SCHEIDlM VAN KERK EN STAAT. GEDACHTEN EN WENKEN NA AB AANLEIDING VAN bet VoorlooM Reglement, ter organisatie Tan het Deneer der Melrjle Goederen en Eipnfloimen VOOE DB NEDERLANDSCH HERVORMDE KERK DOOR EEN VOORMALIG LID VAN DE SYNODE. <^i=^x^<^!^^-, 1869 'S GRAVENHAGK, GEBR. BELINFANTE. n Haag. — Snelpersdruk van Gebr. Belinfanle , Pavelj. 17. Nu. 49. Het Algemeen Collegie van Toezigt op het beheer der goederen van de Hervormde gemeenten acht zich verpligt, met het oog op de velerlei misvattingen, welke omtrent den inhoud en de strekking van het Besluit van 12 October jl., n°. 40, schijnen te bestaan, en zonder in eene beoordeeling te treden van al wat er van verschillende kanten tegen dat Besluit is aangevoerd, het volgende onder de aandacht der belanghebbenden te brengen. Het kon volstrekt niet liggen in de bedoeling van het Besluit, om verandering te maken omtrent het bezit, of de gemeenten in eenig opzigt te belemmeren in het beheer van hare goederen. Werkelijk is dat ook zoo niet. Het beheer blijft, volgens dat Besluit, voortdurend opgedragen aan Kerkvoogden ónder medewerking van Notabelen of Floreenpligtigen, door de stemgeregtigde leden der gemeente benoemd. Be Provinciale Collegiën worden geroepen om op dit beheer toe te zien, misbruiken te keer te gaan en elke gemeente in het ongestoord genot harer goederen te handhaven. Deze Provinciale Collegiën zijn voortaan geen Staats-Collegiën meer, gelijk zij tot nu toe waren, maar worden zamengesteld uit hen, die met het vertrouwen der gemeenten bij vrije keus worden vereerd. Hierdoor zullen zij zuiver kerkelijke Collegiën zijn; en het nieuwe Algemeen Collegie, door die Provinciale Collegiën gekozen, komt evenzeer buiten alle toedoen van den Staat tot stand. De belangrijke taak , die dit Algemeen Collegie, volgens art. 24 van bovengemeld Besluit, te vervullen heeft, wordt door zijnen oorsprong en het doel zijner instelling eigenaardig bepaald. Men heeft daarvan geene aanmatiging of overheersching te vreezen. Dat Collegie toch zal enkel regelen van beheer voor de gemeenten ontwerpen en daarbij den werkkring der Provinciale Collegiën behoorlijk afbakenen. Met grond mag men verwachten, dat bij zulk een Ontwerp zal worden acht gegeven op plaatselijke belangen en bijzondere toestanden en behoeften, en dat het niet zal worden vastgesteld, zonder vooraf ter algemeeue kennis gebragt te zijn, waardoor voor elk de gelegenheid zal openstaan tot het inbrengen van gegronde bedenkingen daartegen. Eu vastgesteld wordt zulk een Ontwerp niet, dan nadat het Algemeen Collegie, volgens het aangehaalde artikel, door middel van regtstreeksche keuze zal zijn verdubbeld. Blijft hierdoor aan de gemeenten zelve een belangrijke invloed op de vaststelling der nadere regeling verzekerd, er kan dan langs dezen weg, bij algemeene zamenwerking, eene kerkelijke en gelijkmatige regeling van het beheer, onder behoorlijk toezigt , worden tot stand gebragt, evenzeer in het welbegrepen belang der bijzondere gemeenten als der Nederlandsche Hervormde Kerk, waartoe zij behooren. Het Algemeen Collegie verheugt zich, door middel van de Provinciale Collegiën vernomen te hebben, dat de groote meerderheid der gemeenten deze goede bedoelingen van het Besluit erkent en tot hare verwezenlijking medewerkt. Blijven sommige gemeenten tot dusverre hierin achterwege, het is te betreuren, dat zij zich door ongegronde bedenkingen laten afschrikken. Voor zooveel die bedenkingen eenigen grond • mogten hebben, zullen zij bij de