare leden in vereeniging met zes leden uit den Algemeenen Kerke-raad, niet tot de Commissie behoorende. Abt. 37. Indien de Commissie, in Art. 36 vermeld, tot geene beslissing mogt kunnen komen, of wanneer men meent zich daaraan niet te mogen onderwerpen, doet de Algemeene Kerke-raad bij volstrekte meerderheid van stemmen uitspraak; maar zullen, in geval van geschillen bovengenoemd , diegenen zijner leden, welke zitting hebben in de Commissie, geen deel mogen nemen in deze raadplegingen. Abt. 38. Jaarlijks, vóór den eersten Julij, wordt door de Commissie de Eekening over het afgeloopen jaar, in duplo, aan den Algemeenen Kerke-raad ter goedkeuring ingezonden, met overlegging van eenen Staat van al de bezittingen en bijzondere fondsen, bedoeld bij Art. 24 van dit Beglement. Abt. 39. Bijaldien geene bezwaren zijn gerezen, of deze zijn uit den weg geruimd, wordt de rekening ten blijke van goedkeuring van wege den Kerke-raad geteekend, welke daarna aan de Leden der Gemeente de gelegenheid geeft, om haar te kunnen inzien, waarbij drie leden van den Algemeenen Kerke-raad en drie leden van de Commissietot het Bestuur over de Kerk-gebouwen, Goederen, Fondsen en Inkomsten, enz. moeten tegenwoordig zijn. Tijd en plaats daartoe worden des Zondags te voren van de predikstoelen bekend gemaakt. De door den Algemeenen Kerke-raad geteekende rekening wordt daarna aan de Commissie, ter hare decharge, teruggezonden. Abt. 40. Wanneer een lid der Commissie, of wel een der Beambten onverhoopt onder Kerkelijke censuur mogt gesteld zijn, kan hij, ingeval zijn vergrijp tot geen ontslag mogt leiden, nogtans gedurende den tijd dier censuur de werkzaamheden zijner betrekking niet waarnemen. De Beambten zijn in dat geval verstoken van de voordeden aan hunnen post verbonden, en door het Collegie, dat hen heeft aangesteld, wordt tijdelijk voorzien in de waarneming van hunnen post. Abt. 41. Door de invoering van dit Reglement wordt het Concept- Reglement en Instructie op het bestuur der Kerken, verdere goederen en inkomsten der Gemeente van den jare 1810 buiten werking gesteld; doch behoudt de Algemeene Kerke-raad zich voor, in het tegenwoordige Reglement zoodanige veranderingen en bijvoegselen te maken, als hij, na de Commissie gehoord te hebben, zal noodig achten, terwijl deze de vrijheid heeft, voordragten tot Wets-herziening in te dienen. Aldus vastgesteld in de Vergadering van den Algemeenen Kerke-raad van den Een en twintigsten April, Achttien honderd negen en vyftïg. E. B. SWALÜE, Pratses. ï. MODDERMAN, Az., Scriba.