WOORDEN VAN AFSCHEID. TWEE LEERREDENEN OVER 3 Corinthe VI: 1 en Filippensen I: 27—28. DOOR C. SCHWARTZ. UITGESPROKEN OP ZONDAG 18 SEPTEMBER. AMSTERDAM, H. DE H O O G H. : 1864. WOORDEN VAN AFSCHEID. TWEE LEERREDENEN OVER 2 Corintlie VI: 1 en Filippensen I: 27—28. DOOR C. SCHWARTZ. UITGESPROKEN OP ZONDAG 18 SEPTEMBER. AMSTERDAM, H. DE H O O G H. 1864. VOORWOORD. Het was niet mijne bedoeling, om deze iwee leerredenen door den druk openbaar te maken, en wel ten deele omdat zij meer bestemd waren voor hen, die gewoon waren mij te hooren, ten deele omdat mij de tijd ontbrak om ze te schrijven en voor den druk gereed te maken. Zij werden door twee mijner hoorders onder het uitspreken opgeleekend, en aan mijne beoordeeling onderxoorpen. Ik vond geene vrijheid om ze terug te houden, en bied ze nu allen, êie de waarheid in opregtheid liefhebben als eene proeve aan van hetgeen mijn harte vervulde, toen ik Nederland moest verlaten. Mogen zij met welwillendheid opgenomen worden en bovenal allen, die ze lezen, tot eenen zegen verstrekken. Ban zal de boodschap der genade, daarin gebragl, niet ie vergeefs ontvangen, en de strijd waartoe zij opwekken in den geest gevoerd worden. C. SCHWAETZ. NIET TE VERGEEFS. NIET TE VERGEEFS. Sn wij, «Is medearbeidende, bidden n ook, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben. 2 Cor. VI: 2. Een zaaijer, zegt ons het Woord, ging uit om te zaaijen. Met een ruim hart en eene kwistige hand strooide hij het zaad in de voren, en alles scheen te voorspellen, dat zijn zaad vruchten voortbrengen, en in alle deelen aan de door hem gekoesterde verwachting beantwoorden zou. En hoedanig waren de uitkomsten ? Een gedeelte viel bij den weg en ging verloren; een ander gedeelte viel in de doornen en verstikte, wederom een ander viel op steenachtige plaatsen en werd verbrand door de hitte der zon, en slechts een klein deel viel in de goede aarde, wies op en bragt vruchten voort, die het hart van den zaaijer verblijdden. Doch dit is nog niet alles. Een zaaijer zaaide goed zaad in zijnen akker, en terwijl hij sliep, kwam zijn vijand en zaaide onkruid midden in de tarwe; en toen het kruid was opgeschoten, vertoonde zich ook het onkruid allerwegen. Uitwieden kon hij het niet, want het had eene ontzaggelijke overeenstemming met de tarwe, en het kon dus ligt gebeuren, dat hij met het onkruid ook het goede zaad vernietigde. En ook dit is nog niet alles. Een gastheer bereidde eenen grooten maaltijd en noodigde, uit den aard der zaak, vele gasten. Onder die gasten bevond zich een, die vermeende een regt te hebben om aan de tafel aan te zitten; doch naauwelijks was de koninklijke gastheer de zaal binnen getreden om de gasten te overzien, of zijn scherpe blik ontdekte den vreemdeling, en zijn mond sprak het veroordeelend woord: //"Vriend, hoe zijt gij hier gekomen?" M. T.! Het goede zaad is sedert jaren eiken Zondagmorgen op nieuw uitgestrooid geworden , welke vruchten heeft het in uw midden gedragen ? Ik mag mij niet met de hope vleijen, dat de vijand Gods en de verderver der zielen in uwe,harten geen onkruid gezaaid heeft; ik kan niet veronderstellen, dat er onder deze schare geene zielen zijn, die de gedaante der godzaligheid hebben, doch hare kracht missen; ik moet vreezen, dat sommigen die dood zijn in zonde en ongeregtigheid, terwijl zij vermeenen te leven, en die, zoo zij eerlijk met hun hart omgaan, en de vraag, belangrijk vooreen ieder onzer, hoedanig ook zijn toestand zij, hun door den Kenner der harten voorgelegd werd, het woord, door de discipelen aan den Heer gerigt, tot het hunne zouden moeten maken: Ben ik het, Heere*? Het is mogelijk, dat bij den een of ander in deze ure de vraag op de lippen zweeft: Wie kan dan zalig worden? en het antwoord luidt even beslissend als vertroostend: Bij den mensch onmogelijk en, ik dank er mijnen God voor, onmiddelijk daarbij gevoegd: Bij God alle dingen mogelijk, ook de zaligheid uwer ziel! Welligt rijst bij den een of ander, gedachtig dat de weg des levens eng en steil is en aan beide zijden omgeven wordt door gapende afgronden, die elk oogenblik den zwakken pelgrim dreigen te verslinden, de verzuchting op in het binnenste van zijn gemoed: Worden dan slechts weinigen zalig? En het antwoord, door Jezus zelf daarop gegeven is: Strijdt om in te gaan door de enge poort: want velen zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen. En zoo die poort reeds voor u ontsloten is, zoo gij reeds de eerste schrede op den weg der zaligheid hebt gedaan, volhardt dan in dien strijd en werkt uw zelfs zaligheid met vreeze en beven. Zorgt er voor, dat gij met ernst en ijver het eenmaal ingeslagen spoor blijft bewandelen; maakt de vermaning van mijn tekst tot waarheid voor uwe eigene ziel; tracht er naar, met inspanning van alle krachten, dat de genade Gods door u niet te vergeefs ontvangen worde. In dat eene woord ii de genade Godsligt de gansche heerlijkheid van elke verloste ziel besloten, en in die woorden: 11 niet te vergeefs ontvangen," is de* geheele verantwoordelijkheid nedergelegd die op ieder hart van Gods wege rust. Krachtig en nadrukkelijk verklaart de Apostel Paulus in de woorden, die mijnen tekst voorafgaan, den rijkdom, den ernst, de innigheid der zelfopofferende, liefde van Jezus Christus. Hij wordt niet moede met geduld en waardigheid te leeren en te waarschuwen, opdat datgene wat hij van Gods wege verwaardigd wordt aan te bieden, het deel der lezers en hoorders zijner woorden worden moge. De Apostel Paulus arbeidt met zoodanigen ijver, alsof van zijnen arbeid het,heil der zielen afhangt, ofschoon hij zich volkomen bewust is, dat het niet is desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Ik druk mij niet juist uit: niet ofschoon maar omdat hij weet dat alleen de ontfermende God het woord aan de zielen zegenen kan, gewordt hem de kracht, om onvermoeid en onversaagd het Evangelie van Christus bij monde en geschrifte te verkondigen. Des ontfermenden Gods! dat is de spoorslag tot alle Christelijke werkzaamheid, dat is de steun van het Christelijk leven, dat is de sterkte van den arbeider in den wijngaard des Heeren, om niets te doen dan met kracht en ijver de boodschap des heils aan arme zielen te brengen, wetende dat het niet is desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar'des ontfermenden Gods. Maar, omdat de gansche zaak van God is, is zij gewaarborgd, en zal het Woord, in zwakheid verkondigd, niet ledig tot Hem wederkeeren, maar voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe God het gezonden heeft. Zoo er ooit iemand tegen eigengeregtigheid geijverd heeft, dan voorzeker Paulus, en niemand heeft meer werken der geregtigheid 1 gedaan dan dezelfde Paulus. Staat mij toe, u bij vernieuwing te zeggen, dat, wanneer gij door uwe eigene geregtigheid en uwe eigene werken wilt zalig worden, gij noch geregtigheid bezitten , noch goede werken doen zult; maar zoo gij in Christus geregtvaardigd zijt, zult gij geregtigheid hebben en goede werken voortbrengeu. In dit opzigt bestaat er tusschen de evangeliën eene volkomene overeenstemming; in dit opzigt zijn Lutherschen, Hervormden en Doopsgezinden en allen, die den Heer in waarheid liefhebben, het volkomen eens; in deze zaak leggen zij, als één man' en nit éénen mond de groote getuigenis Gods af, door den Apostel aan de Ephesen verkondigd: irUit genade zijt gij zalig geworden door het geloof: en dat niet uit u, het is Gods gave." Indien de Apostel daar spreekt van de geregtigheid uit het geloof, dan spreekt hij in mijnen tekst van de genade Gods: «rWij bidden u ook, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben." Dit paar woorden is onuitputtelijk inderdaad, en het is onmogelijk den rijkdom, de volheid en de heerlijkheid, die zich daarin openbaart, in de verste verte aan te duiden. Mijn tekst heeft eene zekere overeenkomst met een vers uit den brief aan de Hebreen, waar Paulus dezélfde gedachte uitspreekt, door de discipelen op te wekken tot het vasthouden der genade, waardoor zij Gode welbehagelijk dienen kunnen. En nu komt de vraag: Wat is die genade Gods, waarop Paulus ons wijst? Ik wensch uwe «andacht dezen morgen meer bijzonder laj drie groote gedachten te bepalen; bij het onderwijs, dat Jezus Christus als Profeet ons geschonken; bij de verzoening, die Hij als Hoogepriester te weeg gebragt heeft; bij de heerschappij, die hij als Koning uitoefent. Een iegelijk, die geen vreemdeling- is in de geschriften des Ouden Verbonds, is bekend met de getuigenis, in het 49ste Hoofdstuk van den Profeet Jesaja aangaande den Persoon en het werk van den Messias afgelegd; tot elkeen komt de roepstem van den Knecht des Heeren, om naar Zijne stem te luisteren en Zijn heilig welbehagen te volbrengen. Niet minder krachtig verkondigt ons hier de Apostel de verkiezende genade Gods, en onderwijst hij ons in den weg tot zaligheid. Inden beginne heeft God door Zijne schepping, door de stem deroon" scientie Zijne heerlijkheid geopenbaard. Maar toen de mensch, door de zonde van God gescheiden, het sehepsel de eer heeft gegeven, die den Schepper toekwam, is hij doof geworden voor de stem der natuHr, en zijn de waarschuwingen van zijn geweten in geenen deele meer voldoende geacht. Toen heeft God in nederbuigende liefde Zijn Woord en Zijne waarheid gegeven, waarin getuigenis wordt afgelegd van de heiligheid van den Heer der heirscharen, en de weg der zaligheid met kracht en nadruk gepredikt en geopenbaard wordt. Dit woord kan ons eerst dan daidelijk worden, wanneer het met biddend opzien tot Jezus Christus, die zich daardoor aan onze harten betuigt, gelezen wordt. De heerlijkheid der Schrift is daarin gelegen, dat zij Jezus Christus-verkondigen mag, en de heerlijkheid van Christus bestaat daarin, dat Hij zich steeds op dit woord beroept, het vervult en tot waarheid brengt. Zoo ontleent dan de Schrift hare heerlijkheid aan Christus, en daar zij ingegeven is door den Heiligen Geest, kan zij slechts door het licht van dien Geest tot de harten doordringen. Christus vervult de Schrift; de Schrift getuigt van Christus; de Heilige Geest schrijft het Woord; het Woord wordt alleen gekend door den Geest; en wanneer deze uit de volheid van Jezus neemt en Hem bekend maakt aan de zielen, kunnen deze tot het geloof in Christus geleid worden. Het Woord en de Christus, beide levend gemaakt door den Heiligen Geest, ziedaar de genade Gods, waarvan de Apostel spreekt. Goed zoude het geweest zijn, zoo de Evangelisdhe Kerk niets anders gedaan had, dan aan dit woord de plaats te ge- 1* ven, waarop het aanspraak heeft en welke het toekomt; zoo zij in den