VLUGTIGE BEDENKINGEN, ONTSTAAN BIJ HET LEZEN VAN DRIE, VOOR DE ZEVEN HAAGSCHE HEEREN ZEER BELEEDIGENDE EN VOOR ALLE REGTZINNIGE GEREFORMEERDEN IN ONS VADERLAND GRIEVENDE ARTIKELS, GEPLAATST IN DE PROVINCIALE FRIESCHE COURANT vak 1843, N08. 9, 12 ek 16; DOOR Ét EEN VOORSTANDER OER ZUIVERE GEREFORMEERDE LEER. Prijs 25 Cents. VLUGTIGE BEDENKINGEN, ONTSTAAN BIJ HET LEZEN VAN DRIE, VOOR DE ZEVEN HAAGSCHE HEEREN ZEER BELEEDIGENDE EN VOOR ALLE REGTZINNIGE GEREFORMEERDEN IN ONS VADERLAND GRIEVENDE ARTIKELS, GEPLAATST IR DE PROVINCIALE FRIESCHE COURANT van 1843, N°\ 9, 12 16; DOOR EEN VOORSTANDER DER ZUIVERE GEREFORMEERDE LEER. T« AMSTERDAM, bij G. VAN PEURSEM. 1843. Antwoord den zot naar zijne dwaasheid: opdat gij ook hem niet gelijk en wordet. , Antwoord den zot naar'zijne' dwaasheid: opdat hij in zijne oogen niet wijs en zij. Spreuken 26: 4, 5. BEDENKINGEN, ONTSTAAN BIJ DE LEZING VAN EENIGE BERISPENDE ARTIKELS, INDE PROVINCIALE FRIESCHE COURANT VAN 1843, N™. 9, 12 es 16. De hooge waarde, welko ik, uit overtuiging, hecht aan onze regtzinnige Gereformeerde leer, zoo als deze]» ve, op Bijbelsche gronden , naar onze kerkeörde in de jaren 1648 en 1619, is vastgesteld, en de ongeveinsde achting, welke ik heb voor alle opregte voorstanders dier leer, hebben mij bewogen eenige bedenkingen in het midden te brengen tegen genoemde artikels, waarbij én deze leer én hare voorstanders schamper en verachtelijk worden aangevallen. En alzoo de tegenwoordige geest des tijds medebrengt, dat geene redactie van eenig nieuwsblad regtzinnig Gereformeerde bedenkingen in hare kolommen opneemt, heb ik mijne toevlngt genomen tot de drukpers zelve, ten einde deze mijne bedenkingen , door dit blaadje, wereldkundig te maken; uit liefde tot de waarheid, welke ten leven leidt, en tot vertroosting en bemoediging van allen, die de voor» treffelijke leer onzer nimmer volprezene voorvaderen van harte omhelzen en naleven. De aanhef van het eerste artikel luidt aldus: »Alle A 2 weldenkende Protestanten, die zich sedert eenige jaren verheugden in de toeneming van eene meer verlichte Godsdienst-kennis, hebben zeker de Theologische Hoogleeraren aan de Groninger Hoogeschool, en inzonderheid de Schrijvers van het beroemde Tijdschrift Waarheid in Liefde, groote achting toegedragen voor de verstandige en Christelijke wijze, waarop zij zoowel de Godgeleerde wetenschap, als het geestelijk leven bevorderd hebben." Ik merk hierop aan, dat alle weldenkende Gereformeerden , in ons Vaderland , die niet in naam , maar waarlijk Gereformeerd zijn, zich sedert eenige jaren diep bedroeven over de toeneming van eene Godsdienst-kennis , die alle oude palen verzet, en de zoo duur, ten koste van goed en bloed onzer voorvaderen, gekochte voorregten, verachtelijk over het hoofd ziet; eene kennis, eene verlichting, die, onder den schijn van Liefde in Waarheid, den eenigen Zoon van God, den eenigen Zaligmaker, tot een mensch verlaagt, en die de zaligmakende kracht, welke het opofferend lijden van jezus Christus den doemwaardigen zondaar aanbiedt, als het eenigste middel om geregtvaardigd te worden bij den vlekkeloos heiligen Heer van hemel en aarde, ontzenuwt en wegredeneert ; eene kennis en verlichting, die den zwakken, tot zondigen geneigden mensch, den zwakken en broozen staf van goede werken en eigene geregtigheid in handen geeft, en hem alzoo een gesuikerd vergift toedient, dat niet anders dan wrange vruchten kan dragen en een eeuwig naberouw na zich slepen. Men roemt hier de wijze , waarop de Schrijvers van nel iijuscnnii rr aarneiu %n juie/ae ue uougeieerue wetenschap en het geestelijk leven bevorderd hebben. Zonder opzettelijk stil te staan bij de waarheid, die door de ondervinding bevestigd is, dat alle geleerdheid jnist geene deugd is, merken wij hier aan, dat alle geestelijk leven, hetwelk do6r eene leer bevorderd wordt, kenbaar moet zijn aan de vruchten van geloof en liefde. Wel nu, waar vindt men het geestelijk leven onder de vereerders en navolgers van genoemde Schrijvers? Zoeken zij eerst en vóór alles in dit leven het Koningrijk der Hemelen? en betoonen zij zoo doende, dat zij gelooven , dat hun alsdan al het andere zal geworden? Yindt men onder de navolgers van deze vrijzinnige en liberale Leeraars , die zelfverloochening, dien roem