nadere regeling van het beheer ongetwijfeld worden uit den weg geruimd. Van //onderwerping" overigens kan hier geen sprake zijn, waar enkel vrijwillige toetreding verlangd wordt , opdat door onderlinge zamenwerking iets goeds tot stand kome. Geen enkel deel der Kerk wordt daarbij buiten de gelegenheid gesteld om zich behoorlijk te doen gelden, terwijl er voldoende waarborgen gegeven zijn tegen overheersching van de kleinere gemeenten en provinciën door de grootere. Maar het laat zich vooruitzien , dat zij, die zich afzonderen en onttrekken, daardoor zullen blootstaan aan velerlei gevaar, bepaaldelijk aan dat van inwendige verdeeldheid en twist. De kans bestaat, dat hier en daar de volstrekt onbeperkte autonomie der gemeenten, die men najaagt, zal uitloopen op de ondragelijke willekeur van enkelen. Hoevele gewigtige belangen worden daardoor, ook voor de toekomst, ligtvaardig op het spel gezet ! In elk geval hebben zoodanige gemeenten, overgelaten aan zich zelve, voortaan geen Collegie boven zich, in staat om over in haren boezem gerezen geschillen onpartijdig te beslissen. En zij missen het erkend orgaan, om hare belangen bij de Begering aan te bevelen en hare regten, waar dit noodig zijn mogt, voor te staan. Om niet "te spreken van de onafzienbare moeijelijkheden, waaraan het eerlang verstrijken van den gestelden termijn, in geval van niet vooraf behoorlijk volbragte organisatie, de gemeenten blootstelt. Wars van alle nevenbedoelingen en in het levendig besef zijner zedelijke verantwoordelijkheid, wekt daarom het Algemeen Collegie, nog vóór zijn aftreden, alle gemeenten en kerkelijke administratiën zonder onderscheid tot de volledige uitvoering van het Besluit met den meest ernstigen aandrang op. Het vertrouwt, dat zij, die tot dusverre, om welke redenen of onder hoedanigen invloed ook, achterwege gebleven zijn of weifelen, thans beter ingelicht, alsnog in haar eigen belang tijdig zullen toetreden. De gevolgen komen anders geheel voor hare rekening, en zij zouden zich welligt te laat beklagen, dat zij de gelegenheid, om voor hare belangen invloed uit te oefenen op de nieuwe organisatie, ongebruikt hebben laten voorbijgaan. Eenparige medewerking is zeker ook het meest 111 overeenstemming met het doel, waartoe het geëerbiedigd Hoofd van den Staat het tot hiertoe uitgeoefend Staatstoezigt nederlegt in den boezem der kerk. Moge de in onze dagen veelszins bedreigde eenheid der Nederlandsche Hervormde Kerk, wat het kerkelijk beheer betreft, bewaard blijven ! Mogen de gemeenten door haar eêndragtig zamenwerken het bewijs leveren, dat zij metterdaad tot die mate van mondigheid en zelfstandigheid gekomen zijn, die vereischt wordt, om het beheer van hare goederen, ook buiten toezigt van den Staat, in goede orde zelve te voeren! 's Gravenhage, 22 April 1869. 9 Het Algemeen Collegie voornoemd, A. van der Laan , Voorzitter, i. J. LOKE , Onder- Voorzitter, B. Ph. van Verschiier. R. J. c. Metelerkamp. J. Heijdantjs. c. M. van Visvliet. J. F. Wetter. G. Boijer. J. lohman. W. B. S. Boeles. .T. W. StFRINGAR. H. Steenberg. c. Hooijtsr. .1. J. Prins. S. V. van Hasselt , Secretaris. Hoewel het reeds in de laatste helft van het vorige jaar ruchtbaar was geworden, dat de Algemeene Commissie.voor de administratie der kerken enz., in het leven geroepen ten jare 1866, het voornemen had een organisatie te beproeven, bij de scheiding van Kerk en Staat, vóór en al eer de gestelde termijn op 1 April 1869, wanneer alle beheer van staatswege ophield, zou