OPVOEDING en ONDERWIJS. EEIV W O O li 1> aan den weledelen heer R. E. de H A A N, Hoofd-Ondenvijier te Amersfoort, NAAK AANLEIDING TAN ZIJN „OPEN P.RIEP" AAN DEN HOOGWELGEBOREN HEEK Baron TAN ZÜIJLEN VAN NIJEVELT, 'sïïage, DOOR h. h. dieperinx langereis, Hoofd-Onderw ijzer te Doetinchom. Prijs / 0,30. doesborgh, j- v. schattenkerk. 1 8 6 6. OPVOEDING en ONDERWIJS. EEN" WOORD AAN DEN WELEDELEN HEER U, de H A A K, Hoofd-Onderwijzer te Amersfoort, NAAB AANLEIDING VAN ZIJN. „OPENBRIEF" AAN DEN HOOGWELGEBOREN HEER Baron TAN ZUIJLEN TAN NIJEVELT, 'sHage, DOOK H. H. DIEPER INK LANGEREIS, Hoofd-Onderwijzcr te Doetinrhcm. DOESBORGH, J. V. SCHATTENKERK. 1 866. 1 ii La vérité ne fait pas tant de lien dans le monde que ses apparences y font du mal''' La Bochefatjcoult. jVa het lezen van uwen » Open Brief" zweefden mij onwillekeurig deze woorden voor den geest. Mocht van uw geschrift niet gezegd worden wat in bovenstaande spreuk van de »apparences" wordt beweerd; integendeel mogen uwe woorden, al was het uws ondanks, eene tegengestelde uitwerking hebben en de waarheid in des te helderden daglicht te voorschijn treden. Een ieder, wie hij ook zij, heeft bij al zijn, doen en laten, althans hij dient dit te hebben, een zeker doel in 't oog. Dat doel — het wordt bepaald door zijne begrippen, die hij zich vormt over recht en onrecht, over noodzakelijkheid en plicht. Zijn wil, zijn streven naar het eenmaal voorgesteld doel, is de openbaring van zijn gevormd begrip, tot welker vorming gevoel en hartstocht maar al te dikwijls een beslissenden invloed uitoefenen. 1 Hoe noodig is het dus, dat wij, der ons toevertrouwde jeugd juiste begrippen mededeelen van hetgeen het zijn eener zaak van haren schijn doet onderscheiden; hoe noodzakelijk is het daarom tevens, dat wij zeiven ons van dit wijdgapend onderscheid ten volle bewust zijn , zullen wij geene aanleiding geven tot eene nog grootere spraakverwarring over Opvoeding en Onderwijs, eene spraakverwarring, die reeds nu alle denkbeeld verre te boven gaat. Mogen deze volgende woorden eene bijdrage zijn tot ontdekking der waarheid, de spraakverwarring onder ons ophouden en wij elkander leeren verstaan tot onderlinge zamenwerking van één doel, n. 1. de bevordering van het waarachtig heil der kinderen, die aan onze zorgen worden toebetrouwd. Zal dit geschieden, dan moeten wij: elkander op goede gronden leeren verstaan. Zullen wij dit, dan moeten de begrippen, die wij ons van deze of gene zaak hebben gevormd met elkander in overeenstemming zijn; zal dit zoo zijn, dan is het noodig dat de eigenaardige kenmerken — wij zouden bijna zeggen: de enkelvoudige factoren — van dit of dat begrip naar waarheid worden aangegeven, en onbevooroordeeld aangenomen. Zeker stemt gij mij dat toe, en Wenscht gij met mij de verschillen na te gaan, waarin onze begrippen onderscheiden zijn. Reeds dadelijk valt dat onderscheid in het oog, zoo wij letten op de verschillende begrippen aangaande den aard van den strijd, die in den tegenwoordigen tijd gestreden wordt. Immers, gij noemt den strijd, door den Hoog"WelGeb. Heer Baron van Zuijxen van Nijevelt en zijne vrienden een strijd legen Gods Geest, terwijl echter m. i. die strijd een strijd is in den Geest Gods, tot Zijne eer en tot heil der monschheid; een strijd door Hem bevolen die gezegd heeft: »hebt (eerst) de waarheid, en (dan) den vrede lief." Gij noemt dien strijd oud, ■ ook ik doe dat; immers de strijd tegen God en Zijne dienst dagteekent reeds van de paradijsgeschiedenis af; doch hier openbaart zjch eene schrikkelijke spraakverwarring: zij die den strijd aangorden tot handhaving der dierbaarste belangen der Natie worden weder door de tegenpartij als hare vijanden gebrandmerkt, en omgekeerd; naar uw inzien is de strijd door den HoogWelGeboren Heer Baron van Zuijlen van Nijevelt en zijne vrienden aangebonden voor de rechten der Natie de oude strijd voor de handhaving der middeleeuwsche duisternis, terwijl die m. i.juist eene openbaring is tegen den geest, die niet uit God is, maar Hem tegenstaat en bestrijdt. Naar uwe bewering is de geest van al wat antiek is onvereenigbaar met het moderne, terwijl ik weder van meening ben dat wij in enkele gevallen het antieke, dat waarlijk goed is, zeer goed met het wezenlijk goed moderne vereenigen kunnen ja moeten; zelfs geloof ik dat men niet goed modern (dus in. den besten zin des woords) kan zijn zonder goed antiek te wezen. Het komt mij voor dat uwe zienswijze die is van een zeker vader, die Professor in de logica 1 * zijnde aan zijnen zoon, die dezelfde betrekking bekleedde en hem om geld gevraagd had, het volgende ten antwoord gaf: «Een professor in de logica heeft geld of hij heeft het niet; heeft hij het, dan immers behoeft gij het niet te vragen, daar gij professor in de logica zijt; heeft hij het niet, dan kan uw verzoek aan mij niets baten, want ik ben professor in de logiea." — Professor in de logica te zijn en al of niet geld te hebben zijn geene onafscheidbare denkbeelden. Zoo ook hier: het goede antieke is met het goede moderne zeer goed vereenigbaar, terwijl men niet gehouden is met het goedkeuren of aannemen van het antieke of moderne in een of ander opzicht, al het antieke of het moderne daardoor aan te nemen. Verder strekt zich, volgens uw beweren, de bedoeling van den Heer van Zuijxen van Nijevelt enz. zich uit tot de terugbrenging der natie naar den ouden tijd van slavendienst en lijfeigenschap, naar de middeleeuwsche duisternis van on- en bijgeloof, naar de vernietiging van maatschappelijke orde en christenzin, naar de uitroeiing van al wat liefelijk is en wellnidt, terwijl naar mijn gevoelen dit juist het streven schijnt van hen, die dit ten onrechte aan Z. H. W. Gr. ten laste leggen Volgens uw gevoelen wil men agitatie verwekken omtrent de schoolwet en hare