strijd onzer dagen niets anders gedaan' had dan het verband tusschen het Woord en den Christus en den Christus en Zijn Woord levendig voor oogen te houden en luide uit te spreken. Het is mij dezen morgen eene behoefte, u op deze reeds zoo dikwijls hier ter plaatse uitgesprokene waarheid Gods te wijzen , dat de Christus en Zijn Woord en het Woord en de Christus onafscheidelijk vereenigd en verbonden zijn. Het is de wijsheid va» den Christen, niet te vereenigen wat God gescheiden en niet te scheiden wat God vereenigd heeft. Laat u toch niet diets maken, dat men den vorm van den geest scheiden kan, zij zijn met elkander verbonden; laat u toch niet diets maken dat men Christus en Zijn Woord van elkander scheiden kan. Ontneem aan de Schrift den Christus, en gij hebt een blooten klank; maar ontneem aan Christus Zijn Woord, en gij hebt eene schim, en niet den levenden Christus. Deze twee, Christus en Zijn Woord zijn onafscheidelijk verbonden ter erkenning der genade Gods. De genade Gods is in den Christus, zoo als Hij in Zijn Woord geopenbaard is. Dit is slechts het eerste gedeelte van dat woord: Genade Gods. Wilt gij de genade Gods regt verstaan, verdiept u dan in die Schrift en in dat Woord, en den persoon van den gèzegenden •Verlosser aanschouwende, zult gij u rekenschap kunnen geven van die woorden: Genade Gods. De Schrift beschrijft ons als dienaren der zonde, als mannen en vrouwen van nature in blakenden opstand en vijandschap tegen den levenden God en Zijn Woord, als krachteloos en hulpeloos, als menschen, onmagtig uit zich zeiven, die, zoo zij eerlijk met zich zeiven omgaan, en zich toetsen aan het Woord van God en Zijne vlekkelooze wet, hunne aangezigten van schaamte bedekken moeten, en niet verschijnen kunnen voor den levenden God. De Schrift zegt: al klomt gij op tot de hemelen, en gij vroegt de Engelen om u te verlossen, zij zouden u antwoor- den i wij kunnen het niet; al gingt gij over naar gindsche zijde der zee, alwaar gij u in andere tooneelen verlustigen en andere volken aanschouwen zoudt, ook zij zouden u niet kunnen verlossen, omdat zij even schuldig zijn als gij; van uit den hemel, van gindsche zijde der zee, van uit de diepten der hel, van de geheele natuur, overal wordt u toegeroepen: Bij ons is de verlossing nietl En ook in de diepste diepte van uw eigen hart weerklinkt het: Ook in mijne ziel is geene verlossing en vergeving te vinden. En wat is nu de genade Gods? Dat Jezus Christus datgene wat de gansche schepping niet heeft kunnen bewerken, wat ook de Engelen niet hebben kunnen bereiken, heeft verkregen voor u, arme doemwaardige zondaren, naardien Hij-jób) Zijn verzoenend bloed voor u verworven heeft, dat gij niet alleen niet zoudt verderven, maar het eeuwige leven deelachtig worden. Wat is de genade Gods? Niets anders dan dit, dat God Zijn eigen Zoon in den dood heeft gegeven; dat God in de hoogste betooning Zijner geregtigheid aan het kruis en in de openbaring Zijner oneindige liefde in de kwijtschelding der straf, in onze plaats op Christus gelegd, ons heeft doen deelen in die zaugheid, welke de genade Gods ons door den Heiligen Geest openbaart. Alles getuigt tegen u, uwe eigene gedachten verontschuldigen en beschuldigen elkander; de heilige wet van God staat dreigend tegen u op in het gerigt; nergens vindt gij vergeving, nergens verlossing. Alles ontzinkt u, alles begeeft u, niets blijft u over dan de heerlijkheid van Jezus Christus, die zich zeiven heeft vernederd en vernietigd, gehoorzaam zijnde aan de wet tot in den dood, ja tot in den dood aan het kruis; en in dat kruis, opgerigt op Golgotha, waar de volste openbaring van de vlekkelooze heiligheid van Jehova en tevens de hoogste betooning van de onbegrensde liefde des Vaders wordt aanschouwd, ziet gij het zondige der zonde overwonnen door het overvloedige der genade, de vlammen van den toorn uitgebluscht in den oceaan der liefde Gods. Christus doet niets ten halve, niets ten deele. Hij, die gestorven is voor onze zonden, is tevens opgewekt tot onze regtvaardigmakingj gestorven, toen wij nog vijanden waren, geeft Hij ons, zoo wij bij aanvang tot Hem gebragt zijn, door Zgne opstanding een waarborg voor bet eeuwige leven. Is Christus gesteld tot onze geregtigheid, tevens is Hij het middel tot onze heiligmaking en verlossing. Gelijk aan dat kruis de genade des Vaders, diedemagt der zonde overwint, wordt aanschouwd, zoo daalt ook van dat kruis kracht neder, om den ouden zuurdeesem uit de harten te verwijderen, om te kruisigen den ouden mensch met zijne booze lusten en begeerten; van dat kruis daalt neder de liefde van Hem, die ons het eerst heeft hef gehad, en dien wij liefde betoonen door het houden Zijner geboden. Van dat kruis klinkt het woord: Ik noem u niet meer dienstknechten, maar vrienden; gij zijt Mijne vrienden, zoo gij Mijne geboden bewaart. Zoo ooit eene ziel kracht ontvangen heeft om te midden van onregt, haar telkens aangedaan, stille te zwijgen en geduldig te dragen en te verdragen; zoo er ooit eene ziel, rijk naar den mensch, arm is geworden voor Hem; zoo er ooit eene ziel, arm naar den mensch, in Hem is rijk geworden; zoo ooit kracht zwakheid, en zwakheid kracht, helden naar de wereld kinderen, en kinderen helden in Zijne kracht zijn geworden, is het door dat éénewoord: genade Gods. De genade Gods heeft ons van knechten der duisternis in kinderen des lichts veranderd, van rebellen tegen God tot Zijne onderhoorigen; wij waren eene prooi des doods, wij werden erfgenamen des eeuwigen levens; wij waren dienstknechten der duisternis, wij werden kinderen van God; wij waren slaven der hel, wij werden koningen en priesters Gods in der eeuwigheid. Dat is genade Gods, dat wij, arme zondaren, niet waardig den naam van Christus op de lippen te nemen, die niet verdienden om met den draf der zwijnen gevoed te worden, die geen regt hadden op den titel van huurling, kinderen Gods genoemd worden; dat ons het brood des levens, de Vorst des Levens, de Heer en Heiland geschonken wordt; dat de hope des levens de onze is, dat in één woord alles het onze is, omdat wij zijn van Christus, en Christus is Qodes. Toehoorders! verstaat gij dit reeds eenigermate door eigene bevinding ? Geeft de Geest mede getuigenis aan uwen geest, dat de genade Gods bij aanvang aan uwe harten betoond is, dan zult gij met den Psalmist kunnen antwoorden, dat een stroom van ongeregtigheden de overhand op u had, maar dat uw wederspannig overtreden door Hem verzoend is en gezuiverd. II. Een zeker mensch zond zijne dienstknechten uit, om velen nit te noodigen, deel te nemen aan het gastmaal door hem bereid; en ziet, na weinig ^ds keeren de dienaren terug met de boodschap, dat de één een akker heeft gekocht, dien hij moet gaan bezien, een ander een nieuw juk ossen moet beproeven, een derde weerhouden wordt door het huwelijk, dat hij eerst onlangs gesloten heeft. Hoe verschillend ook de vorm zij, waarin het antwoord der genoodigden is uitgedrukt, allen komen daarin overeen, dat zij zich verontschuldigen en geen gehoor geven aan de roepstem, die tot hen gerigt wordt. Dit is niets onnatuurlijks, niets buitengewoons; herhaaldelijk, wanneer de genade Gods rijkelijken vrijelijk aangeboden, hardnekkig wordt afgewezen, worden allerlei redenen en verontschuldigingen in het midden gebragt, waardoor men zich eigenwillig tot eigen verderf van den zegen en de genadegiften Gods berooft. De genade Gods wordt thans, op dit oogenblik, in deze ure ook u aangeboden in den naam van den levenden God, die bij zich zeiven gezworen heeft, dat Hij geen lust heeft aan den dood des zondaars, maar wil, dat bij zich bekeere en leve; de genade Gods wordt u aangeboden in den naam van Jezus Christus, die in menschelijke gedaante op aarde is nedergedaald voor zondaren gelijk wij zijn, en afstand heeft gedaan van de heerlijkheid, die Hij van eeuwigheid bij den Vader gehad heeft; de genade van den Vader, geopenbaard in den Zoon, wordt in deze morgenure ook u aangeboden, die hier vóór mij gezeten zijt, en zoo menigmaal op deze plaats de prediking des Evangelies hebt vernomen. Wat is het antwoord, dat uw hart voor den lévenden en alweienden God op deze noodiging geeft? Geeft de Heilige Geest op dit oogenblik mede getuigenis aan uwe ziel? Zonder geld en zonder prijs, omniet, kunt gij uwe zaligheid deelachtig worden, niet door goud of zilver, maar door het verlossende bloed van het Lam Gods verworven. Wat is het antwoord, dat gij geeft aan den alzienden God, die uw en mijn hart doorgrondt, die onze nieren beproeft, aan dien God, wiens oog ons gadeslaat en in de diepste schuil-. hoeken onzer ziel doordringt, de verborgenste roerselen van ons gemoed toetst? De voorregten, aan de aanneming dier noodiging verbonden, zijn oneindig groot, niets minder dan de eeuwig bestaanbare raad Gods , die van de grondlegging der wereld af in grenzelooze erbarming voor arme, schuldige, doemwaardige,' verlorene zondaren Zijnen Zoon heeft gezonden, die door Zijne vernedering en verheerlijking den Heiligen Geest heeft verworven, welke ons onberispelijk bewaart tot op den dag Zijner toekomst. Van daar dat de Apostel, ziende op de onschatbare voorregten, door de aanneming van de genade Gods verkregen, de gemeente te Corinthe waarschuwend toeroept: //Wij bidden u, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben." Wij bidden u, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben, zegt de Apostel in het woord van onzen tekst. En nu ontstaat de vraag: Hoe kan men die genade te vergeefs ontvangen hebben? Indien het waar is, dat Jezus Christus de gezondene des Vaders is, degene, in wien de genade Gods geopenbaard is geworden, degene, in wien de barmhartigheid -van God vervuld is geworden, degene, aan wien eene stem uit den hemel heeft getuigenis gegeven en van wien het woord gezegd werd: Deze is mijn geliefde Zoon, hoort Hem! dan is een ieder, die aan dezen Heer gehoorzaamheid weigert, een van dezulken, die de genade Gods te vergeefs ontvangen hebben. Hetzij Christus voor u optreedt als Koning, Priester of Profeet, hetzij Hij erkenning van Zijn gezag en waardigheid, bf vertrouwen in Zijnen persoon, öf onbepaald geloof in Zijn Woord van u eischt, dat is de genade Gods te vergeefs ontvangen te hebben, zoo gij de erkenning, het geloof en het vertrouwen, dat Hij van u vraagt, weigert. De boodschap van het Evangelie is geen droombeeld, maar eene werkelijkheid, geene zaak van bespiegeling, maar van praktijk, niet iets wat u slechts ter overdenking wordt aangeboden, maar om eenen blijvenden en krachtigen invloed op uwe woorden en werken en uw geheele leven te hebben. De