zijn verstreken, en daartoe reeds een Concept-reglement had gereed gemaakt, bekend doen worden en aan de Provinciale Collegiëu ten fine van consideratie en advies toegezonden, zoo had men niets bij de Kerkbesturen en Gemeenten daarvan verder vernomen. Eensklaps ontvingen de onderscheidene administratiën der kerkegoederen een gerevideerd reglement, met geleidende missiven van het Algemeen Collegie van Toezigt en van de Provinciale Collegiën; eerst in het begin van December had zulks plaats. De Kerkeraden werden van wege de Synodale Commissie aangeschreven, de zaak te bevorderen, de kerkelijke administratie te helpen, door het verstrekken van Kiezerslijsten enz., terwijl de Synode daartoe magtiging zou hebben verleend. Naauwkeurig is berekend, als men de voorschriften of bevelen volgde, dat men vóór het verstrijken van den bewusten tijd gereed kon zijn.Geen wonder, dat deze maatregel, vooral aan de besturen, die door Koninklijk besluit vrij waren gesteld van de ten jare 1819 ingevoerde kerkverordening, en volstrekt in geen de minste betrekking gestaan hadden tot de genöemde Collegiën van Toezigt, vreemd en onverwacht voorkwam, en tot overwegingen en vragen leidde: wat moeten wat kunnen wij doen? Is die verordeningnoodig, is ze wettig, is ze wenseheKjh? Niet ontijdig, niet ongepast achten wij het daaromtrent onze gedachten te openbaren, hopende'daardoor aanleiding te geven tot gedachtewisseling in 't openbaar over eene zaak van zoo groot getfigt en die zoo diep ingrijpt in vele en hooge belangen. Volledigheidshalve zal het niet onnuttig zijn, waar velen, ja administrateurs zelf, niet altijd zoo met den loop van zaken bekend zijn, waar wij onze antwoorden op de daar aangegeven vragen willen mededeelen, kortelijk de geschiedenis aan te stippen. Na 't jaar 1795 hadden de verschillende regeringen, die nu eens de kerkelijke goederen als wettig eigendom erkenden, straks weder zich daarover de eigenmagtige beschikking aanmatigden, alles in onzekerheid en verwarring achtergelaten. Dit was de aanleiding, dat Willem de Eerste zich geroepen gevoelde deze zaak te regelen. In 1819 werd onder zijne regering, het bestuur over de kerken en eigendommen der Hervormde gemeenten georganiseerd, terwijl deze in het wettig bezit harer goederen gehandhaafd werden. Daartoe werd een Reglement gegeven op de administratie der kerkelijke fondsen, het werd vrijgevig ingevoerd. Elke provincie had bevoegdheid het naar gelang harer inzigten en omstandigheden te wijzigen; ja de gemeenten wier belang of toestand het vorderden, "konden er geheel van vrijgesteld worden, als zij zulks maar vroegen bij adres aan den Koning. Het Reglement droeg de kenmerken der oude republiek, toen de kerk naauw met den staat vereenigd was. Wel werd toen en later aanmerking gemaakt over de bevoegdheid van den Koning en getracht het regfr der gemeente te handhaven, om gelijk andere gezindheden, als ieder zedelijk ligchaam, het beheer over de goederen zelf te voeren. De tijden van welvaart die met de komst van Wiij.em T op den troon aanbraken, zijn vaderlijke regering, zijn belangstelling als lid van het Herv. gen., de belofte van geldelijke hulp, deed veel voorbijzien. Vele gemeenten voerden die orde van zaken in, anderen bleven wel in vorigen toestand, doch door de voorwaarden op te volgen die voorgeschreven waren om den exceptionelen toestand te verkrijgen, werd ook in deze de magt door den Koning genomen geëerbiedigd; men berustte in het gezag Hem toegekend. Volgens dat