UTRECHT, W. H. VAK HEUKIflGEN. 18 4 7. j HET AVONDMAAL K IN DE qum&qimori as» EENE VOORLEZING, DIE NIET IS VOORGELEZEN. DOOR F. J. DOMELA NIEUWENHUIS. IN DE CHRISTELIJKE KERK. EENE VOORLEZING, DIE 3IIET IS VOORGELEZEN. DOOR F. J. DOMELA NIEUWENHUIS. UTRECHT, W. H. VAX nsIJOTNTGElV. . 18 47. Gedmlcf bij van der- Monde A C»mp> YOORBERIGT. Deze Voorlezing behoeft geene Voorrede. Sedert zij ter perse gelegd is, ontving de Schrijver aanleiding tot een kort Voorberïgt wegens den door hem uitgegeven brief over het Avondmaal volgens de H. Schrift. Hij acht zich verpligt, daarin vijf vragen voor te stellen, en ééne verklaring mede te deelen. De vragen zijn de volgende : I. Verdrijft niet het licht de duisternis, zoodat eene verlichte duisternis evenmin denkbaar is als droog water of koude warmte ? II. Wordt onze Meer Jezus Christus niet beschouwd als de eenige zedelijke Geneesmeester, wanneer men aandringt op het vieren van het Avondmaal, gelijk Hij het heeft ingesteld, en dus zijne woorden en zijn voorbeeld stipt wil gevolgd zien t III. Strekt de uitgegeven Brief niet ten bewijze voor de twee stellingen : » Die Bibel ist wie die stets junge Natur, fort u. fort neue Früchtehervorbringend," en » Um den Frieden in der Kirche ist es ein gut Ding, aber die unverkürzte Wahrheit hat noch höheren Werth?" IV. Besteedt hij »de van God geschonken gaven tot afbreken en niet tot opbouwen van het eigendommeKjke der kerkgemeenschap, waarin hij liet gewigtig ambt der opleiding van de aanstaande leeraars bekleedt,"— die aanprijst, hetgeen de Synode reeds acht en twintig jaren geleden heeft aangeprezen, en die de leer aanneemt, welke, overeenkomstig met Gods heilig woord, in de aangenomene Symbolische Boeken is vervat, waardoor hij getrouw blijft aan de belofte, bij zijne toelating tot het Predikambt afgelegd en geteekend ? V. Volgt niet uit de betuiging .- » het Avondmaal is mij te heilig, om het tot een onderwerp van twistgeschrijf te maken" .- dat ieder, hoe hoog ook door hem geschat, tegen den Brief kan schrijven zonder antwoord te mogen verwachten of te zullen ontvangen? Bij deze- vijf vragen behoort de volgende verklaring : Zoodra bewezen wordt, dat zijne overtuiging in strijd is met die van het kerkgenootschap, waartoe hij behoort, is niemand eerder bereid, om dat kerkgenootschap te verlaten, en » daarheen te gaan, om te leer en, waar zijne meening niet strijdt met de belijdenis der Gemeente," dan F. J. DOMELA NIEUWENHUIS. Amsterdam, 12 September 1847*. GEACHTE HOORDERS! De brief, dien ik onlangs heb uitgegeven, over het Avondmaal volgens de ff. Schrift, heeft ten deele zijn doel bereikt. Gij- ongéstudeerden, ten minste vreemdelingen op het veld der godgeleerdheid, zijt tot een ernstig onderzoek over het Avondmaal opgewekt. Dat is mij genoeg, om aan uw verlangen te voldoen, de door TJ mij voorgestelde vragen naar vermogen te beantwoorden, en U een overzigt te geven der leer aangaande het Avondmaal, en der onderscheidene wijzen, waarop het in de Christelijke kerk gevierd is of wordt. De inhoud van deze voorlezing zal dus tweeledig zijn, en bestaan in eene korte geschiedenis der Avondmaalsleer en der Avondmaalsviering. En daar de regel «eenvoudigheid is het kenmerk der waarheid" zijne kracht nog niet heeft verloren, durf ik mij vleijen met uwe toestemming, wanneer ik beweer, dat zij, die zich alleen houden aan de voorstelling en het voorbeeld, ons in het N. Testament gegeven, zeker 1 het beste deel gekozen hebben. Daar gij geene geleerden zijt, en ik geen prijs stel op pronk van geleerdheid, zal ik het noemen van schrijvers en het aanhalen van hunne werken zooveel mogelijk vermijden, en U slechts de vruchten aanbieden van het onderwijs, dat ik in wetenschappelijken vorm aan mijne" leerlingen gegeven heb. Voor het eerste gedeelte beroep ik mij op werken over de geschiedenis der Christelijke Geloofsleer, als van hagenbach en anderen, en voor het tweede op die over de geschiedenis der Christelijke kerk, als de geschiedenis van het kerkelijke leven der Christenen gedurende de zes eerste eeuwen, door den Hoogl. w. moll, vooral op de Archaeologie van AUGUSTi, en soortgelijke. I. Rekenende op uwe belangstelling, begin ik met het Overzigt der Avondmaalsleer in de Christelijke kerk. Door een der scherpzinnigste denkers en scherpste beoordeelaars (Dr- d. steauss) is te regt opgemerkt: » dat brood en wijn in het Avondmaal voor de Apostelen en eerste Christenen het ligchaam en bloed van Christus geweest zijn, en zoo ook na hen voor de oudste kerkleeraars, maar dat zij op de vraag, is het dan veranderd? ontkennend geantwoord zoudèn hebben : dat zij hen, die van een wezenlijk genot van het ligchaam en bloed van Christus in, met en onder brood en wijn gesproken hadden, niet zouden begrepen hebben; en dat hij, die verklaard had : is heeft slechts de beduidenis van beteekent, hun niet zou hebben bevredigd. »Het lag geenszins in den geest van dien tijd, noch zelfs van de Oosterlingen in het algemeen, om het beeld en het door het beeld uitgedrukte aan een scherp beoordeelend en naauwkeurig nadenkend verstand te onderwerpen. Van hier, dat in de schriften der kerkleeraars van de eerste eeuwen zoowel van een wezenlijk en waarachtig genot van Christus ligchaam en bloed bij het Avondmaal als van brood en wijn, als teekenen en onderpanden, gesproken is : waaraan moet worden toegeschreven, dat Roomsche, Lutliersche en Gereformeerde Godgeleerden zich gelijkelijk hebben bediend van die schriften, om hun gevoelen te staven en te doen voorkomen als het gevoelen van de oude Christelijke kerk. In de drie eerste eeuwen zijn vooral twee hoofdrigtingen op te merken. De eerste is die der wezenlijke tegenwoordigheid van het ligchaam en bloed van Christus in brood en wijn, (zijnde eene geheimvolle vereeniging van den vleesch geworden logos of het woord (Joh. I : vs. 1.) met brood en wijn, bij i&natiüs (a°- 110), justinus (130), irenaeus (a°- 170). De ticeede is die der vertegenwoordiging van het i' ligchaam en bloed door brood en wijn (de symbolische zienswijze), waarbij de werking van den vleesch geworden logos of het woord op den geest van den Avondmaal ganger erkend, of de vereeniging met den Christus door het geloof werd gedacht (bij TEBTUiiLlANUS (180), CTPRiANtrs (gest. 257), in het algemeen bij de Alexandrijnsche en Afrikaansche Godgeleerden). De voorstanders der eerste rigting namen de woorden der instelling geheel eigenlijk, en meenden, dat de vleesch geworden logos of het woord bij de inzegening zoo met brood en wijn verbonden werd, als hij eens in Maria met een menschelijk ligchaam zich had vereenigd. De voorstanders der tweede rigting namen brood en wijn als de teekenen, de beelden, van het ligchaam en bloed van Christus, om de geestelijke vereeniging met den Heer door het geloof te bevorderen : waarbij de geleerde origenes (gest. 254) zelfs uit Matth. 15 vs. 17 afleidde, dat evenmin iets dat den mond ingaat, den mensch kan heiligen, als het hem kan verontreinigen. Bij beide rigtingen beschouwde men het Avondmaal als een levenselixer, een tegengift tegen den dood : bij de eerste zoo stoffelijk, dat men meende het onsterfelijke ligchaam van den logos, het woord, door den mond te ontvangen en daardoor zijn eigen lig- chaam onsterfelijk, dat is, der opstanding deelachtig te maken : bij de tweede geestelijk, als schenkende het ligchamelijk genot van brood en wijn het geestelijk genot van het goddelijke wezen van Christus. Aanvankelijk dacht men echter niet aan verandering van' brood en wijn in de zelfstandigheid van ligchaam en bloed (transsubstantiatio), maar vergenoegde zich met de voorstelling, in brood en wijn wezenlijk het ligchaam en bloed van Christus te hebben, (consubstantio, medezelfstandiging); gelijk blijkt uit de schriften van cyrillus Hierosolymitanus (gest. a°' 386), chktsostomus, (347—407), hilaeius (380), ambrosiüs (374) enz., schoon reeds de eerste de voorstelling der wezenlijke verandering begunstigt door de vergelijking met het wonder op de bruiloft te Cana. Augustinxjs (353—429),nogafkeerigvande bijgeloovige vereering van het gezegend brood en den gewijden