boodschap van het Evangelie, de genade Gods, is beligchaamd in Jezus Christus Zijnen Zoon, en het is uwe zaak, geloof te hebben in den persoon van Christus, crediet te hebben voor het Woord van den levenden God, uw vertrouwen te bouwen op het zoenoffer op Golgotha gebragt, en onvoorwaardelijk te gehoorzamen, te gelooven en te aanbidden. Verstaat het wel, dat onwil en onwetendheid geene verontschuldiging , maar eene beschuldiging tegenover God zijn. Op den grooten dag zal het blijken, dat, zoo gij geweigerd hebt geloof te hechten aan de getuigenissen van God en aan den Zoon, door Hem voor zondaren in den dood gegeven; dat, zoo gij behoort hebt tot dezulken, die de genade Gods te vergeefs ontvangen hebben, uwe onwetendheid veroordeeld en uw vonnis geveld zal worden door het woord van Christus, eens tot de discipelen gerigt: //Indien Bk niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden geene zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hunne zonde (Joh. 15: 22); en aan- gaande uwen onwil heeft de mond der waarheid gezegd: «En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben (Joh. 5: 40). Wij bidden u, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben. Het gezag van God en van Zijn Woord, de eer van Jehova en de vlekkeloosheid Zijner wet, de liefde van den Yader, geopenbaard in den Zoon, en de rijkdom Zijner genade hangen niet van uwe goed- of afkeuring af, worden niet bepaald, doordat gij Hem Goddelijke eer wilt bewijzen of onthouden, neen > zij zijn onafhankelijk van uw geloof en ongeloof; zij bestaan geheel en al onafhankelijk van alles van uwen kant, en zij worden u nu aangeboden in den naam van Hem, wiens maaksel gij zijt, in den naam van Hem, die u bewaard, gedragen heeft tot op dezen dag, in den naam van Hem die uwe behoeften en nooden kent, aan wien de diepste roerselen van uw hart bekend zijn, die de harten doorgrondt en de nieren proeft, die weet wat in u is, en die naar den rijkdom Zijner liefde Zijn Zoon heeft geschonken en Zijn Woord heeft gegeven, om alle behoeften en nooden te vervullen. Deze roepstem heeft Hij tot u doen uitgaan, uwen pligt heeft Hij u doen opteekenen, en alles heeft Hij u gegeven. Daarop komt het aan, dat gij de genade Gods nu niet te vergeefs moogt ontvangen hebben. Eene zware verantwoordelijkheid rust op u, zoo gij den Koning niet gehoorzamen en den Profeet Góds niet ontvangen wilt, zoo gij niet luisteren wilt naar Hem, van wien eene stem uit de hemelen u heeft toegeroepen: Hoort Hem! zoo gij weigert geloof te slaan aan Zijnen persoon, vertrouwen te hebben in Zijn Woord, en uw betrouwen te stellen op Zijn werk; eene zware verantwoordelijkheid rust op u, zoo gij de genade Gods, die u dikwijls aangeboden werd en wederom aangeboden wordt, te vergeefs ontvangen hebt en blijft ontvangen. Zegt niet, dit is eene harde rede, wie kan die aanhooren? Het is immers niet mijn woord, noch dat van Paulus, het is het Woord van den levenden God, het is het Woord van Hem, die geen harde meester is, het is het Woord van Hem, die niet maaijen wil waar Hij niet gezaaid, het is het Woord van Hem, die niet nemen wil waar Hij niet eerst rijkelijk gegeven heeft, het is het Woord van Hem die geene liefde van u gevraagd heeft, zonder u eerst met eene eeuwige liefde te hebben liefgehad. Christus is niet moede geworden, om telkenmale door allerlei stemmen en teekenen u tot zich te roepen, en ook thans ontdekt Hij u op nieuw de gansche ellende der zonde, en biedt Hij u aan de gansche heerlijkheid der genade. In den naam van den grooten Profeet, die tevens de "Vervuiler der profetie is, in den naam van Hem, van wien zelfs de booze geesten hebben moeten belijden: u Gij zijt de Zoon des levenden Góds antwoordt mij met opregtheid: was het woord zoo herhaaldelijk hier gepredikt, de getuigenis zoo menigwerf aan het harte gelegd, door de genade Gods u zoo ruimschoots verkondigd, te vergeefs? Yoor wien is die genade te vergeefs? Yoor hem, die hardnekkig het oor blijft sluiten voor hare aanbiedingen, die weigert geloof te slaan aan de uitspraken van het Woord; die de liefde hem betoond, verwerpt en versmaadt. Jezus Christus was niet alleen de waarachtige Profeet, maar tevens de medelijdende Hoogepriester, en als zoodanig heeft Hij Zijn leven voor zondaren in den dood gegeven, heeft Hij Zijne ziel tot behoud van onsterfelijke zielen uitgestort, heeft Hij zich gesteld tot een rantsoen voor velen. En zoo wij die liefde miskennen, die ons het eerst heeft gezocht en getrokken, die ons, ofschoon schuldig en met zonde en ongeregtigheid bevlekt, heeft aangenomen en tot het einde toe ons blijft schragen en verkwikken; zoo wij niet trachten de vele verleende zegeningen onzen Heiland te vergelden door Hem met geheel ons hart lief te hebben en te dienen; ja, dan is de roepstem der genade Gods te vergeefs tot ons gekomen. Ik wenscfcte wel, dat ik op dit oogenblik kracht en tijd bezat, om eenigzins die 'liefde van Christus in hare lengte en hare breedte, hare diepte en hare hoogte voor u te schilderen; maar neen, al bezat ik allen'tijd en alle kracht, en al ware ik onvermoeid als de heerlijkste der serafijnen, toch zoude het mij niet gelukken zelfs het geringste deel dier liefde te schetsen. Die liefde is onuitsprekelijk, zij valt niet binnen de bevatting van den mensch, ja, zelfs de hoogste der engelen, die den. troon van God omringen, zinkt magteloos weg bij .het aanschouwen daarvan. En juist, omdat die liefde zoo onbegrijpelijk'groot en heerlijk is, maakt zij aanspraak op uwe wederliefde. Herinnert u, hoe wij zijn opgestaan tegen dien Heer, wiens maaksel wij zijn, en Hem die ons zooveel liefde had betoond, hebben verlaten en verzaakt; herinnert u, hoe oneindig veel het gekost heeft om ééne enkele ziel uit de slavernij der hel te verlossen en te maken tot eene dienstmaagd van Jezus Christus. Laat de Heilige Geest u indachtig maken de vernedering, de zelfvernietiging van den Zone Gods, den smaad Hem aangedaan, de smart Hem berokkend, de verachting en verguizing Hem betoond, den tegenstand en tegenspraak der overtreders. In uwe eigene ziel ingeleid, vindt gij daar schuld, armoede, zonde, afkeer van God, haat tegen Zijn woord; en Jezus Christusnadert .dat zondige hart, en klopt aan en trekt. door de koorden Zijner liefde, en bidt en smeekt en wijst u op Zijn voor zondaren doorstoken hart, voor hen doorboorde handen en neemt hen op in de armen Zijnergenade, en doet hen deelen in Zijne zaligheid. Hoedanigen zijn wij dan, zoo wij die voorregten te vergeefs genoten hebben, en geen gehoor gegeven hebben aan die liefderijke roepstem ? Als aan dien Hoogepriester, die regt en aanspraak heeft op uwe liefde, die liefde wordt onthouden, als geloof aan Zijnen Persoon en woord en werk geweigerd wordt, dan verstaat gij wat het is de genade Gods te vergeefs ontvangen te hebben. Maar die genade Gods en die Christus was het voorwerp der hoop van de vroegere geslachten, Zijne komst hebben zij ver- beid en reikhalzende hebben zij naar Hem uitgezien. Abraham heeft Zijnen dag van verre gezien en heeft zich verheugd. De stervende Jakob heeft in zijne laatste ure dat woord gesproken: Op Uwe zaligheid wacht ik o Heer! De grijze Simeon heeft op de zaligheid van Israël gewacht, en Koningen en Priesters en Profeten hebben dien dag begeerd te zien. De genade Gods te vergeefs ontvangen te hebben,-weet gij wat dat is? Zoo gij gehoorzaamheid weigert aan den Koning der koningen en den Heer der heeren, zoo gij geen geloof in Zijn woord en werk en geene liefde voor Zijnen persoon hebt, zoo gij de hope der ziele niet op Hem en op Zijne wederkomst gevestigd houdt. Waarom is Hij in de wereld gekomen? Om ons door voor de zonde aan een vloekhout te sterven van de zonde te verlossen, om door Zijn bloed ons de vergeving der zonde en door Zijnen dood óns het leven te verzekeren, om krachten voor ons te verwerven tot een God geheiligd en vernieuwd leven, om ons kracht te geven om afstand te doen van de zonde en naar het goede te jagen; en zoo gij nu voortgaat in blakenden opstand te verkeeren tegen den levenden God en Zijnen Gezalfde, zoo gij nu voortgaat met u in zonde en ongeregtigheid te baden, zoo gij nu voortgaat naar de begeerlijkheid en lust van uw hart te leven en het kwade na te jagen, zoo gij uwe hope niet op Hem en op Zijne toekomst gevestigd houdt, hebt gij dan de genade Gods niet te vergeefs ontvangen? Is er niemand hier, van wien dit woord nog eene waarheid is? Is er niemand hier, aan wien de Heilige Geest nog geene getuigenis geeft dat hij een kind van God en een erfgenaam der zaligheid is ? Is er niemand hier, die zoo hij eerlijk met zijne ziel omgaat, wetende dat voor den Kenner der harten niets verborgen is — en ik bid u in den naam en de kracht van Jezus Christus, van wien Paulus zegt dat hij een gezant is, van wien Paulus zegt: Wij bidden u, van Christus wege, laat u met God verzoenen, van wien Paulus zegt een medearbeider te zijn, arbeidende aan uwe zielen, — in den naam en de kracht van mijnen Zender, in den naam en in de kracht van Jezus Christus, vraag ik u dezen morgen: is er niemand hier die zeggen moet: Eigenlijk heb ik tot dusver de genade Gods te vergeefs ontvangen; want nog ben ik een dienaar der zonde, en heb ik de ongeregtigheid lief; nog ben ik een kind van den vorst dezer eeuw, en heb ik mijn hart niet aan Christus geschonken. Ik geloof niet in Zijn woord, liefde tot Zijnen persoon versta en ken ik niet, hope op Zijne toekomst bezit ik niet. Zoo verstaat gij dan niet den aard der liefde, zoo kent gij dan niet het geloof, zoo bezit gij dan niet de hope, zoo hebt gij dan de genade Gods te vergeefs ontvangen. Dezen morgen zijt gij nog slechts af keerig, morgen, ik weet het niet, welligt verhard in uwe zielen en verstokt in uwe harten, om overmorgen, God verhoede het, veroordeelden en gevonnisden te zijn. Dan verstaat gij met eene ontzettende kracht den verschrikkelijken ernst, de vreesselijke beteekenis, het verpletterende gewigt en het veroordeelende vonnis van het woord van mijnen tekst: De genade Gods te vergeefs ontvangen te hebben. Maar op dit oogenblik is het nog de aangename tijd, op dit oogenblik nog de dag der zaligheid, op dit oogenblik bestaat nog de gelegenheid, om de boodschap des heils te hooren verkondigen met al den ernst, dien het Woord van den levenden God vereischt en met al de vrijheid, die het waarborgt; met al de ruimte, die het hart van Jezus Christus bevat en met al den ijver, waarmede de liefde tot Hem de zielen vervult. Het is nog niet te laat; nog is er plaats aan het groote gastmaal, in de hemelen daarboven voor de