Reglement werd er een Collegie van Toezigt door den Koning aangesteld- in elke provincie, waarvan de Gouverneur (later Commissaris genoemd) Voorzitter was en de Griffier der Staten Secretaris. Twee leden van Gedep. Staten, twee van het Provinciaal Kerkbestuur, vier notabelen, leden der Herv. Kerk, hadden daarin zitting. (1) Dit collegie (1) In sommige provinciën was in het getal eenig verschil. had het toezigt over de kerkelijke administratie en ontving kennis van benoemingen, enz. De gemeenten kozen zelf haar bestuur. Een collegie van notabelen door stembevoegde leden der gemeente daargesteld, benoemde Kerkvoogden die rekening en verantwoording aan hetzelve deden als de gemeente vertegenwoordigende. In gemeenten die in exceptionelen toestand gebleven zijn, werden kerkmeesters of gecommitteerden op verschillende wijze gekozen onder verschillende vormen, doch meestal zóó dat ze gerekend kunnen worden hun oorsprong te hebben van de gemeente. Bet is. van belang dit in het oog te houden. Van tijd tot tijd werden wel pogingen aangewend dezen staat van zaken te wijzigen. De Synode die sedert 1816 de geheele Hervormde Kerk vertegenwoordigt en bestuurt, trachtte wel van tijd tot tijd het beheer over kerken en goederen in handen te krijgen: wel drong de tijdgeest, in en buiten de raadzaal der Wetgevende Vergadering des lands, werden er stemmen vernomen om de kerk van den Staat los te maken, doch vergeefs wat het beheer betreftOnder de reserven waarbij het nieuwe reglement op het bestuur der Hervormde Kerk werd goedgekeurd, ten jare 1852, was uitdrukkelijk opgenomen, dat de Synode zich niet aanmatigen mogt het beheer over de Kerke-goederen. En toch de drang werd sedert dien tijd al sterker van de liberale partij in het staatkundige. Een liberaal Ministerie ten jare 1866 opgetreden, gaf gevolg aan het beginsel: de vrije Kerk in den vrijen Staat. Toen werd het besluit genomen, waarbij de Koning verklaart het gezag over de Kerk neêr te leggen en aan de Kerk over te laten zich te organiseren, terwijl een termijn werd gesteld tot ult°. Maart 1867, ten einde gelegenheid te hebben die regeling ten uitvoer te leggen. Dan wordt het reglement van 1819 voor vervallen verklaard en alle besluiten buiten werking gesteld die daarop betrekking hadden, of er uit zijn voortgevloeid. Een Algemeen Collegie van Toezigt werd aangesteld, de provinciale Collegiën werden gezuiverd van heterogene deelen en eerstgenoemd Collegie was belast, zoo lang toezigt te hebben over de administratie. Een nieuw Ministerie kwam ten jare 1866 aan het bewind, doch had een kortstondig bestaan. De Minister Pické gevoelde zich echter vóór zijn aftreden, genoopt het plan van zijn voorganger ten uitvoer te brengen en vergezeld van den Administrateur, gaf hij aan de Commissie van Toezigt het beheer over de Kerken enz. over, doch met de uitdrukkelijke bepaling dat zij niet wetgevend of reglementerend mogt optreden. Het opvolgend Ministerie, meer behoudend, herstelde weer de Ministeriën van Eeredienst en vertraagde de rigoureuse scheiding van Kerk en Staat. Gevallen, werd het ministerie vervangen door 't liberale element en de Minister van Bosse , van wien de handeling uitgegaan en door wien het besluit genomen was. De Commissie werd tot verantwoording geroepen en gevraagd wat ze had gedaan. Door 't eene bewind beperkt, door 't andere tegengehouden, door het derde gedrongen, vroeg zij wat te doen, hoe zich te redden en besloot een Reglement te maken en der Kerk maar op te geven. Aan