wijn, was geen voorstander der veranderingsleer, en de Paus gel asius I (496), beweerde duidelijk, dat wel het ligchaam en bloed van Christus genoten werden, maar toch brood en wijn hunne eigene natuur niet verloren. Ja zelfs in de dagen van gregorius den grooten(590—604) kostte het nog moeite genoeg, om de voorstelling der verzelfstandiging algemeen te maken; ten minste eene vrouw, openlijk bestraft, omdat zij bij het spreken der woorden door den Priester : » het ligchaam van onzen Heer be- ware uwe zieF' gelagchen had, gaf als reden tot verschooning op : » omdat gij het brood, waarvan ik weet, dat ik het met eigene handen bereidde, voor het ligchaam des Heeren uitgaaft." Als van zelf en ongemerkt is, vooral door den vorm der eeredienst, de eerste rigting algemeen geworden en gebleven, terwijl de ticeede slechts in enkele mannen voortleefde, en voor de onnadenkende, meer zinnelijk dan geestelijk, gestemde menigte geheel wegstierf. Let hier op mijne woorden : door den vorm der eeredienst, want deze staat in naauwer verband met de overtuiging, die men bezit, dan velen schijnen te vermoeden, en oefent wederkeerig op haar grooteren invloed, dan somwijlen zelfs verstandigen schijnen te denken, wanneer zij zeggen : » het geldt slechts den vorm." Volgens Jüstincs had men in het door gebed gewijde brood en wijn het offer gezien, door maleachi beloofd (I. vs. 11), het dankoffer voor de voedende vruchten der aarde, uit de eerstelingen bestaande, en daarbij ook den dood van Jezus ten behoeve der zijnen gerekend (gelijk de verkondiging van dien dood in het liefdemaal begrepen was) : bij de meer en meer veldwinnende eerste rigting moest de voorstelling van dankoffer voor die van zoenoffer wijken. Het waren de gaven der dankbaarheid, die de Christenen bragten, waarüit het liefde- en Avondmaal werd bereid. Plegtig gezegend werden zij den Heere gewijd. Na de afschaffing of de verwijdering van den liefdemaaltijd bleef de toewijding der gaven (brood en wijn) alleen met de herinnering van jezus dood, en het dankoffer werd in de voorstelling vertegenwoordiging van het zoenoffer. Zoo toch komt het bij CYPRIANUS voor, die den Priester de plaats van Christus doet vervangen, laat navolgen, wat Christus heeft gedaan, en in de kerk de ware en volle offerande den Vader als bij herhaling aanbieden. Maar langzamerhand werd dit vertegenwoordigende (symbolische) als eene wezenlijke en eigenlijke herhaling van dezelfde offerhandeling voorgesteld, en sedert was het Avondmaal het offer, niet alleen ten behoeve der genietenden, maar van allen, die de Priester en de gemeente daarbij in de gebeden insluiten, zoowel gestorvenen als levenden. En nooit zou de duidelijke bepaling, in de 98 eeuw door den monnik paschasiüs radbertds gegeven, ingang gevonden hebben, indien zij niet eensdeels overeenkomstig de eeredienst en anderdeels overeenkomstig de meening of voorstelling geweest was, die de meerderheid der Christenen schoon misschien bewusteloos bezat. Deze duidelijke bepaling was de uitdrukking van de eerste rigting, maar tot hare volle rijpheid gekomen : » dat brood en wijn ver- anderden door de inzegening in hetzelfde ligchaam van Christus, dat uit Maria geboren, aan het kruis gestorven en in den hemel verheerlijkt is." Brood en wijn moesten nu beschouwd worden als slechts uiterlijk in schijn aanwezig, omdat het onvoegzaam zou zijn Christus te vermalen met de tanden, en omdat het gelooven door het zien zou worden opgeheven. De tweede rigting herleefde als tegenstelling van deze duidelijk uitgedrukte bepaling bij ratramntjs, dunscotus, rabanus maurüs in de 9e eeuw, en inzonderheid, twee eeuwen later, bij den monnik berengarius, die niet aarzelde te leeren » onder het zinnelijk genot van brood en wijn als teekenen is het geestelijk genot van het ware ligchaam van Christus, doch alleen voor de vromen." Hij verklaarde de woorden dit is mijn ligchaam door de vergelijking met andere, als : Christus is een leeuw, een lam, een hoeksteen, enz. Maar zijne voorstelling was reeds te eenvoudig, te begrijpelijk, om niet verworpen te worden, en hij zelf zag zich veroordeeld door een Paus, die toch blijken genoeg gaf van minder verschil in meening dan zijn openlijk uitgesproken oordeel zou doen verwachten. In weerwil van allerlei vragen en bedenkingen, gelijk van lombardus, of de dieren het Avondmaalsbrood etende ook deelgenooten van Christus lig- chaam zijn, en van bonaventura, wien het te regt onverdragelijk was, zich het ligchaam van Christus in den buik van een muis te denken, en van anderen, die zich bekommerden, of dat ligchaam den gewonen weg, dien de spijs bij en na de vertering neemt, had te volgen : ■— in weerwil van dat alles is de meening van paschasius radbertus door de Kerkvergadering in 1215 tot kerkleer verheven, door die van Trente nader bevestigd, en op deze wijze voorgesteld : »naardemaal Christus, onze Zaligmaker, hetgeen hij onder de gedaante van brood en wijn aanbood, waarlijk heeft genoemd zijn ligchaam : daarom is het altijd de overtuiging in Gods kerk geweest, hetgeen de heilige Synode nu op nieuw verklaart, dat door de inzegening van het brood en den wijn verandering geschiedt van de geheele zelfstandigheid van brood in de zelfstandigheid van het ligchaam onzes Heeren, en de geheele zelfstandigheid van den wijn in de zelfstandigheid van zijn bloed. Welke verandering door de heilige Catholijke kerk gepast en eigenlijk is genoemd transsubstantiatie)." Een natuurlijk gevolg van deze leer is zeker de aanbidding van de hostie, als zijnde ligchaam en bloed van den Heiland, die dus geacht wordt daarin plaatselijk tegenwoordig te zijn : waartoe de geheele misdienst strekt en die van dezelve al hare kracht ont- leent, en volgens den beroemden möhler sedert de 2e en 3e (dat is zeker van het einde der 2e of ten minste het begin der 3e) eeuw, dus niet in den Apostolischen of onmiddelijk na dien tijd, is ingesteld. De tweede rigting, door berengarius meer ontwikkeld, heeft zich bij wickleff en anderen geopenbaard en is door de Kerkhervorming geheel herleefd, doch op tweeërlei wijze; bij luther op het standpunt der kerk, bij zwingli op dat der Heilige Schrift. Luther zag in de mis als offer geheele omkeering van de oorspronkelijke bedoeling des Avondmaals, daar de mensch daarbij een offer geeft en God ontvangt, en bij het Avondmaal de mensch ontvangt en God geeft. Hij ontkende de verandering der zelfstandigheid van brood en wijn, en moest dus de aanbidding van de hostie als vereering van Christus verwerpen. Hij erkende ook de kracht van soortgelijke spreekwijzen als die der instelling : dit is mijn ligchaam, b. v. Psalm 18 vs. 3 »God, mijne steenrots » : maar gewoon aan de voorstelling, dat het brood het ligchaam van Christus is, kon hij op zijn standpunt (dat der kerk), schoon het tegenstrijdige van zijne meening voelende, de eigenlijke beteekenis der woorden niet laten varen, gelijk blijkt uit zijn schrijven in 1524 »dit beken ik, wanneer iemand mij vijf jaren geleden had kunnen berigten, dat in het Sacrament niets anders is dan brood en wijn, hij zou mij eene groote dienst bewezen hebben.— Maar ik ben gevangen, ik kan er niet uit: de tekst is te krachtig en laat zich met woorden niet van zin veranderen." Daarom schreef hij ook » hoe het bloed, de menschheid, godheid, de haren, beenderen, de huid enz. bijgeleidingswijze (onder het brood) zijn, is niet noodig te weten, en bij gevolg is het vruchteloos, zich daarover het hoofd te breken."