in Gods vrije genade, dat besef van diepe ellende en doemwaardigheid van den natuurlijken mensch, waardoor God alles en de mensch niets wordt? Wij en alle weldenkende Gereformeerden in ons Vaderland bedroeven ons , dat men alle deze vragen ontkennend moet beantwoorden. Het liberalismus, dat zoo zeer door de Groninger Hoogleeraars met hunne leer en werken voorgestaan en aangekweekt wordt, zoekt zich niet alleen vrij te maken van alle banden , oorspronkelijk door de Hervormde Kerk in ons Vaderland gelegd; maar het poogt ook dat geestelijk leven te keer te gaan, hetwelk bestaat in eene boetvaardige, berouwhebbende vernedering voor God, als het gevolg eener krachtdadige bekeering door Gods genade, zich vertoonende in eene stille, onderwerpelijke gestalte en in eene liefde, niet tot de wereld en hare begeerlijkheden en vermaken, maar in de liefde Gods. Het liberalismus verwart het burgerlijk leven met het opregt Christelijk leven; en dit liberalismus mogen de navolgers van arminiüs, socinüs, pelagius en andere dwaalleeraars aankleven, znlks betaamt geenszins aan mannen, die een hoogleeraarstoel bij de Hervormde Kerk onder ons bekleeden. Volgen zij deze dwalingen, dan zouden zij nog eenige blijken van een eerlijk hart geven, wanneer zij met dezen hunnen dwaalzin het Hervormd Genootschap verlieten en zich aan het hoofd van een Genootschap plaatsten, welks leden enkel en geheel uit aanhangers van die dwalingen bestond; maar nu zij bij deze Hervormde Kerk blijven, zich daardoor laten, betalen, de Hervormde Kerk in ons Vaderland, welke» alle deze dwalingen, alle vrijainnigheid uit hare leer • uitsluit en te keer gaat, zoo als deze leer vervat is in de Formulieren van Eenheid, in den Heidelbergschen . Catechismus, enz., nu zijn en handelen zij niet rond en eerlijk, maar moeten gehouden worden voor vossen in den Wijngaard des Heeren, die denzelven met alle hunne listige handelingen niet doen bloeijen, maar onder de hand in den grond verwoesten. Het artikel vervolgt: »maar met bedroeving heeft men ook opgemerkt, hoe eene dweepende factie, en inzonderheid de zeven Haagsche Heeren, die geen vooruitgang, maar teruggang, die geen licht, maar middeleeuwsche duisternis en bijgeloof prediken," enz. Wij en allen, wien het niet om eene verbasterde, maar om de zuivere, regtzinnige Gereformeerde leer te doen is, verblijden ons, dat er zulk eene factie nog in ons Vaderland bestaat, welke hier met versmadende reden wordt aangehaald. Maar wat i» deze factie? en wie zijn deze zeven Haagsche Heeren, waarvan \\Uf melding gemaakt wordt, en welke men hier ten toon zoekt te stellen? Deze factie is niet anders dan een getal van duizende*. en: dnizende Gereformeerde ledematen in ons Vaderland , die, uit overtuiging van de waarheid der zaak, de nalatenschap hunner Godvruchtige voorvaderen in eere en «egening houden; die het voor onverantwoordelijk houden, dat men derzelver Avijze, op Gods onfeilbaar Woord gegronde leeringen en inzettingen, bij welke duizenden rust voor hunne zielen gevonden hebben en nog vinden, zoude verachten en met voeten treden. Het zijn regtzinnige Gereformeerde Christenen, dié; Gode geven willen wat Godes en den Keizer wrat des Keizers is, maar die ook willen behouden, wat zij hebben, en zich hunne duurgekochte voorregten niet door list en bedrog laten ontnemen. Zijn zjj daarom verachtelijk? — Zij zijn geene voorstanders van teruggang, middeleeuwsche duisternis en bijgeloof, evenmin als hunne Dordsche vaderen, die zich daarvan, door hunne handelingen, allezins vrijpleitten; neen: zij zijn voorstanders , opregte aanklevers, onder opzien tot God en in afhankelijkheid van Hem als hunnen Hemelschen Vader in jezus christtjs, van de leer, om bij geloof, deugd, kennis, matigheid , enz. te voegen. Zij gelooven, dat jezus Christus nu en in eeuwigheid" dezelfde is ; dat hetgeen voor duizend jaren waarheid was, nog waarheid is; want de -zuivere waarheid op Gods Woord gegrond , kan en zal nimmer veranderen. En nu, de zeven Haagsche Heeren, met name n. van hogendorp, m. b. h. w. gevers , a. capadose , g. groen •van prinsterer , p. j. elout, j. a. singendonck en c. m. / van der kemp: — deze zijn mannen, wachters op Sions muren, die, uit zuivere liefde tot de waarheid, hunne krachten, onder Gods zegen, hebben