den Minister kon nu het werk getoond en de Kerk gezegd worden hoe veel zorg en liefde men voor haar gevoelde. Der pas mondig gewordene kon men nog geen eigen beheer toevertrouwen; een band werd voor haar gemaakt, knellender dan toen zij minderjarig was. Der jeugdige wordt gezegd: gij zijt nn vrij, maar pas op, dat ge onze geboden volgt. De Commissie heeft echter met veel naauwgezetheid overwogen, alles behoorlijk nagegaan, maar toch niettegenstaande de innige overtuiging, dat ze geen magt of bevoegdheid had te reglementeren of wetten te geven, evenwel een reglement gegeven. Ze deed het uit liefde. Of het liefde voor de gemeenten was, dan voor zich zelve, is eene vraag. Wij willen eenige feiten constateren. Vooreerst dat uit het vermelde blijkt, dat de Koning geen bevoegdheid had, tot de magt die hij zich in het belang van 7 geheel toeeigende; dat de Kerk slechts duldde en zich onderwierp; dat de benoemingen plaats vonden naar het reglement, maar door de gemeente; dat de benoemingen niet worden ingetrokken, maar het reglement en de besluiten; dat de Commissie geen last als wetgever ontving, ja wel verbod; dat ze dit zelfs beweert; en ten laatste dat het tegen alle regt en billijkheid strijdt de gemeente vrij te verklaren en toch nog eerst de wet te stellen. — Na deze, wij erkennen het, zeer onvolledige en oppervlakkige herinnering van toestand en geschiedenis, komen wij tot de vraag: was die maatregel van de Commissie noodig? De Commissie beweert van wel. Er was niemand die het doen kon. De Staat verklaarde niets meer te kunnen doen dan tijd geven, de Kerk ha"d geen bevoegdheid!! Maar wie dan? Men zegt met 1 April 1869 is de Kerk Heerloos. Dat zal zijn zonder heer, zonder voogd. Doch wij vragen het, is het billijk, regt, waar andere Kerkgenootschappen zich zelf beheeren, te beweren dat het grootste Kerkgenootschap zich zelf niet redden kan? Heeft de gemeente, als ze vrij is verklaard van banden, die haar tot hiertoe on- regtvaardig drukten, als zedelijk ligchaatn niet het regt om haar goed zelf te beheeren en de wijs aan te geven, waarop zulks geschieden zal? Men /.egt 1 April- 1869 zijn alle Kerkvoogden en Bestuurders ontslagen. Waar staat zulks geschreven? Waar is het ontslag? Wie heeft dat gegeven? De Koning, die niet benoemde? zelfs niet eens goedkeuring gaf, zijnde zulks bij het reglement niet voorgeschreven? Men houdetoch in het oog, dat het den regel wel voorschreef, waarnaar de gemeente kiezen moest, maar aan deze de magt gaf notabelen en door deze kerkvoogden te kiezen. De tegenwoordig in dienst zijnde werden wettig benoemd, er is niemand die ontslaat, er kan slechts kwestie zijn, hoe in 't vervolg de gemeente verkiezen zal, als ze aftreden volgens de rooster, de gemeente is vrij verklaard van het reglement Ze kan den daarbij gebodenen vorm volgen of een anderen regel stellen , maar door het intrekken van het Reglement en de Koninklijke besluiten, houden zij niet op wettige administratiën te zijn. Dan zou de Koning, die tot hiertoe de hoogste magt uitoefende, zulks hebben moeten uitspreken, of de gemeente moet daartoe een besluit nemen. De Algemeene Commissie deed het niet en had er ook geen magt toe gekregen. Wij begrijpen niet hoe er sprake kan wezen van verlies van regtspersoonlijkheid als men wettig benoemd is en niet ontslagen wordt. Als men b. v. eens voor de Staten-Generaal waarvan wel eens sprake is, een nieuw Kiesreglement wilde maken, hoogeren .of lageren census, andere verdeeling, enz. als daarmede het