— »Het geloof mag verder niets weten, dan dat het ligchaam van Christus onder het brood, en het bloed van den levenden en heerschenden Christus onder den wijn zijn." En ofschoon hij beweerde, dat de woorden bij lukas en paülüs : »deze kelk is" enz., «helderder zijn dan de zon en krachtiger dan de donder," gaf hij geene behoorlijke uitlegging op grond van het taaleigen; maar vergenoegde zich met uitroepingen, als b. v. » dat cablstadt's kunst, schrift, boeken, beide die hij gemaakt had en nog maken kan (!), alles de bodem is ingeslagen en zoo overwonnen, dat hij er niet tegen kan kikken." De Luthersche Avondmaalsleer is blijkbaar dezelfde, die in de kerk beleden werd, toen men nog niets van de wijze der tegenwoordigheid van Christus ligchaam en bloed had bepaald, en dus terugkeer tot een vroeger, niet tot het vroegste, standpunt; en in zooverre vooruitgang, dat niet Tjerandering van brood en wijn (strijdig met de waarneming onzer zintuigen), maar toch een wezenlijk genot van ligchaam en bioed wordt geleerd in, met en onder brood en wijn. Want zijn deze woorden slechts gebruikt, om uit te drukken vooreerst, dat de transsubstantiatio verworpen, en ten anderen, dat toch de vereeniging met het ligchaam en bloed van Christus niet geloochend wordt; zij beteekenen echter geene stoffelijke, ligchamelijke, plaatsvullende of plaats innemende tegenwoordigheid van Christus ligchaam, maar zulk eene tegenwoordigheid, dat het ligchaam en bloed van Christus niet alleen geestelijk door het geloof, doch ook met den mond, (nietop eene Kapernaitische, aardsche, wijze), maar op eene bovennatuurlijke en hemelsche wijze, uit hoofde van de Sacramentele vereeniging, met brood en wijn ontvangen en genoten worden. Ik zal U gelukkig noemen, indien gij waarlijk weet, hoe men »met den mond op eene bovennatuurlijke, hemelsche wijze" eet en drinkt : want dan zal uwe opheldering voorzien in eene dringende behoefte aan de oplossing van het raadsel, dat de voorstanders van deze Avondmaalsleer erkenden door te belijden : »dat deze verborgenheid anders niet dan alleen door het geloof aangenomen en in het woord geopenbaard wordt." Indien het mij gelukt is in mijnen brief aan te toonen, hoe wij inderdaad, bij eene eenvoudige Vérklaring der woorden zonder vooraf gevormd begrip, in de H. Schrift zelve de openbaring van deze verborgenheid bezitten, zult gij mij toestemmen, dat zij zoo openbaar, dus duidelijk of begrijpelijk, geworden is, dat aan het ondenkbaar eten op hemelsche wijze niet meer behoeft gedacht te worden. Daar de Luthersche Avondmaalsleer geene medezelfstandigheid van ligchaam en bloed van Christus in brood en wijn stelt, jazelfe haar regtstreeks ontkent, kan alleen misverstand of vooroordeel aan de Luthersche kerk de leer der Con&ubstantiatie opdringen. Wanneer men echter tot bewijs van de mogelijkheid en de wezenlijkheid van Christus ligchaam en bloed in brood en wijn (onzelfstandig!? — want evenzeer als de verandering is de medezelfstandiging ontkend) zich beroept op de leer der vereeniging van de goddelijke en menschelijke natuur in Christus, meen ik dit bewijs niet te mogen toelaten, omdat de sacramentele vereeniging en die der beide naturen van Christus ongeKjksoorüg zijn, zoodat dus de laatste niet voor de mogelijkheid van de eerste gelden kan. Indien ook mijne voorstelling van deze opvatting der Avondmaalsleer U niet duidelijk genoeg is, gelooft vrij, dat zij mij altijd te onbegrijpelijker werd, naarmate ik langer over haar dacht, vooral sedert ik in de Formula Concordiae Art. VLI. heb opgemerkt : dat men het woord geestelijk tegenover ligchameUjk (stoffelijk) moet uitleggen op deze wijze : » de geestelijke, bovennatuurlijke, hemelsche wijze, naar dewelke christcs (isdat hetzelfde als ligchaam en bloed?) bij het H. Avondmaal tegenwoordig, niet alleen in den geloovigen troost en leven, maar ook in den ongeloovigen het oordeel werkt." — »In welken zin wij ook zeggen, dat het ligchaam en bloed van Christus in het heilig Avondmaal geestelijk ontvangen, gegeten en gedronken wordt, schoon wel deze genieting met den mond geschiedt, de manier nogtans is geestelijk." De verklaringen van deze leer hebben haar voor mij slechts onbegrijpelijker gemaakt, omdat ik meen op elk woord te moeten drukken, als ik lees : »dat het ware ligchaam en bloed van Christus waarachtig in, met en onder de gedaante van brood en wijn in het Avondmaal tegenwoordig is, en daar uitgedeeld en ontvangen wordt." En inderdaad, hoe kan men ontvangen en uitdeelen, wat niet in zelfstandigheid tegenwoordig en toch ligchamelijk is? hoe kan men dat eten en drinken? Eilieve! wie uwer dit weet, dat hij mij tot leermeester zij, ik beloof een zeer oplettend en belangstellend leerling te wezen, dat is, niet te zullen ophouden met vragen, totdat ik een begrijjsèlijk antwoord zal ontvangen hebben. Dit missende moet ik de volgende sluitrede maken : in brood en wijn is het ligr chaam en bloed van Christus tegenwoordig of door verandering of door medezelfstandiging : want een derde is niet denkbaar. Dat er geene verandering, en ook geene medezelfstandiging is, bewijst een chemisch onderzoek, en de waarneming onzer zintuigen : derhalve volgt noodzakelijk, dat ligchaam en bloed van Christus niet tegenwoordig zijn, en wij dus te denken hebben aan vertegenwoordiging door brood en wijn. Zulk een wettig besluit is gemaakt ten deele door Cablstadt, nog meer door zwingli, die de tegenwoordigheid van het ligchaam en bloed schijnt op te geven, en geheel door socraus, gelijk het een natuurlijk gevolg moest zijn van het staan buiten de kerkleer, op het onpartijdig standpunt der H. Schrift. Niet de ligchamelijke, maar de geestelijke tegenwoordigheid van Christus werd door hen erkend, en het Avondmaal beschouwd als gedachtenismaal van Jezus lijden en sterven tot vergeving der zonden, zoodat toch de geloovigen het Avondmaal als zielespijs tot «eene zeer uitnemende vertroostingen versterking" konden genieten. Calvyn, misschien tevens om de Lutherschen te winnen, maar zeker om de innigste geloofsgemeenschap uit te drukken, heeft de voorstelling van een geestelijk eten en drinken van Christus ligchaam en bloed, dat hij echter niet naar de zelfstandigheid maar naar kracht en werking tegenwoordig stelde, op den voorgrond gebragt; waardoor hij inderdaad weder een voetstap op het gebied der kerk zette, en afweek van het standpunt der H. Schrift. Hoe deze Calvijnsche leer de Luthersche heeft ondermijnd; vooral na den dood van luther, toen melanchton blijkbaar met calvyn instemde, waardoor de hevige Kryptocalvinistische twisten sedert 1571 zijn ontstaan; en vele van hare voorstanders eerst van het ligchamelijk genot afgetrokken heeft door het geestelijke op den voorgrond te plaatsen, maar ook daardoor den weg heeft bereid tot de zuiver Bijbelsche, getuigt de geschiedenis, en blijft bij voortduring de ondervinding leeren. Allen toch, die niet vooraf een kerkelijk leerbegrip ontvingen, maar als jongelieden (gelijk ik bij mijnen vader) alleen uit het N. Testament hunne overtuiging leerden vormen, hebben later grootendeels in de Zwingliaansche Avondmaalsleer die van den Heer en zijne Apostelen wedergevonden. De slotsom van dit overzigt is derhalve, dat de tweede rigting, hoe ook óf in het verborgen, óf openlijk tegengewerkt, als de meest bevredigende voor onpartijdig nadenkende Christenen met de steeds voortgaande ontwikkeling der Christelijke kerk tot eene Evangelische (of tot de eenvoudigheid der Apostolische) algemeen zal worden, gelijk zij zeker reeds algemeener is, dan velen denken, die haar, misschien bewusteloos , altijd toegedaan zijn geweest. Bij de toetsing der onderscheidene meeningen over het Avondmaal is het echter voor U als ongestudeerden noodig te herinneren, hoe nog in onzen tijd de twee' hoofdrigtingen bestaan i A. In de eigenlijke opvatting, zoodat in brood en wijn het ligchaam en bloed van Christus waarlijk tegenwoordig zijn, uitgedeeld en genoten worden. B. In de oneigenlijke opvatting, zoodat brood en wijn het ligchaam en bloed van Christus vertegenwoordigen : dat is de Symbolische. Elke rigting is weder tweeledig, op deze wijze : De eigenlijke opvatting is I. in de Eoomsche, ook in de Grieksche Afdeeling der Christelijke kerk, leerende, dat brood en wijn geheel veranderen in het ligchaam en bloed van Christus : 2. in de Luthersche, vroeger ook in de Grieksche Afdeeling, stellende, dat brood en wijn niet veranderen, dat het ligchaam en bloed ook niet zijn in brood en wijn, maar toch op eene onverklaarbare wijze tegenwoordig zijn, waarlijk in, met en onder brood en wijn uitgedeeld en genoten worden. Beide komen immers daarin geheel overeen, dat ligchaam en bloed van Christus inderdaad worden gegeten en gedronken. De oneigenlijke