aangewend en nog aanwenden, om de regtzinnige Hervormde leer te ver* dedigen, de voorregten van de Hervormde Kerk in ons Taderland te handhaven en de listen en lagen van het liberalismus te verijdelen; — mannen te goeder naam en faam, en die in dit opzigt wel tegen de Groninger Hoogleeraren kunnen overgesteld worden. Het artikel zegt vervolgens: »Nadat hunne openlijke aanklagte in het befaamde Adres hen niet gebaat heeft, zijn zij in het geheim voortgegaan om middelen te beramen ter bereiking van hun doel. En een dier middelen — is geen ander dan de schaamtelooze eisch tot afzetting van de drie Theologische Hoogleeraren aan de Hoogeschool te Groningen!" — Deze Hoogleeraren zijn: hofstede de groot, pareau en huurling. Het is bekend, dat er reeds tweemalen, laatstelijk verleden jaar, een bescheiden Adres door duizende Gereformeerde ledematen aan de Haagsche Synode is ingediend. Het is niet noodig, te dezer plaatse den inhoud en het doel dezer Adressen aan te halen ; alleenlijk merken wij aan , dat geen onbevooroordeeld regter dezelve met den naam van befaamd zal doopen, voor zoo verre zulks gedaan wordt om ze verachtelijk tc maken. Aan het hoofd dezer Adressen stonden de gezegde zeven Haagsche Heeren, die ook een afzonderlijk Adres hebben ingediend, waarop bij dit artikel bijzonder gedoeld wordt. Bekend is het, dat deze Adressen door de Synode van de hand zijn gewezen; zoodat de welmeenende pogingen, welke deze regtzin- nige Gereformeerden openlijk en rond hebben aangewend ter verkrijging van regt, vruchteloos zijn afgeloopen. Wij verheugen ons, dat onze regtzinnigen hierdoor niet verflaauwen noch den moed laten zinken, maar én in het eens begonnen goede werk volharden én daartoe den eisch hebben ingesteld, om zulke Hoogleeraars, die met der daad toonen, vjjanden van de zuivere Gereformeerde leer te zijn, van hunne ambten te ontzetten. Niet dat wij, uit haat, nijd of vijandschap, onze naasten in het ongeluk zouden willen gestort zien: neen, maar wij oordeelen, dat, wanneer wij van onzen kant vooraf alle redelijke middelen aanwenden , om onze partij tot schikking en vereffening van zaken te bewegen, en zij alle billijke en liefderijke pogingen hooghartig in den wind slaat, dat de regtvaardigheid der zaak alsdan, volgens Goddelijke en burgerlijke wetten, medebrengt, om strengere maatregelen te nemen. Eene werkelijke afzetting toch van Hoogleeraars bij het Gereformeerd Genootschap, als de hier bedoelde Hoogleeraars, op gegronde klagten van Gereformeerde ledematen (als de Gereformeerde Kerk uitmakende,) kan men niet wel houden voor eene vijandige daad der klagers, maar voor een gevolg der dwaalbegrippen , welke deze iHoogleeraars omhelsden en verspreidden. Het overige van het artikel, veelal in wenschen en uitroepingen beslaande , achten wij der mededeeling niet noodig. Het riekt naar den mutsaard en brengt de inquisitie weder voor den geest. Doch er is nog eene uitdrukking in hetzelve, die aandacht verdient, deze namelijk: »W{jshebben geen eerlijken vijand voor." Hier worden de regtzinnige Gereformeerden in ons Vader- A 5 land , die in Adressen als anderzins openlijk voor den dag durfden komen, voor niet eerlijk, niet mét open vizier voorgesteld. — Dit is eene ongegronde aanmerking, eene schandelijke leugen. —Trouwens, waar datlèn "Bprekén, zijn woorden overbodig. De voorstanders van de zuivere Gereformeerde leer zoeken, niet in het geheim, door omkooping en andere af te keurene middelen , hun regt, maar openlijk, bij de daartde, zoo zij vermeenen, bevoegde autoriteiten, te doen gelden, De Adressen zijn openlijk ingezonden; en heeft men aan Koning of Ministers geklaagd? Zulks is ook geen geheim middel, want anders kon daarvan, in publieke dagbladen, geen berigt gegeven worden. En hiermede stappen wij af van deze, zoo veel gerucht makende, en der zuivere Gereformeerde leer, dat dierbaar kleinood, vijandige Advertentie in de Provinciale Friesche Courant, met ootmoedige bede aan den Drieëenigen God, dat het Hem moge behagen, om de Hooge Regering des Lands te nijgen tot regt en geregtigheid, opdat zij , in hare betrekking, de verdrukte leer onzer voorvaderen, de regtzinnige Gereformeerde leer , in bescherming moge nemen en ^tëjsheid ontvangen, om de listige bedoelingen van het