j|Kned. ger. gem. (doleerènde)/ liflLJi ANTWOORD aan DE TE MIDDELBURG, MET EEN WOORD UIT HET DOOR § A. LITTOOIJ GESPROKENE IN HET BIDUUR. UITGEGEVEN TEN VOORDEELEi VAN DE KAS VOOR EM. PRED., WEDUWEN EN WEEZEN, lifpy DOOR DEN .Jüczfoeaaad dei Qtvi. §&z. §am. TE IDDELBURG. Gr. M. KLEMKERK. 1887. s Daar in de Vergadering der manslidmaten (waarover in dit geschriftje ook gesproken wordt) het verzoek werd gedaan, om het antwoord aan de Ned. Ger. gemeente (doleerende) in druk te doen verschijnen; en daar ons ook in die vergadering werd gevraagd, om iets voor de Kas voor Em. pred., weduwen en weezen te doen , zoo vond de Kerkeraad goed dit schrijven — dat wel wat te veel ruimte vraagt aan en voor eene courant. — ten voordeele dier kas uit te geven. Ook de Uitgever doet alles ten behoeve dier Kas, dus zonder procenten. En de ondergeteekeude wenscht dat de Kas en de lezers er van mogen profiteeren! Om er de kas van te doen profiteeren is het zeker goed, het niet ter lezing te geven, maar wel anderen op te wekken het zich ook aan te schaffen. "Wordt dit gedaan, dan kan de kas voor Em. pred., wed. en weezen er wel een f 100,— bij winnen. Middelburg, Nov. '87. A. LITTOOIJ. Allen, die de Hoogepriesterlijke bede : „Vader! geef dat zjj één zijn, gelijk wij één zjjn!" van harte nastamelen, en biddend uitzien naar den dag op welken het: «één Herder en éene kudde», wezen zal, zullen onzen geliefden broeder A. Littooij dankbaar zijn voor zijn ernstig en degelijk woord, geweld uit een hart, dorstende naar cb vereeniging van de verstrooide kinderen Gods en naar de waarneembare eenheid van alle gereformeerde geloovigen, slechts onder ééne voorwaarde, dat die eenheid afspiegeling zij van, en wortele in de eenheid van Christus met den Vader. Vurig bidden wij den Koning Zijner duurgekochte Kerk, dat dit Woord zonder vooroordeel gelezen en geloovig betracht worde, door allen, die God naar Zijn Woord begeeren te dienen ; en dat het offer der liefde voor het Em. fonds, door schrijver en uitgever gebracht, door de gewenschte hulpe van alle Gereformeerde voorgangers tot ruime verspreiding van dit woord, een groot en heerlijk ofler worde, en dit woord ten rijken zegen zij. D. DE PKEE, Pred. te Goes. Ook de Kerkeraad der Chr. Ger. Gemeente te Middelburg i(l. d.) ontving een schrijven om te vereenigen, van de Ned. Ger. Gemeente (doleerende) te dier stede. En in zijne Vergadering van den 8 November werd het antwoord op dat schrijven gelezen en goedgekeurd; doch nog niet verzonden. Nog niet verzonden, omdat de Kerkeraad het aan de 'beoordeeling en de goedkeuring van de manslidmaten der gemeente wilde onderwerpen. Hij toch meende, daar vereeniging van gemeenten wordt gevraagd, en wijl bij de benoeming der Kerkeraadsleden aan eene zoodanige vereeniging nog niet kon gedacht worden, dat de gemeente in deze eerste stappen ter vereeniging moest gekend en gehoord worden. Aan de gemeente werd dientengevolge den daarop volgenden 2ondag meegedeeld, dat door den kerkeraad een brief was ontvangen van de Ned. Ger. Gem. (doleerende) te dier stede, en dat de inhoud behelsde, aanzoek tot vereeniging. Daarbij werd gezegd, dat daarover natuurlijk de gemeente moest worden gehoord, en mitsdien Donderdagavond de manslidmaten werden verzocht met den kerkeraad saam te komen. Het antwoord voorloopig aangenomen, zou dan, nadat de ingekomen brief gelezen was, aan het oordeel en de goedkeuring van evengenoemde leden onderworpen worden. Doch vooraf zou met de geheèle gemeente eene ure des gebeds gehouden worden. In het biduur nu werd, ter voorbereiding van en opwekking tót het gebed, gesproken over de woorden, uit Efeze 2: „Die deze beiden één gemaakt heeft;" en naar aanleiding daarvan gewezen op: de noodzakelijkheid, de mogelijkheid, de voorwaarde en den zegen van de vereeniging der beide kerken. In het kort kwam het gesprokene op het volgende neer, of m. a. w. de hier volgende gedachten werden aangegeven, ea met enkele woorden ontwikkeld: De fleere Jezus Christus heeft die beiden, dat is de Christenen uit de Joden en de Christenen uit de Heidenen, één gemaakt. En Hij zal ook nu de aan de organisatie van 1816 ontkomen Christenen één moeten maken. Dat is noodzakelijk; dewijl men door te zeggen: „Zij zijn één", toén zoo min als nu de eenheid, waarvan sprake is in ons tekstwoord, tot stand bracht. Door te zeggen, „zij