opvatting is I. in de Hervormde kerk en haar Avondmaalsformulier, dat geheel de leer van calvyn uitdrukt, een geestelijk eten en drinken van het ligchaam en bloed van cheistüs door het geloof, zoodat men bij het eten van het brood en drinken van den wijn deel heeft aan zijn ligchaam en bloed, ofschoon niet in zelfstandigheid tegenwoordig : 2. in de Hervormde kerk, vooral bij de Remonstranten, gelijk bij de Doopsgezinden en Socinianen, en bij allen, die alleen op het Bijbelsch standpunt, volgens zwingli, gedachtenisvieren van het lijden en sterven van Christus tot vergeving van zonden, waarbij echter noch ligchamelijk noch geestelijk het ligchaam en bloed van Christus gegeten en gedronken worden. Wie dus begeert te weten, in hoe verre zijne overtuiging overeenkomt met de leer van eene of andere Afdeeling der Christelijke kerk, hij onderzoeke onpartijdig. Wat mij betreft: reeds in de eerste uitgave van mijne Handleiding (1838) heb ik beleden: » brood en wijn zijn de zinnebeelden van cheistus ligchaam voor ons gebroken, en zijn bloed voor ons vergoten : onder het gebruik erlangen wij deel aan Christus lijden en sterven ter verlossing, en worden naauwer met elkander verbonden." En waarom zou ik verbergen , dat het mij geheel onverschillig is, of mijne zienswijze Luthersch, Gereformeerd, Remonstrantsch, Sociniaansch, of Roomsch zij, indien zij slechts bij een onpartijdig onderzoek der H. Schrift, bhjkt de Apostolische of schriftmatige te zijn : want geen ander gezag kan ik erkennen, en evenmin als ik mijne meening wil opdringen, zal ik van haar afstand doen, tenzij uit de Schrift zelve van hare ongegrondheid overtuigd. En daar eene kerkleer eene, in zeker tijdperk, openlijk vastgestelde meening uitdrukt, en dus evenzeer meening is als mijne leer of die van anderen, moet ik wenschen, dat de overtuiging van den gemoedelijken IjAVATer steeds algemeener worde : >>Ik weet niet, wat er eigenlijk, aan gelegen zij, of ik Lutherscbe of Calvinistische begrippen omtrent het Avondmaal heb. — Ik ben een Protestant, en waartoe dient mij deze naam, indien ik niet uit mijn eigen oogen durf (of mag) zien?" Is U dit overzigt der Avondmaalsleer belangrijk, aangenamer zal dat der Avondmaalsviering zijn, wanneer ik in algemeene trekken mededeel : II. Op welke wijze het Avondmaal in de Christelijke kerk gevierd is en wordt. Over &q plaats, waar het gevierd is, kan ik kort zijn. Gij weet, uit Hand. H. dat de dood van den Heer eerst in de huizen der Gemeenteleden, en daarna, bij gevolgtrekking uit I. Cor. X, in de vergaderplaat- sen of bedehuizen verkondigd is. Gedurende de vervolgingen vereenigden zich de geloovigen in holen en graven der martelaren. Later hebben de kerkvergaderingen de huisbediening afgeschaft, haar alleen voor zieken toelatende met het in de kerk behoorlijk gezegend brood en wijn. Ten tijde van keizer Constantijn werd ook in de legertenten, inzonderheid vóór een veldslag, aan de krijgslieden het Avondmaal bediend. De privaat communie voor zieken is in de Roomsche en Luthersche kerk gebleven, in de laatste bij toelating; en zeker op Bijbelsche standpunt staande, moeten wij haar verdedigen, indien slechts de kranke niet alleen bediend wordt, maar meerdere geloovigen te zamen brood en wijn etende en drinkende gedachtenis houden van den dood des Heeren. Op deze wijze deed sleiebmacher het op zjj'n ziekbed, en heb ik eens met bijzondere stichting Avondmaal bediend bij eene zuster van de Hervormde Gemeente, die sedert vele jaren door ziekte of ziekelijkheid verstoken was geweest van het genot des. Avondmaals met de Gemeente. In de Oude kerk was eerst geen altaar, maar slechts eene tafel. Met een wit kleed overdekt, bleef zij staan wegens de dagelijksche, later wekelijksche Avondmaalsviering, ook waar in de 2e eeuw de liefdemalen waren afgeschaft. Langzamerhand werd deze tafel een altaar genoemd, en als een altaar beschouwd, waarvoor de Priester dienst verrigtte. In elke kerk was er slechts één, bij de Grieken van hout, bij de Latijnen van steen, in de 4e eeuw met een kruis en twee kaarsen daarnevens, maar na den tijd van gregorius den grooten (604 gest.) met een Christusbeeld aan het kruis. Bij dat altaar vierden eerst allen het Avondmaal, later alleen de geestelijken, terwijl de leken voor het hekwerk, dat het koor van het schip der kerk scheidde, bediend werden. In de Luthersche en EngelschEpiscopale kerk is het altaar ten deele gebleven met eene flaauwe schaduw van Priesterdienst; in ons vaderland vergenoegden de Lutherschen zich met eene tafel voor den predikstoel als gepast overblijfsel van het altaar; en bij de Hervormden wordt of in het koor of in het schip der kerk eene lange tafel aangerigt,. wanneer de Gemeente zich ter Avondmaalsviering zal vereenigen. Vraagt gij naar den tijd, waarop het Avondmaal gevierd is, zoo herinnert U de dagelijksche feestviering, Hand. H. Daarna was zij op Woensdag; Vrijdag, Zaturdag, Zondag en de gedenkdagen der martelaren : na de inrigting der kerk en de geheele regeling van den feestkring bleef de gelegenheid tot dagelijksche Avondmaalsviering van Paschen tot Pinksteren. De avond van witten Donderdag, als de ure der instelling van het Avondmaal, werd vooral gebruikt. Maar sedert de 4e eeuw, en de bepaling, dat men nugteren moet zijn voor het Avondmaal, is ook de avondplegtigheid afgeschaft en alleen 's morgens ten 9 ure behouden. Op Paschen was de menigte altijd overgroot, waarom reeds chbtsostomüs tegen het hechten op dagen geijverd heeft. De kerkvergadering van Agde (506) maakte het Avondmaalvieren op de drie hooge feesten voor ieder Christen verpligtend. De Eoomsche kerk gebiedt ten minste eenmaal 'sjaars Avondmaal te houden, dat is, op Paschen. De Luthersche laat ieder vrij, en geeft dikwerf gelegenheid, zoo ook de Engelsch-Episcopale, die echter de vrijheid eenigzins beperkt. Caxvyn wilde elke maand ééns gelegenheid gegeven hebben. De Hervormde kerk heeft viermalen 'sjaars ingevoerd; de Luthersche gemeenten in ons Vaderland hebben meest alle dat voorbeeld gevolgd, behoudende echter de Avondmaalsbediening op Paschen en Kersdag, en te Amsterdam zelfs op Pinksteren. Sommige Protestantsche Gemeenten vieren Avondmaal op Goeden Vrijdag avond : en zeker, indien de sterfdag van onzen Heer een geheele feestdag was of werd, zou hij de meestgepaste dag tot de Avondmaalsviering zijn; in zooverre de Christen onderscheid van dagen kan maken, behoudens den geest van zijnen Heer, die eiken dag als een Godgewij- den dag doet beschouwen. Gal. IV: vs. 10. Bom. XIV. Omtrent de Bedienaars van het Avondmaal hebben wij weinig op te merken. Uit I Cor. X: het brood, dat wij breken, zou men kunnen afleiden, dat geene bijzondere personen met de bediening belast waren; daarentegen volgt uit Efez. IV: vs. 11 en 12, dat herders en leeraars de bedienaars moesten zijn. De Apostelen, de Oudsten of Bisschoppen zijn in den eersten tijd de voorgangers geweest, de Diakenen hielpen bij de ronddeeling, en bedienden zelfs in bijzondere gevallen. Zij werden daarom de hand des Bisschops genoemd. In 325 is hun echter het bedienen verboden. Ook monniken, altijd als leeken beschouwd, hadden daartoe geene vrijheid; Bij de Protestanten bedienen alleen geordende Leeraars, in tijd van nood bijzondere leden, gelijk de liefdepredikers bij de Doopsgezinden. Diakenen helpen bij de laatsten, gelijk Ouderlingen bij de Hervormden. De Luthersche Predikanten hebben het zich zelf bedienen vroeger als te Boomsch beschouwd : waar ambtgenooten zijn, bedient de eenden anderen; en de Predikant, die alleen staat, liet zich vroeger door eenen naburigen ambtgenoot bedienen. Dit schijnt te berusten of op de noodzakelijkheid der zondenvergiffenis, die men eerst na de biecht verkrijgen kon, of, gelijk hüffel meent, op een misver- stand der woorden in de Smalealdisehe artikelen: »zichzelven te communiceren, is menschelijke, onzekere en niet noodzakelijke, ja zelfs verbodene meening" : daar zij doelen op het communiceren buiten de Gemeente of kerk, en niet zoozeer op de Predikanten als op de leden. Wie de Bijbelsche Avondmaalsleer is toegedaan, kan evenmin