PHILIPS VAN MARNIX VAN S' ALDEGOINDE. FL71T333.Z1T& LEB. ECCFDSEBZ yan lier. EEN GESCHIEDKUNDIG PüNT TOEGELICHT DOOR ANTON BERGMANN STUDENT IN DE REKTEN. TWEEDE DRUK, LIER, / /« «/ Drukkery van E. J. VAN MOL, 's Hertogenhoschstraet. 1 *fl PHILIPS VAN MARNIX W S*. ALDEGOM El GENDOM. PHILIPS VAN MARNIX m Sl. ALDEGOADE. PLUNDERING DER HOOFDKERK T^IT Lias.. ANTON BERGMANNi Student in de Regten. TWEEDE DIIIK. IilEB, DRUKKERY VAN E. J. VAN MOL, S* HERTOGENBOSCHSTRAET. PHILIPS VAN MARNIX VAN S\ ALDEGONDE. FlaTTlTLEBJlfG LSB, EOOFEZEELZ VAN LIER. By bet aenkondigen der werken van Marnix van St. AldegGiidc, is er tegen dien grooten man eene beschuldiging uitgebragt, welke eenen blaem moest werpen op het leven zoo vol vaderlandsliefde en zelfopoffering van den Burgemeester van Antwerpen. Op de aentyging van Van Lom, den geschiedschryver der stad Lier, werd Marnix betigt van op 9iea of 10den April 1580 naer Lier te zyn afgezakt aen het hoofd eener bende soldaten en slecht volk, om aldaer de beelden te komen verbryzelen en de kerk te plunderen. Voor dit feit verdwenen alle verdiensten; men vergat den opsteller van het eedverbond der edelen, den onverzoenbaren vyand van Spaoje, den moedigen verdediger van Antwerpen, om in Marnix niets anders meer dan eenen gemeenen beeldstormer te zien. Wanneer dit punt in de drukpers aengeraekt werd, is een dagblad als verdediger van Marnix opgetreden; doch het heeft de bepleite daedzaek met eene andere verward, en al de dagbladen hebben, ten minste stilzwygend, als eene onwederlegbare waerheid erkend, «dat Marnix de kerk van Lier geplunderd had. » Daerom zal het niemand ongepast voorkomen, zoo wy dit punt een weinig van naderby beschouwen, des te meer daer het met de geschiedenis van Lier in nauwe betrekking staet. Zonder ons met al de uitbreidingen, welke aen de beschuldiging gegeven zyn geweest, bezig te houden, zullen wy ze tot haren eenvoudigsten vorm samentrekken, en ze wedergeven gelyk Van Lom, op wiens gezag zich allen beroepen, ze zelf nederschryft. Zie hier wat men in het vierde hoofdstuk, bladz. 523, van de Beschryving der stad Lier in Brabant door Cl). Van Lom, ontmoet : « Tusschen den 9. en 10. April des jaers 1580, quam » Philips van Marnix, Heer van Sl. Aldegonde, die de nieuwe » religie zeer toegedaen, en een groote Gunsteling der Prince » van Oranje was, binne Lier, vergezelschapt met zeker slegt » volk, en eenige predikanten, die hun gevoegd hebben by de » zoldaten die alhier in bezetting lagen, en hebben op den 10. » April, zynde Zondag, de Kerk van SinteGommar omcingeld, » braken met geweld de Deuren open, pionderde dezelve, en » baelde de Kostlykheyd daeruyt, waer onder veele Juweelen, » zilvere Kandelaers, Ampullen, Wierooks-Vaten, zilvere Re» monstrantien, als mede een zilver Beeld van Sint Gommar, » met twee zilvere Engelen, een zilvere Kas daer zyne Heilige » Overblyfzels in waren rustende, en meer andere kostbare din» gen, die tot verciering van Gods Huys dienden, en haelden » de Beelden en andere Kerkcieraden, die nog van de eerste » verwoesting geborgen waren, uyt de Kerk, en vernielden den » schoonen hoogen Autaer. Zy deeden van de Priesterlyke » Gewaden Kleederen maken, en droegen dezelve spotsgewyze, » deeden de Casubels aen en speelde daer mede de masquera» des; van de Stoolen maekten zy Koussebanden en verbrande » de Beelden. Daer was in deze Kerk eene schoone Schilderye, » verbeeldende het laetste Oordeel, hel welke de Misnoegden » ook wilden verbranden, dog daer wierd hen geraden dat zy » daer op de tien Geboden met Waterverf zouden schilderen, » het gene zy