liberalismus te doorgronden en nog tijdig te verijdelen ; dat zij , indachtig aan de tijden, de tijden der 17" eeuw, wanneer Regering en onderdaan, in het algemeen, de zuivere- Gereformeerde leer omhelsden, als eene eerste behoefte voor overheid en volk, toen ons Vaderland onder de overige Staten van Europa een bewonderingwekkend voorbeeld was van Godsdienstigen bloei en daaruit voortvloeijende tijdelijke welvaart, moge opgewekt worden, om zulke harer onderdanen in hare bescherming te nemen en. hun regt te laten wedervaren, die geene beroeringen in den Staat willen brengen, maar die dezelfde gezegende leer uit vroegere tijden, welke thans zoo hemeltergend verguisd wordt, weder trachten te herstellen, tot heil der verdrukte Kerk en ;van het zinkend Vaderland beide. Vorsten en Overheden kunnen geene te groote zorg hebben, kunnen nimmer te waakzaam zijn tegen Gods* dienstige tweespalt. Zulks blijkt, onder anderen uit de gevoelens van constantijn den Groote en van den geleerden videlids, alsmede uit het gedrag van jerobeah. Zie hieromtrent Aanmerking 2 van het werkje, getiteld: Protest tegen onwettige overheerschende magt enz., bladz. 42; uitgegeven bij g. van pbürsem te Amsterdam , in 1842. — Welke aanmerking dus luidt: Keizer constantijn de Groote zegt: »dat twist en tweespalt in de Kerk een zwaarder en grooter kwaad is, dan alle andere ellenden en alle oorlogen, die van buiten komen." — Uit dien hoofde verbood hij, om de boeken van arius en deszelfs aanhang te lezen. ... Toen jerobeam de ware Godsdienst verzaakte, en de afgoden en menschehjke vonden huldigde, legde hij den grond tot vernieling van zijn koningrijk. De geleerde videlids zegt: »Wanneer eene vreemde leer zich opdoet in Gods Gemeente, dan ontstaan daaruit gemeenlijk drie kwaden: 1*. de vrede wordt verbroken , en de twist neemt diens plaats in; 2°. de ware Godsdienst wordt door ongeloovigen bespot, en lijdt groote afbreuk; en 3°. bezoekt God alsdan Kerk en Land met zijne oordeelen. — Kerk en Land staan in zulk eene naauwe betrekking, dat de eene treurt en kwijnt om de andere." En nn nog een woord! tot u, kinderen Gods, in het algemeen, zoowel hoog als laag van rang, zoowel Leeraars als leden! Het ié tijd , om te ontwaken; de nood i#wihgend en het land is wit om gebraakt te worden. Wendt u dan, in de eerste plaats, in uwe binnenkameren tot God, den Alziende en Afaiagtige, met uwe smeekingen en gebeden; Hij , de Alwetende, hoort en verhoort het gebed des regt vaardigen. Bij Hem is niets onmogelijk; Hïj kan en wil helpen ; Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Maar er is, in de tweede plaats, meer te doen, dan enkel bidden. Men moet waken en strijden. Plaatst u dan manmoedig onder de banieren van uwen Koning jezus , en trekt wel gewapend op, als geoefenden in den 'strijd, tegen de vrijzinnigen, die Kerk en Land bederven. Gij wordt opgeroepen tot den strijd'; zijt gij echter doof vöor den wapenkreet, zoekt gij u te verschuilen achter de onmagt — ach f dat God dan de trage banden en de slappe knieën in u oprigte! Anders doet gij ■ :Wè1, als dooven voor de roepstem, u onder de tegenpartijders te rangschikken: want die niet met ons is, die is tegen ons, en diè*lfiët vergadert, die vèrströdft. God verhoede zulks echter genadiglijk, en Hij geve aan alle regtzinnige Gereformeerden in ons Yaderland, in deze tijden van gevaar, een open oor en hart voor de -IHédrukkelijke vermaning van paulus , den Apostel des Heeren (Efez. VI: 10 enz.): Poorderï', mijne broêd&fiit tpordt krachtig in den Heere en in dé sterkte1 zijher magt. Doet aan de geheele wapenrusting Gods, opdat gij kunt stamt tegen de listige omleidingen des duivels. Want loij hebben den- strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden. tégen de maglen, tegen de geweldhebbers dér wereld, der duisternis- dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Daarom neemt aan de geheele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den booten dag, en alles verrigt hèbbendu, staande blijven. Staat dan, uwe lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende de borstwapenen der gerogtigheid. En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid des Evangeliums des vredes. Bovenal aangenomen hebbende hét' schild des geloofs, met welken gij