toepassing. "Waartoe? »om," zooals gij zegt ohet bewind, dat met ongekende veerkracht de teugels voert, het bewind, dat een tijdgeest huldigt en het voertuig der maatschappelijke samenleving, door den stroom des tijds medegesleept, langs dien stroom wil begeleiden en 't behoeden voor te snellen gang, en 't behoudend wil richten over klippen en banken, langs steile rotswanden en watervallen, om het bewind, dat alzoo den vooruitgang huldigt, te doen vallen." Ei lieve! is niet bij meer dan ééne gelegenheid aangetoond dat de onderhavige zaak geene persoonlijke, maar eene algemeene, de zaak des volks is ? Neen, daartoe strekt zich de bedoeling, de ijver voor- de • zaak, voor de heiligste belangen der Natie niet uit; niet om het bestaand (reeds nu bestaan hebbend) bestuur te doen vallen, maar om eene eerlijke toepassing der Wet op 'tlager Onderwijs te bevorderen, om de schrikkelijke ïhconsequentiën en de daaruit volgende onbillijkheden (om geen ander woord te noemen) tegen te gaan, om te waken dat de behoefte eener Christelijke Natie niet worde opgeofferd aan de politieke inziehten van dezen of genen, om alzoo te strijden den strijd des geloofs in den Naam van Hem, die wil dat de kinderen tot Hem zullen worden gebracht, ziedaar de ontroering die wij bij het volk wenschen op te wekken, ziedaar ook het doel der rede van den Heer Barok van Züyeen van Ntbvelt. Zeker wordt daardoor het vertrouwen der natie op de openbare school geschokt, zeker wordt daardoor die school afbreuk gedaan, ja zelfs de geregelde orde (?) van het openbaar schoolwezen verbroken, doch m. i. alweder zulk eene wanorde, als welke Jutius Cesah eens stichtte met het vaststellen van het jaar op 365 dagen en 6 uren, terwijl hij bovendien bij de regeling van die tijdsbepaling het jaar 45 stelde op 445 da- gen, dat door de tegenstrevers het jaar van verwarring werd genoemd; terwijl juist uit die zoogenaamde verwarring de orde geboren werd, ja zonder die verwarring niet zon hebben kunnen bestaan. Mag men anderen vertrouwen leeren schenken aan iets dat geen vertrouwen verdient, en is men in dat geval uit liefde tot den naasten niet ten duurste verplicht dat vertrouwen te schokken, al is het ook dat de gedachte onaangenaam is anderen uit de stille en aangename rust te trekken door den noodklok te moeten luiden ? Is men in deze zaak m. i. getrouw, dan gaat de maatschappij een nieuw tijdperk in; „ja," zegt gij, „maar een, tijdperk des doods," — „ neen " zij is, zij verkeert in een tijdperk des doods, doch door die heilzame verandering treedt zij in het „leven." Er kan dan geen sprake zijn van het brengen op de bijz. Chr. school, van een bepaald wel afgerond stelsel van Godsdienst, een stelsel dat de vertegenwoordiger, volgens' uwe bewering moet zijn van den geheelen antieken geest, van het gothisch bouwsysteem der middeleeuwen, maar een ernstig streven •om al het onderwijs, (dat in eene goede lagere school niet anders dan, ontginnend mag wezen) dienstbaar te maken aan waarachtige opvoeding, overeenkomstig de behoefte eener Christelijke Natie. Gij verlangt voor de lagere school een man —• hij nr-ge overigens zijn, wat hij wil, vroom catholiek, vroom orthodox, vroom modern — dat hij zij een man, met een innig vroom, liefderijk hart, dat hij de liefde erkenne, als het grond- beginsel van allee goeds , als het fundament van menschelijk geluk, als de springader der ware humaniteit, als het wezen der Godheid, 'als de geest van alle heiligen die vroeger en later als opvoeders des menschdoms op aarde hebben verkeerd, sij mogen dan heeten Socea- TES of PlATO, COOTUGIUS of ZOROASTEE, BoEDHA of MoZES , AuGUSTINUS Of LüTIIEK , OvEBBEBG of PeSTALOZZI , hij moge heeten de zoon' van Maeia of de zone Gods." Een zóódanig onderwijzer wenscht gij voor uwe school, een zóódanig wenscht gij te worden. „ Zulk een onderwijzer ," zegt gij, en ik geloof het ook, „ zulk een onderwijzer giet van zijnen geest in den geest zijner kweekelingen ;" — „zulk een onderwijzer," zegt gij, doch dit geloof ik niet, „bouwt aan een huis Gods, is een arbeider in dep Wijngaard des Heeren , o ja, maar tot uitroeiing van hetgeen nog ten goede zou gedijen en tot aankweeking van het onkruid. Zulk een onderwijzer' zegt gij, vormt onderdanen voor het koningrijk der Hemelen; hij brengt de bede in vervulling: „ Uw koningrijk kome!" terwijl hij naar mijn inzien juist in tegengestelden zin werkzaam is. Mijns bedunkens is het ideaal van den schoolman, dien ik in de school zoo gaarne zien zou, meesterlijk geschetst in het negende verslag van de Christelijke Normaalschool te Nijmegen', waarom wij laten volgen, wat wij daar vinden: «Een man doordrongen van liefde voor de jeugd, voor de maatschappij, voor zjjn vaderland en voor zijn God. Het gewicht zijner taak gevoelende, maar niet tot hoog- moed. Ook zonder vreeze, omdat hij haar niet zonder opzien tot hooger aanvaard heeft en vervult. Het hoofd rijk genoeg in kennis om verwaandheid uit te sluiten. Het hart open voor al wat goed, schoon, welluidend en belangrijk is. Door oprechte godsvrucht en Christenzin geheiligd. In het bezit van de gave des onderscheids en menschkundig. In het onderwqs geduldig , geleidelijk , boeijend, het onbekende niet dan aan het bekende aanknoopende; de ontwikkeling van het oordeel, de oefening van het geheugen, de opwekking der weetlust meer bedoelende dan eene snelle vordering in schijnbaar weten en blijkbaar napraten. Liever zoekende de kracht te vermeerderen en het steunpunt te versterken, dan de last te verzwaren. Gelijk in het onderwijs meest op de werking van het oordeel, zoo in de opvoeding meest op de werking van het geweten de aandacht vestigende. Duidelijk in het vermanen, zachtmoedig in het bestraffen, billijk in 't beloonen, schielijk in 't ontdekken, vindingrijk in 't voorkomen van 't kwaad ; bij 