deeden. Men zoude immers zeggen, dat dit woc» dend Grauw, wanneer zy de tien Geboden hier op lazen, ten » minste tot een inkeer zouden gekomen zyn, dewyl zy daer uyt » moesten leeren, dat zy nog rooven nog steelen mogten; maer » hun oogen waren door de roofzugt zoodanig verblind, dat zy » op God nog op zyn Geboden niet en peysden. Zy verbrande » ook, volgens het scbryven van den Baenderheer Jacob le Boy, » het Hoofd van de H. Gommar : Deze Kerkschendery duurde » wel zes dagen. » Zie daer bet punt in al zynen eenvoud. Die aentygingen zyn stellig, en men moet met al de onnauwkeurigheid van Van Lom bekend zyn, om ze in twyfel te durven trekken. Het moet echter zonderling voorkomen aen Marnix een dusdanig feit hooren ten laste leggen, dat noch met zyne betrekking, noch met zyne inborst, noch met zyne anderzins zoo diepe politiek overeenkwam. Sint-Aldegonde was een der hooggeplaetste mannen van dien tyd, by hoorde tot eene der voornaemste familiën, stond aen bet hoofd der edelen tydens het eedverbond, zetelde in den Staelsraed, was de vertrouweling van Willem van Nassau wen; en dien man zich aen het hoofd van eene bende plunderaers te zien stellen moet iedereen verwonderen. Op 10den April 1580 moetde plundering der hoofdkerk van Lier plaets gehad hebben; en, terwyl Marnix in 1578 op den ryksdag van Worms de regten der Nederlanders voor hunne duitsche stamgenoten verdedigde, werd by op 12den Oogst 1580 naer Frankryk gezonden, om de kroon der Nederlanden aen den hertog van Anjou, broeder van Hendrik III, aen te bieden. Op drie maenden afstands zulke verschillende zaken verrigten: de kroon zyns vaderlands aen eenen vorst opdragen, en de kerk eener kleine stad aen het hoofd eener bende slecht volk gaen plunderen, ligt daer niet iets tegenstrydigs in? Volgens het werk van Broes « Philips van Marnix aan de hand van Willem I» moet Marnix zich reeds eene eerste mael, omtrent 15den Maert 1580, dus een twintigtal dagen voor de plundering der Liersche kerk, naer Frankryk hebben begeven, om de onderhandelingen met Anjou voor te bereiden; zoodat er zich by de zedelyke tegenstrydigheid, als't ware, nog eene stoffelyke onmogelykheid komt voegen; Was, van den anderen kant, Marnix wel de man om zich tot zulke lage, en in alle geval hatelyke zending Ie laten gebruiken; hy die eerst te fier was om burgemeester van Antwerpen te worden « omdat » zegde hy in zyne apologie, « hy » reeds vroeger met aenzienlykere bedieningen was bekleed » geweest en zich nadeel zoude gedaen hebben met er eene » van minder belang aen te nemen? » Was dit gedrag daerenboven niet volkomen strydig met de belangen, aen welker verdediging hy zyn geheel leven had gewyd? Lier was toen nog de party der Staten toegedaen; en was het niet door geweldenaryen eene vriendenstad in gisting en misschien in afkeer brengen? Was het niet eene nuttelooze beeldstormery hernieuwen daer waer men meester was en zonder geweld beschikken kon ? Kwam die handelwyze eindelyk met de gevoelens van Marnix .©vereen ? Verre van tot geweldenaryen over te gaen, was hy integendeel een der byzonderstc voorstaenders der verdraegzaemheid, niet alleen voorde Katholyken, maer voor al de secten die het Proteftanlismus reeds by zyn begin verdeelden, en zyne begrippen slemden daerin geheel met die van Willem van Oranje overeen. (1) In alle geval, wanneer de partyen tot zulke kleine middelen hunnen toevlugt nemen, weten zy er andere mannen voor te vinden dan hunne opperhoofden, welke zy gebruiken om hen by andere, en somtydsbykalholyke Vorsten, te vertegenwoordigen. Marnix te Lier gaen plunderen, ware zoo