allé de' vurige pijlen des boozen zult kunneh Uttblusschen. En neemt den helm der zaligheid en het zwaard des gèestes, hetwelk is Gods Woord. Met alle biddinge eh smeekinge, biddende tot allen tyd in den geest, en tot hetzelve wakende mét alle gedurigheid en smëekinge voor alle de heiligen. VERVOLG. Nadat ik reeds de bovenstaande vlugtige bedenkingen gerangschikt en voor de drukpers in gereedheid gebragt had, kwam mij het tweede nommer van de Provinciale Friesche Courant in handen. Hierin vond ik op nieuw een artikel opgenomen, ten doel hebbende, om de drie Groninger Professoren te verheffen, en de Adressanten in een hatelijk daglicht te stellen. En hoewel ik het overbodig acht, na hetgeen ik gezegd heb van het artikel uit N°. 9, het artikel in N°. 12 voormeld breedvoerig te wederleggen, vind ik het nogtans niet ongepast, op eenige van deszelfs punten de aandacht mijner regtzinnige lezers beknoptelijk te vestigen. De aanhef van dit artikel uit N°. 12 is: »dat men met veel genoegen en belangstelling gelezen heeft zekere Plegtige verklaring, afgelegd door een aantal leden der Hervormde Gemeente te Groningen, tot beantwoording van het geschrift, getiteld: Aan de Hervormde Gemeente, in Nederland.,'* Deze verklaring, die moest dienen, om de wereld te bewijzen, dat de drie Groninger Professoren geene vossen in des Heeren wijngaard, maar getrouwe dienstknechten zijn van het Hervormd Kerkgenootschap, en welke verklaring door 334 ledematen van Groningen onderteekend is, bewijst geenszins, dat genoemde Professoren gelijk, en dat de Adressanten ongelijk hebben. Neen; deze is, naar ons gevoelen, slechts een bewijs, dat een getal van 334 ledematen der Groninger Gemeente met de Professoren dwaalt. Er zijn bij deze Gemeente misschien driemaal 334, welke deze verklaring niet hebben willen onderteekenen, zoodat, indien het bij het gevoelen van regtzinnig of onregtzinnig Gereformeerd op veelheid van stemmen of onderteekeningeu aankomt, deze verklaring er, van die zijde beschouwd, al vrij mager uitziet. Driehonderd vierendertig is toch voor eene Gemeente als Groningen een gering getal, en kan niet pleiten, bij een onbevooroordeeld beschouwen, voor het belangrijke dier plegtige verklaring, even min als de betuiging in het artikel: »dat daaronder de aan%ienlijkste mannen gevonden worden." Wij behoeven elkander geen zand in de oogen te strooijen, of elkander door scbljnschoone zaken te verblinden. Wij spreken ronduit en beroepen ons op de bestaande ondervinding ; en deze zegt ons , dat, door alle tijden heen, de aanzienlijken en de rijken jnist niet de beste Christenen geweest zijn. Dit is waarheid, en zal wel waarheid blijven, zoo lang onder de volken der aarde de banier wappert van dien koning JEZi s, die, in eenen stal geboren en in nederigheid opgevoed zijnde, zelf betuigde: »Dat zijn rijk niet van deze wereld was," en »dat het den rijken moegelijk zou zijn, om in te gaan." Het artikel scheldt de Adressanten uit voor vdweepers, die voor geene rede noch overtuiging vatbaar zijn.' Dit is geene aanmerking waardig. De Adressanten zijn uit overtuiging, houw en getrouw (an de zuivere Gereformeerde leer, en laten zich daarvan niet afbrengen door schijnschoone redenen van het liberalismus. Partij beweert verder, dat de Dordsche Synode van 1618 eene bijeenkomst geweest is van rampzalige gevolgen. Dit kan alleen gezegd worden door partijdige, vooringenomene beoordeelaars. Dit oordeel is leugenachtig. De Dordsche Vaderen waren geleerde, Godvruchtige, belangstellende 'mannen in de'zuivere waarheid. Hunne bedoeling was geene rampen der Kerk, maar opbouw en stichting. Het is niet aan hen, maar eenig en alleen aan de vrijzinnige dwaalgeesten, die van tijd tot tijd onder de Hervormden zijn opgestaan, te wijten, dat er rampzalige twisten en scheuringen bij de Gereformeerde Kerk in Nederland plaats gegrepen hebben. Hét doel der Dordsche Synode was geene scheuring, maar eensgezindheid, geene rampen, maar het heil der Kerk, — en sedert het bestaan dier Synode, dat is sedert 225 jaren, hebben tienduizende en tienduizende Gereformeerden in ons Vaderland bij de Dordsche leer hun troost in leren en sterren gevonden. Een ondankbaar nageslacht kan alleen zoo spreken, als hier dit artikel spreekt; een leugengeest, onbeschaamde