thans bestaande opgeheven wierd, maar in het nieuwe niet bepaald, dat de Kamer ontbonden was, zouden dan de zitting hebbende leden, wettig gekozen, vanzelf hun radicaal verliezen? Immers neen ! de nieuw te kiezene zonden naar een anderen regel gekozen worden. De Commissie oordeelt haar maatregel noodig en dringt aan op spoed, ómdat alles in wanorde zou geraken, er geen Constituante 1) zijn zou, en rekent op een dag vóór dat alles gereed kan zijn. De Kerkeraden moeten helpen kiezerslijsten geven. Alles goed, maar de kleinste helft heeft geen kiezerslijsten en geen kiescollegie, omdat ze art. 23 niet aangenomen heeft. En waar zulks ook plaats vond, daar is het nog zoo gemakkelijk niet, vooral in talrijke gemeenten, om op tijd gereed te zijn. En wat dan, als de bewering opgaat dat 1 April de Administrateurs vervallen zijn ? Door den genomen maatregel zal er juist verwarring komen. Hij was niet noodig. De Kerk, met 1 April ontslagen van elke overheerschende magt, zal zelf wel optreden, heeft genoegzaam getoond de kunst van reglementeren te verstaan. Als zij maar niet te veel doet, zal alles wel en beter in orde komen. Men vreeze niet; door het nog vigerend Reglement hebben de gemeenten geleerd te administreren ; er is nergens klagt over verkeerdheid. Men zal dien regel blijven volgen en zelfstandig zal de Kerk hare eigendommen besturen. Maar aangenomen eens dat het noodig was, dat de Algemeene Commissie zulk een stouten' greep deed, heeft zij dan den weg van wet en regt gevolgd ? Vreemd. Ze erkent zelf dat ze geen magt had, en daarom zegt zij, dat het toe- 1) Men zegt uit kracht van het slot art. 80, raag men geen ander bestuur daarstellen , of het oude behouden, want dat is verandering maken. Juist; zoo lang het Algemeen Regl. bestaat. Maar wij begrijpen niet hoe men een Reglement veranderen kan, dat door de magt die het gaf, opgeheven wordt. De Koning brengt verandering, de administratiën niet. gezonden ontwerp wel den vorm van besluit heeft, maar echter slechts een voorstel is. Neen, niet wettig; de gemeente is schandelijk verkort in haar regt, en wordt op een verkeerden weg geleid door het besluit-voorstel. Dat gevolgd , ten uitvoer gelegd, kan nimmer regtsgrond geven overeenkomstig art. 1696 van het Burgerlijk Wetboek. Dit bepaalt dat, indien er geen bepalingen zijn gemaakt omtrent het stemregt, ieder lid van een zedelijk ligchaam gelijk regt heeft zijne stem uit te brengen. De Kerk is éen zedelijk ligchaam, er bestaan in de kerk, wat haar beheer betreft, geen bepalingen. Ieder lid moet zijn gehoord, ook de stembevoegde vrouwen, zal er wettige regtsgrond voortaan bestaan. Ten bewijze dat wij wel gegrond beweren kan strekken, dat in een proces te Leiden gevoerd in de kerkelijke zaken, bij de Regtbank en in appel bij het Geregtshof, de partij verloor, ook op grond, dat ze bij het maken van een nieuw reglement, de vrouwen niet had gehoord. Geen enkel Bestuur, behalve het Collegie van Toezigt in de provincie, geene gemeente is gehoord, geene verschillende toestanden zijn in acht genomen. De Synode heeft voorloopig last gegeven het te maken ontwerp te ondersteunen. Is dat regt? het mag ten minste ligtzinnig heeten en toont weinig eerbied voor de regten der gemeente. Men zegt wel, het is eene proef om eene Constituante te verkrijgen, maar hier dreigt groot gevaar en schuilt welligt een adder onder het gras. Men bedenke het wel, woftrt dit ontwerp-besluit-voorstel in werking gebragt, dan zal er eene Constituante zijn, schijnbaar