onpolitiek geweest, als Willem van Oranje de beeldstormery van Antwerpen te doen begeleiden; en onpolitiek was een van beiden niet. Hoe vreemd zy ook voorkomen, zyn de woorden van Van Lom noglans uitdrukkelyk; en, daer zy van verledene eeuw dagieekenen, dorst men ze niet in twyfel trekken; juist of al de valschheden door den ouderdom in waerheden veranderen moeslen. Wie is Van Lom ? Dat weten wy niet; en, dat weet, gelooven wy, niemand. De Wind, in zyne Bibliotheek van Nederlandsche geschiedschryvers, maekt van zynen naem alleenlyk geen gewag. Was by op de plaets, heeft hy te Lier geleefd en er opzoekingen gedaen? Op die vragen kunnen wy wederom niet antwoorden, alhoewel wy veelerlei navorschingen hebben gedaen; en, indien men de plaets, waer zyn werk gedrukt is, « 's Gravenhage » voor leiddraed wil nemen , moet men er uit besluiten dat Van Lom voor Lier een vreemdeling was. Aen welke bronnen heeft hy eindelyk geput, op welk gezag kan hy zich beroepen? Dit alles is onbekend. Wat er ook van zy, de beschryving van Lier in Brabant, door Chr. Van Lom, is een werk, dat door den druk meer dan door zyne verdiensten eeuige vermaerdheid heeft bekomen, en dat, (I) Jakobus Kok, Vaderlandsch Woordenboek. indien mén er "niet alle weerde mag aen ontzeggen, ook niet als een onwederlegbaer evangelie kan aengenomen worden. Al wat men van Marnix kent van den eenen kant, en al wat men over Van Lom niet weet van den anderen, moet eenen grooten twyfel doen ontstaen. Geheel liet leven van den beschuldigde, zyne inborst, zyne meeningen, ayn gedrag en zyne belangen verwerpen de betigting, en de beschuldiger brengt noch zynen naem, noch zyn gezag in, om ze te staven. Een stuk, da* op het Iierscïi archief berust en my door eenen oud-Secretaris der stad Lier « M. Avontroodt » werd aengednid , moet dien twyfel nog vermeerderen. Het is getrokken uit den register voor titel dragende « attestatien en procuratien » en wy laten bet in zyn geheel onder bylage n° 1 volgen. Zie hier in het kort den inhoud van dit stuk : In bet jaer 1603 op \5*en October , « dus 23 jaren na de gebeurtenissen van I0de° April 1580 », deden de dekens en kanoniken der Collegiale kerk van S\ Gummarus te Lier en de Schepenen der Hoofdbank van Befferen voor zich persoonen verschynen, ten einde een proces-verbael op te stellen van de verdwyning der privilegiën en andere papieren der stad Lier gedurende de dagen van 10dc° April 1580 en van 2<,c* Augustus 1582, op welk bietste tydstip, de Spanjaerds door het verraed van Capitein Simpel de stad innamen, en, alhoewel Van Lom daer niet van spreekt, voor hunne protestansche vyanden niet achteruitbleven en uit de hoofdkerk plunderden al wat de beeldstormers van 1580 overgelaten hadden. Jaspar de Vettere Priester en Kanonik van S'. Gummarus, oud 77 jaren, Gregorius Lievens Priester en Pastor te Emblehem, oud 59 jaren, Jan Courtois Secretaris der stad, oud 62 jaren, Hendrik Nuyens oud schepen en rentmeester, oud 66 jaren , Gielis Van de Sande steller van de stads-horlogie, oud 53 jaren, waren de getuigen, welke tot opstelling van dit proces-verbael opgeroepen werden. Allen waren tydgenoten der gebeurtenissen geweest. Zy hadden zeker hooren zeggen, wie de plundering had bestuerd, en ware het Marnix geweest, ongetwyfeld zouden zy niet nagelaten hebben zulks te verklaren en zich niet bepaeld hebben met enkelyk over heretieken en krychsvolk te spreken. Marnix immers was een der meestgekende Opperhoofden van dien tyd; by de Katholyken stond zyn naem in grooten afkeer; de oorlog met de protestantsche Hollanders duerde nog voort, en de