AFSCHEID AAN ROME VAN DEN Abt ARMAND BAUDUIN TE CilARfstmOl BENEVENS ZIJNE GELOOPSBELIJDENIS IN DE EVANGELISCHE KERK ALDAAR AFGELEGD, 27 Julij 1851. , TWEEDE DRÜK. amsterdam, H. HÖVEKEE. 1851. AFSCHEID AAN ROME VIN DEN Abt ARMAND BAIDMN, TE CHARLEROI. TWEEDE DRUK. AFSCHEID AAN ROME VAN DEN Abt AliMAND BAUDÜIN, TK CHARMjKBOI. BENEVENS ZIJNE GELOOFSBELIJDENIS IN DE EVANGELISCHE KEBK ALDAAR AFGELEGD, 27 Julij 1851. AMSTERDAM, H. HÖVEKER. 1851. Prijs 15 Cents CHRISTELIJKE EVANGELISCHE KERK VAN CHARLEROI. AFSCHEID AAN ROME VAN DEN ABT ARM AND EADDUIN, VICARrüS-COADJUTOR TE SOUMOIS. *) Terwijl de processie van den Sacramentsdag, met hare muzijk, haren wierook, hare waskaarsen, bloemen, vaandels, en »al die afbeeldingen van dingen, die boven in den hemel »en beneden op de aarde zijn" verleden Zondag door onze straten trok, eene menigte volks, door stomme beelden uitgelokt, met zich voerende, is er in onze kapel een tooneel voorgevallen, dat vol christelijke stichting en vertroosting is geweest voor de vrienden van het rijk Gods, en zijn Woord der waarheid. Het gelijktijdige van dit tooneel met het ronddragen der afgodsbeelden, maakte eenen diepen indruk op de gemoederen van eene talrijke menigte Katholieke toeschouwers. Hoewel geene enkele christelijke sekte, gelijk de Roomsche Kerk, eene opentlijke afzwering eischt van hen, die het Evangelie van onzen Heer jezus Christus en van zijne Aposte- *) Soumoil is een dorp in de Provincie Kamen, 5 mijlen van Charleroi. De kring van den Predikant onzer Gemeente strekt zich tien uren om deze stad uit. len willen omhelzen, heeft de heer bauduin, gewezen Vicaris van Soumois, het echter als pligt geacht, in onze nienwe kapel eene opentlijke belijdenis van zijn geloof af te leggen. In eene zeer eenvoudige maar krachtige aanspraak, heeft de heer batjduin eerst een geschiedkundig overzigt gegeven van de omstandigheden die hem gebragt hebben tot het lezen én onderzoeken der Heilige Schrift. Vervolgens heeft hij de oorzaken blootgelegd, waarom hij de Roomsche Kerk verlaten heeft. Daar hij de talrijke dwalingen dezer Kerk niet kon ontwikkelen, heeft de heer baudüin zich slechts tot drie derzelve bepaald: 1°. Set verbod van Rome, het Woord Gods te lezen en te onderzoeken. 2°. De Mis. 3°. De Biecht. De heer baudutn heeft zeer duidelijk en juist door schriftuurplaatsen, deze drie dwalingen der Kerk van Rome aangetoond ; hij heeft krachtig bewezen, dat Rome noodzakelijk het licht des Evangelies moet vreezen. (2 Kor. II: 16, 17); dat de goddelijke Openbaring het zoo genaamd misoffer veroordeelt; en dat de biecht, zoo als dezelve in de Roomsche Kerk wordt uitgeoefend, niet alleen strijdig met Gods Woord, maar ook zonder kracht is. Hier volgen' eenige trekken uit het vertoog van den heer bauduin, hetwelk met de grootste aandacht is gehoord geworden "). . . . . »Inderdaad, deze drie dwalingen zijn van het hoogste *) De lezer gelieve niet nit het oog te verliezen, dat de heer Bauduin nu bevrijd is van de naauwe handen, die den Roomschen Priester aan de leugen binden en van de waarheid verwijderd houden. Onze broeder heeft zich niet zoo zeer met geloofstwisten willen inlaten; hij heeft alleen villen spreken, omdat bij geloofd had. gcwigt in bet leven van den Katholiek. Men kan niet genoeg herhalen dat den Roomsch Katholiek een vaste grond voor zijn geloof ontbreekt, en dat hij nimmer rekenschap zal kannen geven van de hope, die in hem is, zónder zijne toevlagt te nemen tot de getuigenissen der Kerk, dat wil zeggen; van den mensch." • Door het volk het lezen van Gods Woord te verbieden, berooft de Roomsche Kerk hetzelve van dat geestelijke en hemelsche voedsel, dat alleen het hart kan doen ontbranden van de goddelijke liefde en bezielen met de kracht, die zoo noodzakelijk is, om