goedkeuren, dat de voorganger zich afzonderlijk laat bedienen, als dat hij het Avondmaal bedient zonder zelf mede deelgenoot te zijn, tenzij bij gewetensbezwaar. Tot het Avondmaal werden alleen gedoopten toegelaten, ook kinderen (die dus reeds gedoopt waren?) of als overblijfsel van de liefdemalen, of uit misverstand van Joh. VI: vs. 53—57. Nog in de 12e eeuw bestond die kinderencommunie. Zij is echter door de kerkvergadering van Trente afgeschaft, doch in de Grieksche kerk behouden. Krankzinnigen, allen die ergernis gaven door hunne leefwijze, en in twist en tweedragt leefden, moesten geweerd worden; waartoe een der Diakenen in de oude kerk voor de bediening de vergadering toeriep : erkent elkander, dat is, onderzoekt, of alle aanwezigen deelnemenden mogen zijn. Door vasten en biecht moest men zich bereid hebben, en de mannen behoorden eerst de handen te wasschen, de vrouwen bedekten de hare met den sluijer. Ook bij de Lutherschen was vroeger de bijzondere biecht gebruikelijk, en zelfs in ons Vaderland behoorde men zich eerst bij den Predikant aan te dienen. Men ont\dngmdevoorbereidingspredikatieeen gestempeld stukje lood, dat bij het Avondmaal aan den daartoe zittenden Ouderling werd terug gegeven, of ten blijke, dat de absolutie niet was verwaarloosd, of alleen om het getal communicanten te doen kennen. Dat men aan dooden Avondmaalsbrood en wijn in den mond heeft gegeven, blijkt uit het verbod van deze gewoonte in 397, op grond, dat Jezus gezegd heeft : neemt en eét, en lijken noch nemen noch eten kunnen. Het verbieden schijnt echter weinig geholpen te hebben, daar het verbod in de 8e eeuw is herhaald, en het blijkt, dat die gewoonte eerstsedertdel2eeeuw in het Westen in onbruik geraakt, doch in het Oosten behouden is. Zieken en gevangenen ontvingen door de Diakenen een deel van het gezegendbrooden wijn; waarin wij nog een overblijfsel van den liefdemaaltijd erkennen. Omtrent de kleeding der Communicanten is weinig op te merken. In het tuitte doopkleed kwam men ook het eerst aan het Avondmaal. De kerkvergadering van Auxerre (580) heeft de dominicale voor de vrouwen bepaald; zijnde waarschijnlijk, gelijk nog in de Roomsche kerk, een wit, zelden zwart, hoofddeksel, als sluijer lang genoeg om tevens tot bedekking van de handen te dienen. In het algemeen was voorgeschre- ven, dat men in een eenvoudig, eerbaar gewaad zou naderen. De Boomsche geestelijken verzuimen in onze dagen niet, tot eenvoudigheid van kleeding bij de communie te vermanen. Ook de Protestantsche vrouwen hebben alle ijdelen opschik te vermijden, als zij ten Avondmaal gaan, wegens I Tim. II: 9 : en de meisjes in de Luthersche kerk, voor het eerst ten Avondmaal komende (gelijk bij hare inzegening tot leden), behoorden te zorgen, dat hare hoofden niet slechts ten halve of voor een derde gedeelte met zwarte of witte en geheel doorschijnende mutsjes bedekt waren, wegens I Cor. XI: vs. 5, 6 en 10. Niet onbelangrijk is de getuigenis der geschiedenis aangaande het Avondmaalgereedschap. Eerst was het hoogst eenvoudig. Ten tijde van hiebonymus werd het brood in een mand, de wijn in een grooten glazen beker of kan opgezet. Deze mand is vervolgens vervangen door een platte schotel, eerst van aardewerk, daarna van metaal, zilver of goud. Bij de invoering der kleine oblaten in de 11° eeuw zijn de hostiedoozen gemaakt, om ze te bewaren, eerst van hout, later van zilver of goud. De bekers waren van glas of hout. Later zijn de houten wegens het inzuigen van het bloed van chbistus, en de glazen wegens de breekbaarheid, waardoor ligt het bloed gestort kon worden, geheel afgekeurd, en vervangen met zilveren en gouden be- kers; waarop het versje doelt, dat U misschien niet onbekend is : Toen de Bisschoppen nog waren van goud, Waren ook de bekers' van hout. Maar nu de bekers zijn van goud, Zijn ook de Bisschoppen van hout De bekers waren soms omgeven met edelgesteenten, waartegen chrysostomus reeds ijverde, en versierd met een of ander zinnebeeld, als een herder met een schaap op den schouder, of een lam met een zegevaan. Zij waren vroeger vier-, zes- of achthoekig, of geheel rond, gewoonhjk met handvatsels wegens de zwaarte of grootte. Eerst stond er één op de tafel of het altaar, daarna wegens het getal communicanten meerdere. Door de vrees voor het storten van het bloed heeft men in de middeleeuwen zilveren pijpjes ingevoerd, om den wijn op te zuigen, totdat de kelk geheel aan de leken is onthouden. De Grieken gebruiken nog een lepel, waarin het brood, in wijn gedoopt, wordt toegereikt. De groote kelk met een overdeksel gesloten, waarin de gezegende hostiën bewaard worden, en waaruit de communie bijdeBoomschen wordt bediend, draagt den naam van ciborie en datgene, waarin de gezegende hostie door middel van een glas aan het volk ter aanbidding vertoond wordt, heet Venerabel of Remonstrant. Bij de Lutherschen heeft men ook zilveren hostiedoozen, fraai bewerkte wijnkannen, bekers op hooge voeten, en kleine zilveren presenteerbordjes, en voor de privaat communie in een foedraaltje een klein zilveren kelkje, waaronder eene bergplaats voor een ouwel, met een haakje af te sluiten, en waarop een zeer klein zilveren bordje past. Bij de Hervormden en andere Protestantsche gezindten zijn doorgaans de Avondmaalsbekers, schotels en kannen eenvoudiger en zonder beeldwerk. In ons vaderland zijn, bij de afschaffing der ouwels, de hostiedoozen met groote schotels verwisseld, waarop het brood ligt. Soortgelijke doozen behoefde men in den eersten tijd niet, omdat alles opgebruikt, of het overblijvende aan zieken en reizenden gegeven werd. Voor de eersten is later door de voorgangers een stuk in wijn gedoopt brood bewaard, om daarmede in doodsnood te bedienen; de laatsten bewaarden zulk een ingedoopt en daarna gedroogd stuk, en gebruikten het met water doorweekt. In de 6e eeuw werden de overblijfsels te Jeruzalem verbrand, volgens Levit. VH: vs. 17, en die te Constantinopel aan de schoolkinderen gegeven. In de Boomsche kerk bewaart men de oblaten volgens de voorschriften der Trentsche kerkvergadering : zoo ook in de Luthersche de ouwels, terwijl de koster den overschietende wijn behoudt. Hoogst onvoegzaam vind ik het drinken van den overgebleven wijn in de Consistoriekamer. Waar ik liet gezien heb wil ik hopen, dat het overschot thans aan armen of zieken wordt gegeven. Ongemerkt zijn wij reeds begonnen te spreken over het brood en den wijn, die bij de plegtige verkondiging van den dood des Heeren gebruikt worden. Behalve het reeds geschrevene over den ouwel of oblaat, heb ik van beide nog een ander te herinneren. Ofschoon wij niet kunnen bepalen, wanneer de liefdemalen geheel zijn afgeschaft, en het Avondmaal voor het eerst als eene geheel op zichzelf staande plegtigheid gevierd is, kunnen wij toch hun toestemmen, die de scheiding van beide in de laatste helft der 2« eeuw plaatsen. Want dat de liefdemalen nog later zijir gehouden, blijkt onder anderen uit voorschriften' (Constitut. Apost.) waarschijnlijk van de 4e eeuw waarin te lezen staat, dat ter eere Gods een aanzienlijk deel der spijzen aan den Bisschop gegeven werd, ook als hij niet aan den maaltijd tegenwoordig was, ter eere van Christus, een dubbel deel aan de Diakenen, als geestelijken van minderen rang, ter eere der Apostelen, evenzoo aan de Ouderlingen, die hunne plaatsvervangers waren, volgens 1 Tim. V: vs. 17. De kerkvergadering van Laodicea en andere verboden ook het houden van liefdemalen in de kerken en het eten en aanliggen op bedden in het huis Gods. Alleen die voor de doortrekkende vreemdelingen ble- ven geoorloofd. Maar zon de Toletaansche kerkvergadering in 694 wel hebben afgekeurd, dat sommigen slechts een rond stuk van het brood, dat zij dagelijks aten, op het altaar offerden, indien er toen niet behoefte aan meer brood en dus ook een overblijfsel van het liefdemaal geweest, of indien toen reeds de ouwel ïn gebruik was? Een overblijfsel van de gaven voor den liefdemaaltijd, waartoe het Avondmaal behoorde, zien wij ook in de vijf brooden, die in de Grieksche of Eussische kerk op het altaar gelegd worden, waarover wij later zullen