zijn één", sprak men toen en nü eene waarheid uit, die veelzeggend en heerlijk is. Doch ondanks die heerljjke waarheid en aanbiddelijke eenheid in Christus leefden zij in groote verwijdering en staan wij ''(ik bedoel de verschillende groepen der ontkomenen) nog al eenige schreden, van elkander. Er was en er is nog veel te vereffenen. Ons tektstvers spreekt zelfs van „een middelmuur des afscheidsels". Neen, zij moesten krachtens hunne eenheid in Christus elkander niet slechts de hand reiken óver den muur, maar de middelmuur moest geheel weg, hij moest tot den grond toe afgebroken worden. Dat nu was naar luid van de woorden onzer overdenking, om zoo te zeggen, een tweede daad, een tweede werk Gods. Hij heeft hen, die in Hem reeds lang één waren, tot eenheid met elkander gébracht. Hg is het, „die deze beiden één gemaakt heeft, den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende". „Hij is onze vrede", konden en mochten zij alzoo zeggen. De Heere geve, dat ook wij het weldra zeggen kunnen! Ziet, wat Hij doet, is heilig, wijs en goed; ja zoo als Hij he t doet, moet het wezen; daarom moeten wij ook bidden om het zoo te krijgen. Gewis, Paulus bad er om en arbeidde er aan. Maar Petrus strooide soms kwaad zaad en was dientengevolge t». bestraffen. En dit laatste is ter onzer waarschuwing beschre Want dat eenheid ook in het onderlinge leven en r noodzakelijk is, blijkt niet alleen uit ovengenoemd werk Gods, uit hetgeen Hij toen heeft gedaan, maar volgt ook, en moet ook volgen, uit de eenheid, die de christenen in Christus hebben. Zooals het leven innerlijk, zooals het in wezen en werkelijk is, moet het, gelijk van zelf spreekt, zich ook naar buitën openbaren. Het leven naar buiten moet weergeven, moet afspiegeling zijn van hetgeen wezenlijk en innerlijk aanwezig is. Is het zoo, dan is men waar; is het zoo niet, dan is men onwaar in het leven naar buiten. En ook ten deze waar te zijn j is niet slechts naar den wil, maar ook ter verheerlijking van Hem, die dat leven gaf. Dat de godeeldheid der Kerken toen en nu en altijd tégen den wil des Heeren, en mitsdien de ineensmelting noodzakelijk is, blijkt ook daaruit dat de Heere in Zijn Woord niet alleen spreekt van gemeenten, maar ook van dè gemeente. De vele gemeenten worden vaak als èen geheel ons voorgesteld. Hij „maakt" die beide of die vele gemeenten tot één geestelijk organisme, tot één lichaam. „Die velen zgn", zegt Hij „één lichaam, en dientengevolge ook elkanders leden." Op grond daarvan gelooven wij ook èène, heilige, algemeene, Christelijke Kerk. ^ Niet sommige groepen, maar alle christenen behooren alzoo één te zijn, en als één in Hem zich tegenover elkander en voor de wereld te openbaren. Jezus' bede tot Zijnen Vader omvatte ontegenzeggelijk allen; en had öok niet het leven met Hem in God verborgen, maar wèl het openbare leven op het oog. Dat zij in liefde, vrede en eenheid leven; dat zij één zijn zouden, gelijk'Hij en Zijn Vader, in hun optreden naar buiten, was gewis Zijne bedoeling. Vereeniging van hen, die nu nog gedeeld zijn , is alzoo noodzakelijk, oök met het oog op Jezus' bede. We kunnen er nog bijvoegen, dat ze dat is, ook met heit oog op het werk des Heiligen Geestes De H. Geest toch geeft alléén slechts één geloof, ééne hoop, éénen doop, en ook éénen levensregel. En ook het Woord en bevel Gods is evenzeer tot elk hunner: „Benaarstig U te behouden de eenigheid des Geestes door den band des vredes." En Gij, niet waar geachte Hoorders! stemt mij toe, dat op grond van al het genoemde de vereeniging noodzakelijk was en is. Doch over de mogelijkheid wilt Gij ook nog wel gesproken hebben. Want al wat noodig is, wordt daarom in deze bedeeling nog niet verkregen. Men moet, om iets te noemen, volmaaktbaarheidsdrijver zijn, om te gelooven dat de volmaaktheid, die noodzakelijk is en die Jezus van ons eischt, hier verkregen wordt. Om vele en wijze redenen onthoudt Hij die; maar zoo is het niet met de vereeniging. Deze eischt Hij niet alleen, maar gaf Hij ook. En toen Hij die aan de Christenen uit de Joden en uit de Heidenen gaf, toonde Hij, dat hetgeen onmogelijk was bij de menschen, mogelijk was bij Hem en bij Zjjnen God en Vader. Indien ooit, dan zeker scheen de vereeniging tóen wel tot de rome wenschen te zullen behooren. Wie zou dien grooten en dikken muur, die hen scheidde, wegnemen? En