door de gemeente gekozen, maar met zulk eene formidabele magt als vroeger de Koning zich niet heeft toegeëigend. De Constituante dan door de gemeente, zoo als het heeten moet, gekozen (maar men vergete niet door vele trappen) , zal onbepaalde magt hebben. Voor haar geldt geen voorschrift der Kerkelijke wet, dat ze Provinciale Classicale vergaderingen en; Ringen, Kerkeraden en Gemeenten hooren moet. Ze treedt zelfstandig op en maakt de wet (ze kan het althans) en gebiedt de invoering Is hier niet veel, alles te vreezen? Is dat regt? Men zie toe en wake eer het te laat is. Doch men neme eens aan dat hier regt en wet zij, dan geldt de vraag i is het wenschelijk ? Voor de Commissie misschien. Ze kan zich dan beroemen wat te hebben uitgevoerd. Misschien later voor de Synode die zich eenmaal geroepen om te beheeren, veel voor-gearbeid ziet en over vele bezwaren en moeijelijkheden henen geholpen, maar voor de gemeente zien wij niets dan bezwaar en druk. Merken wij het op, het is slechts een Voorloopig Reglement, maar toch zoo, dat alle vroegere vormen uit hun verband worden gerukt, overgaaf van administratie van den een aan den ander, om over een jaar welligt op orde van de Constituante of andere magt weer te worden overgedragen. Voor kleine administratiën moge dit misschien minder wegen, voor groote is veel te voorzien. Daar zijn wijzen van geldbelegging die veranderen ,. finantiëele maatregelen die ophouden, betrekkingen met andere Collegiën en zedelijke ligchamen dje verbroken moeten worden en niet ten profijte. Men beweert dat het zoo goed en gewenscht zou wezen, dan aal er eenheid zijn, een behoorlijke magt die beheert. Eenheid, uniformiteit, ja maar die brengen kan tot overheersching en jammerlijk verlies voor velen. Men late zich niet om den tuin leiden door die voorgespiegelde volkskeuze. Als de gemeente eenmaal, 5, ti, 12, 20, notabelen heeft gekozen, Beeft zij niets meer te zeggen. Die Notabelen kiezen Kerkvoogden en deze te zamen zullen afgevaardigden kiezen, om een provinciaal kiescollegie daar te stellen. Amsterdam misschien 5 , Rotterdam hoogstens drie, Leiden, 's Hage 2 , en de dorpen 1 of 2, de steden zullen verre overstemd, wormen door 't platteland. Dat kiescollegie kiest een provinciaal Collegie en met de provinciale collegiën van elders benoemen deze elf afgevaardigden en bij deze komen drie van de Synode een van de Waalsche Commissie; alzoo een constituante van 15 leden en het is te berekenen wie benoemd worden en wie daar Biet meest te zeggen zullen hebben. Deze magt heeft onbeIpaald last, de kerk te organiseren. Er bestaat in de kerk een geliefkoosd denkbeeld en het is al eens besproken en beredeneerd |dat de rijke gemeenten de armeren zouden helpen. Velen zijn van denkwijze dat de eigendommen behooren aan de Kerk in massa, niet aan iedere gemeente in 't bijzonder. De hoogste magt spreekt het uit en dat ideaal wordt bereikt ten koste van vele belangen. Men zegge niet, dat zal niet jgebeuren ! De constituante heeft geen magt boven zich, heeft aan niemand verantwoording te geven , zelfs heeft ze niemand |>m advies te vragen. En al geschiedde dat niet, het worde toch opgemerkt, dat er ten allen tijde een controle bestaan zal, die Ta.it den aard der zaak blijkens ervaring, zich kenmerkt door kleingeestige bureaucratie. Zulk een Collegie krijgt een vasten iiecretaris die loon trekt, misschien om het vele werk nog een paar bureaulisten en deze om te toonen dat ze ijverig *ijn, vervallen tot minutiense