de hinderpalen te trotseren, welke de Christen eiken dag op den weg der zaligheid ontmoet." »De Heilige Geest veroordeelt deze dwaling ook opentlijk, door op vele plaatsen der Schrift, de lezing van dit Goddelijke Woord aan te bevelen: » Onderzoekt de Schriften," spreekt de Heere jezüs tot ons, » want gij meent in dezelve het eeuwige »• leven te hebben, en die zijn het, die van Mij getuigen" " »Wat de mis betreft, iedereen weet, dat de Roomsch Katholiek, door deze voorgewende offerande, die eene daadwerkelijke verloochening is van de afdoende kracht der eenige en eeuwige offerande van Christus, Gode de eer meent te bewijzen, welke men Hem verschuldigd is; terwijl hij op deze wijze de ware vereering verwerpt, Waarvan de Zaligmaker spreekt, als Hij zegt: »Nu is de ure gekomen in welke de »»ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en »»in waarheid."" «Het is onbegrijpelijk, wanneer er ten minste geen wonder van den vorst der duisternis in gemengd is, dat men nog kan leeren en gelooven, dat de offerande van den Zaligmaker moet herhaald worden, wanneer men plaatsen leest, als deze: »Xoch » ook, opdat Hij zich zeioen dikmaals zou opofferen, gelijk de »hoogepriester alle jaren in het heiligdom ingaat met vreemd ■ bloed ; (anders had Hij dikwijls moeten lijden van de grond»legging der wereld af) maar nu is Hij eenmaal in de vol- » einding der eeuwen geopenbaard, om de zonde te niet te doen »door zijn zelfs offerande. En gelijk het den mensehen »gezet is eenmaal te sterven, en daarna het oordeel; alzoo »ook Christus, eenmaal geofferd zijnde, om veler zonde weg »te nemen, zal ten anderen maal zonder zonde gezien zooroden, van degenen , die Hem verwachten tot zaligheid. = (Hebr. IX; 25—28)" «Kan hetgeen ter gedachtenis van jezus Christus is ingesteld jezus Christus zelf zijn? Ontkent men niet geheel en al de volmaaktheid der offerande van jezus Christus, die de zonden zijns volks gedragen heeft, wanneer men die offerande herhaalt en vernieuwt?" »Wij gaan met stilzwijgen de Schriftuurplaatsen voorbij, waaruit duidelijk blijkt, dat de magt van te binden en te ontbinden, niet aan de priesters der Roomsche Kerk is gegeven, maar wel aan al degenen, die het Evangelie van jezus Christus in hun harte hebben aangenomen." Niemand kon met meer kennis van zaken over de oorbiecht spreken dan de heer bauduin, die, als Roomsch Priester zich door eene dagetijksche ondervinding heeft kunnen overtuigen, dat de overgroote meerderheid der Katholieken slechts welstaanshalve biechten, of ook om een zekeren schijn van godsdienst te behouden, zonder dat hun dikwerf herhaaldelijk biechten de minste verandering in hun gedrag te weeg brengt. Ten slotte heeft de heer bauduin zijnen nieuwen broeders verzocht, hem met hunne gebeden voor den troon des Heeren bij te staan. Na deze vrij lange aanspraak van den heer bauduin, heeft onze leeraar dien broeder bedankt uit naam onzer Kerk, en hem aangemoedigd te volharden in den weg, welken hij zoo moedig is ingetreden, de genietingen dezer wereld verlatende om met Christus te zijn. De vergadering heeft hartelijk ingestemd met het slotgebed van den heer poinsot, om den Heer te smeeken, onzen nieuwen broeder al zijne geestelijke zegeningen te willen schenken, en heeft Hem verheerlijkt met het zingen van Gezang 85 vers 3. (fransche bundel). Na het verhaal van dit treffend tooneel, dat weder eene ware zegepraal van het Woord der waarheid op de afgodendienst is, gelooven wij aan de vrienden onzer Kerk en van het rijk Gods genoegen te doen, door hun eenige bijzonderheden mede te deelen omtrent den heer bauduin, wiens voortgang in het Evangelisch geloof wij sedert bijna een jaar hebben knnnen nagaan. De heer bauduin is geboren te Fagnolle (provincie Namen), uit fatsoenlijke boerenouders. Bij