handelen. Vergunt mij hier het reeds geschrevene te herhalen, om het voornaamste niet onvermeld te laten. De eerste Christenen gebruikten gewoon brood bij het Avondmaal, gezuurd of ongezuurd, gelijk de gelegenheid medebragt, en doorgaans vrij groot, rond, plat en bros. Over het gebruik van gezuurd of ongezuurd brood is eerst in de 11° eeuw (1053) hevig getwist door Cerularius den Patriarch van Constantinopel en Paus Leo IX., maar met geen- ander gevolg, dan dat de Grieksche kerk het gezuurde, en de Latijnschehet ongezuurde brood bleef gebruiken en heftig verdedigen. De Protestantsche kerk heeft het gezuurd of ongezuurd zijn van het brood op zich zelf als iets onverschilligs beschouwd. De Syrische Christenen hebben in het brood zout en olie gedaan, en telkens rersch brood verlangd, omdat het manna in de woestijn dagelijks versch moest gegeten worden. In de rVe eeuw hebben sommigen ook kaas bij het brood gevoegd, omdat de eerste menschen bij de offers van de veldvruchten ook die van het vee gebragt hadden. De vorm van het brood was eerst rond en plat, gelijk het joodsche paaschbrood en de oblaten of ouwels, na de inzegening hostiën geheeten, in de Koomscheen Luthersche kerk, en nog in de 17e eeuw bij enkele Gereformeerde Gemeenten. Sedert de 12e eeuw (1120) zijn de kle ine oblaten in gebruik, en voorzien van teekens, figuren en letters als A. en O., Christus, jezus, deus, het beeld van Christus aan een paal gebonden of op andere wijzen voorgesteld. Na de 13e eeuw hebben zij doorgaans aan de eene zijde het teeken van het kruis, en de letters L N. R. I. (Jezus van Nazareth Koning der Joden). In de Luthersche kerk zijn zij gebleven, eerst met, later ook zonder teekenof letters, maar in die van ons vaderland sedert 1772 nu in deze dan in gene Gemeente met gewoon brood verwisseld, gelijk ook in Duitschland bij de vereeniging der Lutherschen en Gereformeerden tot eene Evangelische kerk. De Ev. Luth. Synode heeft in ons vaderland door een aanschrijving in 1819 de verwisseling van ouwels met brood bevorderd, zoodat nog slechts de Amsterdamsche Gemeente de eerste gebruikt. In de andere Afdeelingen der Christelijke kerk heeft men gewoon brood op onderscheidene wijzen en in verschillende vormen gebakken, maar toch van tarwe, en bij de Grieken in de gedaante van een omgekeerde pet, onder breed, en boven smal. - Daar de roode wijn in het Oosten hooger geacht was dan de witte, meent men, dat Jezus dezen zal gebruikt hebben. Anderen denken, dat de oude kerk wegens de overeenkomst met de kleur des bloeds aan rooden wijn de voorkeur gegeven heeft; later is de Spaansche wijn, als edeler en minder gewoon, bijna in algemeen gebruik gekomen. Eerst werd de wijn met water vermengd, waarin ik weder een overblijfsel van de liefdemalen zie : maar waardoor men later voorstelde, dat uit de zijde van Jezus water en bloed is gevloeid : ook zag men in de vereeniging van wijn en water de verbindtenis tusschen CHRISTUS en Zijne Gemeente. In de Grieksche kerk werd voor de inzegening koud, maar daarna warm water bij den wijn gedaan, om het vuur des heiligen geestes te vertegenwoordigen. De wijn, als bloed van CHRISTUS beschouwd, werd met zilveren pijpjes opgezogen, opdat er toch niets zou gestort worden, daarna werd de hostie in wijn gedoopt en alzoo uifgereikt, en sedert de 13e eeuw is de wijn alleen door den Priester gebruikt, zoodat de leden slechts de hostie ontvangen, d. i. het veranderde ligchaam van Christus, waarin dus ook zijn bloed is. Met welk regt möhleb beweert, dat de kelk aan de leden niet zou geweigerd worden, wanneer zij dien begeerden, kan ik niet inzien, omdat de kerkvergadering de onthouding van den kelk heeft voorgeschreven. In de Protestantsche kerk wordt onvermengde, doorgaans zachte Spaansche wijn gebruikt. Maar gij vraagt, van waar] bekwam men brood en wijn in de oude kerk?— Zij werden geschonken door de gemeenteleden, en van daar ontleenden zij den naam van oblata (aangeboden gaven), die eerst alleen uit brood en wijn bestonden, later ook uit druiven, honig, melk, sterken drank, vogelen, groenten, olie voor de lampen, reukwerk enz., zoodat deze gaven verdeeld werden in twee soorten , als die voor het Avondmaal dienden, en die daarvoor niet konden gebruikt worden. De laatste behoorden als eerstelingen voor de Priesters bij den Bisschop te worden bezorgd. Ten tijde van hiebonymus las men de namen der gevers openlijk in de kerk af, opdat de armen zouden bidden voor hunne weldoeners, die het noodige tot denli^demaaltijd geschonken hadden. Volgens Synodale besluiten mogten er geene gaven worden aangenomen van hen, die in vijandschap leefden (Matth. V: vs. 23), noch van openbare zondaars, vervaardigers van afgodsbeelden, verbannenen, reizenden zonder bewijs van goed gedrag en soortgelijken. Mag ik niet vermoeden, dat van dit brengen der offergaven het offergeld afkomstig is in de Roomsche en Luthersche kerk, b. v. nog in Saxen, waar ieder, die den twaalfjarigen leeftijd heeft bereikt, elk vierendeel jaars tot het betalen van vier penningen offergeld verpligt is? En zóu niet de zilveren Avondmaalsbus in de Luthersche kerken van ons Vaderland gediend hebben, om die offer- of altaargaven te ontvangen? Het daarin geofferde was immers eerst voor de Predikanten, en is, sedert deze vaste tractementen genieten, voor de kerk, terwijl bij de Hervormden het geofferde, als vervangende het brengen van spijs en drank voor de liefdemalen, ten behoeve der armen strekt. Als een overblijfsel van die liefdemalen zijn ook de brooden in de Grieksche kerk te beschouwen, wier getal, volgens de beschrijving van king (1773), wegens de wonderbare spijziging door christus vijf moest zijn, en die misschien tot een bewijs kunnen strekken voor de meening, dat het liefdemaal het Avondmaal heeft ingesloten : want als de Priester met een dezer brooden het teekendeskruises over de anderen gemaakt en ze met plegtige gebeden na bewierooking gewijd heeft, snijdt hij uit één van dezelve het Avondmaalstuk, zijnde een vierkant stuk, waarop de letters IC. XC. NI. KA. (Jezus Christus overwint) staan. Dit wordt het lam geheeten, en alleen voor de communie gebruikt: de andere brooden en stukken zullen dus vroeger voor den liefdemaaltijd geweest zijn, gelijk daarvan ook na de bediening bij den uitgang wordt uitgedeeld. Dit lam wordt weder in vier stukken gesneden, en deze worden kruiswijze op den schotel gelegd : IC. boven aan tegen het oosten, XC. beneden tegen het westen, NI. tegen het noorden, KA. tegen het zuiden. Het eerste wordt in den heiligen beker gelegd, het tweede onder de Priesters en Diakenen, en de beide laatste in zoo vele stukken verdeeld als er Communicanten zijn, en door den Priester in den beker gelegd, waaruit hij hen bedient. De inzegening van brood en wijn geschiedt met vele plegtigheden, gelijk in de oude kerk zoo nog in de Grieksche onder aanroeping van den H. Geest, in de Roomsche met een door den Priester in stilte of overluid gesproken gebed, waarbij de broodbreking en waarop de opheffing en aanbidding volgt In de Luthersche kerk is insgelijks eene inzegening, soms met het toeken des kruises en opheffing onder het zingen of spreken van de woorden der instelling door den voorganger, maar toch zonder vereering van het gezegende. Op soortgelijke wijze bestaat zij ook in de Engelsch-Episcopale kerk met handoplegging op den beker en het brood, dat echter, even als in de Hervormde kerk, overeenkomstig de Schrift gebroken wordt. In de oude kerk namen de Diakenen de oblaten of aangeboden offergaven uit de handen der leden, zoodra zij geroepen hadden : laat ons bidden, en gedurende het gezang, daarom offertorium genoemd. Daarna werden allen opgeroepen, om staande te bidden, gelijk altijd met het aangezigt naar het altaar. In de Oostersche kerk werd vóór het begin der communie, in de Westersche na de inzegening de broederkus gegeven, afgeleid uit Kom. XVI: vs. 16, 1 Cor. XVI: vs. 20, H Cor. XHI: vs. 12, I Thess. V: vs. 26 en I Petr. V: vs. 14. Als de Diaken geroepen had : kust elkander, kusten de Geestelijken den Bisschop, de mannen elkander en de vrouwen elkander. Nog