kinderen Gods toebereid; en daarom smeek en bezweer ik u, bij het verzoenend lijden van den Zone Gods, bij bet zweet en de tranen door Hem gestort, bij het behoud uwer eigene onsterfelijke zielen, die buiten Hem verloren zijn, laat dat Woord door den Heiligen Geest u aan het hart gelegd worden: # Ziet toe, dat gij de ge- nade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben. — Maar,antwoordt gij, ik heb die genade mogen smaken, God heeft mij iot Zijn kind aangenomen en ik heb Hem als mijnen Vader erkend; dien ten gevolge heeft die waarschuwing geene betrekking op mij. Verre zij het van mij uw geloof te willen betwisten, owe liefde te verzwakken, uwe hope te vernietigen, maar toch eischt de pligt, mij opgelegd als herder der zielen aan mijne zorg toevertrouwd, dat ik ook u, die aldus spreekt, ernstig en dringend de woorden van den Apostel toeroep: ff Ziet toe, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben." Hoe dat? vraagt gij. — Kent gij dan uw eigen hart zoo wéinig, bezit gij zoo luttel zelfkennis, dat gij u niet bewust zijt, dat al zijt gij wedergeboren, al hebt gij de kracht der Goddelijke barmhartigheid bij aanvang ondervonden, de overleggingen van uw gemoed nog arglistig en bedriegelijk zijn, dat gij voortdurende behoefte hebt aan vernieuwing en versterking in het geloof, dat de oude mensch, ofschoon gekruisigd, nog in u blijft voortleven? Hebt gij zulk een vertrouwen in uwe eigene kracht?, dat die vermaning geene beteekenis voor u heeft: n Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle?" Ik wil betere dingen van u verwachten, ik hoop en vertrouw, dat gij er volkomen van overtuigd zijt, dat de getuigenis van Paulus evenzeer door u behoort ter harte te worden genomen. En hoe kan het ook anders ? — Waar waarachtig geloof in het hart geplant is, waar het oog des verstands verhelderd wordt door het licht des Geestes, daar wordt het zondige der zonde diep gevoeld, daar heerscht een volkomen besef van eigene zwakheid en ellende, daar leert men het gewigt inteien van den zwaren strijd, die onverpoosd moet voortgezet worden. De lucht, waarin wij ons bewegen, is besmet door on- en bijgeloof; onophoudelijk moet met eigen vleesch en bloed gestreden worden; wij leven te midden van eene wereld, die in den booze ligt; wij zijn omringd door vijanden van God en Zijn Woord. Waarlijk, je vijand laat ons geen oogenblik met rust; gedurig is de vorst der duisternis .er op bedacht om ons aan de dienst van Christus te ontrukken, en om dit doel te bereiken maakt hij gebruik van de meest verschillende middelen. Nu eens verleidt en verlokt hij ons, zich voordoende in den vorm van een engel des lichts, dan weder verschrikt hij ons door zich in zijne meest vrees verwekkende gedaante aan ons te toonen; nu eens weet hij onder het masker van beschaving, kunst, wetenschap, ons onmerkbaar in zijne strikken te lokken, dan weder gaat hij rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij moge verslinden. Ja waarlijk, in geenen deele is ook voor de kinderen Gods die ernstige roepstem overbodig: // Ziet toe. dat; gij; de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben." De dingen die dagelijks geschieden moeten, de pligten die gij te vervullen hebt, de omgang met geloovigen en ongeloovigen, uw getuigen voor den Heer, dat ligtelijk wordt een brengen van vreemd vuur op het altaar, een zoeken, van eigen eer, een ijveren voor een kerkgenootschap, of eene partij, of eene regtzinnigheid, waaraan de regte zin voor God ontbreekt, honderde en duizende dingen bedenkt en gebruikt de Booze, om u van Christus af te trekken en onder zijne heerschappij te brengen. Daarom is er niemand hier, noch gij, noch ik, noch ouden, noch jongen van dagen, noch aanzienlijken of geringen, noch zij die de eerste schrede op den naauwen weg ton.,leven afgelegd hebben, of zij die reeds voortgegaan zijn, die niet behoefte heeft aan het woord der waarschuwing, voor wien het eene overbodige zaak is, dat het woord der vermaning: Ziet toe, dat gij de genade Gods niet te vergeefs moogt ontvangen hebben, met alle kracht en nadruk door den Heiligen Geest tot hen gebragt worde. Uwe gedachten, woorden en werken, uwe getuigenissen, leer en leven, uw opstaan, nederzitten en nederliggen, uw spreken en zwijgen, van den vroegen morgen tot den laten avond behooren aan Christus, die voor u tot zonde is gemaakt, opdat gij zoudt worden regtvaardigheid Gods in Hem, die u gekocht heeft met Zijn bloed en gemaakt Gode tot Koningen en Priesters, die u verlost heeft van de zonde en hare magt, opdat gij voortaan een Gode geheiligd leven zoudt leiden. En nu, onderzoekt uw eigen hart, geloovjgenl ziet hoe dikwijls gij gezwegen hebt, wanneer gij hadt moeten spreken, en hoe dikwijlelgij gesproken hebt wanneer gij stille hadt moeten zijn; hoe dikwjjls gij gewacht hebt waar gij hadt moeten handelen, en gehandeld waar gij hadt moeten wachten; hoe gij hier gesteuikeld en gevallen :aijt en ginds gewankeld hebt; hoe gij hierstilgestaan hebt, wanneer gij in den naam van God hadt moeten voorttrekken en ginds voortgegaan;zijt, wanneer gij hadt moeten wachten; toetst uwe eigene ziel, geloovigen! aan dat woord, vraagt u zeiven af of gij het waarachtig en wezenlijk gelooft, of gij Hem waarlijk en van ganscher harte liefhebt en uwe liefde betoont door Zijne geboden te houden en overeenkomstig!Zijnen wil te handelen en te wandelen. Toetst u of gij steeds leeft in de waarachtige hope Zijner toekomst; en mij dunkt ik hoor het woord der vermaning veranderen in die bede: Heere verlos ons van ons zeiven, van ons eigen ik en van alles wat ons benaauwt en beangstigt. Heere, in ons zei ven zijn wij zwak en hulpeloos, kom Gij ter onzer hulpe. Heere hoor, Heere verhoor, Heere red. Geef dat wij Uwe genade niet te vergeefs mogen ontvangen hebben. Ja voor dat woord der waarheid, voor den Waarachtige, in wien de genade Gods eene werkelijkheid geworden is, betaamt het ons in diep gevoel van eigen schuld en onmagt, knieën en harten te buigen, opdat de Heer zich aan ons openbare inden rijkdom Zijner liefde en barmhartigheid; betaamt het ons te smeeken, dat Hij Zijne genade over ons uitstorte en dat Zijne kracht in onze zwakheid volbragt worde; betaamt het ons te waken tegen de aanrandingen van den duivel en van ons hart, tegen vreeze van binnen en verschrikking van buiten; betaam 2 het ons in het geloof te getuigen en te strijden; betaamt het ons te woekeren met de gaven die de Heer geschonken heeft, en hetzij Hij tien of een talent gegeven heeft, ze te besteden in de dienst van Hem die ze gaf en ze niet te begraven; betaamt het ons onze liefde tot Hem door eenen heiligen wandel en leven te bewijzen; betaamt het ons te leven in de hope Zijner toekomst en te wachten op de volle openbafjng der genade Gods. Daar staak Golgotha voor u, en in, dit kruis en in dien Man der smarte, in die wonden en in dat bloed, in die doorboorde zijde en die doorstokene handen, in dn» lijdenden Christus* aanschouwt gij, o geloovige! de genade Gods. Maar naast die» lijdenden Christus, naast dat kïttis en naast die doornen, naast dien strijd en naast die smarten staat nog iets anders: Jezus, de verheerlijkte Christus^ komende op de wolken des hemels met de scharen der gezaligden en der engelen, Jezus Christus, komende om te oordeelen de levenden en de dooden, Jezus Christns komende om aan u, mijn arme strijdende en lijdende geloovige, die u verblijd nebt in de genade Gods en haar niet te vergeefs ontvangen hebt, die Zijne woorden geloofd, Zijne verschijning liefgehad en de hope Zijner toekomst in u levendig gehouden hebt, Jezus Christus komende in heerlijkheid, als de voltooijing der genade Gods, om aan u Zijne genade te voltooien en u op te nemen in de plaatse 2$$öer heerlijkheid. EENE LAATSTE BEGEERTE. BENiE LAATSTE BEGEERTE. Alleenlijk wandelt waardiglijk bet Evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uwe zaken moge hooren, dat gij staat in «énen geest, met één gemoed, gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; en dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God. Filippensen It 27, 28. Het is ten allen tijde eene hoogheilige en ernstige zaak, om het Evangelie der zaligheid te verkondigen, en wel in de eerste plaats van wege het gewigt der .boodschap, die de prediker geroepen is te brengen. Immers, het Evangelie grijpt in de diepste behoeften onzer ziel, het betreft onze hoogste belangen niet alleen voor den tijd, maar ook voor de eeuwigheid; ons geluk zoowel in als na dit leven hangt er van af; en hoe zoude ooit eene prediking, van zoo grooten invloed op het stoffelijk.en geestelijk welzijn der hoorders, naar den eisch van Gods Woord kunnen verrigt worden, zoo de prediker niet in het binnenste zijns harten overtuigd was van het ontzaggelijke gewigt der getuigenis die hij aflegt? Voorts Hij, wiens Evangelie gepredikt en wiens Woord besproken wordt, is de Hooge en Verhevene, de Koning der koningen en de Heer der heeren, zoodat in aanmerking genomen de laster en de vijandschap tegen dien God, en de zware verantwoordelijkheid die op den kruisgezant rust, het niet anders kan of hij, die geroepen is de blijde tijding der zaligheid aan onsterfelijke zielen te brengen, moet zoowel door het gewigt der boodschap zelve, als door het gezag van den Heer der boodschap, met vreeze en beving vervuld worden. Daarenboven heeft de verkondiging des Evangelies een beslissenden invloed op allen, die haar vernemen, zoodat, naarmate de hoorders dat Evangelie aangenomen of verworpen hebben, eene zware verantwoording voor God op hen rust. In alle opzigten derhalve, zoowel wegens den inhoud der boodschap als het gezag van den Heer, wiens Woord gepredikt wordt, en den grooten invloed, welken die prediking op de behoudenis der zielen uitoefent, is het leeraarsambt eene gewigtige en bezwaarlijke taak. Yan daar, dat elke prediking behoorde te geschieden in een levendig besef van eigene onbekwaamheid en onwaardigheid en in algeheele afhankelijkheid van en vasthouden aan Hem, die alleen het uitgestrooide zaad in de harten kan doen opwassen en goede vruchten doen voortbrengen. Lnther heeft eenmaal het even merkwaardige als ware wooard uitgesproken: vIedere prediking behoort alzoo ingerigt te zij», dat, indien iemand, die nimmer in de gelegenheid was geweest het Woord Gods te hooren, en ook verder daarvan verstoken zoude zijn, haar bijwoonde, die ééne prediking zóó vol was van al de groote waarheden God», dat zij voldoende was om op den grooten oordeelsdag zijne ziel zonder verontschuldiging voor God te laten.1' Geldt dit van elke verkondiging des Evangelies, vooral thans is het mij eene behoefte des harten aan deze eischen te voldoen, nu ik, naar den mensch gesproken, voor de laatste maal in eene regelmatige bediening voor u optreed. Want dan spreekt het yan zelve, dat erin het binnenste des gemoeds de begeerte bestaat, om nog een enkel woord van vermaning en opwekking en vertroosting te spreken. ■ Dan kan het niet Anders, of men gevoelt eene behoefte des geestes, om nog een wootjlj te spreken, dat een bkjvenden indruk achterlaat, nog een zaadje uit te strooijen, dat vruchten kan opleveren voor tijd en eeuwigheid, nog voor de laatste maal, een bemoedigend en opwekkend woord tot allen te rigten. Yan daar dat ik op des; morgen van dezen dag | met een woord van vermaning tot u kwam, u waarschuwende tegen het misbruik van Gods genade, u opwekkende tot bekeering, u uitnoodigende om die genade Gods aan te nemen, en u smeekende haar niet te vergeefs obV vangen te hebben. Van daar dat ik op den avond van dezen dag een enkel woord rigt tot hen, die de goede keuze hebben gedaan, die bij aanvang Christenen zijn geworden en de voetstappen van hunnen Meester gedrukt hebben, en die, bij al de zwakheid, welke hun bijligt, arbeiden willen aan de uitbreiding van Zijn Koningrijk, en begeeren te handelen en te leven ter verheerlijking van Zijnen naam. Met zulk een woord komt de Apostel jtot u, wanneer hij de gemeente te Filippi toeroept: //Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christujiff En zoo er iemand mogt «ijn, die deze vermaning overbodig acht. de Apostel zelf zal u straks zeggen, wat er in dien eisch besloten ligt en waarom hij voor elk onzer onmisbaar is. Een ieder, die met eenige oplettendheid het leven en de brieven van den Apostel Paulus heeft gadegeslagen, béefV moeten opmerken, dat hij- bij een ruim hart eenen zeer ruimen blik gepaard heeft. Hg heeft moeten zien, dat terwijl de Apostel zqn oog laat gaan over al de belangen van Gods Koningrijk, hij daarom afzonderlijke nooden en behoeften niet heeft vergeten, en het heeft hem diep moeten treffen, dat deze man van de eene zijde een wonderbaren blik had over het geheel, dat hij alle gemeenten en alles wat in betrekking tot dezen stond, gadesloeg en op het harte droeg, en van de andere zijde een oog heeft gehad voor de menigvuldige belangen, nooden en toestanden van bijzondere personen, Kenmeikte Paulus zich door een heiligen ernst, eene groote getrouwheid, een onverschrokken moed en brandenden ijvef! voor de eer van zijnen Meester en de uitbreiding van diens rijk, niet nUhdêr openbaart hij een hart kloppende van liefde voor alle de gemeenten te zanten , en voor elke in het bijzonder. En onder die genieenten, wel welke de Apostel zich door naauwe banden verbonden gevoelde, waar een groot werk was geschied, en een groote zegen was gescbonken geworden, bekleedt voorzeker de. gemeente van Filippi eene voorname en belangrijke plaats. Door den Heer «elf aldaar geroepen door een gezigt, waarin hij eenen Macedonischen man zag, die hem smeekte om over te komen en hen te helpen, vertrok Paulus terstond naar deze plaats, en kwam hij dus voor de eerste maal in Europa. Het was in die aanzienlijke staij het was in die gemeente, dat de kracht des Evangelies bevestigd werd, eerst aan eene Joodsehe vrouw, dewijlffjhet hart van Lydia de purperverkoopster geopend, en straks,iet hart trttfvteenen Heidensehen man door het Woord des levens getroffen werd. In' Mlippi immers had de verstokte stokbewaarder, verbroken in aijne zielen bezorgd voor zijne zaligheid, den doop in den naam van Jezus Christus ontvangen. Aan die gemeente gevoelt Paulus zich bij uitnemendheid door de onverbrekelijke banden van geloof en liefde verbonden, en in dezen brief openbaart hij het gevoel, dat hem bezielt, en stort hij al de vurige liefde van zijn warm kloppend hart uit. Van daar «ijne begeerte, om zoo hij ook verhinderd wordt, om met het ligchaam onder hen te verkeeren, in den geest met hen vereenigd te zijn; van daar zijne behoefte om bij te dragen tot hare opbouwing en stichting; van daar de wensch, herhaaldelijk'in dezen brief oitgesproken, dat het hem nog in de wegen des Heeren vergund moge worden, fcijne geliefde broeders van aangezigt tot aangezigt te zien. Doch boven alles heeft de Apostel één wensch, ééne behoefte, ééne begeerte om levende of stervende, gaande of blijvende, Jezus Christus te verheerlijken, de uitbreiding van Zijn woord te bevorderen, en te strekken tot stichting der gemeente en tot hare opbouwing in het allerheiligst geloof. In de voorafgaande verzen wijst hij er op, hoe Christus zijn leven en sterven hem gewin is, en hoe alleen de liefde en de zorg voor de gemeenten, door hem in het aanzijn geroepen, hem een spoorslag»is om in het vleesch te blijven, ofschoon hij zelf er geheel van overtuigd is, dat het verreweg het beste is met Christus te zijn. Hij betuigt den Filippensen, niets anders te verlangen dan dat hij moge bijdragen tot hunne bevordering en bhjdschap in het geloof, dat hun roem overvloedig zij in Jezus Christus, en dat zij waardiglijk wandelen het Evangelie van Christus. // Wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus j" dit woord van den Apostel rigt ik heden avond tot u M. H.! en laat ik u na als eene laatste begeerte des harten, als de laatste vermaning, die gij welligt uit mijnen mond vernemen zult. Het eerste dat van ons in deze woorden geëischt wordt, is te wandelen. Wat wordt daarmede aangeduid? Dat, gelijk overal, ook op geestelijk gebied stilstand achteruitgang is; dat men steeds moet wassen en toenemen in de genade, en niet wanen, dat wanneer de eerste stap op den weg des levens is gedaan, het doel reeds verkregen en het einde reeds bereikt is. De getuigenis, door den Apostel afgelegd, spreekt voorzeker niet van stilstand maar van vooruitgang. Zoo gij uwen Bijbel openslaat, vindt gij vooral drie mannen in de oude bedeeling, waarvan opgeteekend staat, dat zij met God wandelden. Enooh wandelde met God, zegt de Schrift; aan Noach, den prediker der geregtigheid, wordt het getuigenis gegeven, dat hij met God wandelde en tot den derden, Abraham, werd gesproken: Wandel voor mijn aangezigt en wees opregt. Het waren mannen, zeer verschillend in aanleg en in karakter; zij leefden in eenen gansch anderen tijd en in eene gansch andere omgeving; de omstandigheden waarin zij verkeerden waren zeer onderscheiden; de wegen die God met hen gehouden had waren zeer uiteenloopend; de roeping die hun opgelegd was en de pligten, die zij te vervullen hadden waren niet dezelfden; nogtans bestaat er tusschen hen die merkwaardige overeenkomst© zij wan- delden met God. Dit, mijne vrienden! is de roeping van Gods wege aan u Christenen toebetrouwd. Bx spreek nu tot dezulken, van wie ik uit den aard der liefde veronderstel, dat zij bij aanvang Christenen zijn geworden, dat zij wezenlijk en waarachtig van kinderen der natuur kinderen der genade geworden zijn, dat zij waarlijk de geregtigheid des geloofs deelachtig zijn, en de eerste schreden hebben gedaan op het pad dat ten leven leidt. Maar dan gebeurt het ligt, dat men vermeent alles verkregen te hebben, dat men, bekeerd zijnde, staren blijft op zijne bekeering, op den weg dien God met den zondaar gehouden, op de zaligheid die God geschonken, en op de getuigenis der genade die men van God verkregen heeft; dan gebeurt het ligt, dat men, zoo men maar de eerste schrede gedaan heeft, stil staan blijft en vermeent alles verkregen te hebben. Laat mij u daartegen waarschuwen. Blijft niet staan biphetgeen voor u gedaan is, bij hetgeen gij tot hiertoe verkregen hebt. Meent niet, dat zoo gij de eerste schrede hebt afgelegd, alles bereikt en verrigt is. Denkt niet, dat zoo gij bij aanvang in het geloof staat, uw geloof niet vermeerderd kan worden. Meent niet, dat zoo gij in de liefde staat en de hope des levens deelachtig zijt, uwe liefde niet toenemen en uwe hope niet levendiger worden kan. Denkt niet, dat zoo gij bij aanvang Gods genade deelachtig geworden zijt, gij niet in die genade wassen kunt. Neen, laat bét de leuze nws levens zijn, te vergeten wat achterr w ligt, niet te blijven staart'bij hetgeen bij aanvang voor en door u geschied is; laat het uwe leuze zijn de hand' aan den ploeg te slaan en niet om te zien, te strijden den goeden strijd des geloofs en te jagen naar meerdere heiligheid; laat bet uwe teozeVags. te Uopén tot aan het einde, den weg door God u gesteld, wetende dat niemand zalig kan worden, die niet ten einde toe volhard» en dat niemand gekroond kan worden, die niet tot de laatste ure en tot den laatsten droppel bloeds gestreden heeft. Zoo de Christen een wandelaar is, vergeet dan nooit dat hij veel verrigtheeft, zoo de eerste stap gedaan is, maar vergeet tevens niet, dat de eerste stap niets beteekent zonder de volgende stappen, vergeet dan nooit dat de baan ten einde toe geloopen, dat er menige zware stap op die steile baan modli afgelegd worden, dat menige stap gedaan moet worden voordat de pelgrim aan het einde van zijnen weg gekomen is, voordat hij rust kan vinden voor zijnen voet in het hemelsche vaderland daarboven. Het eerste, dat de Apostel Paulns n toeroept is: Wandelt! Wandelt, dat is, wacht u voor stilstand, wacht n voor traagheid en laauwheid, wacht u voor tevredenheid met hetgeen gij gedaan hebt, voor voldaanheid met uw eigen- geloof, met uwé liefde, met awe hope; wacht u voor tevredenheid met en blijven staan bij de genade, u verleend, wacht u om te blijven rusten terwijl gij moet optrekken en strijden in Gods kracht. Het tweede dat: hij u toeroept is: wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus. Zoo het eerste tegen een ongeoorloofd stilstaan gerigt is, dan is het tweede woord tot allen gerigt, die zich willekeurige wegen kiezen in het wandelen voor God, die volgens hunne gedachten en op hunne wijze voor God willen leven. Niets is meer gewoon dan dat men, tot de kennis der waarheid gekomen zijnde, vermeent alles te moeten doen om den naam van Christus ook aan anderen bekend te maken en tot verheerlijking vin sZijnen naam te moeten werken. In den beginne worden de meesten bezield door een zekeren ij ver en een zeker vuur, om toch ook iets te doen tot verheerlijking van Gods naam en tot uitbreiding van Zijn Koningrijk; maar bij eene zoodanige: opwelling of aandoening des gemoeds, die niet uitsluitend gebouwd is op het vaste fondament des geloofs, loopt men ligt gevaar een eigenwillig ingeslagen weg te volgen en vreemd vuur op het altaar des Heeren te brengen, niet te luisteren naar de stem van God en niet te lettenodp de aanwijzingen des Allerhoogsten, daden te verrigten waartoe God ons met geroepen heeft en zich een gezag aan te matigen, waarmede Christus ons niet heeft bekleed. Deze onze tijd is bij uitnemendheid eens itijd van veel ongeloof en grooten afval; alom openbaart zich een geest van opstand tegen God en Zijn Woord y overal zijn wij omgeven door allerlei jammeren en ellende; al-: lerwege verkeert de menschheid in blakenden opstand tegen het gezag van haren Schepper, en bij zulk een toestand bestaat bij het kleine aantal geloovigen, die zich nog scharen rondom de banier des kruises, de behoefte om tegenover de middelen, die de vorst dezer eeuw onophoudelijk bezigt, niet alleen veelite bidden en te getuigen, maar ook veel te doen. Alleen door daden, in de kracht des geloofs verrigt, kan de wil des; Heeren tegenover de lasteringen, de ontkenningen en de smaadredenen der vijanden gehandhaafd worden. .Yan ganscher harte verheugen wij ons in de daardoor verkregen uitkomsten; doch van de andere zijde kunnen wij niet nalaten ernstig te waarschuwen tegen een gebrek, dat helaas! slechts al te dikwijls met die praktische rigting onzer dagen verbonden gaat. Krachten , die nog niet genoegzaam ontwikkeld of geoefend zijn, mannen en vrouwen j niet door den Heer tot die taak geroepen, en vooral jongelingen en jongedochters, voordat zij zeiven diepe kennis der Schrift hebben opgedaan en in de school van Jezus Christus geleerd zijn, werpen zich op tot meesters en meesteressen, matigen zich de bevoegdheid aan om bij monde en geschrifte een Evangelie te verkondigen, dat zij zei ven slechts ten deele kennen, houden Bijbellezingen en preeken en vermeten zich de Schriften uit te leggen, zonder die ooit zelf bij bet licht des Geestes onderzocht en overpeinsd te hebben; verhalen, om niet bij anderen van rijper ervaring achter te staan, bevindingen en gewaarwordingen, die zij nooit in hun eigen hart hebben ondervonden, en spreken van beproevingen, die zij nimmer doorgestaan, van zegeningen,- die zij nimmer gesmaakt hebben. M. T.! Dagen als de onze strekken voor de kinderen Gods tot eene voortdurende opwekking en aansporing; dagen als de onze prikkelen hen aan tot onvermoeide werkzaamheid, tot groote behoedzaamheid en waakzaamheid; in dagen als de onze bestaat eene ontzettende behoefte voor het volk des Heeren om veel te doen, veel te arbeiden, veel te strijden, veel te verrigten. Doch juist daarom moet men in dagen als de onze dubbel voorzigtig, zijn, om niet eigenwillig iets te verrigten, waartoe God ons niet roept; een werkkring te aanvaarden dien Hij ons niet aanwijst, ons een last op de schouders te laden, dien Hij ons niet oplegt. Van daar, dat vooral in dagen als de onze het woord van Paulus ernstig, vermanend , waarschuwend, dringend tot ons komt: //Wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus? Elk woord heeft hier eene bijzondere beteekenis, elk zijne eigenaardige kracht. — Waardiglijk;! Degenen, tot wie Paulus hier spreekt, hebben den naam van Christus beleden, zij hebben plegtig beloofd Zijn Woord als eenigen rigtsnoer voor hun geloof en leven te zullen aannemen; zij hebben bekend staat te maken op de beloften der genade en te vertrouwen op de toezeggingen Gods; van daar dat des te meer die vermaning voor hen noodzakelijk; is, om dit Evangelie, dat zij hebben beleden, waardiglijk te wandelen. Het Evangelie van Christus is de heiligste en heerlijkste naam, die in den hemel en op aarde gekend wordt; het is het eenige middel om eene wereld, die in den booze ligt, te herstellen en van het verderf te redden. Dat Evangelie waardiglijk te wandelen is derhalve de Inogste en heerlijkste maar ook tevens de zwaarste roeping. Als w$gdat woord verstonden en ter harte namen, wij, die gedoopt zijn in den naam van Christus, wij, die tot leden Zijner gemeente zijn aangenomen, wij, die Zijnen naam beleden hebben als den eenigen; in den hemel en op aarde gegeven om zalig te worden, wij, die ijveren voor de belijdenis der waarheid, dan moesten wij onze aangezigten met schaamte voor God bedekken, ons op de borst slaan en uitroepen: o God, wees ons arme zondaren genadig. M. Hi *k voor mij wil het rondborstig bekennen, er is geene gedachte die mij dieper beschaamt, .geen denkbeeld dat mij meer mijne groote tekortkoming in alle opzigten doet gevoelen, dan het woord van den Apostel: // Wandelt w a a r d i g 1 ij k 4iet Evangelie van Christus.'" Toehoorders! van mijnen wandel en van uwen wandel hééft het God behaagd de eer van Zijnen naam en van het Evange1 ie afhankelijk te stellen, en daarmede heeft Hij ons eene zware verantwoordelijkheid opgelegd. Of gij zoo spreekt en wandelt, of gij zoo handelt, dat men uwe werken gadeslaande het Evaiigelie lasteren zal, of zoo wandelt en zoo handelt dat men het Evangelie om uwentwil zal eeren en uwen Vader in den hemelen verheerlijken, daarvan, laat u dit door den Geest op het harte drukken, ja van het gedrag van arme begenadigde zondaren heeft het den Heere behaagd de eer van Zijn Woord afhankelijk te stellen. Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie, is de eisch die Paulus aan u doet. In het vers, dat mijnen tekst onmiddelijk voorafgaat, het- zes en twintigste, had Paulus bepaaldelijfc»aangeduid, dat hij in hun midden zoude zijn en hen door zijne tegenwoordigheid verblijden; in het zeven en twintigtigste spreekt hij zich niet zoo stellig uit, ontneemt bij hun de gedachte, zoo zij die welligt mogten gekoesterd hebben, dat eij slechts waardiglijk behoefden te wandelen, zoolang hij bij hen tegenwoordig was; nu zegt hij tot hen: onverschillig of ik bij u ben of niet, hetzij ik kom en u zie, hetaijift tegenwoordig of afwezig ben, wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, wandelt waardiglijk niet om mijnentwil maar om des Evangelies wil, niet om den dienstknecht maar om den Meester; doch laat den dienstknecht de vreugde smaken, dat wanneer hij tot u komt, hij heerlijke dingen van u ziet en hoort, en wanneer hij afwezig is, hij brieven ontvangen kan met heerlijke getuigenissen aangaande uwen wandel en uw leven. Toehoorders ! behoef ik u te zeggen hoe dit mij trof, hoe het in de diepten van mijn hart weêrkiapk vond? Welljgt geeft God mij de vreugde nog eens in uw midden het Evangelie der zaligheid te verkondigen, maar de wegen Gods zijn noch aan u noch aan mij bekend, en het zoude ligtelijk kunnen gebeuren, dat wij elkanders aangezigt niet meer. zien zullen; maar dit ka», er gebeuren, dat ik, zoo God nog eenigen tijd van leven schenkt, van u hoore. Nu, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, hetzij ik tot u spreke of de getuigenis aangaande u hoor, het verzoek van Paulus, de bede door hem tot de gemeente te Eilippi gerigt, rigt ik tot-u. Blijft in de waarheid, die u met Gods hulp iederen Zondag verkondigd is geworden. Blijft in Christus, den eenigen naam den kinderen der menschen gegeven om zalig te worden, n Alleenlijk, wandelt waardiglijk de roeping van het Evangelie." Zoo er één) ding is, dat mij in ,het land, waarheen ik mij binnen kort begeef, met diepe smart zou kunnen vervujlen, dan is het, en dit verhoede God! dat het bleek, dat degenen, die gewoon zijn geweest bier het Evangelie der zaligheid te hooren verkondigen, die, naar de mate der gaven en der opgewektheid door God mij geschonken, hier ter plaatse bekend zijn gemaakt met de eischen, die de Schrift stelt, en de voorregten die zij waarborgt; dat degenen, die gedurende jaren oaflafgebroken eiken dag des Heeren de blijde boodschap uit mijnen mond hebben vernomen , en belang schenen te stellen in de zuivere prediking der waarheid; dat degenen, met wie en voor wie ik gebeden en geleden heb, afgeweken waren van den weg des levens en weder bet pad der zonde hadden betreden; met andere woorden dat zij onwaardiglijk wandelden de roeping, waarmede zij ook hier ter plaatse geroepen zijn. Het zoude mij diep smarten, zoo ik vernam, dat zij in plaats van eerezuilen ter verheerlijking van Christus te zijn, de oorzaak waren dat het Evangelie gelasterd en de naam van Jezus gesmaad werd, dat zij, in stede van levende' steenen in den tempel Gods, wapenen waren geworden in de hand des°tijands. Doch neen, laat mij liefelijker dingen van n mogen verwachten, en in die hope scheiden, dat de Heilige Geest zelf het Woord, u zoo herhaaldelijk gepredikt, aan uwe zielen zegenen en verzegelen zal, en dat ook de vermaning, heden avond tot u gerigt, een blijvenden indruk op uwe harten moge uitoefenen. Hoe zal het blijken, vraagt gij, dat de Christenen teFilippi waardiglijk het Evangelie van Christns wandelen? De Apostel geeft u zelf het antwoord. Hij zegt tot u: Staat in éenen Geest; met andere woorden, laat er bij de groote verscheidenheid, die er noodwendig onder u zijn moet, en die zich wel eens openbaren zal, waarachtige eenheid des Geestes fcSjn. Dit is het eerste wat de Apostel van de gemeente te Eilippi verlangt. Dit is een der kenmerken van de gemeente van Christus, dat zich bij de grootst mogelijke verscheidenheid, die overal en dus ook onder haar heerscht, eene eenheid openbaart, de ware eenheid van den Geest, die alles Schept en in het aanzijn roept, die getuigenis geeft aan hunnen geest dat zij kinderen Gods en medeerfgenamen der zaligheid geworden zijn. Deze eenheid staat van de eene zijde tegenover eene kunstmatige eenerleiheid, en van den anderen kant tegenover losbandigheid. Beide zijn uiterst gevaarlijk, aan beide zijnï%ij in onze dagen blootgesteld, en door beide worden wg*Èt'*ónzen tijd zwaar bedreigd. Eenerleiheid is eene door kunstmatige middelen gevormde eenheid, een willekeurig voorbijzien van de verscheidenheid, die er tusschen levende Christenen bestaat, en van de onmogelijkheid om ze te vereenigen; in het kort! eene menschelijke eenheid. Losbandigheid, het kenmerk van dezen onzen tijd, is een oorlog onder het geroep en de leuze van vrijheid, aan alle wettig gezag, en wel in de eerste plaats aan het gezag van den levenden God en Zijn Woord aangedaan. Daartegenover staat de waarachtige eenheid, ide eenheid der Schrift , die bestaan blijft; wanneer alle andere eenheid zal gebleken zijn eenerleiheid te zijn1,-en wanneer alle losbandigheid zal zijn beteugeld. De eenheid der Schrift is eene eenheid bij de grootste verscheidenheid. Wie onzer weet het niet, dat er een andere toon gehoord wordt in de boeken van Mozes dan in de Kronijken? wie onzer weet het niet, dat de toon der Profeten onderscheiden is van dien der Psalmen ? welk een onderscheid tusschen de boeken van Salomo en het boek van Jozua, en welk eene verscheidenheid openbaart zich nog in die boeken zeiven! Wie die met een