vele dezer familiën beschouwt men het bijna als noodzakelijk, dat een lid der familie den geestelijken stand omhelze °). De heer bauduin kwam dus, zonder eigentlijk zijner roe- \ ping bewust te zijn, op het kleine Seminarium van Floreffe t). Van dit gesticht, waar men den kweekeling reeds tot blinde gehoorzaamheid opleidt, door hem te leeren, dat hij meer moet gehoorzamen aan de- scholastieke godgeleerdheid dan aan het Woord des Heeren, ging de heer bauduin naar het Seminarium te Namen. Om eenigzins een denkbeeld te geven van de bezigheden der jonge lieden, die tot den geestelijken stand worden opgeleid, zullen wij hier alleen aanmerken, dat het onderwijs aan dit Seminarium bijna uitsluitend bestaat, in het. bestuderen van *) In de Roomsche Kerk moet hij, die in den geestelijken stand wil treden, ten lij er eene pauselijke dispensatie zij, een. bewijs van eigendom overleggen, hetwelk toont dat hij vaste goederen heeft, die hem eene jaarlijksche rente van twee honderd francs opleveren. De Roomsche Kerk zal moegelijk onder de eigenschappen, welke Je Heilige Geest eischt van hem, die zich aan de heilige bediening wil wijden, en welke vereisen ten men aantreft in den eersten Brief van padlds aan timotheds, die van eigenaar kannen vinden. (ftltr?' ' t) De schrijver dezer nota is voor twee jaren in de kerk van het Seminarium te Floreffe geweest, waar hij, onder de gebedenboeken van twee honderd kweekelingen te vergeefs gezocht heeft naar het heilige boek , waarin de Zoon des menschen de belofte van het eeuwige leven geeft aan allen, die in Hem gelooven. In dezen, gelijk lij zeggen-, aan den Heer gewijden tempel, beeft hij alleen de litaniën der Maagd gevonden. verhandelingen over de boete, het Avondmaal, het huwelijk en de talrijke plegtigheden der Roomsche Kerk. De verzameling dier nietige, onbeduidende pligten is vervat in een werk, getiteld: les Rubriques. Het licht der waarheid staat op het Roomseh-Katholieke Seminariën niet op den voorgrond ; want men eischt niet van hen, die, gelijk zij zeggen, bestemd zijn om voor de zielen te zorgen, dat zij deze waarheid onderzoeken, omdat de Roomsche geestelijkheid niet geroepen is, de kennis des Evangelies te verspreiden. Gedurende den tijd zijner godgeleerde studiën, zijn er bij den heer bauduin twijfelingen opgekomen, omtrent het gezag der Kerk in geloofszaken, door het lezen van een traktaatje, getiteld: De leeringen der Roomsche Kerk, vergeleken met de H. Schrift. Dit traktaatje was uit CharWfoi medegebragt door een zijner broeders, die met de glasblazerijen dezer plaats handel drijft in spaath, en de beer bauduin las hetzelve gedurende de vacantie. Hij las het niet met het doel om iets te loeren; want hij kon zich niet verbeelden, dat de godsdienst» welke men de Protestantsche noemt, op eenigen bewijsgrond ofopdeeene of andere schriftuurplaats berust; maar weldra werd hij getroffen door de juistheid der aanhalingen van de bijbelplaatsen, en door derzelver duklclijken en helderen zin, die de leer der Roomsche Kerk geheel omverwerpt. Ook waren de twijfelingen, die het lezen van deze en andere verhandelingen bij hem had doen ontstaan, niet geheel en al verdwenen. Als een eenvoudig en stil nadenkend priester werd de heer bauduin, bij het verlaten van het Seminarium, geplaatst als Vicarius-Coadjutor in het kerspel van Soumois. Eene bijzondere omstandigheid gaf aan zijne twijfelingen nieuw voedsel. De eerste maal, dat bij de mis ia de kerk van Soumois moest lezen, wilde bij de hostiekas reinigen, dat wil zeggen, de oude hosties er uit te nemen en dezelve vervangen door nieuwe, welke hij daartoe had gewijd; volgende hierin de statuten des Bisscoops, welke inhouden, dat men van tijd tot tijd deze voorzorg moet nemen. Groot was zijne ontsteltenis, toen