't vergeven ernstig, in alles kort. In de godsdienstige, leiding, door liefde voor het tè weinig bewaard; door ondervinding van het te veel genezen. Geene vroegtijdige ontwikkeling van het gevoel, geene treffende antwoorden, maar gehoorzaamheid beschouwende als de proef van godsdienstige indrukken bij kinderen. De vreeze Gods, de liefde voor den Heiland, de eerbied voor de Heilige Schrift door woord en voorbeeld inprentende. Ziedaar den man, wien de kinderen beminnen, de ou- dors achten, de maatschappij ten hoogste dank [weten en alle beminnaars van het Godsrijk op den hoogsten prijs schatten moeten; niet omdat hij de kinderen alles leert en vroeg bekeert; maar omdat hij voor elke ontwikkeling, en ook voor de meest aaugelegene een betrouwbaren grondslag legt." Zie, zulke onderwijzers wensch ik voor de lagere school; tot die te mogen behooren is mijn ernstig doel en streven. Zulke onderwijzers worden door éénen Geest bestuurden en zijn werkzaam tot hetzelfde wit: de eere Gods en het heil der menschheid, waartoe zij door liefde tot God en den naasten gedreven worden. Gij weet het: de bespreking van het in de "Wet vermelde woord: «opleiding tot christelijke deugden" is reeds een bijna afgezaagd thema geworden; de praktijk heeft 'bewezen dat dat woord slechts een klank en geene beteekenis hoe ook genaamd mag hebben; volgt dan hieruit niet dat het doel der openbare school alleen beneden ligt en niets meer; stoffelijke ontwikkeling, terwijl het hart niet mag gevormd worden tot al wat waarlijk liefelijk is en welluidt, is zij niet hoogst gevaarlijk voor de rust des lands, om niet eens van het ééne noodige te gewagen, om namelijk niet alleen den kweekeling ruime teerkost te geven op zijnen levensweg, maar hem ook te leeren wel getroost te sterven? , Verder — gij beweert dat de openbare staatsschool eene godsdienstige is, en terecht — doch welke? Zeker is er geen volk bekend dat geheel zonder godsdienst is; meent men volken gevonden te hebben, die zonder gods- dienst zijn, dan mag dit vrij toegeschreven -worden aan de mindere bekendheid van hunne zeden, gewoonten , enz. -waardoor hunne wijze van hunnen God te dienen ons tot nog toe onbekend bleef. De groote hoofdzaak is slechts deze: »is de godsdienst der openbare staatsschool — laat ons eens aannemen, dat. zij genoegzaam zij in dit leven - voldoende om wel getroost te sterven ? Het is echter eene volstrekte onmogelijkheid dat eene godsdienst die goed is voor het leven niet goed zou zijn voor het sterven, en omgekeerd. Wat voor het ééne niet goed is, deugt evenmin voor het andere Gij geeft als antwoord op de door U gestelde vraag: «Welken zin hecht de ned. onderwijzer aan de woorden der Wet «opleiding tot alle christelijke deugden ?" de verklaring dat op de nederlandsche staatsschool geene godsdiehstieer onder de vakken van onderwijs behoort, doch wel aankweeking van godsdienstst», d. i. liefde tot den Schepper, liefde tot den mensch, welke liefdesoefening de grondwet is van het Christendom, het ééne en groote gebod, ons voorgeschreven door den stichter der christelijke kerk, geëerbiedigd ook door den Israëliet. Doch ik vraag H: is de aankweeking van godsdienstzin denkbaar zonder godsdienstleer ? Kan er praktijk bestaan zonder theorie? Om niet te spreken over den Sliehler der christelijke kerk, waarmede gij immers Christus beoogt, doch waren het niet veeleer Zijne Apostelen? Gij wenscht op uwe school, op de staatsschool eene algemeene godsdienst, een samenstel van waarheden aan alle eerdiensten gemeen, van waarheden, die in alle harten weerklank vinden, b. v. gij wilt spreken over de oneindigheid, liefderijkheid en heiligheid van God'; van eene Voorzienigheid, van de onsterfelijkheid, van eene toekomstige vergelding, niet waar ? Doch de geloovige Christen kan deze waarheden niet afscheiden van den gewijden vorm, waarin de openbaring ze hem heeft gegeven. Daarom verlangen wij voor de school een Christendom, bij de opleiding onzer kinderen tot christelijke deugden, zooals het zich in zijn leven en geloofskracht heeft geopenbaard; derhalve geen christendom van dezen of genen tijd, noch van deze of gene school, maar het Christendom, zooals het zich in alle tijden in rijn wenen openbaarde, n. 1. de leer de» kruizes en hare ontwikkeling, de grondslag der schoolopleiding. De lagere school moet alzoo hare leerlingen opleiden tot christelijke plichtsbetrachting d. i„ zij moet medewerken aan hanne christelijke opvoeding, zij moet hen tot Christus, hun' Heer eri Heiland, hun Verlosser en Zaligmaker brengen en daaraan, aan dat doel, moet zij haar onderwijs ook bij het aanleeren der noodzakelijke knadigheden dienstbaar maken. Dit doel te bereiken onder afbidding van 'sHeeren Zegen en de voorlichting en den bijstand van Zijnen Heiligen Geest zij het streven der onderwijzers en de hoofdvereischte daartoe: dat de Vreeze des Heeren als het beginsel der wijsheid hen bezielt en dringt.' Gaarne stem ik U toe dat het gedrag des onderwijzers veel vermag, dat het allen ten spiegel moet wezen, dat de kinderen tot hem zullen getrokken worden zoo hij met liefde tot hen nadert, doch nimmer kan het voorbeeld des onderwijzers (hoe noodzakelijk ook tot het bereiken van zijn doel) de bron en oorzaak, het bezielend beginsel wezen. Zal de onderwijzer met liefde vervuld zijn voor God en de hem toevertrouwde kinderen, dan moet dit blijken uit het,onderhouden van Gods geboden, uit het gehoorzamen aan die, ook dan wanneer die willen : dat men de kinderen tot Jezus zal brengen en hen bekend zal maken met den éénigen Naam, die onder de hemelen gegeven is. waardoor zij kunnen zalig worden. Dit nu mag en kan niet het doel der openbare staatsschool zijn. Immers aldaar is men door de bepaling der Wet op het lager Onderwijs, art. 23, lid 1 en 2 gebonden , en mag men niets leeren, doen of toelaten wat strijdig. is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden; de bijbel is daarom aldaar een verboden boek; de vaderlandsche geschiedenis , moet worden gereconstrueerd, dat is: van haar protestantsch karakter worden ontdaan; het gebed (zoo er soms nog gebeden wordt) mag niet meer zijn in den Naam van den Heere Jezus, terwijl alzoo het hoofddoel is: vorming tot wetenschappelijk afgerichte burgers, die nimmer geleerd hebben God te vreezen en den koning te eeren, daar zij vervreemd zijn gebleven van Hem, die de Opperste Wijsheid is. Is niet de Christen de beste burger? En kan het kind tot een goeden burger wor- den opgevoed zoo die opvoeding onchristelijk is? Zeker — neen. Daarom moet in de eerste plaats rooral voor Christen-kinderen de opvoeding christelijk zijn , dat echter onmogelijk is zonder het onbelemmerd gebruik van Gods "Woord. Ik behoef U zeker niet te betoogen dat de christelijke onderwijzer in kennis en wetenschap alles ja wellicht nog meer dan ieder ander begeert, maar hij wil, dat het in Evangelischen zin worde opgevat en toegepast, zoodat alles geschiedt tot Gods eer, om het kind op te voeden tot een mensch Gods, volmaaktelijk toegerust tot alle goed werk." Daarom streeft de christelijke school steeds naar de meest ontwikkelende leermethode, teneinde de school voor het leven zoo bruikbaar mogelijk te maken. Daarom, WelEdele Heer! werpen wij ook verre uwe beschuldiging van ons als waren wij vijanden van den vooruitgang; wij willen terug, naar uwe meeaing, tot den antieken geest der middeleeuwsche duisternis, alsof wij in den vooruitgang op stoffelijk gebied iets zondigs vinden en alzoo dien vooruitgang verafschuwen; neen in dat opzicht zijn wij modern, doch alleen in dat opzicht. Wij wenschen ons van den vooruitgang in de maatschappelijke beschaving te bedienen ter meerdere verheerlijking van God. Daarom zullen doeltreffende verbeteringen in ons onderwijs steeds met welgevallen worden aangenomen. Wij wenschen niet bij het oude te blijven als het nieuwe beter is, wij willen het ééne noodige niet, omdat het oud is, maar omdat het Gods Woord is, omdat wij ten dezen opzichte niets anders durven, mogen, kunnen Daarom wenschen wij den leerling toe te rusten met eene grondige kennis van den Wil van God. Zijn Woord bekleedt daarom eene der voornaamste plaatsen in onze school; immers Zijn Woord is Zijn wil en daarom weten wij geen ander middel om onze kinderen rechtstreeks met den Wil des Hoeren bekend te maken. Het volbrengen van den Wil van God kan den mensoh alleen gelukkig maken voor den tijd en de eeuwigheid ; daaraan zullen wij dus bekennen dat wij God liefhebben, zoo wij Zijne geboden bewaren. Het Woord Gods is de bron des levenden waters, waartoe, de kinderen dagelijks moeten gebracht worden, opdat zij lust krijgen zich te verkwikken aan de fonteinen des heils. Zoo streven wij er naar om onze kinderen te brengen aan de voeten des Heilands; daartoe moet de bewustheid van hunne schuld en onwaardigheid in hunne harten gewerkt worden. Onder afbidding en afwachting van de hulp en kracht des H. Geestes, die alleen toereikende is om in het hoogmoedig hart des menschen de tollenaarsbede te verwekken: »o God! wees mij zondaar genadig" wenschen wij medearbeiders Gods te zijn om den zondaar door Christus weder met God te vëreenigen, van Wien hij door de zonde was afgeweken.. Dit is dus de heerlijkste taak des christelijken onderwijzers, doch om dit te kunnen, moet men Hem liefhebben in het bewustzijn dat Hij ons eerst heeft lief gehad, en onze zonde is uitgewischt in het dierbaar bloed des kruizes. Wij wenschen derhalve onze kinderen tot Christenen op te voeden, en alzoo gehoorzaam te maken om Gods Wil te doen, Christus Jezus is het middelpunt, het begin, de voortgang en het einde, wetende dat wij zonder Hem niets vermogen, en er geen sprake kan zijn van ware plichtsbetrachting, zoo die hare levenskracht niet uit Hem heeft, Die alleen kracht en zegen schenken kan. Daarom hebben wij behoefte voor ons en onze kinderen aan een levenden Christus; daarom hebben wij behoefte Zijnen Naam met de kinderen en in de eenzaamheid aan te roepen, opdat er kracht van Hem uitga tot reiniging en heiliging van ons hart en dat der ons toebetrouwde kinderen. Zoo wenschen Wij onze kinderen te vormen tot echte Nederlanders, die weten zullen dat hun land groot en sterk was, toen het zich aan God verbond , doch zwak , bespot, ja uit de rij der volken nitgewischt, toen het zijnen God verliet. Daarom wenschen wij de geschiedenis des vaderlands van haar prötestantsch karakter geenszins te ontdoen, maar integendeel de historie naar waarheid voor te stellen, ■ wetende dat zij een heilig pand is ons door het voorgeslacht tot onze leering nagelaten, en wee ons! zoo die voor ons onvruchtbaar blijft. Sinds de hervoraïng diepe wortelen schoot in het hart des volks, sinds het dierbaar Oranjehuis aan de spits trad van den strijd voor godsdienst en vrijheid, heeft Nederland met roem en met gezag plaats genomen in de rij der volken. Daarom heeft de Natie volstrekt behoefte aan zulk een onderwijs, dat zeker met recht den naam van nationaal onderwijs dragen mag. Daardoor wordt hartelijke liefde voor Nederland en Oranje, gehoorzaamheid aan de wet, eerbied voor de burgerlijke overheid, verdraagzaamheid jegens andersdenkenden opgewekt bij liefde tot de beginselen der kerkhervorming. "Wij wenschen onze kinderen te wijzen op de daden des Heeren, op Zijne oordeelen zoowel als op Zijne zegeningen; wij wenschen alzoo door het onderwijs het kind op te leiden naar Boven, van Wien alleen het ware goed voor tijd en eeuwigheid ons uit genade geworden kan. Kan, mag dat ook van de staatsschool gezegd worden ? Worden ook daar de kinderen gewezen zoowel op de oordeelen als op de zegeningen Gods ? Immers neen. Ziekten en andere bezoekingen, die de Heere dikwijls bezigt om den zondaar tot inkeer te brengen van zijn zondeweg , zijn immers aldaar slechts gevolgen van het ongunstig luchtgestel of andere tweede of derde [oorzaken, terwijl men den Zender van die geheel uit het oog verliest, waardoor derhalve Gods oordeelen hun doel ten beste voor den mensch door 'smenschen eigene schuld en tot zijne eeuwige schade zeker missen zullen Onwillekeurig denk ik hier aan een zeker landman, die in den zomer zijn vee op stal ging zetten, daar hij (het vee van zijnen buurman door de longziekte 'aangetast zijnde) bevreesd was dat ook het zijne besmet zou worden Zorgvuldig stopte hij daarbij al de gaten der stalling dicht, opdat de pestlucht niet in zijne stal zou kunnen indringen. Een voorbijganger vraagde, hem alzoo druk bezig vindende, naar de reden van zijn bedrijf, hetgeen de boer hem dan ook terstond verklaarde, doch waarop de ander met ernst hernam: •Gij vergeet ééne opening, n. 1. in den schoorsteen; die moet gij vooral toestoppen, want — het komt van Boven! — Zult gij er nog aan twijfelen dat christelijk onderwijs , overeenkomstig de behoeften eener christelijke natie, d. i. naar Gods Woord, in ons Nederland noodzakelijk: is geworden ? Mag men wel anders dan zulk een onderwijs den kinderen mededeelen zoo wij op zoo vele plaatsen het stellige gebod dienaangaande in Gods Woord (immers nog bij TT van gezag?) steeds aantreffen. Zal ik TT die plaatsen aanwijzen ? Onderzoek de Schriften — gij zult ze bij menigte aantreffen. Laat ik TT uit de massa slechts deze aanwijzen : «Leert den jongen de eerste beginselen naar den ëiseh zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken" (1); als ook: En dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt, die TT wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in C. J. is (2) en: «laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert hen niet: want derzulken is het koningrijk Gods (8) met ," voedt hen op in de leering en vermaning des Heeren (4). Voegt nog hierbij de beteekenis van den heiligen kin- (1) Spr. XXH: 6. (2) 2 Tim. m : 15. (3) Mark. X: 84». (4) Ef. 6 : 4. 2 derdoop; immers door den doop is den kinderen verzegeld en beteekend dat zij in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te worden, en zij alzoo Zijn eigendom zijn. Door den doop wordt den kinderen verzegeld dat zij een eeuwig verbond der genade met God hebben, waarin alle beloften voor tijd en eeuwigheid vervat zijn, hun ten goede. God neemt hen alzoo tot Zijne kinderen en erfgenamen aan, en betuigt en verzegelt dat Hij hen van alle goed verzorgen en allo kwaad van hen keeren of ten hunnen beste keeren wil: terwijl de Heilige Geest hen verzegelt dat Hij bij hen wonen en hen tot lidmaten van Christus heiligen wil, hun toeëigenende hetgeen zij in Christus hebben, n. 1. de afwassehing hunner zonden, en de dagëlijksche vernieuwing van hun leven , totdat zij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden, enz. En zal men nü die gedoopte kinderen, het eigendom des Heeren, terughouden van hunnen Heer en Heiland? Zal men nu die kinderen verhinderen tot Hem te gaan, terwijl de Heer, hun Heer, hen roept en gebiedt hen niet te verhinderen? ■- Zal men eenmaal doordrongen van de volstrekte behoefte van eene christelijke opleiding voor onze kinderen, van eene christelijk nationale voor de kinderen onzer Natie , zich niet genoopt vinden allerwege christelijke scholen te doen verrijzen, waar zij nog niet zijn en elkander daartoe behulpzaam wezen ? ■ Waar waarlijk liefde tot den Heiland in het batte woont, o daar kan het niet anders of de nood wordt ons opgelegd; wij durven, wij mogen, wij kunnen niet anders. Ban eerst, als elke stad en elk dorp in het bezit is van eene christelijke school kunnen wij eenigzins zeggen, dat de geloovigen hunne roeping begrijpen en hunnen doop verstaan. Doch met dit te willen, zegt gij: wil men het onmogelijke, stelt men zich een totale onmogelijkheid voet «Wie toch zal dat bijzonder onderwijs bekostigen?" vraagt gij, «en hoe zal zulks (gesteld dat dit in groote gemeenten, met eene niet te zeer uiteenloopende gezindtebevolking geschieden kon) in kleinere gemeenten plaats vinden ?" Dit zal kunnen ten eerste door betooning van eigen veerkracht op Christelijk gebied, ten anderen door hulp van buiten; nl. door de betooning van het gemeenteleven van Christus kerk, verspreid in alle genootschappen. In Christus zijn die leden één, gevoelen zij één, waardoor zij mede rijden als één lid lijdt, en zich verblijden als één lid verheerlijkt wordt. Gij stelt TT eene gemeente Voor van 1200 zielen, verdeeld in 400 catholiekén, 20 israëlietcn, 200 doopsgezinden , 580 hervormden. Gemelde gemeente heeft 160 kinderen, die in de termen vallen der school toe te behooren , 50 catholiekén, 12 israëlietcn , 25 doopsgezinden en 73 hervormden » Zullen deze, schoolonderwijs genieten , dan moeten er voor die allen afzonderlijke scholen zijn," zegt gij, »'t geen uit fiantiëele gronden een vol- 2* strekte onmogelijkheid wezen zou." — Vooraf zij gezegd , dat voor Gods gebod alles moet zwijgen; zullen wij God liefhebben boven alles, dan gaat het gehoorzamen aan Zijnen Wil boven alle dingen, boven alle bedenkingen, boven alle »maar's" en «indien's." Doch ook met het oog op de tweede tafel der Wet: «den naasten lief te hebben ats zich-zelven" worden wij nog te ernstiger gedrongen ook op dergelijke plaatsen christelijke scholen op te richten , opdat ook die in genootschappen zoo rijke, maar in liefde mogelijk zoo arme plaatsen ruimschoots deelen mogen in de bewijzen der alles omvattende liefde en genade onzes Heeren. «Wie zal," zoo hoor ik TT vragen, «wie zal die school bekostigen en in stand houden ?'' — De geloovige gemeente, die ik TT zoo even schetste met behulp van eene vereeniging opgericht in 1860 onder den naam van Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, onder 't eerevoorzitterschap van den HoogWelGeboren Heer Mr. Groen van Prinsterer, aan wiens zelfopofferende liefde het christelijk schoolwezen niet alleen, maar de geheele natie ten zeerste is verplicht. Genoemde vereeniging stelt zich ten doel de geloovigen te ondersteunen, zoo zij bij betooning van eigen christelijke veerkracht die hulpe behoeven tot oprichting van christelijke scholen; verder om reeds bestaande scholen, die aan de behoefte der natie en aan de billijke eischen des tijds voldoen , te schragen , waar zulks noodig is, en eindelijk om jongelingen , die lust en aa'nleg hebben, en zich aan het christ. onderwijs willen wijden, op te doen leiden en te doen I vormen voor hunne aanstaande gewichtvolle betrekking. En- bovendien : Is een 12tal israëlietische kinderen niet waard dat zij één onderwijzer hebben; en 25 doopsgezinden niet even zoo goed; en 50 catholieken immers nog weer beter; en 73 hervormden nog al meer? zijn er immers nu geen dorpen alwaar een openbare staatsschool is van 10 of 12 kinderen? of zou men daar de school moeten sluiten ? De hervormden en afgescheidenen zouden zamen kunnen doen, want tusschen hen is geen verschil in leer noch in beginsel, slechts in genootschap- «Doch," zegt gij welligt, »velè der genoemde gezindten verlangen die school voor hunne kinderen niet," en ik geloof het tot héden met U, doch dit neemt daarom de noodzakelijkheid der christelijke school niet weg; integendeel daardoor is zij nog des te meer noodig; maar blijft men weigeren die school te bezoeken, dan zij voor dezulken de staatsschool zoo godsdienstloos als slechts mogelijk zij; of men beproeve in elk genootschap wat door de geloovige christenen tot stand is gebracht. Er zullen derhalve altijd , op enkele uitzonderingen na, in elke gemeente eene of meerdere openbare scholen noodzakelijk zijn, opdat die ouders, welke met de bijzondere school, welke dan ook, geen vrede kunnen hebben, gelegenheid vinden om hunnen kinderen de zoo noodige maatschappelijke kundigheden te doen mededeelen; gaarne stemmen wij dat toe, ja wij achten zulks zelfs hoogst wenschelijk, en hopen — met deze verklaring — dat gij uwe beschuldiging 'zult willen intrekken als ware het ons, als ware het den Hoog Wel- Geboren Heer Baron van Zituxen van Nltivelt te doen die gebouwen af te breken, af te breken ter wille van politieke inzichten. Maar dit wenschen wij: dat de schoolwet , die zoowel bijzondere als openbare scholen erkent eerlijk worde toegepast. Vrijheid van onderwijs bestaat er, maar hoe bestaat die voor de bijzondere school ? Terwijl men aan do openbare de wapenen in de hand geeft , bindt men de hand der bijzondere haar op den rug. Immers wil men eene bijzondere school oprichten, dan 'moet men eerst al de lasten van het openbaar onderwijs mede helpen betalen; heeft men dat geld gestort, waarvoor men niets geniet, dan mag men eene school bouwen, een' onderwijzer aanstellen en nog eenmaal voor zijne kinderen betalen; die school staat dan onder het gelfile beheer en. de onderwijzer daarvan moet het zelfde examen ondergaan als de openbare. De groote partij, die zoo buitengewoon bezorgd is voor het benadeelen van de openbare school, en die tot heden de bovenhand heeft gehad in de beraadslaging der tweede kamer, is er in geslaagd om het lot van den openbaren onderwijze**te verzekeren, ja zij heeft meer verkregen: de mededinging der bijzondere school is bijna onmogelijk geworden. Het is immers ook UEd. bekend, hoe men o.i. het bijzonder onderwijs tracht te fnuiken door zooveel mogelijk op de openbare school het kosteloos onderwijs of soms ook het zeer verminderd schoolgeld in te voeren, al geschiedt dit dan ook hier en daar onder verbloemde tonnen ? Ook dat de Bijzondere Onderwijzer (om hem zoo eens te noemen), die de zelfde examens als de Openbare heeft moeten afleggen, de zelfde gelden daarvoor heeft moeten storten en bij de . Wet gelijkelijk met den Openbaren wordt genoemd bij de aanvaarding van zijne beirekking ais Hoofdonderwijzer zich van een patent moet voorzien, iets waarvan de Openbare Onderwijzer is vrij gesteld ? O zeker, gij weet het: de Wet op 't lager onderwijs van 1857, die o. i. de strekking moest hebben om gaandeweg de hulp van den staat overbodig te maken, heeft tot hoofdstrekking die hulp te bestendigen, ja om 't geven van onderwijs aan den Staat als plicht op te leggen; en dat wel zóó, dat daardoor de bemoeiingen, veto, particulieren overal kunnen worden belemmerd en in meer dan ééne localiteit onmogelijk gemaakt. Het ergste is hierbij wel dit, iets wat op den duur ondragelijke gewetensdwang dreigt te worden, dat de Staat de voortreffelijkheid van zijn kind, van zijn eigen, van zijn troetelkind, zooals Ds. Gunning de openbare school noemt, juist in datgene zoekt wat de Christen, die aan Gods Woord gehecht is, bedroeft. • De Staat duldt op de Openbare Scholen noch Gods Woord noch Christelijke Waarheid; hij wil dat zij tegenover 't Christendom, ja tegenover elke geopenbaarde waarheid neutraal Ég, ofschoon die neutraliteit slechts schijnbaar en in den grond ondenkbaar is. »Et is," wij nemen hier de woorden van den heer Mr. Gboen van Pbinstebeb over, »er is eene richting, die een Christen- dom van eigen vinding voor het Evangelie in de plaats stelt, een denk- en droombeeld, en die, nederknielend voor dezen filosofischen afgod, elke geopenbaarde, elke niet door rede of ervaring bewijsbare waarheid verwerpt; die het Christendom als eene bijgeloovige dwaasheid veracht; voor wie het een voorwerp, minder nog van spotternij dan van haat is; ja van volkomen en dweepzieken haat, als zijnde deze tot nu toe onuitroeibare sekte het meest krachtige, en dus ook het meest heillooze beletsel voor de ontwikkeling der menschheid. Des te gevaarlijker is zij, naarmate zij aan den wettelijken eisch en het kenmerk der openbare School in schijn naderbij komt. Zij is voorzeker tusschen alle gezindheden bij uitnemendheid neutraal, daar ze in hare bestrijding allen gelijkelijk omvat. Zij wil geenerlei kerkelijken, geenerlei godsdienstigen invloed, maar ziet! ééne uitzondering maakt zij, ten behoeve van hare kerk, van hare algemeene Godskerk, en de zoogenaamde onzijdigheid, ten behoeve van haar ongeloof, loopt op een proselytisme der godsdienst v'an Rede en Natuur uit." Gij weet verder dat al. 3 van art. 194 der grondwet eischt: »er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar onderwijs gegeven." Wie nu zal eene geldige bepaling geven wat al of niet voldoend openbaar onderwijs is ? die bepaling, hoe ook gegeven of geformuleerd , is en blijft het subjectieve oordeel eener partij, waartegen alle andere partijen steeds gelijke eerbiediging, ja bescherming van haar oordeel zullen eischen. Het voorschrift van overal voldoend openbaar onderwijs te geven is onuitvoerbaar, en is het dan niet beter dat het uit de grondwet worde verwijderd ? Zoolang dit niet geschiedt, zal er geen einde komen aan verongelijking en onrecht, daar de partij die de bovenhand heeft, die-uitdrukking steeds in haar voordeel en daardoor in 't nadeel van alle anderen zal aanwenden en in praktijk brengen, zooals meermalen ten opzichte ven het bijzonder Onderwijs geschiedt. Het is IJ mogehjk evenmin onbekend hoede armen soms door het burgerlijk armbestuur worden verplicht, hunne kinderen de openbare armescholen te doen bezoeken bij uitsluiting van alle andere scholen (1). — Ook zal het TT waarschijnlijk bekend zijn, dat te Didam in Gelderland, waar in 1832 eene nieuwe openbare school is gebouwd, in 1865 de grondslagen gelegd zijn voor eene nieuwe, die f 18.000 moet kosten, waarvan het Bijk, de Provincie en de Gemeente ieder \ zullen betalen. "Wordt er wel ten onrechte geklaagd over de paleizen , die er voor het openbaar onderwijs verrijzen ? — Werd ook niet bij de oproeping van sollicitanten naar de onderwijzersbètrekking te Dodewaard (mede in Gelderland) , in de «Haarlemsche Courant" en in de «Wekker" geplaatst, vermeld dat de voordeelen aan de kerkelijke bedieningen verbonden f 400 jaars bedroegen, en (1) Toen dit ook te '* Hage zon plaats hebben, erkende echter de overgroote meerderheid van den 's Gravenhaagschen Gemeenteraad (en eere zij haar daarvoor \) dat ook de arme recht heeft om in zake van onderwijs de stem des gewetens te laten gelden en op te volgen. dat het vooruitzicht bestond dat de voordeelen, dat die bedieningen met het onderwi^zersambt zouden vereenigd blijven? Stemt gij het mij niet toe dat het onbillijk, zoo niet onrechtvaardig is alzód het kerkelijke geld te gebruiken ter dekking van meer dan de helft van de kosten der anti-kerkelijke school? En de dwang der vaccinatie .' (1) Acht gij het met zoovelen in den lande geeno schreeuwende onrechtvaardigheid ? Immers door de gedwongen vaccinatie worden de Ouders of verplicht te bukken onder het juk hun opgelegd, of hunne kinderen te zien opgroeien zonder onderwijs, zonder opleiding, zonder opvoeding, die de school alleen geven kan? Billijk mogen wij ook ntet het oog op die bepalingen U vragen: »is dat nu vrijheid ? is dat nu ieder» godsdienstige gevoelens eerbiedigen? "Wordt niet alom de Openbare School als hoofdbeginsel aangenomen en de JJjjzondere als uitzondering ? Men beschouwt het vrije onderwijs als een noodzakelijk kwaad, dat men zoo onschadelijk mogelijk moet maken. Worden er niet kapitalen weggeworpen om toch maar de vrijheid Van het onderwijs den kop in te slaan ? O, zoo gij al de grieven die men de vrijheid van onderwijs aandoet aandachtig en onpartijdig gadeslaat, dan zeker zal de bedoeling van den HoogWelGeb. Heer Baron van Zutjien van Nijevelt U niet meer laakbaar voorkomen , maar U moeten noopen tot. erkenning zijner edele bemoeiingen, dan zult gij ia zijnen strijd zien een (1) Waardoor eene zeer bloeiende Scbool te Boei in 1865 moest gesloten worden. strijd voor recht en vrijheid , voor de edelste belangen der Natie; dan zult gij moeten erkennen dat, nu de heer van Züijlbm zich uit overtuiging geschaard heeft aan de zijde van den heer Gboen van Peinsxebbb , juist de vele goede hoedanigheden , zijne bekwaamheid en welsprekendheid in een helder daglicht treden, in stede van ze door dien hevigen strijd verloren te hebben, zooals wel eens is beweerd geworden. — Gij drukt den wensch uit dat alle strijders toch eerlijke strijders mochten wezen en ik deel dien wensch van harte; mocht men in oprechtheid strijden, wettig strijden voor de heilige belangen van een protestantsch volk en niet voor idéën, die zoo dikwijls op vooroordeel berusten. Zag men: verlangde opleiding tot maatschappelijke en christelijke deugden in 1806; in 1857 keerde men de woorden om en wilde men »christelijke en maatschappelijke;" doch zóó , dat alleen de illusie der Natie voldaan worde en zij genoegen neme in den klank dier woorden zonder meer. Zoolang toch de Schoolopleiding alleen eene geheele uitwendige is, kan zij nimmer tot opvoeding worden; zal dit geschieden dan moet er meer gedaan worden, dan moet voor alles teedere zorg aan het inwendige worden besteed; dan moet men zich beijveren om door de toediening van gepast voedsel , — hier de Evangelie waarheid in 't aanschouwelijk kleed der Evangeliegesohiedenis — eeA kiem in 't kinderlijk gemoed te leggen voor dat waarachtig Christelijk leven, 't welk in zijn voortgaande ontwikkeling en toe- name, alleen bij machte is den geest de heerschappij over 't vleesch te verzekeren, en onder hoogeren bijstand den zoon des stofs een mensch Gods te doen -worden. Zal dit nu bereikt -worden door een woord zonder beteekenis, door een klank, welke moeite men zich dan ook geve het Christendom (?) der Openbare School op te vijzelen ? Voorzeker neen; te recht zegt de Red. van het Maandschrift voor Christelijke Opvoeding in School en Huis (1) (Vijfde Jaargang. Vierde Afl. Bladz. 196) sprekende over de bedoelingen der Voorstanders van het Openbaar Onderwijs volgens de wet van 1857: »de Schoolkinderen moeten groentesoep eten, en wel alle dagen, maar dit zonder groente; de groente moet er uitblijven, zij mag niet meer dan er naast liggen." — Wij zouden TT op vele, zeer vele feiten kunnen wijzen, hoe men in de kracht der Staatsalmacht hevige wapenen vindt en gebruikt om de vrijheid van het onderwijs te belemmeren; hoe men niet schijnt te willen rusten, voor en aleer de voorstanders van het Bijzonder Christelijk Onderwijs ais machteloos ter neder vallen en hun alle lust vergaat om zich die zaak — toch de hoogste voof tijd en eeuwigheid — ooit weder aan te trekken. Is dat recht voor allen? Wij herhalen den wensch dat de Schoolwet eerlijk moge worden toegepast; dat aan de Openbare School en haren onderwijzers geene privilegiën (1) Uitgave van den Heer H. de Hoogh te Amtterdam. worden toegekend, waarop met gelijk recht de. Bijzondere School en hare onderwijzers aanspraak maken of kunnen maken, doch die hun echter ontzegd worden; dat de dwang der vaccinatie ophoude; dat het kosteloos onderwijs of verminderd schoolgeld opgeheven worde; dat men alzoo acht geve op de rechtmatige klachten van duizenden in den lande, die het waarlijk wél meenen met Vaderland en Vorst, dat de patentbelasting herzien worde; dat men het Bijzonder naast het Openbaar Schoolonderwijs ongemoeid en ongestoord zich late ontwikkelen; dat er een vrije, eerlijke concurrentie .op dat gebied plaats hebbe en de ouders niet door soms zeer laakbare middelen als genoodzaakt worden de kinderen huns . ondanks de Staatschool te doen bezoeken; dat alzoo den Ouders vrijheid gegeven worde alleen voor dat onderwijs te betalen, dat ,door hunne kinderen genoten wordt, dat de letter der wet, thans nog sprekende van christelijke deugden ook in dit opzicht eerlijk worde, en dat het woord christelijk als niet meer zijnde als een klank zonder eenige beteekenis, wegvalle. Geschiedt dit, WeiEdele- Heer! dan zult gij spoediger dan anders, dan wel nu, ten duidelijkste zien dat de Natie met de Openbare Staatsschool niet is gediend ; dat zij behoefte heeft aan spijze, aan brood voor hare kinderen en niet aan steenen; ik zeg spoediger dan nu, want al geschiedt dit ook niet, zeker zal de zaak van het Christelijk Onderwijs zegevieren; hare overwinning is zeker, want — hare strijd is uit God. De Heere is met ons; het is Zijne en niet onze zaak, doch wij, wij moeten ons gewillig willen opofferen. Dit is de roeping des Christelijken Onderwijzers, dat is ook die Van den Christelijken Ouder. Hij onthoudt immers zijn kind het lichamelijk voedsel en de kleedihg niet, zal hij, mag hij dan zijn kind het geestelijke onthouden , hem van Jezus terughouden ? Mag hij zijn geld liever hebben dan zijn kind, ja dan zijnen God! Talrijk zijn soms de grieven die de voorstanders van het Bijzonder Christelijk- Onderwijs te verduren hebben, doch ik vraag IJ: is het edel de bemoeiingen dier menschenvrienden te brandmerken als leidende tot verderf der Natie, en alzoo hunne daden en redevoeringen en al wat door hen geschiedt, juist tot zegen voor Vaderland en Vorst in eenen omgekeerden zin den volke te verkondigen? Zoudt gij meenen, dat hierop zegen ook voor de Openbare School is te wachten ? Zou God met zulk eene onoprechtheid vrede hebben, terwijl bovendien Zijn Naam en Zaak wordt onteerd en Hij zelf gehoond in Zijne duurgekochte Gemeente ? En nU, ik eindig met den wensch dat gij en de redevoering van den HoogWelGeboren Heer Baron van Zudxen van Nijevem en uw eigefl brochure, alsook deze eenvoudige woorden eens ernstig moogt herlezen en toetsen aan het Woord der Waarheid, ten einde onbevooroordeeld te komen tot de kennis der waarheid. Ook hier is van toepassing: •II faut juger les choses d'aprcs leur date." WelEdele Heer! Liefde tot de waarheid, hartelijke belangstelling en ingenomenheid mot het Christelijk Onderwijs , onpartijdige beschouwing zoowel der redevoering van den HoogWelGeboren Heer Baron van Zuijlen van Nijevelt als van uwen «Open Brief" aan Z.H.W.G. doet mij dit woord tot UEd. spreken. Omstandigheden buiten mij hebben dit tot nu toe vertraagd. Gij uitet den wensch: «Mochten slechts alle strijders omgord zijn met het zwaard der gerechtigheid!" — »Helaas, dat er strijd moet zijn, maar als er dan strijd moet zijn om lot de waarheid te komen, heil ons, dat er dan strijd is, want dan heeft de waarheid gelegenheid^ te triomfeeren." Ik zeg U dank voor die woorden, zij zijn ook de mijnen , zij geven mij hoop dat het UEd. waarlijk om waarheid is te doen, waarom ik mij te meer gedrongen gevoelde een enkel woord tot UEd. te richten met de stille bede tot God , dat Hij het zegene. O, mocht ook gij met zoovele uitstekende mannen, toegerust met paedogogische kennis, maar bovenal bezield met vurige liefde tot God en de naasten, U haasten, uwe krachten en talenten te besteden tot Zijne eer en het waarachtig heil der jeugd, gij zoudt U dien stap — hiervan ben ik volkomen zeker — nimmer beklagen, zoo waarlijk overtuiging U aldus deed handelen. Ook ik eindig dan, WelEdele Heer! in 't bewustzijn een goed doel voor oogen te hebben gehad, al waren onze begrippen verscheiden; mocht dit woord voor U niet geheel verwerpelijk zijn, maar door 's Heeren goedheid zooveel bij TT vermogen, dat gij de besprokene waarheden aangaande Opvoeding en Onderwijs, overeenkomstig Gods "Woord getrouw gingt onderzoeken. En -hiermede heilwenschend, WelEdele Heer! Uw Dienstw. Dienaar, De Schrijver.