eenigzins opmerkend oor den toon heeft opgevangen, die er door de Psalmen ruischt, wie, die met oplettendheid die 150 psalmen heeft gelezen en herlezen, heeft niet daarin eene verscheidenheid bespeurd, heeft niet kunnen opmerken de verschillende zangers, die ze gezongen hebben, en heeft niet kunnen hooren of de koninklijke zanger naar Gods harte dan wel of een Azaf of de kinderen van Korach de lier gestemd hebben? Welk eene verscheidenheid in de boeken der Profeten, tusschen eenen Jesaja en Jeremia, eenen Ezechiël en eenen Daniël! Welk eene verscheidenheid van stem in de meer majesteuse boeken van het Oude en de meer kalme boeken van het Nieuwe Testament, in de Evangeliën en de Brieven, in het historische boek der Handelingen en in den profetischen toon der Openbaring; in één woord, boe groot is de verscheidenheid tusschen de verschillende boeken van den Bijbel en. tusschen verschillende gedeelten van die boeken zeiven! En toch is er bij al die verscheidenheid waarachtige ■ eenheid des Geestes; toch kan men van dien Bijbel zeggen, dat bij alle verscheidenheid van personen, karakters, van tijden waarin de schrijvers leefden, van omgevingen waarin zij zich bewogen, van toestanden waarin zij verkeerden, één Geest, het geheel bezielt van het eerste woord van Genesis tot aan het laatste vers der Openbaring, dat het geheel het werk is van 3 eenen Geest, dat het hetzelfde onderwerp is op verschillende wijzen, naar den aard en de persoonlijkheid der schrq^es voorgesteld, en dat er op het geheele werk het stempel is gedrukt van de eenheid des Geestes. Paulus heeft gansch anders gesproken dan Jakobus; er bestaat een zeer groot onderscheid tusschen de getuigenis van Petrus en die van Johannes; en dwaas zoude het zijn die verschillen te willen ontkennen of bedekken. Hij die dit doet verbreekt de heilige voor ons onbegrjjpeKjke harmonie van God, en geeft ons in plaats daarvan zijne overeenstemming, die niets anders is dan eene eentoonigheid, welke op den duur ondragelijk wordt en geheel uit den mensch is, en in strijd met de verordeningen des Heeren. Want juist die verscheidenheid in de Schrift is mede een bewijs voor hare waarheid; men moet immers zeer krachtiglijk overtuigd zijn van de eenheid des Geestes,, wanneer men den moed heeft te verschillen in de wijze en den vorm, waarin deze zich -openbaart. Omdat de profeten allen met denzelfden Geest vervuld, omdat de Apostelen door hetzelfde geloof verbonden zijn, daarom kan zich een Jesaja als op arendswieken tot in de hoogste hemelen verheffen, kan een Jeremia, gezeten op de puinhoopen, weemoedige toonen aan zijne lier ontlokken, en een Ezechiël uw oog doen duizelen door de schitterende kleuren zijner verbeelding. Daarom dwingt u Paulus door de onweerstaanbare kracht zijner logica de waarheid, zijner beweringen te erkennen; boeit Jakobus u door zijne liefelijke eenvoudigheid, en bezielt u Petrus door het vuur zijner hope. Verre van daar, dat die verscheidenheid de eenheid des Geestes zou opheffen of verbreken, zij is er ten allen tijde het kenmerk en het zegel van geweest, Zij bestond in de eerste tijden der Christelijke Kerk, zij bestaat ook thans; zij bestond te Pilippi, zij bestaat ook in ulieder midden. Te Filippi openbaart zij zich reeds terstond in de eerste gebeurtenis, die wij daar vermeld vinden. Grooter onderscheid laat zich wel niet den- ken dan tusschen de stille, eenvoudige, rustige purperverkoopster, eene Joodsche vrouw, en den wreeden, hardnekkigen, onverbiddelijken stokbewaarder uit de Heidenen. En zie, het Woord van God wordt beiden verkondigd, en die Joodsche vrouw opent haar hart voor de blijde boodschap, en de Heidensche stokbewaarder, verbroken en verbrijzeld in het binnenste zijner ziel, roept smeekend uit: //Wat moet ik doen opdat ik zalig worde ?" En Lydia dwingt den Apostel om bij haar te blijven, en de thans herbergzame stokbewaarder ontvangt hem gastvrij aan zijnen disch. Overal waar zich Christelijk leven openbaart, doet zich tevens die verscheidenheid voor, in de wijze, waarop God ons tot zich trekt, in de wijze waarop wij Hem dienen, in de wijze, waarop wij de uitbreiding van Zijn Koningrijk bevorderen. Ziet, het eerste gedeelte der vermaning tot u gerigt, was: Laat er verscheidenheid onder u zijn, maar staat in éénen Geest, en bewaart de eenheid des gelooft; dus verscheidenheid bij eenheid des geloofs. Het tweede woord, dat de Apostel uitspreekt, is verscheidenheid en verschillende wapenen tegenover eenen gemeenschappelijken, alles bedreigenden vijand, en een gezamenlijk strijden met één geloof door en voor het geloof des Evangelies. De Christen wordt eerst voorgesteld onder het beeld van eenen wandelaar; als zoodanig mag hij niet berusten bij hetgeen hij verkregen heeft; mag hij niet blijven zien op den weg dien hij afgelegd heeft; mag hij niet in het begin of op het midden blijven stilstaan; mag hij zich niet aan eenebehagelijke rust overgeven, maar moet hij steeds voorttrekken, moet hij steeds zijne reis, al is zij ook eene gevaarlijke, en al wordthq ook van alle zijden door hinderpalen en moeijelijkheden omringd, voortzetten, moet hij steeds voorwaarts trekken totdat hij binnengetreden is in het huis zijns Vaders en de eeuwige rust is ingegaan. Maar een Christen, zegt u de tekst, is ook een strijder, zoodanig heeft hij eenen ontzaggelijken kamp te voeren, als 3* zoodanig moet hij zich aangorden met de volle wapenrusting Gods, als zoodanig moet hij steeds voorbereid zijn op eenen aanval en altijd gereed zijn den goeden strijd des geloofs te strijden. Strijdt gezamenlijk door en voor het geloof des Evangelies. Tijd en krachten schieten mij te kort, om dat ééne wóórd strijd in al zijnen heiligen ernst en in zijne volle beteekenis voor u te ontvouwen. De strijd waartoe allen, hetzij ouderen of jongeren van dagen, hetzij aanzienlijken of geringen, hetzij zij die bij aanvang in het geloof staan of die reeds verder gevorderd zijn, naar de mate der gaven en krachten, den invloed, de omgeving en omstandigheden, waarin zij verkeeren, geroepen zijn, is de strijd des Evangelies. Mij dunkt in uwe ziel rijst in stilte menige zaak op, waarvan gij gezegd hebt: het heeft mij zeer veel strijd gekost; menige zelfverloochening, die gij u opgelegd, menige opoffering, die gij u getroost hebt. Konde ik lezen in uw hart, konde ik u doen zien in de diepste diepte van uw gemoed, konde ik u ontdekken aan u zeiven, konde ik den vinger leggen op de diepste wonden van uwe ziel, konde ik uw geheele leven tot in zijne kleinste bijzonderheden voor u doen oprijzen, op welke tafereelen zoude ik h niet kunnen wijzen, hoe zoudet gij zien dat gij dikwerf overwonnen werdt zonder strijd, dat gij dikwijls bij het eerste treffen de wapenen hadt nedergelegd en de vlugt genomen, dat gij den zegen van menige overwinning verloren hadt door een roemen in uzelven, dat gij menigmaal den strqd in het geheel niet hadt aangebonden of de wapenen veel te spoedig gestrekt hadt. Konde ik u de diepste roerselen van uw hart doen zien, konde ik u inleiden in uwe eigene ziel en u hare verborgenheden aantoonen, konde ik u voor den geest doen rijzen de bange uren, die gij alleen met uwen God hebt doorgebragt, toen ualles begaf en ontzonk, toen gij u op uwe knieën voor uwen God ter neder wierpt, toen gij worsteldet met uwen God, en met tranen en verzuchtingen u aan Hem vastklemdet en Hem niet wildet van u laten gaan; konde ik u herinneren alle die uren, toen gij den diepsten strijd der ziele hebt gestreden, toen uwe ziel door bangen strijd en onuitsprekelijk lijden verteerd werd, dan zoudt gij dat woord in zijne ontzaggelijke kracht voor God verstaan : Strijd! Wanneer ik nog een stap verder ging, en ik wees u nu niet alleen op uw eigen hart, op den strijd, dien gij voor u zeiven en voor uwen God hebt moeten voeren, maar ik leidde u rond in uw eigen huis, hoe veelomvattend wordt dan dit woord! Daar zie ik voor mij eenen echtgenoot, die eene vrouw heeft, afkeerig van de waarheid, en die hem op allerlei wijzen het leven tracht te verbitteren en te veronaangenamen; daar zie ik voor mij eene arme vrouw, die eenen echtgenoot heeft, vijandig tegen het Evangelie, en die door allerlei middelen door hem geplaagd en mishandeld wordt; daar zijn ouders, die bijna van smart verteerd worden, omdat er, niettegenstaande al hunne worstelingen en den strijd van hun gemoed, in hunne kinderen geen teeken van leven aanwezig is; daar zie ik kinderen die begonnen zijn den Heer te dienen, met ouders die nog steeds de wereld en de zonde navolgen; daar zie ik een zoon, die staat bij het krankbed van eenen ouden vader, die nog steeds in ongeregtigheid leeft, en tot dusver de duisternis verkozen heeft boven het hcht; daar staat eene dochter aan de stervenssponde eener grijze moeder, die nog steeds afkeerig is van de waarheid en wier einde is nabijgekomen; met rassche schreden snelt de tijd, spoedig breekt de laatste ure aan, dan zal het te laat zijn, en wanneer het te laat is, wat dan, ja wat dan ? Kondeik u in al die verschillende harten en in al die verschillende huizen binnenleiden, gij zoudt daarvan overtuigd zijn: er wordt veel gestreden, er wordt zeer veel gestreden. Ik ga nog een stap verder: De eene is onderwijzer op eene bijzondere school of Zondagschool; een groot aantal kinderen zijn aan zijne zorg toevertrouwd, en zij allen kunnen uit zijnen mond bet Evangelie van Christus vernemen; een ander heeft fabrieken, en uit den aard der zaak zijn velen van hem afhankelijk; een derde is een baas en heeft helpers en jongens, die hem ondergeschikt zijn; een ander is heer of huisvrouw en heeft knechten of dienstmaagden, die hem of haar onderhoorig zijn; hoe uitgebreid is dan niet de werkkring! Welke eene geschikte gelegenheid bestaat daar, om het Woord Gods te verkondigen en te verspreiden! Hoe menigeen heeft niet in den gebede met God geworsteld om de bekeering van die onderhoorigen, en hoe menige dienstknecht heeft niet de genade des Yaders afgesmeekt voor die meesters, overigens vriendelijk, welwillend en tot alles bereid, behalve tot gehoorzaamheid aan het geloof. — Ik ga nog een stap verder. Zie die groote massa's van ongeloovigen en die scharen yan onverschilligen, welke hoe langer hoe verder afdwalen van het Evangelie en steeds dieper wegzinken in een stroom van zonde en ongeregtigheid! Aanschouw de kermis, die om ons heen tiert en raast, hoor dat lasteren van den naam des Allerhoogsten, merk op de roekeloosheid, de onzedelijkheid en de goddeloosheid, die zich daar alom openbaart! Die kermis is niet, zoo als sommigen meenen, de oorzaak, neen! zij is