hij de hostiekas opende en er eene menigte stukjes van bedorvene hosties in vond. Toen hij zag, dat de priesters de hosties, die door hare wijding God zelf zijn geworden, laten verrotten, werden deze twijfelingen sterker. Deze omstandigheid, de duidelijke teksten der Schrift, de vooroordeelen der opvoeding en de vrees voor de wereld, veroorzaakten eenen aanhoudenden strijd in het gemoed van den heer bauduin. De Kerk van Home verpligt den Katholiek eenig deeg *), dat nog wel geheel bedorven is, als zijlaten Zaligmaker te aanbidden ! Zij stelt de eenvoudige en verhevene, de onbegrijpelijke en oneindige Majesteit van den grooten God der hemelen ter» beschikking van eenen ellendigen Zondaar, die Hem zelfs in zijne hand kan nemen. Het was den heer bauduin onmogelijk te gelooven, dat het regt en de magt des Scheppers in handen van eenen armen zondaar kon gegeven worden; hij begreep dan ook eindelijk, dat eene Kerk, die de diepten des Satans leert (Openb. II: 24), de Kerk van jezus Christus niet zijn kon. Den 11 den October 1850 schreef hij eenen brief aan onzen leeraar, den heer poinsot, om hem zijnen toestand bloot te leggen, en om hem te vragen of hij als predikant in eene der evangelische gemeenten van België geplaatst kon, worden. *) Averrhoës, eea Mahomedaansch Geneesheer, beroemd om zijne kennis en verhevene hoedanigheden gaf, aan eenige geestelijken nit Rome, die, om hem te bekeeren van het Avondmaal hadden gesproken, ten antwoord : ■ Liever wil ik sterven als wijsgeer, dan mij onderwerpen aan het onge* ■ rijmde van eene godsdienst, die. eerst haren God maakt en hem dan «opeet!" Men kon gemakkelijk uit dezen brief zien, dat, zoo als de heer bauduin ons ook in alle eenvoudigheid heeft bekend, hij geene vaste overtuiging had, en onbekend was met de vereischten voor het ware christelijke opzieners-ambt. Hem ontbrak nog die verloochening van zich zeiven, en dat vertrouwen op God, waarmede de zoodanige bezield moet zijn, die boven alles het koningrijk Gods en zijne geregtigheid zoekt, met de overtuiging, dat bet overige hem daarbij gegeven zal worden. Hij wilde eenvoudig van betrekking veranderen. De lezer duide het ons niet ten kwade, indien wij hier cene korte afwijking maken. Wij wisten reeds sedert eenigen tijd van eenige broeders onzer gemeente, dat zich te Soumois een priester bevond, die der evangelische leer zeer genegen was. Een broeder uit de gemeente van Charleroi, vetweider van beroep, maar bovenal de evangeliewaarheden belijdende, had op zekeren dag met een slagter uit onze omstreken, die een zijner klanten was, een gesprek, dat over godsdienstige onderwerpen liep. Toen de laatste in den* loop van het gesprek hem de meening van zijnen pastoor zeide, dat de bijbels, welke onze kolporteurs verspreiden, vervalscht waren, antwoordde onze broeder hem met al de overredingskracht, welke zijn verstand en hart hem ingaven. Hij besloot eindelijk met tot hem te zeggen t »Ga «maar naar onzen pastoor en spreek er met hem over, en »zoo hij of gij zelf dit bewijzen kunt, zal ik u de beste koe »uit mijnen stal geven !" De pastoor, hierover door hem geraadpleegd, kon hem geen voldoend uitsluitsel geven, en bragt zelfs het gesprek op iets anders. Eenigen tijd daarna kwam de slagter bij den Vicaris van Soumois, bij gelegenheid, dat hij een bloedverwant van dezen geestelijke bij hem bragt. flij wenschte niets liever dan het gesprek te brengen op een onderwerp, dat hem misschien op eene goedkoope wijze eene vette koe kon bezorgen. De heer bauduin van zijnen kant had er niet minder belang bij om te spreken, verlangend als hij was eenige teregtwijzingen aangaande onze Kerk te erlangen. Maar wij zullen den heer bauduin dit gesprek zelf laten verhalen; uit hetzelve blijkt, dat vele Roomschen in ons land