verbittering lusscben de twee godsdiensten was nog te groot, dan dat de Katholyken den naem konden vergeten van hem, dieals apostel van het Protestantismus wasopgetreden. Een ander stuk, waerin om veel gewigtiger redenen dan in het voorgaende Marnix' naem niet mogt vergeten blyven, zwygt echter diesaengaende even stil. Het is een der « acten van visitatien ende deciaratiën gedaen door de respectieve biscoppen van de reliquien van den 11. Gummarus. » Voor 1580 werden de papieren en privilegiën der stad, gelyk voorgaende verslag bestatigt, in een secreet dat zich in den toren boven de groote deur der kerk bevond, bewaerd. De overblyfsels van den H. Gummarus waren in het opperste gedeelte der kerk verborgen. De beeldstormers van 1580, aen wier hoofd men Marnix wil vinden, gelukten erin de papieren en de relikwiën te ontdekken; de privilegiën werden verscheurd en verloren en de overblyfsels van den H. Gummarus op den grond verspreid. Eenige goede Katholyken verzamelden een deel der heilige gebeenderen, kochten er andere van de soldaten af, en bewaerden ze, tot dat de katholyke Godsdienst met het beheer der Spanjaerds in Lier werd hersteld. In het jaer 1587 kwam de bisschop van Antwerpen Livinus Torrentius te Lier. Den 24dett October toonde hy voor de vyfde mael de relikwiën van den H. Gummarus, en deed ter zeiver tyd eenen akt opmaken van de verdwyning der'retïkwiën en hunne terugvinding tydens •de beeldstermery van 1580. Zeven jaren slechts scheidden hem van die gebeurtenis: hy moest dös weten wie dien beeldstorm had bestuerd. Hy wist ook welken invloed Marnix' werken uitgeoefend 'hadden en welken slag eene beschuldiging van kerkroof, tegen den grooten Geus uitgebragt, aen diens invloed geven moest. De bisschop Torrentius kon den naem van eenen onbeduidenden vyand wel voorbygaen, maer eene beschuldiging van beeldstormery tegen den grooten Marnix laten ontsnappen, dat kon hyniet; daertegen verzetten zich zyn eigene hoedanigheid, de belangen zyner party en de haet tusschen de beide Godsdiensten, die nog te levendig was in dien tyd. Dat deze bisschop zich enkel bepaelt met van de woede der ketters « rabies hcereticorum » te spreken, geeft de verzekering dat er voor eene beschuldiging, die Marnix moest onteeren, geene mogelykheid bestond. Het is echter noch van heden, noch van den tyd van Van Lom, dat die besehuldiging van beeldstownery tegen Marnix werd uitgevonden. Reeds in het leven van den man zeiven had men gepoogd door dit middel het gezag ën den invloed van de werken en den naem des Protestantschen Leeraers en des Nederlandschen helds tegen te werken. Toen Hembyse, tot schépen Yan Gent verheven werd, en zich aen het hoofd der buitensporige Protestanten stelde, de Katholyken achtervolgde en de pacificatie van Gent verbrak, zonden de AertshertogMathias, Oranje en de Algemeene Staten, eenen gemagtigde naer Gent, om aen de geweldenaryen een einde te stellen. De man, dien zy kozen, was de gewaende plunderaer der kerk van Lier : 't was St. Aldegonde, die zich naer Gent begaf « om de muiters, daer tot kerkroof voortgehold, te verspreken. » (1) (1) Brandt. Die zending werd toen reeds tegen Marnix verdraeid, en aen hem, die gezonden was om de beeldstormery te stutten, werd de plundering der Gentsche kerken ten laste gelegd. De roomsen-gezinde schryvers van gentsche geschiedenissen» stonden echter zelf tegen dien laster op,, cn spraken Marnix van kerkplundering vry. Hy zelf verstiet in zyne Réponse■ wpologéliquc, dcn> smaed welken men op hem werpen wilde : » Je me rendis suspect » zegt hy « et aucunement odieus » a plusieurs d