leugengeest en drieste domheid durft staande houden, dat de Adressanten, en met hen alle regtzinnige Gereformeerden, het gezag van de Formulieren boren het gezag van den Bijbel stellen. De Bijbel is het eenige fondament, waaruit de Formulieren ontleend zijn tot een rigtsnoer voor heji, die den naam van Gereformeerd aannemen. Zoolang elk Gereformeerde dezen op den Bijbel gegronden leiddraad in eere houdt en eerbiedigt, zal er rust cn vrede bij de Gereformeerde Kerk heerschen, terwijl in het omgekeerd geval verderfelijke onrnst en ondermijnende tweespalt zal plaats grijpen, gelijk thans, helaas! in ons Vaderland het geval is. Het artikel tracht verder het gedrag der van de Gereformeerde leer afwijkende Groninger Hoogleeraren te verdedigen door;ee)i argument, dat, op de keperc4>$schouwd, vrij mank gaat. Het beschouwt de Hoogleeraren , als in hunne betrekkingen aangesteld door den Koning. Is dit een bewijs, dat zij Zuiver Gereformeerde Professoren zijn ? Geenszins. Zij zijn bij hunne aanstelling niet door of van wege Zijne Majesteit getoetst, maar zeker, op voordragt van derden, door Z. M. benoemd. Trouwens de Staat, die van de Kerk gescheiden, is, is ook niet geroepen om de gevoelens der gees- telgken te examineren. Hij zorgt voor de inkomsten der geestelijken en in zoo verre matigt hij zich gezag aan bij de huishoudelijke inrigting van het Gereformeerd Genootschap. De Begering, die traktementen verleent, wil erkend wezen bij de benoeming van hen, die deze traktementen genieten. Dit is billijk. Met de gevoelens der geestelijken bemoeit zij zich dan alleen-, wanneer dezelve nadeelig voor den Staat worden. Niet de Koning, qua Koning, is de bevoegde regter in dit verschil tusschen Professoren en Adressanten: neen, de ledematen, waaruit bij ons, het Gereformeerd Genootschap bestaat. Het gedrag der Adressanten is dus geene majesteitschennis. Die zulks beweert, redeneert valsch, en tracht ons iets op de mouw te spelden. Even kreupel is ook het volgend argument van dit artikel, wanneer het zegt, dat niet de Groninger Hoogleeraren , maar de Adressanten van de Hervormde Kerk zijn afgeweken. Hier schermt men met de Synode van 1816. Dit was een goed zwaard, wanneer namelijk alle Gereformeerden in Nederland de genomene besluiten en de organisatie voor wettig hadden aangenomen. Zulks is echter het geval niet. De geestelijkheid alleen, en niet de Gereformeerde ledematen in ons Vaderland , die toch eigenlijk het Gereformeerd Genootschap uitmaken, heeft deze Synode ontworpen, en de daaruit voortgevloeide bepalingen in de Gereformeerde Keek gebragt. Deze bepalingen zijn dus niet fundamenteel , ook niet verbindend. Die bij de oude regtzinnige leer blijft volharden, behoort tot de Hervormde Kerk, maar niet zij, die door nieuwigheden de zuivere leer, vervat in de Formulieren van Éénheid, gegrond op den Bij- B bel, ondermijnen, gelijk zulks de Haagsche Synode gedaan heeft. Aanmerking 1. Met een enkel woord wil ik nog terug komen op het eerste, der bovengemelde argumenten uit het artikel, waarbij men zich op den Koning beroept; 1 Gesteld eens, dat de onschendbaarheid des Konings hier ten waarborg zou kunnen dienen', tot staving der regtzinnige gevoelens van de door hem benoemde Hoogleeraren , zoo doet zulks in het onderhavige geval niets af. Ten hoogste is het een bewijs, dat de Koning verkeerd onderrigt geweest is omtrent de Godsdienstige begrippen , welke deze drie Hoogleeraren koestwen. Zij werden, bij de benoeming, aan hem voorgesteld, als Gereformeerde Hoogleeraren, en als zoodanig door hem benoemd. Maar wat houdt de Koning voor Gereformeerd^ — Deze vraag kunnen wij niet beter beantwoorden, dan met hetgeen men vindt in Z. M. Besluit van den 7 Julij 1836, welk besluit genomen werd, ten gevolge van a. brummelkamp c. s. , afgescheidenen, die een Adres aan den Koning hadden ingediend. In dit besluit leest men woordelijk: »Dat voorts de Adressanten , hoezeer zij door het overleggen van dezelfde Formulieren, als bij het door ons erkende Nederlandsche Hervormde of Gereformeerde Kerkgenootschap in gebruik zijn, genoegzaam doen blijken, dat tusschen hunne leerstellingen, op zich zelve genomen, en die, wélke in het genoemde Kerkgenootschap worden beleden, geen onderscheid bestaat ," enz. Hier erkent de