in de 8e en 9e eeuw bestond deze gewoonte, doch in de 13e heeft het lastige en onhebbelijke daarvan aanleiding gegeven tot het invoeren van een kustafeltje, zijnde een plankje met het kruisteeken of het afbeeldsel van Christus. Het ging van hand tot hand, en werd door ieder gekust. In de 16e eeuw was deze gewoonte reeds in verval, en sedert heeft niemand zich geroepen gevoeld, om het broederlijk kussen op het plankje te herstellen. Gedurende de Communie werd in de oude, en wordt nog in de Grieksche, Eoomsche en Luthersche (ook de Evangelische) kerk gezongen, bij afwisseling door de Gemeente en het koor. Daartoe dienden Ps. 33, (bij ons 34) wegens vs. 9, Ps. 42, 45, 139, 143, 145, later het »lam Gods onschuldig" Paus SER©ius I. (687) heeft het gemeenschappelijk zingen van dit gezang door Priesters en volk beide verordend : want vroeger werd het alleen door den Priester gezongen. Bij de Lutherschen wordt aanhoudend gezongen, bij de Hervormden wordt het zingen met lezen uit de H. Schrift afgewisseld. Het paarsgewijze naderen der Communicanten in de Roomsche en Luthersche kerk berust op Mark. VI: vs. 7. Sedert de 4e eeuw communiceert de geestelijkheid in het koor bij het altaar, maar de gemeente voor het hek, dat het koor van het schip der kerk afscheidt In den eersten tijd zat men aan tafel, gelijk later bij de Hervormde en andere Protestanten, enthans ook in sommige Luthersche Gemeenten. Vóór de 12e eeuw ontving men staande, daarna knielende, gelijk nog de Roomsche, Grieksche, Luthersche en Engelsch-Episcopaalsche Christenen; in Zwitserland staan de Hervormden rondom de tafel, zoo ook vele Luthersche Gemeenten van ons Vaderland. Na de 4« eeuw is eene zekere rangorde ingevoerd, zoodat eerst de Bisschop, dan de Presbyters, Diakenen, Onderdiakenen, Lezers, Zangers, Diakonessen, Jongedochters en Weduwen, Jongelingen en eindelijk het volk, eerst de mannen, daarna de vrouwen, de communie ontvingen. Deze orde is door de kerkvergadering van Trente gewettigd. In de Engelsche kerk communiceert ook eerst de Predikant, vervolgens de Gemeente voor het altaar of de Avondmaalstafel. Bij de Lutherschen bedienen de Predikanten eerst elkander, daarna de Ouderlingen, dan de Diakenen, vervolgens de Oudoudsten, de mannen en eindelijk de vrouwen. Bij het zitten aan eene tafel of het staan rondom haar vervalt deze of soortgelijke rangorde grootendeels, gelijk de geest van het Christendom vordert. Sedert de IXe eeuw is de hostie in den mond of op de tong gelegd, om het medenemen te verhinderen; maar vroeger in de hotte hand, die de vrouwen behoorlijk met den sluijer overdekt hadden. "Wanneer er een druppel wijn op de Kppen.was gebleven, werd deze met de. hand afgeveegd en het vocht op de oogen en het voorhoofd gestreken. Van dat alles is een en ander langen tijd in de Luthersche kerk gebleven, en de Lutherschen nemen nog zelden den kelk aan, zoodat deze door den Predikant aan de lippen moet gebragt worden. In de oude kerk sprak de Bisschop (of Presbyter) bij het geven van het brood : het ligchaam van Christus : en de Diaken bij het aanbieden van den kelk : het bloed van Christus, de beker des levens. De Communicant antwoordde Amen. Sedert den tijd van okegorius den grooten had men de uitvoeriger spreekwijze : het ligchaam {bloed) van onzen Heer J. C. beware uwe ziel, (soms met bijvoeging : tot het eeuwige leven, of ook : dit strekke u tot vergeving van zonden en ten eeuwigen leven.) Toen de hostie in den wijn gedoopt gegeven werd, zeide de Priester : het ligchaam van onzen Heer J. C. in zijn bloed gedoopt beware uwe ziel tot het eeuwige leven. Niet zelden werden deze spreekwijzen nog uitvoeriger. In de Grieksche of Russische kerk noemt de Priester den naam van den Communicant, terwijl hij spreekt in den derden persoon : N. JV., knecht Gods, ontvangt enz. Na de vaststelling van de transubstantiatie sprak de Priester in de Roomsche kerk : neemt en eet, dit is het wake ligchaam (bloed) enz. Zoo is het in de Luthersche kerk gebleven, totdat in deze eeuw bij vele gemeenten het bijgevoegde ware is weggelaten; dat ook in de Saxische Agende en in het formulier bij de Gemeenten in ons vaderland niet eens voorkomt. Bij de vereeniging der Lutherschen en Hervormden tot eene Evangelische kerk is in Pruissen bepaald, alleen de woorden der instelling te spreken op deze wijze : onze Heer en Heiland J. C. zegt: dit is enz. De oude Holsteinsche Agende verbood iets te zeggen, omdat de woorden der instelling reeds bij de inzegening uitgesproken waren. Met groote moeite is dit in 1647 te Lubeck veranderd. In de Engelsch-Episcopale kerk heeft men deze uitvoerige toespraak : » Het ligchaam onzes Heeren J. C., die voor u gegeven is, beware uw ligchaam en geest ten eeuwigen leven. Neem en eet dit tot gedachtenis, dat Jezus voor u stierf, en geniet hem in uw hart door het geloof met dankzegging! Het bloed van onzen Heer J. C., dat voor u vergoten is, beware uw ligchaam en ziel ten eeuwigen leven. Drink dit ter gedachtenis, dat het bloed van Christus voor u vergoten is, en wees dankbaar. In de Hervormde kerk zegt de leeraar : neemt en eet, en gelooft van harte, dat het brood, hetwelk wij breken, is de gemeenschap van het ligchaam van Christus, die voor alle ware geloovigen,, en ook voor u (zoo gij tot deze behoort) gekruisigd is tot vergeving van zonden, en u bereid tot spijs uwer ziele ten leven. Neemt en drinkt, en gelooft van harte, dat de kelk der dankzegging, waarmede wij dankzeggen, is de gemeenschap van het bloed van Christus enz. In de Nederlandsche Hervormde kerk bestaat de formule, gelijk gij weet, uit I. Cor. X: vs. 16. Maar zou het bij het bedienen voor Christenen van onderscheidene denkwijze niet beter zijn, dat niet de woorden van PAUiiüS, maar alleen die van Christus wor- den uitgesproken, gelijk in de Evangelische kerk? Dat echter de leeraar onder het eten en drinken een toepasselijk woord tot stichting moet blijven spreken, heb ik reeds in mijnen brief opgemerkt. De eenvoudigste wijze van Avondmaalvieren is door de Zwitzersche kerkhervorming hersteld : en dat zij de oorspronkelijke geweest is, blijkt uit de volgende beschrijving van justimus : »Na het gebed groeten wij elkander met een kus. Daarna brengt men aan den voorganger brood en wijn met water vermengd. Hij neemt het, en looft en prijst den vader des heelals door den naam zijns zoons en des h. geestes,en dankt hem uitvoerig, dat Hij ons met deze gaven verwaardigd heeft. Dit gebed en deze dankzegging besluit de geheele vergadering met Amen. Hierop geven de Diakenen, gelijk wij hen noemen, aan ieder van de vergadering van het bsoodj en den wijn met water, waarover de zegen gesproken is; en brengen het den afwezigen in hunne huizen. Deze spijs noemen wij Eucharistie dankzeggingsmaal. Niemand mag daaraan deelnemen, dan die onze leer voor waar houdt den doop der vergeving van zonden en der wedergeboorte heeft ontvangen, en zoo leeft, als Christus geboden heeft." Sedert de 3e eeuw heeft de Avondmaalsviering hare eenvoudigheid verloren. Er ontstonden bepaalde voorschriften of Liturgien, uitvoerig en omslagtig, waarvan de mis bij de Eoomschen het bewijs is, en waardoor de leeraars of voorgangers als Priesters geheel van het volk werden onderscheiden in den geest en naar het voorbeeld van alle godsdienstvormen, die vóór de stichting van het Christendom bestaan hebben. Eene plegtige ontdekking van brood en wijn door het wegschuiven der altaargordijnen en daaropvolgende wijding was de aanvang van de vele geheimzinnige plegtigheden, die later de inzegening zoowel in de Grieksche als Roomsche kerk vergezelden. Bij de Communie zelve was toen reeds de afscheiding der geestehjkeheerschzucht, waardoor eerst de Bisschop at en dronk, daarna de Presbyters en overige geestelijken in het koor, en eindelijk de menigte in het schip der kerk. Deze afscheiding, in de Grieksche en Roomsche kerk geheel, jn de Engelsch-Episcopale en Luthersche, waar de geestelijken eerst elkander bedienen, ten deele gebleven, is vervallen bij de andere Protestanten als staande op het standpunt der H. Schrift. Ook de communie zelve verloor