belang stellen in de evangelische godsdienst, en ten minste gedeeltelijk de leerstellingen hunner Kerk onderzoeken, dat de Heer de pogingen der Christenen om het Woord te verspreiden zegent, en dat dit Woord niet ledig tot hen wederkeert. »Ik heb werkelijk eens een gesprek gehad met iemand »uit de omstreken van Charleroi. «Gelooft gij," vroeg hij mij, »dat de Protestantsche Bijbels vervalscht zijn ?" — »Neen," «antwoordde ik; want de Protestanten hebben, om zich te »dezen opzigte voor de aanvallen der Katholieken te vrijwaren, »eene Bijbelvertaling van de Sacy, welke wij als de beste «beschouwen, laten herdrukken." «Maar," zeide deze man, «de Protestanten zeggen, dat de «Maagd mabia verscheidene kinderen heeft gehad, en even«wel heeft zij er slechts één gehad, namelijk den Zaligmaker.'' «Mijnheer!" gaf ik hem ten antwoord, »ik weet niet op welke »gronden de Katholieken beweren, dat de Maagd mabia slechts «één kind heeft gehad, aangezien de Schrift, in het Evangelie » van mattheus, bepaald zegt, dat mabia door haren man jo»zep niet bekend werd, vóór zij haren eerstgeboren Zoon ge» baard had, en op andere plaatsen van hetzelfde Evangelie, wordt «er van de broeders en zusters van jezus gesproken. Dit is » een bewijs, mijnheer! dat mabia, na den Zaligmaker gebaard »te hebben, andere kinderen gekregen heeft. «Het is waar," voegde ik er bij, «dat de Katholieken, om hunne bewering * kracht bij te zetten, zeggen, dat de woorden broeders en zus«ters, van welke op deze plaatsen des Evangelies gesproken «wordt, neven en nichten bet eekenen. Maar men mag niet «zonder reden, aan een woord eene beteekenis geven, welke • geheel strijdig is met denatuurüjke beteekenis van dat woord." »Hoe dit zij, jezus is nictttemin onze volkomen Zaligma»ker, die gestorven is voor onze zonden." Er was niets onnatuurlijks in den brief van den heer bauduin aan den heer poinsot. Hij had eene eerste poging gedaan, om met de Roomsche Kerk te breken, en zijn priesterschap vaarwel te zeggen. Maar het kwam er na op aan, om zijne begoochelingen den bodem in te slaan, en hem op de wegen van den Heer te wijzen. De predikant poinsot deed zulks in een zeer merkwaardig antwoord. Wij kunnen niet nalaten eenige bijzonderheden uit dezen brief mede te deelen; niet twijfelende of dezelve zullen met belangstelling door de vrienden der waarheid gelezen worden. Charleroi, den 23sten October 1850. Gij bevindt u, waarde Heer, in gewigtige en moeijelijke omstandigheden. Ik zeg gewigtige; want het is om de eeuwige belangen uwer ziel te doen. Er zijn in uw hart ernstige twijfelingen opgekomen over de leerstellingen uwer Kerk, en uw geweten zal geene rust kunnen hebben, vóór gij de waarheid zult hebben gevonden. Zij zijn nioeijelijk; want gij zult menigvuldige hinderpalen ontmoeten, en veel strijd te strijden hebben. De priesters der Roomsche Kerk zijn van alle zijden in het net der geestelijke heerschappij verward. Alles is zeer schoon in hunne opvoeding cn in de positie, waarin men hen geplaatst heeft, berekend geworden, ten einde alle . uitgangen rondom hen af te sluiten, en hen te beletten, aan de boeijen die hun drukken te ontkomen. De banvloek der geestelijkheid en de veraehtting der leeken wachten en vervolgen onophoudelijk dengenen, die door het licht des Evangelies bestraald, moed of liever geweten genoeg hebben, om hunne banden te verbreken, en naar de eerste voorschriften van het Christendom te wandelen. Maar ach ! zoo zij slechts om wereldschc reden gedrongen worden, is hun lot nog veel beklagenswaardigder. Gij zult misschien verwonderd zijn, dat een Protestantsch lecraar de slavernij, onder welke gij en uwe ambtgenooten zuchten, zoo goed kent. Deze verwondering zal echter ophouden, wanneer ik u zeg, dat ik zelf Roomsch-Katholiek ben geweest, en dat wij daarenboven de theologie en de tucht uwer Kerk bestudeerden; en dat wij eindelijk in menigvuldige betrekking staan tot priesters, die in uwen toestand verkeeren. In Frankrijk en elders bevinden zich nog eene groote menigte eenvoudige priesters, die onder hunne slavernij zuchten, en hunne banden slechts met siddering dragen. Maar omdat gij talrijke hinderpalen hebt te overwinnen, moet gij daarom terugdeinzen? O neen, dat is volstrekt mijne bedoeling niet. Verlaat die ongelukkige Kerk, die het geloof verzaakt, en zich gebaad heeft in het bloed der martelaren van jezus; want haar oordeel is nabij, en het zal een verschrikkelijk oordeel zijn. Maar wilt gij, dat God u in den gewigtigen stap, lot welken gij wilt overgaan, zegene en dat Hij u helpe, zoo moet bet eene zaak des geloofs zijn. Uit overtuiging alleen moet gij de Roomsche Kerk verlaten. De eerste raad, dien ik u nu hier te geven heb, is: Bid veel. Lees ijverig het Woord des Heeren, dat onze eenige regel des geloofs is. Vergelijk de leerstellingen der Roomsche Kerk met de leerstellingen van het Nieuwe Testament; maak n eene geheel nieuwe dogmatiek, niet volgens dezen of genen geleerde, maar volgens den alleen Wijze, onzen Heer jezus chbistus. Werk en bid, bid en werk. Scheid deze twee zakeu niet van elkander ; want de ware Christelijke dogmatiek verkrijgt men niet, zoo als de menschelijke wetenschappen: het verstand is slechts een middel, dat door den Heer bestuurd, vernieuwd en gezuiverd moet worden. In uwe Kerk, waar de mensch zich in de plaats heeft gesteld van God, heeft men vergeten, dat vrij in de tijden der genade verkeeren, waarvan geschreven staat: Zij zullen van God geleerd zijn (Joh^ VI: 45; Jezaja LIV: 13) waarin God zijnen Geest geeft aan allen, die Hem om denzelven zullen bidden (Luk. XI: 13). Voor het overige wordt er van deze dingen, die de Christelijke waarheid uitmaken, gezegd: »Dat het dingen zijn, welke het oog niet heeft geit zien, en het oor niet heeft gehoord, en in het menséhelijk »hart niet zijn opgeklommen, welke God bereid heeft, den»genen die Hem liefhebben." (1 Kor. II: 3). Werk dan waarde Heer! want er is geschreven: » Onderzoek de schrif»ten, want gij meent door dezelve het eeuwige leven te »hebben en die zijn het die van mij getuigen." (Joh. V: 39) Maar wend u tevens tot Hem, »in wien al de schatten »der wijsheid en der kennisse verborgen zijn." (KoJL II: 3). De heer poinsot doet den heer bauduin opmerken, dat hem nog de vaste overtuiging ontbreekt, dat de Evangelische Godsdienst, welke hij wenscht te omhelzen, zekerlijk de Godsdienst, des Evangelies, de onvervalschte Godsdienst van jezus chbistus, en bijgevolg de ware- Godsdienst is. Wat de vraag betreft, Protestantsch leeraar te worden, gaf de heer poussot hem eene korte opgave van de godsdienstige, zedelijke en wetenschappelijke vereischten, welke de ware Protestanlsche leeraar noodig heeft; en ten slotte noodigde hij den heer bauduin, uit, om hem eens te komen bezoeken; terwijl hij hem beloofde, dat de vrienden onzer zaak en de broeders te Charleroi zich zouden vereenigen, om hem op een instituut, of bij een Protestantsch huisgezin buiten 's lands, of wel in lelgië te plaatsen. Een vriend voegde bij dezen brief verscheidene godsdienstige traktaatjes, welke geschikt waren, om zijne aandacht te vestigen op de waarheid die in chbistus is. Niet lang daarna bragt de heer bauduin veelvuldige bezoeken bij onzen leeraar en cenige broeders uit de ge- mcentc van Charleroi, die zich beijverden, hem eene menigte stichtelijke werken ter hand te stellen. Op elke bijeenkomst las men het Woord, en eindigde men met het gebed, om den Heer te smeeken, zijne genade en zijnen zegen in bet hart van den heer bauduin nit te storten, hem een levendig geloof te