Koning, dat de Formulieren, bij de afgescheidenen in gebruik, dezelfde zijn, als die der Gereformeerden. De afgescheidenen zijn voorstanders van de onde regtzinnige leer, en dit is derhalve ook, naar de \ bedoeling van den Koning, de leer der Gereformeerden. Hieruit volgt, dat de Koning, met Hoogleeraren te benoemen bij het Gereformeerd Genootschap, zulke mannen, en alleen dezulken bedoelt, die regtzinnig Gereformeerd, maar niet Remonstrantsch, Sociniaansch en wat dies meer is, zijn. Aanmerking 2. Opzettelijk moet ik hier nog, met een enkel woord, terug komen op dien volzin van het artikel, waarin de zeven Haagsche Heeren dtoeepers genoemd worden. — Niet deze, of de duizende medeAdressanten of Gereformeerden, die eene leer belijden, zoo als van wege den Drieëenigen God in het Oude en Nieuwe Testament, door de Profeten, door jezds en zijne Apostelen, ter zaligheid geleerd wordt, zijn dweepers; maar zij, die den Drieëenigen God anders willen hebben, dan Hij zich in zijn, Woord geopenbaard heeft. De drie Groninger Hoogleeraren dweepen, met hunne vrijzinnige begrippen, en uit hunne School overstroomt een aantal jonge dweepers het land. — Mogt het Gode behagen, hunnen verderen loop te stuiten, en ons Gereformeerd Genootschap voor verdere ontaarding en algêheelen ondergang te behoeden, en elk, die den naam van Gereformeerd aanneemt, tot de zuivere, xegtzinnige leer onzer Vaderen terug te brengen! — Daartoe geve Hij zijnen zegen! SLOT. Ten slotte wil ik hier nog, kortelijk, bijvoegen mijne gedachten over een breedvoerig stuk, in het 16° Nummer van' gemelde Courant van dezen Jaargang voorkomende , welk stuk denzelfden geest ademt, en hetzelfde doel heeft, als de voorgaande beide artikels, en dat door de onderteekening, de enkele letters Dr... ,p, en de bekentenis van den inzender, een Godgeleerde te zijn, aanleiding geeft tot de gissing, dat hetzelve is voortgevloeid uit de pen van den Wei-Eerwaarden Heer van der zwaag , te Dronrijp. Zijn-Eerwaarde noemt zich zeiven een gematigd Godgeleerde ; en evenwel is het, bij eene naauwkeurige lezing van zijn stuk, duidelijk kenbaar, voor allen, die de zuivere waarheid liefhebben, en den ellendigen toestand van de Gereformeerde Kerk en het Yaderland beiden kennen, en de herstelling daarvan hartelijk wenschen, dat Zijn-Eerws. betoog bezield is met eenen geest, geheel in strijd met de hooge belangen van Kerk en Vaderland. — In plaats van de zeven Haagsche Heeren, Godvruchtige, aan hunne belijdenis van de Gereformeerde leer getrouwe mannen, en het wezenlijke belang van Kerk en Yaderland voorstaande met moed en ijver, om hunne goede pogingen, geliefde broeders in den Heere te noemen, hen om hunne onbaatzuchtige en volhardende bemoeiingen te prijzen en aan te bevelen — bemoeijingen , welke zij aanwenden, ten spijt van duivel en vleesch, om de leer der vrije genade, die zoo onbeschaamd wordt aangerand, op te benren, en onder opzien tot God weder in ons Yaderland te doen herleven; de leer der vrije genade, welke, en welke ook alleen de zuivere Gereformeerde leer is, gegrond op het onveranderlijk Woord van God, zoo als de Profeten, jezus en zijne Apostelen het ons prediken, zonder daar iets bij, of af te doen: — in plaats van dit, waartoe Z. Eerw. ten duurste verpligt was, omdat hij een Gereformeerd Godgeleerde is, die hoogstwaarschijnlijk daarvoor zijn loon trekt, en waartoe de Formulieren van Eenheid door deze Gereformeerde Kerk in ons Yaderland aangenomen, hem ten strengste verbinden, luidens artikel 7 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis , zocht hij op eene subtile, listige wijze, het gedrag dezer zeven Heeren in een afzigtelijk licht te plaatsen, en daarentegen de partij , de Groninger Hoogleeraren te verheffen, aan te prijzen en in het gelijk te stellen met allen, die hunne dwaalbegrippen, aankleven. — Neen dit is niet. naar zijne roeping gehandeld ; wie Gereformeerd is, moet zulks niet in naam, maar met de daad zijn, gelijk de zeven Heeren, met de duizende en tienduizende regtzinnigen in ons Yaderland. Deze , maar niet Z. Eerw. en gelijkdenkenden , handelen naar de leer van jezus christcs, den hoeksteen des Gebouws. Deze, de zeven Haagsche Heeren en hunne vrienden, eischen — en dit mogen , ja moeten zij doen — dat er op Hoogescholen