ziet, Goddelijk almachtig wierp Hij hem, zeker nog ongedacht en verrassend, geheel ter neer. Men kon weldra zeggen en onder 's Geestes leiding schrijven: Hij is onze vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft." En het is nog niet zoo lang geleden, het was in de jaren 1869, dat ook ongedacht en verrassend, in dit Kerkgebouw, de vereeniging van twee geruimen tijd gedeelde en gescheiden Kerken verkregen en getroffen werd. Daarenboven is er nu, naar het mij voorkomt, niet minder om gebeden en zeker veel meer over geschreven dan in '69. Maar of er nu ook even weinig tusschen beide ligt, dus te vereffenen valt, ziet, dat durf ik nog niet zeggen. Ik geloof zelfs dat de muur wel zoo dik is als toen; maar toch ook, dat hij op geen vamen na zoo dik is als hij ten tijde van Paulus was. Immers de beide Kerken, die nu naar vereeniging vragen, om vereeniging bidden, en over vereeniging in correspondentie zjjn, gelooveu beide dat de geheele Heilige Schrift het Woord van God is; en ook dat dit Woord onze grondslag en ons richtsnoer is. Zij spreken daarentegen hun geloof beide door de drie formulieren van eenheid uit. Ook hebben zij éénzelfde .Kerkenorde, waarnaar zij in de Kerk alles wenschen te regelen. We zouden alzoo zeggen, daar staat aan de vereeniging niets in den weg. Doch hetgeen nog in den weg mag staan, behoort uit den weg te worden geruimd. In elk geval is de vraag naar de mogelgkheid geèn vraag meer, bijaldien wij wederzijds het oog op onzen Heer en Koning richten. Ten slotte is het Zijn werk. En Hij kan en wil het. En vraagt Gij, hóe Hij het doetP Dan luidt het antwoord, wel in Zijn eigen weg, overeenkomstig Zijn wil en Woord. Eu het is daarom dat wij in de derle plaats van de voorwaarde der vereeniging spreken. We weten, dat Hg den band des vredes niet aanlegt ten koste van de Waarheid; die niet aanlegt met ter zijde stelling, met verloochening van het werk dat Hij weleer wrocht. Dewijl dit vast staat, wil Hij ook dat wij daarop letten zullen. De Waarheid en den vrede moeten we liefhebben. In de toepassing van de Waarheid moeten we ook zuiver liggen en éen zijn. De Waarheid toch moet niet alleen beleden, maar ook beleefd worden. Dingen, die niet de beginselen, niet de woorden Gods gelden noch daaruit voortvloeien , moeten we ook niet tot voorwaarden stellen. Daarin moeten we wederzijds toegefelgk zijn. Wie daarin het meest toegeeft, dient het meest den Heere en is het welgevalligst in Zijne oogen. De voorwaarde der vereeniging moet deze zijn: dat we, naar vs. 20, saam staan kunnen op het fondament der apostelen en profeten, en dienovereenkomstig kunnen leven. Dat nu kunnen we o. i. niet, indien we niet met en bij de organisatie en de hiërarchie van het Ned. Herv. Kerkgenootschap, ook „de massa" loslaten. De Christenen moeten zich, op kerkelijk gebied, op welke wijze dan ook, afzonderen van de wereld. Op dit terrein mogen we ons alleen vereenigen met hen, die zich des Heeren betoonen, die dus met ons God wenschen te dienen naar Zijn wil en Woord. Een juk aan te trekken met hen die dat niet willen, is geen zegen, maar wel een vloek. De zegen van de vereeniging met hen die dat wèl willen, maakt daarentegen rijk en gelukkig. Door haar toch werd, zegt de Apostel in vs. 15, „de vijandschap te niet gemaakt." Door haar één te doen worden, leerden zij elkander kennen, waardeeren en liefhebben. En aanschouwden ze ook in elkaar veel meer het werk des Heeren. HEEREN. Ook werden zij daardoor eene macht in stad en land, en konden mitsdien veel meer doen voor de zaak des Heeren. Ten slotte. God zag er en ziet er in welgevallen op neer; Hij kroont Zijn eigen werk; ja Zijne hooge goedkeuring doet Hij er rijkelijk op genieten. Dwaas is het alzoo, om niet gegronde redenen de vereeniging tegen te houden. Komt, laat ons er om bidden, zei de leeraar, en ging toen voor in het gebed. En in de samenkomst, die daarop volgde, werd het inge- tomen schrijven gelezen, en daarop het antwoord aan de Ned. Ger. gem. (doleerende) broederlijk besproken en goedgekeurd. We laten hier achtereenvolgens den ingekomen brief en het daarop gegeven antwoord volgen. „filan 3(j.ii. &e,z-w éK&zk&zoad van de, at- 'teiij.'fie Qe-zetox.'me.e.zde, dCavh. Genade en vrede zij u van God den Vader, door Jezus Christus onzen Heere, in de gemeenschap des Heiligen Geestes! Sëeer waarde oJSrcederen tn onzen