bedenkingen en vitterijen op pegrooting, rekeningen enz. en dat zal de vrijheid heeten Idie men door eigen volkskeuze verkregen heeft. Men denke lich die onafhankelijke magt in handen van de een of andere partij en die geldraagt zal 't geloof beheerschen, beschikken over tractementen of toelagen voor leeraars en andere betrekkingen; zij kan belastingen verordenen. Waarlijk schoon voornitzigt! En bij slot van.rekening als er geschillen ontstaan, bij de burgerlijke wet geen regtsgrond, want de, in 't leven geroepene zijn het door een onbevoegde magt. i En nu nog eens bij dit alles de kosten voor de gemeentel voor zulk een geschenk der vrijheid. Wij kennen eene grootel gemeente die voor het kerkelijk verkiezingswerk ƒ1000 af ƒ1200 noodig heeft per jaar. Dit wordt nu het dubbele. Nu komen er onkosten bijvoor afgevaardigden, aandeel in vergadering over de provincie, aandeel van de Algemeene Vergadering , reis- en verblijfkosten der leden, secretarissen! enz.: dat zal zoo wat p. m. voor die gemeente /'30o0 extrai uitgaven jaarlijks worden. Of zal het komen uit drHckssrterttr n kas? Die is reeds zoo bezwaard en dan toch maar gedeeli telijk. l»e gemeente zal geen subsidie ontvangen. Men vleiti i zich dat het gouvernement wat geven zal. Wij hopen het, f maar bij de liberale rigting in den Staat, is geen toeleg li om de toelage te vermeerderen. Is echter die uniformiteit!! dan niet gewenscht, dat men daarvoor dat geld die beJJ zwaren ter zijde moet zetten ? Wij vragen , gaat bet dan)] nu zoo slecht, nu er verschillende vormen zijn? Is het zool! bitter gesteld nu er in de gemeenten geen gelijkvormigheid;| in de verkiezing bestaat ? De een heeft art. 23 verkozen de andere niet en bleef bij het oude en alles gaat goeden wanorde is er niet. Komt hier de vraag, wat moeten administrateurs van kerkelijke goederen doen; de scheiding is uitgesproken, de gestelde termijn nadert, wat zal er van de zaken worden? Wij jgelooven, zoo als wij hiervoren meenen te hebben aangetoond, dat er hoegenaamd geen bezwaar is, 1) de zaken heel kalm te laten zoo als zij zijn, het voorstel der Commissie niet aan te nemen, zoo als wij vernemen dat vele administratiën doen, en met name de gemeente te Vlaardingen reeds gedaan heeft blijkens de couranten. Of zoo men meent iets te moeten doen, men late de gemeente beslissen gelijk te Vlaardingen geschiedde. Bij weigering van het voorstel, is er geen gevaar te vreezen, bij aanneming is het regt der gemeente verkracht, de vrijheid en zelfstandigheid voor altijd verloren. Wat er geschieden zal ? Eenvoudig dat de Algemeene Commissie en de Provinciale defungeren. Dan wordt aan de kerk overgelaten, zich zelf te organiseren in haar beheer. Dan zal de Synode als de hoogste magt optreden, zich de zaak aantrekken en gelijk ze meermalen beproefde, doch door den Staat daarin bemoeijelijkt werd, een reglement * Mlen, dan komt zij op wettig terrein , dan zullen kerkbesturen, de kerkeraden, de kerkvoogden, kerkmeesen gemeente gelegenheid hebben, hunne aanmerkingen e maken, hunne belangen te behartigen en naar plaatselijke toestanden hunne wenschen kunnen te kennen geven. Zoo komt het Hervormde Kerkgenootschap gelijk andere gezindheden tot wettigen toestand en zal het waarlijk vrij zijn ! 1) Men late zich geen schrik aanjagen door het beweren, dat men allen regtsgrond verliest. Als men wettig benoemd is, en niet afgezet wordt, zelfs niet door eene magt die men daartoe bevoegd rekent, dan begrijpen wij niet waarop znlk beweren steunt.