het gevolg en de openbaring van de ontzettende goddeloosheid, die ook in deze stad heerscht; zij is eene uiting van het vreeselijk ongeloof, dat in zoo groote mate hier aanwezig is en dat eene gelegenheid vindt om zich naar buiten te toonen; zij is een verschrikkelijk bewijs van den lagen trap, waarop het Nederlandsche volk, zoowel op godsdienstig als zedelijk gebied, staat. Bestond die wereldschgezindheid niet onder het volk, ware de zucht tot uitspatting en onzedelijkheid niet daar aanwezig, dan zoude de kermis eene onmogelijkheid zijn. En dat men tot dusver den moed niet heeft gehad die kermis af te schaffen, ofschoon men ten volle overtuigd is, dat zij velen naar ziel en ligchaam verderft en verwoest, dat men bevreesd is, dat duizenden met alle kracht zich daartegen zouden ver- zetten en de uitvoering van zulk een plan vstórinderen, mag dit niet als bewijs strekken, hoe oneindig velen er zijn onder hen, die den naam van Christenen dragen, die geen deel aan Christus hebben en nimmer de kracht Zijner getuigenis aan hunne harten hebben ondervonden? Bigt dan uwen blik op de duizenden en tienduizenden Naam-Christenen in dit land en in andere landen aanwezig, en vervolgens op die millioenen Joden, Huw denen en Mahomedanen, tot wie nog nimmer de blijde boodschap der zaligheid is doorgedrongen, of die haar hardnekkig blijven verwerpen en vertreden. Krijgsknechten van Christus,, welk eene overweldigende, welk eene ontzaggelijk zware taak is het dan te strijden door of voor het geloof des Evangelies f 4 Laten de wapenen zeeï Onderscheiden en zeer verschillend zijn;' laat de rijke, die overvloed heeft aan het goed dezer wereld, zijn geld er vootfi'-lfeonderen; laat hij die tien talenten heeft zijne» tien talenten, en die een talent heeft zijn ééne talent gebruiken; 'laat hij die bij uitnemendheid de gave des gebeds gekregen heeft voorgaan in den gebede; laat hij die de gave der welsprekendheid ontvangen heeft al de kracht der geheiligde welsprekendheid in de dienst van en in den strijd voor zijnen Meester gebruiken; laat hij die eene goede pen heeft ontvangen schrijven en het Evangelie bij. geschrifte verkondigen, welke ook de talenten, welke ook de gaven, welke ook de krachten mogen zijn, die de Heer heeft geschonken; — een ding verlang ik, neen niet ik, een ding verlangt Paulus, neen niet Paulus, één ding verlangt de Heilige Geest, dat gij strijdt, dat gij gezamenlijk strijdt voor en door het geloof des Evangelies. Als iets ons verzwakt, mijne geliefde vrienden., dan is het niet zoozeer de ons van alle zijden dreigende en benaauwende vijand, als wel de verdeeldheid die er onderling bestaat onder de soldaten van hetzelfde leger, onder de volgelingen van denzelfden meester, onder menschen die denzelfden Heer Kefhebben en dienen, die naar denzelfden naam genoemd worden; dan is het de twist die onder Christenen heerscht, de mis- kenning van elkanders gaven, van elkanders roeping, van den eigenaardigen post, dien de Heer aan een ieder heeft aangewezen; dan is het de wangunst, die de eene broeder jegens den anderen koestert. Mijn hart is dikwijls van droefheid overstelpt geworden, wanneer ik voorzitter was. van vereenigingen of vergaderingen bijwoonde, niet zoozeer omdat de Joden hardnekkig waren en weigerden om den Christus als hunnen Messias aan te nemen; niet zoozeer omdat de Heidenen gezeten waren in de schaduwen des doods; dit, ofschoon verschrikkelijk op zich zeiven, is nog niet zoo verschrikkelijk als dit, dat Christenen elkander als het ware verscheuren en verteereu» *Dat niet onderling erkennen van elkanders eigenaardige gaven, dat niet waarderen van elkander, dat niet begrijpen van elkanders verschillende roepingen, die wangunst, die verdeeldheid, dat twisten onder soldaten van hetzelfde leger tegenover eenen magtigen en geslepen vijand, tegen wien allen moeten oprukken en tot wiens bestrijding alle gaven, krachten en wapenen gebruikt moesten worden, steunt en sterkt de magt van den vijand op eene ontzettende wijze. En daarom verlangt de Apostel, verlangt de Heilige Geest slechts één ding van u: dat gij bij alle verscheidenheid van persoonlijkheid, van karakter, van gaven , van omgeving, van omstandigheden, waarin gij n beweegt; dat gij bij alle verscheidenheid van wapenen de eenheid .des geloofs bewaart, en met één gemoed gezamenlijk voor het geloof des Evangelies strijdt! En voorts zegt de Apostel, dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen die tegenstaan. Het-zoude eene dwaasheid zijn den'strijd, die uit den aard der zaak ontzettend is, den tegenstand, die geboden wordt, gering te achten en den vijand voor zwak te houden en weinig te tellen. Die God, die den vijand kent, heeft dat niet gewild. By, heeft u gewaarschuwd de kosten te berekenen, alvorens gij den toren begint te bouwen; Hij heeft u gezegd u niet in den strijd te begeven, voordat gij den vijand hebt leercn kennen en zijne magt en getalsterkte berekend hebt; maar van eene andere zijde voegt Hij u toe: niet verschrikt te zijn van degenen die tegenstaan. Een Christen loopt nu eens gevaar de krachten van zijnen vijand te gering te schatten en dus den slag te verliezen, en dan wederom de magt van den vijand te overdrijven en zich onnoodige vrees te berokkenen; voor beiden behoort hij zich te wachten. Weet gij wat de Heilige Geest verlangt? Om in de eerste plaats den tegenstand niet gering te achten. De strijd moet aanvaard worden tegen eene wereld, in het booze gelegen, tegen den vorst der duisternis, die elke gedaante aanneemt, welke hem naar gelang van den toestand uwer ziel het meest geschikt tot het bereiken van zijn doel voorkomt, die uwe zwakheden kent en daarop vooral zijne aanvallen rigt, die onvermoeid en onverdroten elke gelegenheid gretig aangrijpt om u te verderven en te verwoesten. Wacht u om den strijd, waartoe gij geroepen zijt, gering te schatten, of den vijand ligt te achten; dit toch is de zekerste weg om verslagen te worden, daar men zich alsdan aan eene valscluv gerustheid overgeeft en geene voldoende maatregelen neemt om den aanval des vijands af te weren. Doch blijft van de andere zijde niet altijd staren op die Midianieten of Filistijnen; ziet niet slechts op de magt van den vorst der duisternis, maar vestigt tevens den blik op Hem, die gekomen is om de werken des boozen te verstoren, die aan het kruis gezegevierd en door Zijne opstanding de overwinning bevestigd en verzegeld heeft. Schijnbaar is het thans nog zoo gesteld, dat de vorst dei eeuw regeert en de wereld aan hem onderworpen is; maar, zoo waarachtig als dit woord de waarheid is, zoo waarachtig als God grooter is dan alle andere dingen en alles in het aanschijn heeft geroepen door het Woord Zijner kracht, de magt der wereld is vernietigd, de kracht des duivels is verbroken, en in den Vorst der eere, die uwe zonden op zich genomen heeft, bezit gij de zekerheid, dat de hel overwonnen^ en den dood zijn prikkel ontnomen is. Daarin versterke zich uwe ziél, daarin vinde uw haart kracht en wijsheid, daaruit putte het getrouwheid en volharding. De uitslag van den strijd, die thans gevoerd wordt, is niet twijfelachtig, hij moet eindigen met de algeheele verwoesting en uitroeijing van het rijk des Satans. Maar op dit oogenblik is de tegenstand onmisbaar, en moet het woord van Christus met alle kracht verdedigd wordenj maar hoort, hoe de Heilige Geest in het woord van mijnen tekst kracht daartoe verleent en troost schenkt. Yoor de vijanden, zegt Paulus, is die tegenstand een teeken der verschrikking, doch voor u, die geroepen,zijt tot handhaving van het Woord Gods het zwaard op te vatten, een teeken der zaligheid. Naar den mensch geoordeeld, zegeviert de tegenpartij, en schijnt gij te bezwijken; doch die strijd is u een teeken der zaligheid en de overwinning is de uwe; want zegt de Apostel: Dat is van God. Ziet gij nu, het is ontegensprekelijk. God heeft het aldus geschikt en bepaald. De vijand heeft gemeend te kunnen roemen in zijne sterkte en alles te kunnen verkrijgen met zijnen tegenstand; de vijand heeft geloofd, dat zijne wapenen onoverwinnelijk waren en zijn schild hem voor alle aanvallen beschermde; maar die tegenstand is hem een bewijs des verderfs, want hij1 is aan God onderworpen en in alle zijne aanvallen staat hij onder de magt van dienzelfden God. En hetzij gij, mijn Christen, bijkans in den strijd bezwijkt, hetzij gij overdekt met wonden huiswaarts keert, hetzij gij strijdt of lijdt, dit is uw een teeken der zaligheid, en opdat daaromtrent niet de minste twijfel besta, God zelf waarborgt het. En dat is van God, zegt de Apostel. Hoort gij het Christenen! dat is uwe heerlijkheid en uwe zaligheid, dat is het waardoor gij den vijand zult verslaan; dat is eene zekere overwinning, dat is de banier waaronder gij te velde trekt, de verheerlijking van den Koning, in wiens kracht en tot wiens eer gij strijdt. En dat is van God. Doe u de Heilige Geest dit steeds levendig beseffen en gevoelen. Nog een enkel woord nu ik in de wegen Gods geroepen ben u binnen weinige dagen te verlaten. Ik geloof in waarheid te kunnen zeggen, dat ik mij iet Evangelie van Christus onder olieden niet geschaamd heb; dat ik niets onder u heb willen weten dan Jezus Christus en dien gekruist; dat ik niets heb willen verkondigen dan het Woord en het Woord alleen j dat ik niets anders heb willen weten dan één weg tot zaligheid, één Heer en één Heiland; dat ik niets anders begeerd heb dan de bekeering en het heil uwer zielen, dan de uitbreiding van Gods Koningrijk en de verheerlijking van Zijnen Naam onder ulieden. M. T.! verdraagt mij voor een oogenblik, zoo ik in mijne dwaasheid roem. Vijftien jaren zijn voorbijgegaan sedert ik voor hét eerst den Hollandschen bodem betrad; en toen ik hier kwam, heb ik ten aller aanhoore dadelijk gezegd: Wij zoeken niet ons zei ven noch het uwe, wij begeeren geene leden voor de Vrije Schotsche Kerk, wij wenschen geene gemeente te stichten, maar wij wenschen, voor zoover God ons gaven en krachten schenkt, zielen te redden uit het verderf, zielen in zonde en ongeregtigheid verzonken te wijzen op het Lam, dat de zonden der wereld wegneemt, en slechts steenen te hebben om ze tot levende steenen van den tempel Gods te maken. Men heeft ons niet geloofd, men heeft ons met Wantrouwen gadegeslagen, en heeft steeds gedacht dat er iets achter schuilde. En heden avond mag ik wel, God mij getuigenis gevende, u zeggen, wat ik reeds voor 15 jaren gezegd heb: Wij hebben niets verlangd dan de bekeering en de zaligheid uwer zielen, wij hebben de door ons gedoopten vrij gelaten om zich bij de Kerk te voegên,