of kansels bij de Gereformeerde Kerk in ons Yaderland, geene andere leer geleerd en verkondigd wordt, dan de genoemde zuiver Gereformeerde vrije-genadeleer, gegrond op Gods Woord. Al wat met dit onfeilbaar rigtsnoer niet overeenkomt, verwerpen zij, uit grond van hun hart, overeenkomstig hetgeen de Apostelen' geleerd hebben, wanneer zij zeggen : Beproeft de geesten of zij uit God zijn, en zoo iemand tot u komt en deze leer- niet medebrengt, ontvangt hem in uw huis niet." Nog wordt ons toegeroepen': ontvangt, Nederlanders! geene dwaalleeraars op Hoogescholen of in het huis des Heeren, hoe schoonschijnend en in welk een schapenvacht ook gewikkeld, zij u naderen, — weêrstaat hen, ijvert tegen hen, tijdelijk en ontijdelijk, en brengt hunne schadelijke en verderfelijke ketterijen aan het licht! — Eere zij , niet zich gematigd noemende Godgeleerden, die de Verguizing der regtzinnige leer in ons Yaderland koelbloedig, als Laodiceërs aanzien, of wel listiglijk helpen en bevorderen; neen: eere zij, en Gods genadige zegen schrage, mannen als de zeven Haagsche Heeren 1 Zij weten en beseffen te wel, dat, wanneer men met zachte middelen, het belang van ons zinkend hervormd Kerkgenootschap wil behartigen, zulks niets -zal baten, maar eindelijk, tenzij God het verhoede, onmisbaar uitloopen op de afschaffing, zoowel aan de Hoogescholen als in de Gereformeerde Kerken onzes Yaderlands, van alles, wat zuiver regtzinnig, Gereformeerd en gegrond is op het Woord van den Drieëenigen God. — Zachte heelmeesters zouden hier stellig de wonden verergeren, daarom aarzelen de Haagsche Heeren niet, openlijk en rondborstig, als mannen, die waarlijk den Heere vreezen, maar zich door geene menschenvrees laten besturen, noch misleiden, de kwaal in hare hartader aan te tasten, en po- gingen aan te wenden, om Hoogeschool en kansel , en in het algemeen ons tegenwoordig, jammerlijk verminkt Gereformeerd Kerkgenootschap, van leden te zuiveren , welke onherstelbaar zijn, en, wanneer men ze liet blijven, ten langen laatste het gansche ligchaam zouden aansteken en vernielen. Z. Eerw. geeft niet onduidelijk te kennen, dat de handelwijze der zeven Haagsche Heeren, zijns bedunkens, partyschap moet te weeg brengen. — Doch, moet en mag men dan, als men de waarheid liefheeft, zich laten afschrikken bij eene goede zaak door het misnoegen van hen, "die deze goede zaak bedektelijk en openlijk toonen te haten? — Zeker neen! Getuige de groote Hervormers der Kerk. De Hervormers bekreunden zich niet aan en lieten zich niet afschrikken door de partijschap, welke hunne onderneming natuurlijk ten gevolge moest hebben. Zij handelden naar hun licht, geweten en hunne roeping, om Pauselijke dwaalbegrippen in hunnen verderen loop te stuiten, en het zuivere licht des Evangelies te verspreiden in die dagen. Zij sloegen den regten weg in, welke door den Almagtige is gezegend geworden. En zulks mag men ook met regt van de meergemelde zeven Haagsche Heeren zeggen. Vijanden van regtzinnigheid mogen hunne handelwijze veroordeelen en partijzuchtig noemen; dit is eigenaardig: de duisternis haat de werken des lichts; —- wij, en alle ware Gereformeerden, achten ons verpligt aan hen voor hun manmoedig strijden, en bidden God ootmoedig, dat Hij hun, in hun hoogst ge"igtig .werk, ondersteune en bemoedige, en dat zij vol- harden mogen, totdat de thans heerschende schepter ran vrijzinnigheid en losbandigheid in onze Vaderland sche Kerk en Staat verbrijzeld zij, en de leer van vrije genade, over de zoo veel veld winnende leer van eigene geregtigheid zegeprale! Mede. te bekomen te Haarlem, bij J. B. van Loghem; E^len,, J. W. Brouwer; 's Hage, J. van Golverdinge, de Erve Thierrij en Mensing en J. H. Bisschop; Delft, J. de Rooij; Schiedam, Jfyde Munnik; rMaèfisluis, de Wed. G. van der Weidt j Zntphen, W. C. Wansleven; Sneek, F. Holtkamp; Leeuwarden, Burggraaf; Dokkum, Minersma; Harlingen, Houtsma; Arnhem, T. Az. Doijer; Rotterdam, J.van der Vliet, Czn.; Deventer, G. Brouwer; Utrecht, J. Roedemaker; Groningen, O. L. Schildkamp; Zwol, Zwart en C. A. Richter; Middelburg, van Benthem en Jutting; Vlissingen, N. J. Mestdag; Nykerk, /. /. Malga; Doesborgh', A. Mongers en Zoon; Gorinchem, Stokhuizen; Harderwijk, /. Wedding; Gouda, Vogelensank; Alphen, van Werkhoven.