schenken, hem te leiden en te bewaren, opdat bij door een waarachtig Christelijk geloove, der waarheid getuigenis zou kunnen geven: want gelijk de Schrijver van Lucüe of het lezen des Bijbels zegt: »Het is niet genoeg den mond digt te houden, men moet ook een geopend hart hebben. Door tusschenkomst der broeders van de gemeente van Charleroi, kwam de heer bauduin in aanraking met de leeraars der naburige gemeenten. Deze bijeenkomsten waren hem tot zegen. Hij kon zich overtuigen «van de uitnemendheid der kennis van jezus chbistus" vooral in vergelijking met de Kerk van Rome; hij kon met eigene oogen zien, dat het Woord der waarheid overal dezelfde Trachten oplevert; en dat een zelfde geest overal de vrijgekochten des Zaligmakers bezielt. De strijd en de beproevingen der wereld hebben onzen broeder niet ontbroken. De scherpe blik eener moeder had de gedachten geraden, welke er in de ziel van haren zoon omgingen. De onrust van dezen zoon, die zich in een allermoeijelijksten toestand bevond tegenover de wereld, en andere kenteekenen, waren zeer geschikt om deze goede moeder met de levendigste vrees te vervullen. Tegen de maand November 1850. en nadat er eerst een aandoenlijk tooneel was voorgevallen, ontdekte de heer bauduin zich openhartig aan zijne moeder over de verandering, die er in hem had plaats gehad, en gaf hij haar getuigenis van het Evangelie; het gelukte hem zelfs haar te overtuigen, dat hij het katbolicismus eenig en alleen wilde verlaten om beter de schoone waarheden des Evangelies te kannen verkondigen. Deze moeder was zeer verwonderd, toen zij voor de eerste maal zag, dat de leeringen van het papismUs zoo in tegenspraak zijn met de geopenbaarde waarheden. Met de overige leden zijner familie was het niet zoo gelegen. Maar de Heer, flie de bedrnkten vertroost en hen verblijdt, die bedroefd zijn tot bekeering, schonk den heer bauduin zijne hulp. Hij besloot dan eindelijk den 2den Junij 11. zijne betrekking als Vicaris en Roomsch Priester neder te leggen, en zond te dien einde aan de Bisschop van zijn kerspel den volgenden brief: Monseigneur! Ik acht het van mijnen pligt, U te verwittigen, dat de Heer, onze «God, mij door zijne goedheid er toe gebragt hebbende zijn goddelijk Woord te lezen en te overdenken, welk woord zoo veel licht en troost in het harte des Christens verspreidt, ik na rijp nadenken tot de vaste overtuiging ben gekomen, dat de Roomsch Katholieke Kerk de zielen niet leidt in de wegen, welke de Heiland der wereld ons heeft aangewezen, en dat zij niet de getrouwe bewaarster van de Heilige Schriften is, aangezien zij er zich geheel van verwijderd heeft. Daarom verzoek ik U, Monseigneur, mijn ontslag als Priester der Roomsche kerk te willen aannemen, van welke ik mij afscheid, om mij aan het Evangelie te verbinden, en mijn leven in te rigten naar de eerste voorschriften des Christendoms. ' Ontvang, Monseigneur! mijne onderdanige cerbe wij zingen. (get.) a. bauduin. Uit de datums van de volgende brieven kan men zien, hoe veel vrees er bij de hooge geestelijken van het bisdom van Namen heerschte. Wij mogen den inhoud dezer brieven gerust bekend maken, eensdeels, omdat zij de schrijvers derzelve niet aas ongelegenheid kannen- blootstellen, en anderdeels, omdat zij zeer vereerend zijn voor hem die ze ontvangen hoeft. Door deze openbaarmaking kwetsen wij niemands belangen. Wij hebben geen ander doel, dan om door documenten aan de vooringenomene Katholieken en Christenen te bewijzen, dat de heer bauduin zich van Rome heeft afgescheiden door de verkregene overtuiging, dat Rome de waarheid niet heeft; en dat het door hem genomen besluit geheel vrijwillig is geweest. In één woord, wij willen bewijzen, dat de heer bauduin niet tot het getal der geestelijken behoort, die Rome verlaten, omdat zij vooruit zien, dat zij om hun gedrag door Rome zouden verlaten worden. Den 7den Junij ontving de heer bauduin van den heer gros" jean, Président van het groot-seminarium van het bisdom Namen, het volgende antwoord : Namen, 7 Junij 1851. Waarde Heer bauduin! Daar ik U over eene gewigtige zaak wenschte te spreken, zoudt Gij mij verpligten, indien Gij zoo spoedig mogelijk eens bij mij kwaamt. Zoudt Gij niet, omdat het toch met den spoorweg zoo gemakkelijk gaat, aanstaanden Maandag of Dingsdag, 's morgens of later kunnen komen? Gij kunt gerust alleen met mij spreken; ik zal U als vriend ontvangen, en Gij kunt er op rekenen, dat Gij U niet znlt beklagen over eenen stap, die geheim zal blijven, zoo Gij zulks begeert, en dien ik mag vergen van uw goed hart, en van de naauwe betrekking, die er verscheidene jaren tusschen ons bestaan heeft. In de verwachting, dat Gij aan mijn verzoek zult voldoen, blijf ik, Mijnheer baudutn! Uw toegenegene en dienstwillige dienaar, (get.) gbos-jjean. President. Daar deze brief onbeantwoord was gebleven, heeft Monsei- gneur, de Bisschop van Namen, zich verwaardigd het volgende briefje aan den heer bauduin te schrijven en wel eigenhandig, hetwelk eene uitzondering op den regel is. Namen, 10 Junij 1831. Aan den Heer baudutn. U over eene gewigtige zaak wenschende te spreken, noodig ik U uit, U aanstaanden Vrijdag, 13 Junij, des morgens, naar Namen te begeven. In afwachting, mijnheer de Abt, blijf ik, uw dienstwillige dienaar (get.) f nas joseph, Bisschop van Namen. Daar deze uitnoodiging mede zonder gevolg was gebleven: kwam er twee dagen later van den Deken van Walcourt de volgende brief, gedateerd van den 12den Junij. Mijnheer de Vicaris! Ingevolge een brief, welken ik van Monseigneur heb ontvangen, heb ik mij gisteren naar Soumois begeven, om U een bezoek te brengen, en eens met U te spreken over de redenen, welke U genoopt hebben uw ontslag in te dienen als Vicaris- maar men heeft mij gezegd dat Gij naar Fa^ gnoïïe vertrokken waart. Niet zonder verwondering, Mijnheer de Vicaris! heb ik het wanhopige besluit genomen, dat Gij vermeend hebt te moeten nemen. Ik weet niet, of Gij al deszelfs gevolgen berekend hebt; maar mij dunkt, dat Gij in dezen zeer overijld te werk gegaan zijt. Gij hebt waarschijnlijk gedacht, dat Gij aangeklaagd waart geworden *). Ik kan U echter verzekeren, dat er niets van aan is. Ik had U laten waarschuwen, door diegenen, welke ik voor *) De Deken van Walcourt, lucht gekregen hebbende van de betrekking, die er tuaschen den heer bauduin en den Predikant poinsot bestond, liet hem waarschuwen, dat het gerucht onder het publiek liep, dat hij Protestant wilde worden, en op deze waarschuwing zinspeelt de Deken. uwe vrienden hield, over de menigvuldige aanklagten, welke er over eene zekere zaak waren ingeleverd ; maar mijn plan was niet U, in het begin uwer loopbaan eenig verdriet aan te doen; ik wist dat Gij van moeijelijkheden omringd waart, en ik rekende op uw karakter, dat ik altijd op prijs heb weten te stellen. Hoe dit zij, heb de goedheid, mij zoo spoedig mogelijk de gelegenheid te verschaffen U te spreken. Wij zullen het wel met elkander eens worden. Misschien kunt Gij weder in uwe vorige betrekking geplaatst worden. Mijnheer de Vicaris! wees van mijne toegenegenheid verzekerd. (get.) ii. j. parmentieb, Priester-Deken van Walcourt. Kort daarop, den lOden Junij, ontving de heer baudeln van een zeer geacht Priester, bij wien bij zijne eerste studiën volbragt had, den volgenden brief. Deze Priester was een vriend zijner jeugd, die in staat was baudulns opregt karakter naar waarde te schatten, maar die toch in het geheel niet begrijpt, hoe men zijn geheel vertrouwen op den Heiland kan vestigen, zonder zich om menschen te bekommeren. .... den 19