reeds spoedig haar karakter. De Gemeenteleden naderden eerbiedig tot het hek voor het altaar, en werden of bij tweetallen of afzonderlijk bediend. De voorganger brak het brood en reikte het gebrokene uit, terwijl hij sprak : »het ligchaam van Christus!" De communi- cant antwoordde : » Amen." Daarop gaf de Diaken den drinkbeker met de woorden : » het bloed van Christus, de beker des levens!" en de Communicant antwoordde weder : »Amen!" Intusschen zong een zanger den vier en dertigsten Psalm, gelijk ik reeds gezegd heb. Na de communie volgde eene plegtige dankzegging, de vergaderde menigte ontving knielende den Bisschoppelijken zegen, sprak zelve het Amen daarop, en verliet de tempel met de groete van den Diaken : » gaat in vrede." In de Grieksche (Russische) kerk reikt de Priester het in den beker gelegde altaarstuk, in zoo vele stukjes verdeeld als er Communicanten zijn en met den wijn doorweekt, in een lepel uit. Wanneer de Diaken geroepen heeft: » nadert met geloof en goddelijke vrees," dan naderen de Communicanten, de een na den anderen, buigen eerbiedig, leggen de handen kruiselings op de borst, en ontvangen dus in den geopenden mond het brood, terwijl de Priester spreekt : N. N., knecht Gods, ontvangt het reine en heilige ligchaam en bloed van onzen Heer, God en Heiland J. C. tot vergeving zijner zonden en ten eeuwigen leven. Voorafgaat de plegtige bediening der geestelijken door den Bisschop, bijkans op dezelfde wijze, doch in het koor. Het in den kelk overgeblevene wordt door den Diaken gebruikt, nadat het volk den zegen heeft ontvangen. Aangaande de bediening in de Roomsche kerk hebben wij het volgende op te merken : Nadat de dienaar des Priesters, aan den voet van het altaar geknield, in den naam der Communicanten de algemeene schuldbelijdenis heeft uitgesproken, opent de Priester het tabernakel, om het ciborie te vertoonen, waarin de hostie bewaard wordt, knielt eerbiedig daarvoor neder, keert zich tot de Communicanten en bidt voor hen : De almagtige God ontferme zich uwer, en u uwe zonden vergeven hebbende, geleide hij u tot het eeuwige leven. Amen. Daarna maakt hij met de regterhand het kruisteeken over het volk, biddende tevens : De almagtige en barmhartige Heer verleene u kwijtschelding, ontbinding en vergiffenis uwer zonden. Amen. Vervolgens neemt hij de hostie met het uiterste van zijnen duim en eersten vinger, vertoont haar, boven het ciborie gehouden, eerst aan het volk, zeggende : ziet het lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt (Joh. I: 29), vervolgens driemalen : Heer! ik ben niet waardig, dat gij ingaat onder mijn dak, maar spreek alleen één woord, en mijne ziel zal gezond worden (Math. VH1: vs. 8 waar knecht staat en niet ziel). Intusschen aanbidden de geloovigen den Heiland als in het sacrament tegenwoordig, en slaan nedergeknield, en het hoofd gebogen houdende, zich ootmoedig op de bórst; daarop gaan zij, met voor de borst zamengevoegde handen, nedergeslagene oogen en langzamen tred naar de communiebank, om het ligchaam en bloed des Heeren te ontvangen. Daar nedergeknield voegen zij de handen onder het communiekleed , opdat de hostie bij ongeluk nedervallende kan blijven liggen, totdat de Priester haar voorzigtig opneemt en de plaats met een vochtig kelkdoekje zuivert, om ook de misschien afgevallene deeltjes te bewaren. Als de Priester nadert om de communie toe te dienen, heft de Communicant zijn hoofd op, terwijl hij de oogen nedergeslagen houdt, opent behoorlijk den mond, en brengt zijne tong op de onderste lip. Zoodra de Priester de hostie daarop heeft gelegd, sluit hij dadelijk den mond, buigt langzaam het hoofd, en laat de hostie eenige oogenblikken op de tong onbewegelijk liggen, om haa» te beter te kunnen nuttigen : waartoe dikwerf een beker met wijn of water wordt toegereikt, om de hostie beter te kunnen doorslikken. Na de communie keert hij in dezelfde eerbiedige houding tot zijne vorige bidplaats terug en blijft eenige oogenblikken in stille overdenking, waarop hij oefeningen van dankbaarheid, aanbidding en andere gebeden verrigt. Deze wijze van communiceren is ten deele in de Engelsch-Episcopale en grootendeels in de Luthersche kerk gebleven. Nadat in deze het formulier gelezen, brood en wijn gezegend zijn door het dankgebed en met opheffing , noodigt de Predikant de Communicanten, om eerbiedig te naderen tot het altaar (in ons land de tafel in het doophek). Terwijl de Gemeente zingt, komen eerst afzonderlijk de geestelijken, daarna de leden, de een achter den anderen, of ook paarsgewijze, knielen neder, ontvangen brood en wijn met de woorden : neemt en eet (drinkt) : dit is het ligchaam (bloed) van onzen Beer J. C., voor uwe zonden inden dood gegeven (vergoten), dat sterke (beware) u tot het eeuwige leven! Naar hunne plaatsen teruggekeerd danken zij in stilte, en zetten het gezang voort Vroeger werd de oblaat, even als bij de Roomschen, op de tong gelegd, en nog wordt de beker door den leeraar vastgehouden en aan de lippen gebragt Op soortgelijke wijze is ook de bediening in de Evangelische kerk. Bij vele der Luthersche Gemeenten van ons vaderland is deze wijze van Avondmaalsviering afgeschaft, en scharen zich zoo vele leden als de ruimte toelaat, rondom de tafel (in enkele zitten zij aan de tafel), zoodat de vorm van bediening bijna niet van die der andere Protestanten onderscheiden is. Maar deze behoeven wij niet té beschrijven, daar zij grootendeels overeenkomt met de door ons in den genoemden brief als de Apostolische aanbevolene. Melding verdient het echter, dat de Doopsgezinden in sommige Gemeenten, zoo ook in de Amsterdamsche (waar men éénmaal s'jaars aan tafel zit als overblijfsel van de Gemeente in de kerk de Zon), op hunne plaatsen zittende brood en wijn ontvangen. Het eerste wordt door Leeraars en Diakenen in mandjes aangeboden, terwijl de voorganger , die de bediening bestuurt, eene toespraak houdt Ieder bewaart zijn stukje brood, totdat allen genomen hebben en de voorganger het zijne neemt, zoodat de geheele Gemeente in een oogenblik van plegtige stilte geüjktijdig eet Dat maakt een ongeloofelijk diepen indruk. Daarna worden de bekers rondgebragt en aangeboden, terwijl de Voorganger zijne toespraak vervolgt In eene kleine kerk en gemeente is deze vorm hoogst plegtig. Maar hetzij de leden op hunne plaatsen blijven zitten, en daar brood en wijn genieten, hetzij zij aan eene langere tafel zitten, hetzij rondom eene tafel staan, het doel der instelling wordt bereikt, en het voorbeeld der eerste geloovigen gevolgd door het gemeenschappelijk gehnükvan brood en wijn tot verkondiging of gedachtenisviering van Jezus lijden en sterven tot vergeving van zonde. De eenvoudigheid van dezen vorm, waarbij ook het onderscheid van geestelijken-en leken, dat geheel met de H. Schrift strijdt moet wegvallen, waarborgt een blijvenden indruk. En de vrije toespraak van den Voorganger verhoogt dien indruk, neemt het mystieke weg, dat wel langzamerhand in de kerk ingeslopen, maar door den Heiland niet bedoeld is, en bevordert het hoofdoogmerk, verlevendiging der overtuiging : God heeft ons eerst liefgehad, laat ons Hem en elkander liefhebben. Maar bij dezen vorm voegt ook geen, ten minste geen lang, formulier of formuliergebed : want daarop is van toepassing : de letter doodt, de geest maakt levend. Van uwe toestemming in de hoofdzaak overtuigd, eindig ik met den wensch, dat wij allen, steeds de waarheid in liefde betrachtende, alleen zoeken te wassen aan Hem, die ons Hoofd is, en door eene waardige Avondmaalsviering in zijnen geest zijnen dood als de oorzaak van onze zaligheid verkondigen tot verlevendiging van ons geloof in Hem. Daardoor strekke het Avondmaal tot onze vertroosting en versterking bij de herinnering onzer zonden, en tot onze opwekking, opdat wij beantwoorden aan het doel van Gods zaligmakende genade, in Christus verschenen, om ons op te voeden, dat wij verloochenen de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden, en matig, regtvaardig en godzalig leven in deze wereld, en verwachten de zalige hope en verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus!