AAN DB GEREFORMEERDE GEMEENTEN ONDER HET KRUIS IK NEDERLAND. ter wederlegging eener ctrculaire, rondgezonden in alle 6EHEEITEI, Gedrukt bij W. F. ZWEERS, TE ZWOLLE» 1859. Ik weet dat God getrouw in 't rigten, Des armen regtzaak daar hij schreit Hoe valsoh hem d' ontrouw moog betigten, Beslissen zal naar billijkheid. ipl™ Ps. 1*0 vers 12. WAARDE BROEDERS! Hoezeer wij niet genegen zijn om de ellenden der kerk door den druk openbaar te maken; wijl daardoor menigmaal de gemoederen worden opgewonden, vonden wij ons echter gedrongen tot geruststelling der opregten om der waarheid getuigenis te geven,-tegen eene circulaire aan alle gemeenten rondgezonden- Het is waar, dat ieder weldenkende by de oppervlakkige beschouwing van dat stuk, overtuigd moet worden dat deszeifs inhoud gansch liefdeloos is ; doch gebondenheid aan personen , verwekt menigmaal eene verkeerde beoordeeling van zaken, en daarom zal eene opgave van alles wat aanleiding gaf, tot de omstandigheden, in de circulaire vermeld, tot een onpartijdig oordeel kunnen strekken; waarom wij dezelve hier laten volgen : In Julij 1856 le Zwartsluis, als afgevaardigden uit elke classis vergaderende kwamen des avonds na de opening der vergadering, twee kerkenraadsleden van 'sHage, zich ten huize van den leeraar J. Plug aanmelden, met verzoek, om den volgenden dag te mogen worden toegelaten, om hunne belangen in te brengen; de afgevaardigden van Overijssel, van hunne zaken, geheel onbewust, werden niet weinig ontsteld, wanneer er een verslag van den leeraar C. van den Oever gegeven werd aangaande die twee personen, met uitdrukkelijken last, om dezelven geene huisvesting te verleenen, wijl zij zich zulks onwaardig maakten en in strijd was met de regels onzer Kerk. Ds. Plug en zijn kerkenraad eenigermate verschrikt over zulk eene taal, hadden geen moeds genoeg, hoewel hun hart er onder klopte om die huisvesting te bewerken, waarop deze menschen werden weggezonden, welke zich hier niet tegen kunnende stellen, betuigden, dat zij dan op de straten zouden vernachten, hetwelk echter verhinderd werd door eene vrouw, welke hun huisvesting verleende, daartoe beloond wordende door een lid der gemeente. De vergadering geopend zijnde werd hun in de middagzilling van den tweeden dag toegang verleend, de leeraar C. van den Oever, voorzitter zijnde, begon na dat zij hun verzoek gedaan hadden met zwarte kleuren hunne personen af te schilderen en stelde voor, zich toch niet te vermoeijeta met zulke zaken, wijl hun schuld genoegzaam gebleken was; de twee kerkenraadsleden gaven hierop hunne stukken over, protesterende tegen de clasis van Rotterdam, door welke zij waren veroordeeld om geschorst te worden als ouderling en diaken en tevens gesensureerd als leden der gemeente. Hunne stukken naziende, terwijl zij hunne zaak daar in voorkomende uiteenzetten, werd als hoofdzaak , daarin aangetoond dat bij de beroeping van een' leeraar ju de gemeente te 's Hage, vooreerst eea zestal was geformeerd waaruit met stemming der gemeente, de WEw. C. van den Oever beroepen was; deze, voor dit beroep bedankende was de gemeente er voor, om uit het vijftal, nu overgebleven, weder eene beroeping fe doen; hiertegen kantten zich deze ouderling en diaken, welke verlangden eerst die leeraars te hooren, wijl zij die allen niet genoegzaam kenden, vermeeneude, het eenen ouderling toekwam, als vader voor de gemeente te zorgen,', Hiermede echter niet kunnende vorderen werd onder de leiding van den consulent, door de leden der gemeente (zonder die leeraars door den kerkenraad aan de gemeente voor te stellen) een beroep uitgebragl op den leeraar A. van den Oever; dit beroep werd niet onderleekend door gemelden ouderling en diaken; de beroepen leeraar, hierop lettende, deed informatie naar deze zaak en kreeg tot antwoord van den ouderling Boers dat hij zulks niet konde doen; niets hebbende legen ZEW. persoon; maar wel tegen de wijze van beroeping dat hij wenschte zoo ZEw. kwam, hij dm in Gods gunst mogt komen, enz; die leeraar, het beroep aannemende werd bevestigd; die kerkenraadsleden werden verzocht daarbij tegenwoordig te zijn; welke zulks weigerden uithoofde zij niet konden opstaan bij de aanspraak des leeraars en daarom oordeelden, beter te zijn niet ter kerk te komen, ten einde geen aanstoot te geven; zich echter latende overhalen, hielden zij hun woord, en niet opstaande bij de aanspraak, werden zij als oproermakers aangemerkt en aangeklaagd. Hierop zijn zij voorloopig geschorst, tot op eene classicale vergadering nader hunne zaak zoude onderzocht worden, Eene vergadering te Rotterdam doorde classis belegd zijnde, waren de geschorste kcrkenraadsleden tegenwoordig, om hunne zaak te reglvaardigen; hiertegen over is van de toenbestaande kerkenraad van 's Giavenbage een stuk ter tafel gebragt , behelzende een uittrèksel uit hunne notulen, hetwelk (als genoegzaam beschouwd wordende door de vergadering) naar hun inzien hun het regt gaf, om niet veel van de verdediging der geschorsten aan te hooren, en dus vooringenomen met het stuk uit 's Hage, na eenige onderhandelingen besloten, hunne schorsing te bekrachtigen en hen tevens te censureren, niet in aanmerking nemende dat zij niet mogten oordeelen, voordat behoorlijk do beschuldigden zich hadden verantwoord en voor dat de wettigheid van het stuk uit 'sHage bewezen was, hetwelk toch altijd door hunne notulen moest bekrachtigd worden. Dit waren kortelijk de reden van het protest, waarmede de geschorsten te Zwarthuis op de vergadering verschenen. De classis van Overijssel en Noord-Holland zulk eene wijdloopige zaak geheel onkundig hadden eenigen tijd noodig, om op de hoogte te komen» zoekende inmiddels in bedaardheid de zaak te vereffenen, doch zulks niet kunnende werd eene commissie benoemd, bestaande uit dd. Kloppenburg, Plug, Simense en Klinkert, die twee uren ter onderzoeking verzochten hetwelk hun werd toegestaan, zich inmiddels beijverende om het geheel te vatten, dewijl er verscheiden geschreven stukken waren, welke moesten worden nagezien , het bleek hun wel dat er niet naar de Kerkwet gehandeld was ; doch indien korten tijd , alles niet kunnende beoordeelen verzocht de commissie tijd , om bedaard alles te kunnen nazien en overwegen, en traden in overleg dat Plug en Klinkert daartoe te zamen zouden komen en dan de medeleden hunne gedachten over de zaak mede te deelen; zulks werd onderling goedgevonden in de hoop dat in bedaardheid der gemoederen alles zoude hersteld worden. Inmiddels scheidde de vergadering na de overige zaken behandeld te hebben. DD. Plug en Klinkert te zamen gekomen zijnde , besteedden 'twee dagen tot het nazien der stukken en werden bevestigd, dat er niet naar de letter van de Kerkwet gehandeld was ; dat de schadelijke drift in plaats van christelijke zachtmoedigheid, de overhand gehad had en zulks,de zaak een netelig aanzien gegeven had , het scheen hun toch eene duistere zaak toe, hoe deze geschorsten zoo slecht en ongeloefelijk konden zijn dewijl zij altijd als kerkenraad hadden gediend zonder ooit over hunne verkeerdheid te zijn aangeklaagd en er zelfs te midden der beroeping niets tegen hunne personen is ingebragt. Evenwel oordeelde de commissie, om naar de overige leden der Kerkenraad van 's Hage te schrijven, hun eenige punten ter beantwoording toe te zenden en daardoor, dewijl de leeraar reeds bevestigd was, voldoeniug te ontvangen, om de zaak te laten rusten, die vragen zijn hoofdzakelijk: I. waarom de zoogenaamde bijlage hunner notulen tegen Boers, niet meer als door een lid der Kerkenraad was onderteekend ? II. of de ouderling van Putten betuigd had op de classis, dat noch Kerkenraad , noch gemeente, den consulent verzocht hadden , biduur te houden, enz. ? III. of van Putten op de classis de Bijlage der Kerkenraads-vergadering leugenachtig verklaard heeft ? IV. of van Putten tegen Boers betuigd heeft, dat Ds. C: van don Oever, zijnen zoon A. v. d. O. liever als leeraar wlde hebben dan zijn zoon H. v. d. O ? V. of van Putten weet, dat er onderhandelingen bestaan hebben, omtrent den Leeraar A. v. d. O. ? Deze punten als bezwaren voorkomende in het protest, worden door hun beantwoord (woordelijk)alst3li-- s' HAGE 16 Augustus. Aan de Commissie der Algemeene Vergadering te Zwolle. EERWAARDE BROEDERS ! I. Het verwonderd ons zeer dat door F. Boers en Taal op de Classie finaal veroordeeld, en met grondige reden weerleid , en zelfs openbaar is dat hij met stukken komt, die weinig grond hebben. En hij nu meer geloofd wordt als wij , aangezien hij zonder getuige komt en daar wij de meerderheid hebben in het onderteekenen van het beroep van A. v. d. Oever; ja zelfs schijnt het dat wij niet geloofd worden in de bijlage van den lastbrief der groote vergadering gehouden te Zwartsluis, want wij toch alle de lastbrief hebben onderteekend, daar toch in gevraagd wordt of de bijlage verschijnen mogt, bijgevolg wisten wij er alle van en wat er in stond wat geschied was, doch wil gij dat wij alle onderlcekonen, het zal geschieden. II. dat wij niet gevraagd zouden, om biduur te houden bestond niet in kwaadwilligheid, maar daar in de voorgaande tijd, met Dom. Wederaeijer en F. Boers, het zoo in opstandigheid wa», tot verwoesting der gemeente en tot laster van Gods naam aangezien Boers niet wilde, zoo als Dom. ■Wedemeijer, zoo hebben wij als overige kerkenraadsleden en de gemeente de geheele zaak aan de Classis overgegeven, aangezien wij niet wisten, hoe wij met de zaak aanmoesten , die dan gehandeld, zoo in de nevensgaande brief beantwoord is ; en dat het na ons genoegen was blijkt want wij hebben biduur gehouden en het beroep onderteekend. III. de geheele bijlage is niet leugenachtig gemaakt, maar omdat er in stond, dat wij Dom. C. van den Oever gevraagd zouden hebben, om biduur te houden , maar dat behoefden wij niet te doen om bovengemelde reden in art. 2 opgegeven. En dat Boers bg alle leden zoude gevraagd hebben, kunnen wij niet beslissen , maar de meerderheid heeft het goedgekeurd» ja bjjna alle, anders had A. van den Oever hier niet gekomen. IV. dat stuk, dat Boers zegt, alsof Dom. C. van den Oever zijn zoon A. van den Oever zoude indringen is zoo niet; wij als Kerkenraad vroegen en ik bijzonder als ouderling wel eens na een leeraar voor ons in den Haag, aan onze consulent C. van den Oever en wel bepaald omtrent zijne twee zoons; zoodat dom. zeide, beter zijn zoon A. v. d. O. en geschikter zoude achten voor de gemeente als H. v. d. O., om vele redenen, teveel om te noemen , dus niet bij wijze van indringing zooals Boers bedoelt, maar van raadgeving bewijzen daarvan zelfs die nevensgaande brief ook door mij van Putten onderteekend. V. dat er omtrent het beroep van Apeldoorn geen verborgen onderhandelingen zijn geweest maar wel een gesprek met Boers en mij tot voordeel van de gemeente om spoedig een leeraar te hebben, door welke de navolgende reden aanleiding gaf, A. v. d. O. had een beroep naar Apeldoorn hetwelk ook bij ons in de gemeente gehoord werd, zoodat eenige leden na mij toekwamen en zeiden A. v, d. O. heeft een beroep naar Apeldoorn zoudo gij nu ook geen beroep doen wat zoude er anders voor ons overschieten , zoodat ik er toen met Boers overgesproken heb, dus was dat geen onderhandeling met den Dom. C. v. d. Oever omtrent zijn zoon A. v. d. O. zooals Boers dat verwijt; maar was maar een gesprek met eenige leden onzer gemeente en mij. Dus WelEerw. Broeders, ziet gij in deze zaak dat het niet dan vleeschelijke bewegingen zijn, omdat Boers zijn doel niet heeft kunnen beteiken, door welke het scheen , dat God hem in de weg van voorzienigheid sterker was dan zijne beraadslaging die hij bedacht, waarom ik het zelfs eertijds met hem eens was; maar door Gods goedertierene genade van zulks overtuigd zijnde waarom ik eertijds de duisternis aan mijne ziel moest ondervinden maar nu de goedertieren gunst mag wegdragen. Na hartelijke groetenis en den zegen des Heeren „aanbevolen hebbende ben ik WelEerw. Broeders , -een mede arbeider in 's Heeren wijngaard, .ouderling der gemeente: {was get.) W. L. tam PUTTEN. Hierbij ontving de Commissie een stuk, waarin de toenbestaande kerkenraad, een verslag deed van alles wat er gebeurd was en ook door hu allen [onderteekend, hetwelk eenigermate de zaak toelichtte van die zijde, doch inmiddels zij de zaak in overweging namen kregen zij eenen brief van een' dier onderteekenaren den diaken Sifiakes , waarin hij terug riep hetgene hij geleekend had, tevens verklarende, dat hij door omstandigheden gedrongen was te teekenen, die dan ook belijdenis deed van zijne onvoorzigligheid; als antwoord van de commissie hierop diende , dat zij hem verwees naar zijnen kerkenraad om aldaar belijdenis te doen en bij aldien hij opregt was , zoude God zijne zaak wel handhaven; dan toch zoude er meer tegen opkomen en voor de commissie de zaak meer verlicht worden. Die briefin zijn geheel is in het protest van» Boers geplaatst en daar te lezenNu waren er drie kerkenraadsleden tegen en slechts twee voor de zaak waarvan de een was: vaa Puiten, die, gelijk ZE, beven betuigt ook eerst tegen geweest was , voor de commissie was dus de zaak moeijelijk, hetwelk hen deed bestuiten, wijl zij zich onbevoegd vonden, om nu verder voort te gaan, (inmiddels aanzoek krijgende om eene uitspraak te doen) om van hunne zijde versterking uit elke classe te ontvangen , of dat er eene algemeene vergadering inogt worden belegd, waarin die zaak, (nadat de commissie verslag van hun onderzoek zoude gegeven hebben) mogt worden beslist; dit eohter werd geweigerd en tevens ontvingen zij eene bedreiging, ingeval zij geene uitspraak deden, dat dan de classis van Rotterdam , de zaak zoude eindigen. Alle verontschuldigingen der commissie hoe gepast en liefderijk ook, werden hard beantwoord en of zij al vooFbragt dat het hun niet toekwam te beslissen , maar wel een rapport uit te brengen op eene vergadering: niets baatte: eene elassicale vergadering werd te Dordrecht belegd den 4den en 5den Mei 1857 en met algemeene stemmen, de beide gesehortste kerkenraadsleden, ter afsnijding overgegeven. Een Praesis en Scriba, die beiden in deze zaak beirolihen waren, eene classis, tegen welke geprotesteerd werd zonder de beschuldigden ter verantwoording te roepen, zijn dus regters en doen eene uitspraak ter uitbanning uit des Heeren Gemeente, van twee leden des Kerkenraads. Niet zonder leedwezen zag de Commissie zulks aan, wel ziende, dat de dverheerschende kracht van Dom. C. van den Oever, de drijfveer was van deze uitspraak, doch hieraan oogenblikkélijk niets kunnende doen, verwachtte zij eene algemeene vergadering, waarin de zaak mogt herzien worden. Omstandigheden in de Gemeente Rotterdam, gevoegd bij het gebeurde, gaven aanleiding tot het beleggen eener vergadering te Zwolle in hot jaar 1857; de commissie achtte het noodig, om ten minste één lid van 's Hage, hoewel afgesneden, te ontbieden, die echter beide verschenen, hopende, dat bij eene ontwikkeling der zaken, het hun gebeuren mogt alles nog weder te herstellen. Tot dat einde kwamen zjj dan ook voor de opening der vergadering bijeen, stelden een stuk op , waarin zij huoue zucht tot vrede en liefde openbaarden, behoudens het regt der kerk , ten einde dit bij de opeping der vergadering eerst voor te stellen. De Norsche en onheusche behandeling voorbijgaande, bij de ontmoeting ondervonden, werd bij de opening der vergadering door den Praesis, C. van flen Oever verslag gegeven, van de redenen dier te zamenkomst en na eenigermate zijn hart ontlast te hebben, werd door een der commissieleden het genoemde stuk om vrede en liefde te hevorderen voorgesteld, waar na een gebed, om dit alles, tot God werd opgezonden. Na het gebed werd de commissie door Ds, C. v. d. Oever geantwoord, dat ZEw. wel liefde en vrede wilde, doch Indien zij die afgesnedenen weder wilden herstellen, of daarover handelen; zijn Ew. dan de vergadering terstond wilde verlaten , dewijl hij met zulke menschen , geene gemeenschap meer hebben wilde (dit is nu de man, die zooveel van de wegloopers le zeggen heeft); nadat nu over dit punt gesproken was, en de commissie van haar regt geen afstand kondedoen, noch ten bclieve van één' broeder hunne conscientiën wilden bezwaren, werd er een middenweg voorgesteld, om, namelijk de handelingen met Boers en Taal, voor rekening der classis die zulks bevolen had te laten liggen, en om de moeijolijke zaak dus te ontduiken, werd dit, (zonder de commissie te hooren over bet onderzoek der zaak), met 32 legen 2 stemmen aangenomen, hlijvende J. Plug en D. Klinkert er legen protesteren; (inmiddels waren de twee afgesneden Kerkenraadsleden in de nabijheid der kerk gekomen en door den koster in de kerkenkamer gelaten, hetwelk door sommigen der classis van Rotterdam euvel werd opgenomen, dewg^deze zich zoo min mogten verantwoorden als de commissie haar onderzoek mogt uitbrengenbeide was afgesneden : Twee leden waren toegevallen en twee Meven met de afgesnedcnen protesteren. Nu scheen alles in rust te zijn, en nadat de vergadering geseheiden was , bleven de bezwaren op het hart liggen'; doch zonder eenig gevolg. In het volgend-jaar verscheen een gedrukt protest door Boers aan de kerkenraden der geref. gemeenten toegezonden, waarin de zaken, der commissie bewust, aan het algemeen bekend weréèH, doch in de maand Aug. eene algemeene vergadering aangeschreven zijnde te Dordrecht bleven de gemeenten rusten tot dien tijd. — Op Maandag le Aug. 1858. de vergadering bijeen zijnde werd alle hartelijkheid betoond; alleen was Ds. Kaman uiet tegenwoordig en ds. C. van den Oever, terughoudend; na de opening der vergadering, werden de notulen gelezen en geene aanmerkingen gemaakt, om dat die nader ter tafel moesten worden g^bragt. — De lastbrieven ingevorderd zijnde, waren er sommigen met aanmerkingen betrekkelijk de handelingen des vorige* jaars als van de gemeenten Apeldoorn en VXusingen. De afgevaardigden, van Zwolle en Zalli gaven een protest over van hun' kerkenraad, inhoudende: I. Eene aatïklagt van de onwettigheid der ontduiking door de vergadering te Zwolle aangenomen, om reden, der commissie geene gelegenheid gegeven was voor de ontwikkeling van hun onderzoek. II. Tegen de onwettigheid der veroordeeling gedaan door Prasis en Scriba, die aangeklaagden waren.' III. Dat de beschuldigden geene vergunning ter verantwoording gegeven is, enz. enz. De afgevaardigden van Zwartsluis dienden hunne vereeni"ing biermede in. Hierop is door Praesis gevraagd . of de zaken in de protesten aangehaald eerst zouden worden afgehandeld, en zulks werd goedgekeurd. Door ds. G. van den Oever werd nu een stuk overhandigd, behelzende een. uittreksel uit de notulen van 's Gravenhage, een stuk, zooals ZEw. aanmerkte, dat al in 1856 gemaakt was, en dat ook op de classis van Rotterdam gediend had, tegen de protesterende kerkenraadsleden Boers en Taal: dit stuk werd voorgelezen en daarna in rondvraag gebragt, of het geldig was, om in deze zaken te beslissen: eenige aanmerkingen gemaakt, dat er bij sommigen wantrouwen bestond doch om vrede te bewaren, niet beantwoord, sommigen van de leden der vergadering berustten er in; op beurt van stemming deed de ouderling Jansen belijdenis zijner onvoorzigtigheid, op de vergadering te Zwolle, daarna ook de leeraar Holster, terwijl ds. Juch voorstelde ten vorigen jare niet genoeg in gelicht te zijn geweest omtrent de bedoeling der commissie in het voorgelezen stuk en anders zoo niet gehandeld te zullen hebben; de stemming werd voortgezet, en op eene vernieuwde stem, dat er wantrouwen bestond, aangaande de echtheid van het stuk, antwoordde ds. Klinkert, dat niet dit stuk maar wel de notulen bekwaam waren om de zaak te beslissen, na eenige harde woorden, waarbij sommige broeders werden beschuldigd van huichelarij werd aan de afgevaardigden van 's Hage gevraagd, of zij hunne notulen tegenwoordig hadden, hetwelk ontkennend werd beantwoord, waarop een voorstel gedaan werd om te kiezen; öf eene commissie zoude benoemd worden tot nader onderzoek, of dat de notulen zouden gehaald worden, welk laatste goedgevonden zijnde, werden de afgevaardigden van 's Hage verpligt, dezelve te halen. In dien lijd stelde Klinkert voor ten einde nog zoo veel mogelijk de liefde te bewaren , of de vergadering genoegen nam dat Ds. C. van den Oever als consulent en do kerkenraad van 's Gravenhage belijdenis deed, van te overhaastig in dit beroep gewerkt te hebben en daarmede dan de zaak te eindigen; hoe onvoorzigtig dit ook kan genoemd worden dewijl daarmede de zaak van Boers en Taal niet verbeterd werd, kwam hel nogthans voort niet uit een verbond te voren gemaakt, zoo de circulaire zegt van den Oever moet er uit maar uit eene begeerte om verdere twisten voor te komen, doch hoe liefderijk ook dit voorstel was, het werd vooreerst door Ds. C. van den Oever afwijzend beantwoord, zeggende dat wij dan alle belijdenis moesten doen, om reden wij dan ook allen de wet overtreden hadden ; de Praesses ziende, de stemming, die erheerschte, gaf bevel de zaak te laten rusten, uit aanmerking de vergadering niet rijp was voor het stuk. — Dil gaf eene zonderlinge stemming in het gemoed van ds. Klinkert > dewijl het hem, voorkwam alsof het den Heere niet beliefde, om in eenige schikking te treden, hetwelk echter met alle kracht tot tweemalen toe gezocht was, enkel met begeerte, om liefde en vrede te bewaren. Den volgenden dag verschenen de broeders uit 'sHage en in de middag zitting kwamen hunne notulen ter tafel dezelve werden nu aan de vergadering voorgelezen, en het bleek : dat dezelve niet alleen, niet ge teekend ■waren door een' behoorlijken kerkenraad of namens dezelve door een preases en Scriba, maar zelfs, dat het geene notulen konden genoemd worden immers toch, de meeste zittingen, bijzonder, die het beroep aangaan waren zonder gebed of psalmgezang bij begin of einde ; geene tegenwoordig zijnde leden der kerkenraad waron er ingenoemd. en daarbij de inhoud zoo verward, dat er meer in het voornoemde stuk, dan in de notulen stond, hoewel het laatste een uittreksel uit het eerste genoemd was; nadat die notulen waren voorgelezen, stond ds. C. vau den Oever op, en vroeg met eene scherpe stem /zonder dit den voorzitter over te laten,) wal wij lui daarop nu aan te merken hadden, wijl er nu notulen waren, waarop ds. Klinkert, de hand op de kerkwet slaande, antwoordde, dat dezelve naar de regteu der Kerk onwettig waren, en niet bekwaam, om daarop te kunnen rigten gelijk gedaan was. Ds. C. van den Oever ziende, dat hij regtens de wet niets vermogt, nam nu zijne gewoonte te haat: borst uit in eene vreeselijke veroordeeling , verklarende met eene vervaarlijke stem, den ouderling Jansen D. H. Holster en Plug voor onbekeerde kerels en dom.'Klinkert kondigde hif Gods oordeelen aan, zoodanig dat hij, hoewel dan nog bekeerd; al zijne dagen in het zwart zoude gaan, door deze handelwijs,en dat Gods oordeelen op hem zouden rusten. Hierop stond de ouderling Jansen op, deed een beroep o p de vergadering, of het geoorloofd was, dat door zulk een verwoedde taal, de broeders overheerscht werdeu wijl elk voor dit oogeublik zweeg, te vergeefsch wachtende, of deze daad ook afgekeurd zoude worden; moesten die broeders uit dit stilzwijgen besluiten, dat zij als zoodanig werden.gerekend enverlieten te zamen die plaats, kunnende die vergadering niet als wettig erkennen in zulk eene stemming. Als eenzamen en verjaagden te zamengeschaard zijnde (terwijl, br. Smit van Hasselt zich mede aan die handelingen onttrok en zich bij hen voegde) ondervonden zij , dat geen der vloekspraken hen troffen, dewijl de Heere eene aangename stilte in hun hart gal en vrijmoedigheid, om tot Hem te vlugten; overleggende te zamen, om zoo spoedig mogelijk eene zamenkomst te hebben, waarin besloten kondo worden, hoe het regt der Kerk zoude gehandhaafd worden. Inmiddels kwam er een aanzoek aan de Classis van Overrijssel, door twee broeders welke afgevaardigd waren, om te vernemen, welke rédenen en bedoelingen er waren in het verlaten der vergadering door voormelde broeders en dit gaf aanleiding om zoo spoedig mogelijk «ene zamenkomst le bewerken, waartoe dan de classis van Overijssel met dom. Holster en ouderling werden uitgenoodigd; die bijéénkomst, bepaald zijnde op 28 en 29 September 1858, werd aan de Br. afgevaardigden geschreven, dat zij verwacht werden, terwijl inmiddels een1 dag te voren, eene bijeenkomst werd gehouden, waarvan wij hier de notulen laten volgen, om reden, wij in de circulaire verdacht worden van goddeloos gehandeld te hebben. Bijzondere vergadering gehouden te Zwartsluis den 28 en 29 September 1858, door de kerkenraden protesterende tegen de handelingen der Synodale vergadering te Dordrecht, den 2 en 3 Augs. 1858. Art. 1. De vergadering is geopend met het zingen van Ps. 86 vers 6 en gebed door ds. Plug. Abt. 2. Is men overgegaan tot het inwinnen der lastbrieven, om te zien, Wie zitting mogte nemen en waren tegenwoordig van de gemeente. Art. 3. In deze vergadering is voorgelezen, een brief van de kerkenraad van Apeldoorn, behelzende, dat zij van hun protest waren teruggekomen en zich nu houd aan het oerdeel van de overige leden der vergadering van Dordrecht. Art. 4. Is door broeder Holster verslag gegeven waarom de gemeente van Ylissingen zich niet heeft vertegenwoordigd, en is daarin genoegen genomen. Art. 5. Aan de tegenwoordig zijnde leden is opening gedaan, van de redenen, waarom deze vergadering gehouden werd en daarna is ;u rondvraag gebragt of dezelve werd wettig geacht, hetwelk door allen is toegestemd , met uitzondering van den ouderling J Smit, die zich onzijdig wil houden. Art. 6. De vergadering is overgegaan tot het verkiezen van. een president en scriba, en zijn met meerderheid van stemmen daartoe benoemd J. Plug en D. Klinkert die als zoodanig zitting genomen hebben, met het zingen van Ps. 35: 4 en gebed door Ds. J. Plug. Art. 7. De vergadering is hierop gescheiden met het zingen van ps. 119:1 en gebed door ds. Klinkert. Abt. 8. De middagzitling is geopend met het. zingen van ps. 119: 8 en gebed door ds. Holster. Art. 9. Na overweging der omstandigheden is door de vergadering een stuk opgesteld, om aan de commissie te worden overhandigd, behelzend» de punten, waaruit de ellenden waren voortgevloeid en welke zij hoopten, dat mogten worden weggenomen, behoudens het regt der kerk. De copij daarvan is in de bijlage der notulen van 1858 blad. 18—19. Art. 10. De tijd der middagzitting daarmede verloopen zijnde , is de vergadering gescheiden met het zingen van ps. 25: 10 en gebed door den ouderling Z. Stoel. Art. 11. De woensdag-morgenzitting geopend door het zingen van ps. 119: 3 en gebed door den ouderling K. Smit. Wapenvelde. T. Eikelboom. Dinteloord. 3. Holster. M. van Bcveren Zwolle D. Klinkert. Zalk Z. Stoel. J. Podt. S. M e ij e r. N. Sickkel. B. C. P. Jansen. Hasselt. K. Smit. L. Smit. Rijssen. M. Baan. Rouveen. K. Bouwman. Zwartsluis. 3. Plug. G. Keizer. R. Lier. II. Woelderink. later ingek. H. SI urink. J. Smit. Abt. 12. Zijn ngekomen de broeders Dom. Juch enN. Wedemeijermet eene aanvraag, met welk doel wij de vergadering verlaten hadden en wat voorts onze bedoelingen waren ; gemelde broeders, verkeerd onderrigt zijude door de vrienden van Ds. C. van den Oever, waren zeer met vooroordeelen bezet, doch is hun de zaak, uit de zitting van den vorigen dag blootgesteld en het opgestelde stuk overhandigd, met begeerte dat door hun eene vergadering belegd worde, waar ingemeld stuk kon worden overgelegd, om te zien of de overige broeders van wien wij ons verwijderd hadden, genegen zijn, om met ons naar regt te handelen. Art. 13. Is door Br. Jnch en Wedemeijer instemming gegeven aan ons verlangen, als zijnde overtuigd , dat het regt der kerk moet gehandhaafd worden en door HEw. beloofd eene vergadering te beleggen, onder belofte, dat op de eerste ontbieding, ook afgevaardigden van deze vergadering zullen compareren. Art. 14. Deze zaken aldus geëindigd zijnde , is de zitting gesloten met het zingen van Ps. 122: 3 en gebed door J. Plug. Art. 13. Des namiddags zijn de leden der vergadering te zamen gekomen , (terwijl ook de diaken van der Weide inkwam) om over algemeene zaken te spreken en is door ds. IS'. Wedemeijer het.gebed gedaan In die zitting [is aan den ouderling J. Smit en van der Weide gevraagd, of zij ook iets op de zaken hadden aan te merken zooals.die behandeld waren en is door hen mondelings, verklaring van volkomen instemming gegeven waarop met algemeene begeerte, als bewijs van eenheid onder ons, de vergadering besloten is met eene predikatie over 1 Pet. 1: 8 en dankzegging door ds. Juch. (was get. namens de vergadering.) J. PLUG, D. KLINKERT. De genoemde broeders in Iaslhebbende, om eene vergadering te beleggen gingen daarin zoo spoedig mogelijk voort, noodigden alle leeraars en ouderlingen uit, den 19 Oct. 1858 tegenwoordig te zijn te Amsterdam wordende de afgevaardigden van Overijssel met br. Holster verzocht eenen dag later te komen, ten einde de vergadering eerst over gemelde punten konden handelen en onderzocht werd of er instemming met dezelve gevonden werd. Die vergadering, zitting nemende, ontbraken er vijf leeraren in de notulen vermeld; ds. C. van den Oever en zijn kerkenraad, hadden door brieven, de onwettigheid dier vergadering zoeken aan te toonen en zich daarom verpligt geacht, niet te verschijnen. Deze brieven in afwezigheid) der Overijsselsche Broeders ingezien zijnde, gaven een slechten indruk omtrent hun bestaan doch bleven vooreerst onbehandeld, Des avonds kwamen de afgevaardigden van Overijssel. De bestezamenstemming werd met blijdschap opgemerkt, en na den volgenden dag, omtrent die punten vereenigd te zijn, jverden de brieven vau ds. C. v. d. Oever en zijn kerkenraad aan de vergadering voorgelezen, en uit alles wat nu openbaar werd, rezen beschuldigingen legen ZEw. omtrent. I. Eene brief aan de vergadering waarin schaamlelooze onwaarheden waren opgegeven. II. Eenen brief aan eenige leden der gemeente vlissingen, vol schandelijken hoon tegen broeders. III. Miskenning van de Kerk en hare reglen. IV. Dit de ongezindheid van ZEw. om van zijn verkeerdheid terug te komen, niettegenstaande daartoe vermaand te zijn door zijne broeders. Welke beschuldigingen teweeg bragten dat de vergadering niet anders vermogt, dan volgens de aangehaalde artikelen ZEd. te schorsen, gelijk zij ook met een vrij geweten gedaan heeft, en terwijl C. van der Oever zich niet ontzien heeft, om persoonlijk en door brieven, de gemeente leden voor zich te winnen, achtte zij zich verpligt dit dan ook in alle gemeenten te laten afkondigen, ten einde bij de eenvoudige leden, zijnen invloed tegen te gaan, uit deze bokuopte beschrijving van de oorzaken der schorsing kan elk zien, dat het niet de bedoeling en vijandschap van Holster, Plug en Klinkert is. waardoor de schorsing is bewerkt maar dat gemelde leeraar daartoe zelve de grootste aanleiding gegeven heeft. Klaagliederen III: 34—42. Nu zullen wij laten volgen de wederlegging der circulaire, waarop wij voorloopig aanmerken dat dezelve schijnt uit te gaan van leden der Dordsche vergadering: zulks is echter het geval niet, daar dezelve onderteekend is , door menschen waarvan er slechts zeven op de vergadering zijn tegenwoordig geweest, en hoe de- kerkenraad van Rotterdam getuigenis geven kan, dat hun leeraar, C. van den Oever tegen waarheid behandeld is; wij verklaren , dit niet te kunnen begrijpen , als alleen dat zij bladz. 23 zeggen, dat C. van den Oever als een vader mag genoemd worden, en zij dus, om ZEw. deor hunne handteekening gèzag bij te zetten, hem hebben willen behouden, wijl hun de vreeze bekroop dat ZEw. anders niet zoude geloofd worden. Ten anderen: wij meenden eerst die circulaire op den voet te volgen; maar men vindt daarin, zulk eene verwilderde schikking en sommige zaken zoo menigmaal herhaald dat wij er van moesten afzien. Het doel der circulaire komt hierop uit: dat men tegen eiken prijs, ten koste van de eer en goeden naam eener gansche vergadering den geschor- sten leeraar C. van den Oever zoekt te regtvaardigen en om dat doel te bereiken verklaart men: le. de kerkvergadering den 19 October 1858 te Amsterdam gehouden onwettig. 2e. de feiten waarop de schorsing geschied is , ongegrond. 3e. wordt de schorsing aangemerkt als gevolg van een vroeger gemaakt goddeloos verdrag tusschen ds. Holster, Plug en Klinkert, — 4e. zijn eene menigte onwaarheden, vitterijen , en verkeerde voorstellingen de grond waarop de broeders op de schandelijkste wijze gehoond worden. 5e. wordt dit treffend werk gekroond met twee leugenachtige attesten. Welke vijf punten wij kortelijk zullen wederleggen ten eerste, wordt blijkens de circulaire pag. 3 de kerkvergadering gehouden te Amsterdam 19 October onwettig verklaard: maar waarin was deze vergadering onwettig? Reeds te Dordrecht was de algemeene bepaling om weder te vergaderen, (zie art. 13 der notulen 3 Aug. 1858.) men leest daar: „Nu wordt door eenige broeders voorgeslagen of het niet wenschelijk zoude zijn, eene commissie uit die vergadering le benoemen, die met die broeders in onderhandeling zouden zien te komen, om dan alle middelen tot hereeniging te beproeven zulks werd met de grootste meerderheid van stemmen goedgekeurd; alvorens men tot de benoeming dier commissie overging , werd eerst bepaald, dat de zelve volkomen volmagt van de vergadering zoude ontvangen, om in alles te handelen naar Godswoord en tot heil der kerk en dat die Commissie, hoe de zaak ook zoude uitvallen, uitdrukkelijk last zoude hebben op nieuw eene algemeene vergadering te beleggen, wordende de plaats waar, en de tijd wanneer, geheel aan de commissie overgelaten : zulks vastgesteld zijnde is men overgegaan , tot het benoemen dier commissie en zijn daartoe met volstrekte meerderheid van stemmen verkozen dd. J. Juch en N. Wedemeijer. Bovengenoemde Commissie vervoegde zich te Zwartsluis bij de overijsselsche broeders, en na onderzoek bleek het hun, dat zij geensins scheuring, maar de eere Gods en bet heil der kerk bedoelden hun de gronden voorstellende, waarop men hereeniging zouden kunnen bewerken. Hierop besloot de commissie in overeenstemming met voornoemde broeders de vergadering te bepalen te Amsterdam en tevens algemeene kerkelijke aanschrijvingen te doen, ten einde de leeraars en kerkenraden uit le noodigen tot eene algemeene vergadering, overeenkomstig, den hun opgedragen last, om welke reden nu, was die vergadering onwettig ? was dezelve niet veeleer noodzakebjk ? immers ja! ? doch de Eerw. C. van den Oever was door zijne vrienden te Zwartsluis ten deele ingelicht, omtrent de punten waaraan voldoening vereischt werd, voorkomende in de Notulen van de 11. gehouden vergadering Abt. 18 en deze groote man, niet genegen zijnde yan zijne overtredingen belijdenis en het Ywlangen der Kerk genoeg té -doen wist geene betere uitkomst, daa de vergadering enweltig te verklaren. Ten tweede; de feiten waarop ZÉ. geschorst is, worden leugen verklaard, 'immers leest men pag, 20 van de circulaire; „wat het eerste artikel der schorsing betreft, zijn voor het grootste gedeelte leugens." En wat zijn die leugens toch? dat wij bewezen, dat C. van den Oever aan de getrouwe leden te Vlissingen, sommige broeders, als trouweloozen, valsch, huichelachtig, enz. heeft ten toongesteld. Wij zullen hier de brief laten volgen, en oordeel dan zelf over ,s mans praktijken; dezelve luidt woordelijk aldus i „Aan de Getrouwe Ledematen der Gereformeerde Gemeente onder het Kruis , te Vlissingen." Geliefde vrienden en vriendinnen, dewijl ik niet in de gelegenheid ben, om V allen te kunnen spreken, zoo gevoel ik mij zelvtn gedrongen, om U allen door deze letteren eenige zaken te onderrigten, opdat Uwe zielen door onwettnheid niet verder misleid worden. Gij allen weet, hoe de Heere my als middel heeft gebruikt, om de gemeente te stichten, en daarna een jongeling onderwezen, welke ik V toezond, om onder U te arbeiden, die ook Ow leeraar is geworden en nu ruim 1% jaar is werkzaam geweest, aan wim ik allen tüd en middelen heb opgeofferd lot zijn en der gemeente welzijn. Doch die nu op onze laatst gehouden vergadering te Dordrecht , toen hij en nog twee andere leeraars, namelijk J Plug en D. Klinkert, van hunne trouweloosheid, valschheid en huichelarij overtuigd werden als jongens , {die een Uk om de ooren krijgen) uit het midden der vergadering wegliepen. En zoo als hier gebleken is, dadelijk pogingen aangewend, om eene scheuring te maken in de kerk hebbende dadelijk alle ordening der Gereformeerde kerk verbroken, handelende willekeurig, zoo hier, van waar hij vertrokken, als ook de plaats waar hij is heengegaan, hebbende hier te Vlissingen de vergadering en vooral mijn persoon met vele leugens overlogen, helwelke met meer dan 20 getmgm kan bevestigd worden, doch hoe groot ook de leugens waren, schmm ztj noathans door sommige der kerkeraadsledm en ook anderen gretig voor waarheid aangenomen, en tot bewijs naarvan is gebleken, dewijl de kerkeraad en sommiM Uden op raad en bevel van bovengenoemde weggelopen Plug en Uo^r , geheel tegen al onze kerkordeningen aan , te zamen gekomen en een drietal van leeraars gemaakt, waaruit zij eene hebben beroepen doch geen van die drie, welke zij ooit gezien noch gehoord hebben dus zonder consulent, zonder eenig leeraar der klasse Gem. willekeurig gehandeld. Boe kunnen nu zulke menschen zeggen, dat God hun, op dien leeraar had gewezen Dus alzoo hebben zij beloond, zich los te rukken van ons kerkelyk standpunt en alle order te verbreken en de cenvoudigen in hare onnoozelheid om te voeren^ en le misleiden en ik nu gekomen zijnde te Vlissingen^en dit alles gehoord hebbende, zoo heb ik verzocht, dat de kerkeraad zoude zamenkomen hun het regie onderrigt [zoude geven, dü geschied ^ ioomoe^J. ■ nelkn hunner betuigen, dat zij verkeerd hadden gehandeld en wenschle wel dal hel al de leden zoo hoorden, doch dal scheen niet te kunnen geschieden. Ik heb hun gepresenteerd, om voor Vlieden te preken doch dat is geweigerd I De Diaken Versluis heeft daartoe nog alle pogingen aangewend, doch hij vond van niemand bijval; des anderen daags heeft br. van Veen en v. d. Sluis, mg en de geheele kerkenraad verzocht om zamen te komen, opdat tk dan hen en met hen de leden der gemeente zoude zamenroepen in de kerk, opdat ik dan aan allen eens verslag van de zaak zoude geven en elk een dan konde weten, hoe het met de zaak stond en hoe dat ik en de klasse belogen was. Hierop drong van der Sluis, van Veen als ook Bijl bijzonder aan, doch daar kwam niemand le zamen bij van Veen aan huis, dan v. d. Sluis en Noordzij; Adriaanse ging wandelen met ée'ne Baan; men zegt dat de anderen totiO uren moesten werken, alzoo dat het belet is, om door mij Vlieden verslag te kunnen geven en V dus niet le kunnen waarschuwen voor zulken, die hunne belijdenis verloochenen, het verbond verbreken en hun te vermengen met degenen, die naar verandering staan. . Ziedaar leden van de gemeente van Vlissingen dat is nu de erkentenis van een kerkenraad voor de arbeid en moeite, die ik voor V zoo dikwijls heb aangewend , z'io met het stichten der gemeente bevestiging der kerkenraad en ook van dien leeraar! als ook voor de zoo menig malen verkondiging van Gods woord en bediening der Sacramenten. Ik laat V zeioen oordeelen, gemeente van Vlissingen, of zulke handelingen Gods goedkeuring kunnen wegdragenl Vwe zielen worden misleid. Gij wordt belet, om de waarheid der zaak te mogen hooren. Den Broodgod wordt door velen gediend, het geweten wordt verkracht, de waarheid vertreden, de leugenaars geloofd, Gods knechten onteerd en de zielen der eenvoudigen verwoestl O, ziet toch elk voor Vwe ziele toe\ Ik vermane V alle als een Vader en Broeder! De menschenzullen V allen ontvallen en elk krygl het mei God te doen ; die de afvallige in het dorre doet wonen en voor Wien de afwgker een gruwel is. Gij zijt overtuigd, mijne vrienden, dat ik nooit Vw goud of zilver gezocht heb, maar het welzijn van Vwe zielen, en dat wensch ik nog le doen, want voor den opregle heb ik nog mijn laalsten droppel bloed ten beste. Gij weet dat ik mij met Vw vleesch niet heb gevoed en met Vwe wolle niet heb gekleed en dan de gemeenschap gezocht met degenen die buiten de gemeente waren, maar als ik hier was heb ik Vlieden als een herder zijne schapen bezocht, zonder dat ik immer iets daaraan verpligt was. Nu mijne vrienden, zoo de Heere wil en ik leve; wensch ik binnen korten lijd hier weer te zijn cn die dan nader onderrigt verlangt, kan dat dan bij mij bekomen als bij de heele klasse van Holland, Zeeland, Gelderland, Noordholland, Embden en Bicrum, Godmake V getrouw aan Vw eed en pligt; wordt geen dienaars der menschen; vermengt u nooit met degenen die naar verandering slaan. Die de getrouwigheid bewaart, zal door de poorle ingaan Jes. 26. Zijt getrouw tot den dood en Jezus zal U geven de kroon des levens. Amen. Zie nu elk voor V zeiven toe, wat gg doetl Ziet ik heb het Vlieden gezegd, (was geteekend). Uw Broeder en Leeraar. Cs. van den OEVER. Ik wensch binnen kort een breedvoerig verslag van aller handelingen van elk in iruk te geven. 2 Nu gemeenten, wat dunkt u, is het geen fraai stuk ? Oordeel nu zeiven of het waarheid is , hetgeen door ons geschreven is , dat hij sommige broeders als trouweloos, vasch enz. enz. heeft uitgekrelen; zoo durft een leeraar nu zijne ambtbroeders achter den rug belasteren en dan nog wel verre van zich to schamen, openbaar schrijven, dat dit leugens zijn! Doch wij zullen den schrijver genoeg doen; zijn Eerw. durft zeggen , IjÜk een gedeelte derzelve waarheid is; doch wij zullen u mededelen Wpte Vlissingen geschied is. Toen wij ons door hel woest getier ran C. van den Oever genoodzaakt zagen , de vergadering te Dordrecht te verlaten, vertrokken Ds. Plug en Holster van daar naar Vlissingen ;. Br. Holster moest de zondag daarop zijn afscheid preken en de daaropvolgende zondag bevestigd worden te Dinteloord; zij achlteD het noodzakelijk die gemeenten verslag, te doen vau den afloop der vergadering, dien ten gevolge verzochten zij zondags de mansledemalen te Vlissingen : om 's maandags avond te compareren in de Kerk; de leden op hun verzoek gekomen zijndo deelde men hun hel navolgende mede; vooreerst de oorzaak der verschillen van de beroeping van A. van den Oever te 's Hage welke roeping zij oordeelden, niet naar kerk ordening te zijn geschied ton anderen dat het hun overtuigend bleek, dat C. van den Oever heerschappij wilde voeren over het erfdeel des Heeren en er verre af was, zich aan de regten der kerk te onderwerpen ; waarop zij zich genoodzaakt zagen de vergadering te verlaten, betuigende tevens, in dezen, zich nimmer weder te vereenigen met zoodanige handelingen, ten zij er eene opregle benjdenis gedaan werd. Hierop stemde de geheele gemeente met hen in en uit het getuigenis dier gemeente bleek het hun, dat die leden reeds lang met hen in diezelfde overtuiging gedeeld hadden; doch nu kwam er eene vraag in het midden, daar hun leeraar ds. J. Holster daags te voren zijn afscheid gepredikt had, of er nu wel hoop bestond wederom ecu leeraar te verkrijgen, daar zij slechts met hun drieën waren, n. 1. Klinkert Holster en Plug, waarop hun geantwoord werd, dat hun doel niet was, tc scheuren, maar dat zij vereenigiug zochten met die broeders welke met hun getrouw wenschten te blijven bij de leer en regten onzer kerk, en daar wij dit vertrouwen hadden van sommige broeders, welke wij te Dordrecht hadden verlaten, stelden wij er hun drie.voor, welke wij achtten geschikt te zijn voor hen, om er een uit te beroepen, en om niet onvoorzichtig te werk te gaan, werd hun dezen raad gegeven, elk hunner eerst te verzoeken bij hun te prediken, of hunnen kerkenraad als afgevaardigden uit te zenden voor dit belang, doch altijd onder die bepaling, dat hun beroepen leeraar, zich met hen zoude vereenigen in het handhaven van de regten der kerk. Dil voorstel werd door de geheele gemeente toegestemd en goedgekeurd ; dit is het, wat hoofdzakelijk door DD. Plug en Holster te Vlsssingen is gezegd: Oordeel nu zelf! Nu volgt de brief van C van den Oever aan ri> commissie, hoofdzakelijk te lezen in die Circulaire van bladz. 5—12; van gemelde brief durft men schrijven. „Er is niet één leugen in." Wij zullen bel tegendeel bewijzen, pag. 5 zegt de schrijver dat J. Plug, of D. Klinkert, dat „ziclverwoestende" boek va van Koers naar Embden aan Ph. Meijer heeft afgezonden; onder aan de noot vindt men: „Het kan ook zijn, dat het Ds. K. G. Kamans geweest is; men merke echter op dat men die noot niet in het oorspronkelijk naar de vergadering gezonden handschrift vindt; wij hebben de moeite genomen om bij Pb. Meijer te informeren en Zijn Edele schrijft ons: „Noch Brs. Klinkert, Plug of Kamans , noch eenig ander leeraar of ouderling of oefenaar der gemeente heeft mij het boek van Boers gezonden." Dit is nu het begin van dien brief waar in geen leugen is; wat zal het einde wezen. Pag. 6 doet hetf de schrijver voorkomen, als of de Brs. Wiertsema zouden gezegd hebben, dat de Overijsselscbe Broeders met zulk eenen geest bezield waren, dat er aan geene hereeniging te denken was; in de brief aan de vergadering doet het de schrijver voorkomen , als of zij met meer dan een gesproken hadden, want daar leest men, dat er een zeide tegen C. van den Oever: „Hoor Dominé, ik zal het u maar zeggen, want wij hebben hun met ons drieën gesproken, zij hebben bet tegen niemand dan tegen uw persoen, enz. enz. Men merke op, dat zij na de Dordrechtsche vergadering met niemand gesproken of geschreven hebben, als met Ds Klinkert, ZEw. had hun gezegd dat zij niet anders konden of mogten handelen, als zij tot hiertoe gedaan hadden. Doeh C. van den Oever te Bierum komende, verklaarde aan de broeders Wiertsema geen haar breed te willen toegeven; moesten zij van zelve dan niet tot de gedachten komen, dat er aan geene hereeniging te denken viel ? een der broeders voegde er bij , bij geloofde ook, dat de Leeraars algemeen met het denkbeeld bezield waren dat Ds. C. van den Oever zich al te veel liet voorstaan, op de oudste te zijn en vele gemeenten gestieht te hebben enz. en dat zulks wel eens wat smaakte naar heerschappij voeren, ten minste, hij had van een1 ouderling gehoord, Ds. van den Oever is al lang genoeg Paus geweest; dus eene geheel valsche voorstelling in de circulaire. Wees verzekerd, dat de broeders Wiertsema, de personen van C. en H. van den Oever al te goed kenden, dan dat zij zich op zulk eene wijze legen hem zouden uitlaten, als het noodig is, of in het vervolg mogt worden, zouden wij daarvan eenige zaken kunnen bijbrengen. Verder zegt schrijver dat Ds. J. Plug voor de vergadering te Dordrecht tegen K. Pot te Zwartsluis zonde gezegd hebben: „Nu zal van den Oever toch eens goed op zijn kop Aeo&en," dit zullen wij de verdedigers van Ds. C. van den Oever eens zelfs laten beantwoorden, daar zij schrijven pag. 28, dat Ds. Plug tegen schipper Pot gezegd zoude hebben : „Nu krijgt het er uw Domineelje" Merk hierin op dat zij ds. C. van den Oever zelf tot een leugenaar maken , want al schaamden zij zich niet hun leeraar voor de wereld veraehtelijk te maken zoo hadden zij toch hunne cbnsientie te veel tegon om dien leugen van van denOave? te bevestigen, ds. Plug heeft tegeu Pot gezegd : „Nu krijgt het er uw domineelje om, maar van den Oever kan dit wel gretig veranderen in! „ „Nu zal van den Oever toch eens goed op zijn' kop hebben. O, dat die man zich nog eens schaamde (indien hij voor schaamte vatbaar is). pag. 6 staat vervolgens dat Plug gezegd heeft: „Hij behoeft niet te denken dat hij hier preken zal, even als of men vermeende, dat hij preekziek was ; Ds. Plug ontkent zulks niet doch de reden daarvan waren dat ZEw. overtuigd was van de bitterheid Van Ds. C. van den Oever jegens zijn persoon , die le Zwartsluis zijnde, wel bij de leden der gemeente, maar niet bij hem kwam, waarop dan de opbouwiog der gemeente in de liefde daardoor niet konde verwacht worden gelijk gebleken is in de openingsrede van de Zwolsche vergadering door ZEw. gedaan, en wat de preekzfekte aanbelangt; zijne vrienden te Zwartsluis, moeten iets dergelijks bemerüt hebben . wijl zj onderling raad genomen hebben, om de mennonieten Kerk te Zwartsluis te huren , hetwelk door iemand builen de gemeente is afgeraden , betuigende zulks uit don Duivel te zijn , en de brief vaa Vlissingen spreekt de preekziekte van Ds. van den Oever ook niet tegen. Vervolgens staat er dat Ds Plug tegen den Diaken van der Weide gezegd had: „Ds. C. van den Oever heeft van zijn leven zoo veel pillen geslikt., maar nu zullen wij er een klaar maken, daar hij wat meer aan te slikken zal hebben;" doch oordeel! Toen Ds. Plug dat aan van der Weiden vroeg, wanneer ZEw. zulks tegen hem gezegd had? zeide deze dat heeft de Domine tegen mij niet gezegd, Jan Smit heeft het mij verteld. Wij herinneren hier het getuigenis van zijne vrienden , voorkomende in hun' brief pag. 26; daar zeggen zij dat Ds. Plug gezegd heeft : Ds C van den Oever heeft veel pillen verduurd maar ik denk dat hij 'ér nooit een gehad heeft, zooals hij nu zal krijgen; dus merken wij aan dat zijne vrienden hem wederom tot een' leugenaar maken; zij zeggen niet, dat ds. Plug die pillen bereiden zoude, hetgeen de schrijver zoo schaamteloos durft te beweren. Pa" 7 zegt de schrijver dat de Ouderling Slnr.nk van Ds. van den Oever' tegen Jan Smit zoude gezegd hebben; dat hij menschen bi, de teel had gegrepen; de zaak is aldus: Slurink had van eene vrouw gehoord te Dordrecht , dat Ds. C. van den Oever voor eenige jaren I M Flesch bij de keel had gegrepen; dit had Slurink aan Jan Smit verhaald, doch niet van meer menschen, zoo als het in de c.rcula.re voorkomt; hierop ging ds. C. van den Oever met J. Smit, ofschoon hem de handelingen met Flesch wel bekend waren onbeschaamd naar Slurmk en vroeg hem. waar hij gehoord had, dat hij een man brj de keel had gegrepen: Slurink wilde daar eerst niet voor uitkomen, maar ze.de eindelijk dat bij wel zoude weten wat er te Dordrecht was voorgevallen; ierop zeide de vrouw, dat zij zulks van eene vrouw uit Dordrecht ver- Borueu had, waarop C. tan den Oever zeide dat Flesch een slecht mensch was ; maar hij durfde het niet tegen te spreken; daarop verweet hij Slurink, dat hij ook een Scheurmaker was, en dat hij van de Dordsche vergadering komende bij Smaling te Rotterdam geweest was om clubs te maken , waarop Slurink zeide dat dit onwaar was en dat zij elkanders aangezigt nooit gezien hadden; toon zeide hij , dat het ds. Plug te doen was om het beroep te 's Hage te hebben; daarop verveelde het Slurink zijne woorden langer aan te hooren en zette hem zyn hoed op het hoold en kreeg hem bij den arm verzoekende zijn huis te. verlaten; intussohen zeide de vrouw: „indien zijne komst geen vrede was, hij maar zoude vertrekken. Verder vindt men op pag. 7 , dat de ouderling Slurink hem gezegd zoude hebben, dat Ds. Wedemeijer alhier een brief van C. van den Oever op de vergadering had voorgelezen, welken brief reeds voor de Dordsche Vergadering was geschreven, welke behelsde dat hij niemand de hand zoude geven: maar hier ziet men weder de opzettelijke valschheid van dozen man ; hij schrijft een' brief aan ds. Wedemeijer te Dordrecht eu meldt daarin, niemand van zijne broederen de hand te zullen geven * om zich hierin gelijk te blijven, bleef hij zoo lang weg tot de vergadering begon en kwam toen zonder iemand te groeten de vergadering binnen hierop schreef hij een brief aan z'tjne vrienden te Zwartsluis, dat niemand der vergadering door handgeving ZEw. groeten wilde, deze brief nu gaf aanleiding, dat ds. Wedemeijer tot Slurink zeide, dat ds. C. v. d. Oever zelf aan hem geschreven had, niemand der vergadering de hand te willen geven. Mogt nu door ds. Wedemeijer, zulk eene onwaarheid niet tegen gesproken worden , welke enkel gesmeed was om zijne broederen te blameren ; maar de brief zelf heeft ds. Wedemeijer niet voorgelezen, zoo als gezegd wordt. Pag. 8 zegt schrijver, dat de Commissie ds. J. Juch, en N. Wedemeijer in last hadden , den vertrokken broederen te vragen, waarom zij weggeloopeu waren? dit is onwaarheid: dit behoefde niet gevraagd te worden, elk wist dat de woede en heerschzucht van ds. C. van den Oever daarvan oorzaak waren, ook vindt men pag. 8 dat de vergadering te Zwartsluis geopend is door J. Holster; zulks is onwaarheid het is geschied door J. Plug. Over die artikelen die te Zwartsluis gemaakt zijn, zullen wij maar geene aanmerking maken, als alleeu dat, aan het slot van dit artikel gevonden wordt, eene verdraaijing, van woorden gezegd door den oefenaar R. Smit, op de vergadering te Zwartsluis men leest daar: „En dan had Klaas „Smit van Hasselt nog gevraagd, of C. van den Oever ook geene belij„denis moest doen van het geen door hem in eene predikatie te Hasselt „gezegd was; (, „ „dat een kind Gods nooit een kind des duivels konde worden" !" Doch de zaak is gansch anders ds. C. van den Oever wil voor Gereformeerde waarheid uitgeven, dat de uitverkorenen in den val van Adam g^ene kinderen dei duiv«ls zijn geworden, maar kinderen God* zijn gebleVen: dit anti-gereformeerde gevoelen is gegrond op de oude dwalingen van Origenes en Tertulianus,l) welke dreven een voorbestaan der ziele; deze dwaalgevoelens worden niet alleen der gemeente te Rotterdam opgedrongen maar overal waar hij rondreist; de plaats Joh. 8: 44 wordt maar stoutweg op de^verworpenen toegepast; te Hasselt werd die verouderde dwaling naar aanleiding van Ro"i. 8 vs. 1 betoogd; Broeder K. Smit achtte het noodig des Zondags daarop de gemeente van het tegendeel te overtuigen; dit gaf aanleiding, dat voornoemde dwaling op de vcrgadëring te Zwartsluis alsmede te Amsterdam 19 Oct 1858 ter sprake wérd gebragl en door de vergaderingen is beschouwd als dwalingen, strijdende tegen de leer der Gereformeerde Kerk, waarop het 8ste artikel voorkomende pag. 19 dezer Notulen ook onveranderd werd aangenomen; het luidt aldus: „Bat ook alle zaken, strijdende met leer en lucht der Kerk, onderzocht en daarvan gezuiverd worden : ons gevoelen is en zoo wij ook meenen de gereformeerde kerk altoos beleden heeft; hoe de kinderen Gods ook zijn aan te merken krachtens hunne verkiezing en gifte des Vaders aan den Zoon ; hoe zeker hunne zaligheid ook zij, door dit onverandelijk besluit Cods zij nogtans met alle menschen verdoemelijk voor God zijn liggende on der vloek en toorn, overgegeven aan geweld en heerschappij des duivels; wien zijmoed willighjk in hun verbondshoofd Adam zijn toegevallen, welke vloek uit de baarmoeder der bedreiging voorkomende en zoo dadelijk aangrijpt als zij aanwezen krijgen in der tijd en daarom ontbloot van het beeld Gods in zonden ontvangen en geboren werden waarop de duivel zijne heerzuchtige tirranny onmiddelijk over hun begint; daarom erkennen wij in hun voor hunne bekeering en in de verworpenen geen het minste wezenlijke onderscheid maar zeggen met den Apostel Rom. 3: 23. Zij hebben alle gezondigd en derven de heerlijkheid Gods; en zien geen de minste redenen, waarom Wij de plaats Joh. 8: 44 ook niet op de uitverkorenen voor hunne bekeeHng zouden mogen toepassen; wij weten wel, dat hun de duivel niet heeft gegenereerd of gebaard; maar dat zij daarom zijne kindereu beeten, omdat zij in de magt en heerschaphij van dezen tiran zijn overgegeven, zijn beeld dragen en zijne werken doen; wat het voorbestaan der ziele betreft gelooven wij niets van en is in strijd met Zach. 12: 1. Hierop is ook gebouwd zijn gevoelen van de dadelijke regtvaardiging des uitverkorenen van Eeuwigheid! dat hij niet begrijpt als eene in God eeuwig in blijvende daad, maar als een vonnis reeds dadelijk over die voorbestane zielen geveld; hieruit blijkt weer, hoe schandelijk en voorbedacht die schrijver de woorden van br. K. Smit verdraait en alzoo een ieder tracht wijs te maken als of ZEd. een afval der heiligen dreef. Neen Ds. van den Oever wij betwijfelen de regtzinnigheid van Br. Smit in het minste niet, maar het is uw pligt, uwe dwalingen te herroepen lot voldoening van de 1) Zie Y van Hamelsveld kerkelijke geschiedenis 2de deel Pag. 373 en 3de deel pag 78 alsook Joh. ï Mark, het merg de i Christenen Godgeleerdheid pag 397—380, Kerk. Pag. 10 schijnt de schrijver zijne aanbrengers te wantrouwen want •hij zegt: „als dat nu zoo is," dus schrijver twijfelt er aan en toch, hij gaat op dien wankelgrond voort, om verdeeldheid en scheuring aan te rigten, en nog wil daar de schrijver dat ds. Plug en Klinkert met de anderen belijdenis behooren te doen, over hunne commissie, die zij hadden moeten uitoefenen omtrent 's Hage volgens art. 8 en 9 Not. 1856 en 1857 doch in beide Notulen staat er geen letter van in. — Pag 11 klaagt de schrijver dat ds. H. van den Oever mishandeld is geworden over het prediken te Alblasserdam, doch men behoort op te merken, dat die leden te Dordrecht behoorden en dat Ds. N. Wedemeijer op den dag des Heeren niet verkoos dit loetelaten zonder zijne toestemming en H. van den Oever te trots zijnde om dit te vragen, zond een man die geen lidmaat der gemeente was eene Pijl, om dit te verzoeken en toen heeft ds. Wedemeijer dit geweigerd , evenwel is H. v. d. Oever doorgegaan en heeft er tweemaal gepredikt; maakte zich dus schuldig van in eens anders dienst te dringenziet daar de tweede brief waarvan men durft schrijven: Er is geen leugen in!! Moet men niet denken dat 's mans geweten toegeschroeid is ? Het derde punt der schorsing betreft de miskenning der kerk en hare regten; de schrijver durft zeggen: het derde punt is geheel valsch (zie Pag 21); maar is uit het geschrevene niet duidelijk dat C van den Oever de vergadering te Amsterdam miskend heeft? Voegt hier bij zijne antichristelijke handelingen in de zaak van F. Boers, daar hij immers, zonder dat verschil door de kerk te laten vereffenen, tot eenen smaad voor de kerk volgens 1 Cor. 6 zijne toevlugt neemt tot de wereldlijk magt en merken wij dan ten derden op, dat onwettig censureren en afsnijden van sommige leden te Rotterdam en 's Hage, waarvan wij geloovea dat er onder zijn, die den Heere vreezen en dat veelal zonder voorkennis der klasse, dan kunnen wij niet zien dat do vergadering gefaald heeft ZEw. ook omtrent dit punt te schorsen. Wat nu het vierde punt der schorsing betreft, namelijk de stoute veroordeeling van sommige broeders en bijgevoegde vioekspraken; dit is uit de Notulen en het voorgemelde te overvloedig bekend. Ten derden wordt beweerd dat de schorsing een gevolg is van een vroeger gemaakt verdrag, welk het derde punt is van tegenspraak zie pag. 4,6, 18, 26, Pag 4 wordt gemeld, dat dd. J. Plug, D. Klinkert en J. Holster, reeds voor de Dordsche vergadering, zulk een verdrag hadden gemaakt; een verdrag zooals de schrijver pag. 6 gelieft le noemen het besluit (of liever goddeloos verdrag) van den Oever moet er uit of onder, zie ook pag. 18 en 26, doch ten eenenmale zonder grond. Wel koesterden Ds. Plug en Klinkert voor lang de vrees, dat C. van den Oever 2ich aan het regt der kerk niet zoude onderwerpen en namen voor indien dit gebeurde, liever de vergadering te verlaten dan hun ge-, welen te bevlekken door instemming van onwettige handelingen; liever verduurden zij dan alle hoon en smaad als zij maar met eene goede en vrije cónsientie in des Heeren dienstwerk mogten werkzaam zijn, maar van Br. Holster wisten HEw. sedert de vergadering des vorigenjaars niets en kunnen betuigen dat zij voor de vergadering van Dordrecht'geen woord of schrift ontvangen of aan ZEw. toegezonden hebben , ook kouden zij geen verdrag maken, want wie zoude kunnen denken , of te voren zich voorstellen dat C. van den Oever zoo halstarrig zoude weigeren de kerk genoeg te doen en zijne ambtsbroeders zoo behandelen. Het vitrde punt, dat wij te weder leggen hebben behelst menigvuldige onwaarheden, valsche voorstellingen en vitterijen. Dit punt zouden wij genoeg kunnen wederleggen , als wij verklaren dat die geheele circulaire een zamenstel van dezelve is, doch het moeit ons om alles op te sommen wijl het waarlijk is, of men met den vader der leugenen zelve te kampen had Men vergenoege zich dus om, behalve hetgeen reeds gemeld is, op het navolgende te letten. Pag. 3 klaagt Schrijver, dat de handelingen der Kerkvergadering te Amsterdam geheel tegen Gods woord en kerkenordening ziju geschied eu beroept zich voorts op bijna elk blad van de circulaire op Gods woord en kerkenorde: van het tegendeel zullen we u overtuigen. Ds. Juch heelt de kerkenraad van Botterdam uitgenoodigd om ter vergadering te komen , teneinde alzoo hun leeraar legen over de commissie te kunnen hooren, maar zij hebben geweigerd te komen, een bewijs du*, dat zij niet gaarn zagen dat hun leeraar naar Gods woord en volgens kerkordening behandeld werd. Pag. 4 noemt men de commissie trouweloos; maar hebben zij niet ingevolge de last hun te Dordrecht gegeven, gehandeld, en zich met de Ovérïjsselsche broeders trachten te verstaan, ten einde hereeniging te bewerken en dit heeft hun onder des Heeren zegen mogen gelukken: "Waaruit blijkt nu hunne trouweloosheid ? Dit had men moeten bewijzen maar! ! . . . nog doet het de schrijver daar voorkomen als of Ds. Kamaus en Ds. Hazevoet, met de D. D. van den Oevers instemderi om niet naar de vergadering te gaan, volgens hunne brieven stemden zij in met de vergadering doch ongesteldheid verhinderde hen , zeiven te komen, doch wij hebben later vernomen, dat Ds. Kamans met zijn zoon, het met de DDv. d. Oevers hielden; althans is ons bekend gemaakt dat de zoon G. Kamans te Iskenhuizen pogingen heeft aangewend, om van den Kerkenraad aldaar door het teekenen van een geschreven stuk het bewijs te erlangen , dat men het met Ds. van den Oever eens was , ofschoon dezelve mislukt zijn. De handelingen van ds Kamans en zijn zoon zullen nader onderzocht worden; wat ds. Hazevoet aanbelangt, daarvan zijn wij beter onderrigt. Pag. 6 in de noot staat dat Ds. Plug met Ds. van den Oever als vriend omging, doch tegen zijn ouderling J. Smit zeide: Wat doet gij dien vent te logeren: De zaak is dus: Ds. Plug zeide tegen J. Smit dat het niet noodig geweest was, van den Oever van Hasselt té halen; was hij te Zwartsluis gekomen dan was dit wat anders; gij w'eet wel dat Ds. van den Oever daar niet geroepen is , want ik ben er pas geweest om te doopen en avondmaal te bedienen; maar bet doel is, om gemoederen voor zich te gewinnen ; want het moet vergadering worden; de woordeu van „de kereV en „ik wilde hem in mijn huis niet hebben1'' laat ds. Plug voor rekening van J. Smit; men merke op , dat ds. C van den Oever niet te Hasselt gepredikt heeft zooals in de noot staat aangemerkt toen de gemeente van Embden is gesticht, terwijl toen de zaak van *» IJage nog niet aanhanging was, maar tijdens ds. Plug als commissie-lid in die zaak benoemd was en zich ds. van den Oever te Hasselt had aangediend om daar te prediken, en daarom vermeende ds. Plug zijn kerkenraad en leden te moeten waarschuwen, en niet ongegrond! wijl ds. v. d. Oever , den volgenden dag te Zwartsluis komende ds. Plug niet heeft bezocht, en hebben zij elkanders aangezigt niet gezien (en evenwel staat er: „Hij ging ais vriend met mij om!") Ds. Plug meende te regt dat het C. van den Oever te doen was om de gemeente van hem afkeerig te maken, omdat Plug naar regt en niet naar het goeddunken van van den Oever in de zaak van 's Hage wenscht te handelen. Pag. 14 zegt schrijver, dat ds. Juch gezegd heeft bij de opening der vergadering te Amsterdam „dat hij zijn regt te Dordrecht niet had uitgeoefend", onwaarheid!! (zie Notulen der verg. 19 Oct. 1858). Pag. 15 staat dat ds. A. van den Oever drie jaar te 's Hage en ook al dien tijd door de ganscho kerk als wettig leeraar is erkend en pag. 17 hoort men uit den mond van zijD ouderling van Putten dat voornoemde A. van den Oever al drie jaar als een bal door de vergadering was gerold: eene zonderlinge tegenstrijdigheid!! Zoude het rollen van die bal, een vrucht zijn van de wettige beroeping aldaar? Men oordeele zelf!.' op pag. 16 gelieft schrijver le zeggen dat hij niets onbetamelijks gezegd heeft, maar op eeue ernstige wijze de waarheid gezegd, en dat ds. Klinkert zoo driftig was, dat hij ds. Wedemeijer een stomp gaf; derhalve is het niet onbetamelijk als men zijne broeders veroordeeld en vloekspraken over hen uitspreekt ; maar ds. van den Oever zal wel weten , dat noch zijne eigene consciëntie zoo spreekt noch Gods woord Malth. 18: 6; zoowie een van deze kleinen enz. — Wat die stomp betreft: de geheele vergadering is daar getuige van, dat die Broeders in bedaardheid de vergadering verlaten hebben, doch daar dit voor vele der aanwezige broeders smartelijk was, trachtte ds Wedemeijer hen terug te houden en vatte uit liefde ds. Klinkert bij den arm, die hierop zeide: „Laat mij los, het is hier geen dwang' en zoo de vergadering uitging. Zie hier uit weder hoe sluw en listig men alles in een verkeerd daglicht poogt te stellen. Pagina 17 staal: de ouderling van Gouda: F. Urbanus zeide: „wij mogen het als een zegen van God aanmerken dat C. van den Oever op de vergadering driftig is geweest; Urbanus getuigt, zulks niet gezegd te hebben» maar wel dat het een zegen was, de over ijsselsche broeders uil Dordrecht weggegaan waren, omdat er anders van C. van den Oever wal ergers te vreezen was, en dal was waarlijk gegrond, wijl hel schrikverwekkend was, hoe hij legen die broeders uitvoer. Hier ziet men weder, dat noch ouderdom, noch godsvrucht worden ontzien, maar een ieder, die den wil van C. van den Oever niet eerbiedigt, zijne booze uitdrukkingen moet verduren. — Pagina 18 vindt men dat C. van den Oever zonder eenig onderzoek, enz' enz. geschorst is , in zijn dienstwerk doch wij denken dat uit de Notulen en uit dit ons getuigenis genoegzaam blijkt, dat het hoognoodzakelijk was, dat de Kerkenlucht op hem werd toegepast; vervolgens wordt daar geschreven dat ds. Juch door de vergadering geperst 13, om de schorsing brief te onderteekenen en dat ZEw. dil aan den ouderling Bossche te Rotterdam zoude geschreven hebben: het welk eene schaamtelooze leugen is. ZEw. wenschte dat dit zijn geschrift werd aangetoond; in plaats, dat dit van iemand is afgeperst geworden, heeft ds. Juch na voorafgaand gebed, een iegelijk vermaand, met eene vrije consieutie le handelen en het gevolg was; dat al de aanwezige leden den schorsiugsbrief onderteekend hebben nog vindt men daar dat er voor een blinden per order geteekend is. — Is dit iels buitengewoons? neen! daar levert de maatschappij dagelijks voorbeelden van. — Maar dit is buitengewoon, dat ds. C. van deu Oever dienzelfde blinden man, zes jaren geleden, heeft laten zien (zie daarover eene door C. van den Oever zelf geschrevene bijlage der Notulen van 1853, alwaar men leest Pag. 14 nader onderrigt van eenige handelingen van S. M. Flesch, waarvan wjj oofl'-getuigen zijn geweest; dit onderrigt is onderteekend door I. Smaling, ouderling, te Rotterdam en F. L'rbauus, blinde ouderling te Gouda; derhalve mag C. van den Oever, als hel maar in zijn belang ligt een blinde als ooggetuige gebruiken en men wil eene vergadering betwisten of liever bespotten, dat in naam van dezelfde Urbanus per ordre geteekend is. Verder klaagt men dat in alle gemeenten werd afgekondigd dat ZEw. geschorst was; Ook dit onheil heeft bij immers zich zeiven berokkend, doordien hij twee jaar achtereen telkens als het vergadering moest worden bijna alle gemeente rondging, om de harten voor zich in te winnen met te zeggen, dat hij de oudste leeraar was zoovele gemeenten gesticht had en dat evenwel dd. Plug en Klinkert zijne bevelen niet wilden opvolgenen iedere vergadering tegen hem protesteerden. Pagina. 19 leest men dat D. Plug te Zwartsluis C. van den Oever afriep als een leugenaar en lasteraar. De Heere en de geheele vergadering is getuige , dat dit laster is, enkel uit beginsel van .wraakgierigheid verzonnen. Hoewel er reden genoeg toe bestonden is dit op de zachtste wijze geschied en de hoorderen vermaand, voor hem te bidden. (Straks nader te behandelen bij den brief van Zwartsluis.) Pagina. 21 staat: toen Plug C. van den Oever had afgeroepen als ge- schorst en de gemeente vermaande'om voor hem te bidden!vroegen eenige leden aan hem (bij het uitgaan der kerk) of zij ook bidden moesten, dat bij die pil kwijt zoude raken, die hij hem had klaar gemaakt (moedwillige leugentaal}; laat ds. van den Oever eenigen noemen, die dat gezegd heeft; de kerkenraad wil getuigen, dat niet een uit de gemeente een woord met ds. Plug heeft gesproken. Pagina 22 maakt schrijver melding van de onknnde der vergadering, omdat men C. van den Oever geschorst heeft op het woord Blasphemie en vertaald dit Majesleitschending. Wij zullen Kraraer's woordentolk laten spreken-, die zal op dit punt meer geloof verdienen als C. van den Oever. Deze vertaalt het als lastering Godslastering en Majesleitshoony dus blijkt het dat Lucas 23 : 34a Vader vergeef het haar want zij weten niet wat zij doen , op de vergadering niet van toepassing is, maar hij volgens regt op dit artikel geschorst is en wat godslastering betreft, wij meenen dat dit zeer wel van toepassing is; het is toch geene geringe zaak de dienaars des Heeren aan te tasten; dit zijn redenen genoeg, om op dit artikel aan te gaan. Indien alle zaken, in de circulaire verval, op zulke gronden steunden, dan had meu zulke laffe , schepselverheffende attesten van zijn kerkenraad niet noodig; (zie Pag. 39 en 40 der circulaire). Pag. 32 van de circulaire maakt melding van de mishandelingen, den leeraar H. van den Oever, te Oud-Vosmeer aangedaan; hiernevens plaatsen wij eene verklaring van oen kerkenraad aangaande het gebeurde en laten elk oordeelen, of hier mishandeling of indringing in eens anders dienst heeft plaats gehad. Verslag Tan het voorgevallene met Ds. H. van den Oever den 31 Oclober 1838 le OudVosmeer. Zatnrdag den 30 October kwam ds. II. van den Oever op het onverwachtst mp de hofstede van den ouderling L. Aarnoudse, die verwonderd vroeg, hoe hem hier, op zulk een tijd en dag der week te zien; waarop ds. H. v. d. O. antwoordde, dat, hij belet was van morgen te Middelburg te prediken, en dal hij zoo eens naar Oud-Vosmeer was gekomen, dalhij niet wist dat As. Kloppenburg niet te huis was, varvolgens is L. Aarnoudse mét zijne vrouw tn ds. H. v. d. O. naar liet dorp gereden; onder weg zijnde, zeide de vrouw van L. Aarnoudse, dal nu ds. Kloppenburg niet te huis zijnde hij morgen maar moest prediken; hierop ds. H. van den Oever zich tot L. Aarnoudse als ouderling wendende, zeide, indien hij zulks wilde toelaten het wilde doen, maar L, Aarnoudse antwoordde, dat indien de zaken nog waren als vroeger (doelende hiermede op de,zaak van ds. C. van den Oever, enz.) dan zulks te kunnen zijn; maar er nu geene vrijheid toe te hebben, om zulks.toe te laten , waarop ds. 11. v. d. O. antwoordde, dat dit builen hem was; waarop L. Aarnoudse zeide hel evenwel niet op zich té nemen, maar zeiden, met de overigen leden van den kerkenraad hierover te willen spreken en indien het dan besloten werd hem toe te laten om le prediken, dat hij hem dan hiervan berigt zoude doen en hit hem dan zoude laten weten 6g A. Gunst, waar hy zoude logeren. Vervolgens op het dorp komende is ds. H. v. d. O. na bij eenigen van de gemeente geweest te zijn en anderen ontmoet te hebben en door sommigen gevraagd te zijn of hij morgen zoude prediken? geantwoord hebbende als de kerkenraad, zulks wilde toelaten dan Ja! vertrokken naar de hofstede van A. Gunst; vervolgens is L. Aarnoudse bij den ouderling 3. van Hiele gekomen en hem het voorgevallen gesprek met ds. H. v. d. O. medegedeeld en le zamen besloten om ds. H. v. d. O. niet te laten prediken, in aanmerking nemende, dat hij volgens gerugt, reeds 3 d 4 weken geweest ivas zonder dienst te doen in zijne gemeente, ten andere dat hij niet alleen, niet op de vergadering te Amsterdam was geweest zonder aan dezelve te doen weten , wat hiervan de redenen of oorsaak waren [zoo als de overige absente\Leeraars gedaan hebben\ maar dezelve vergadering tegen gewerkt blijkens zijn schrijven aan ds.Kloppenberg, wien hij raadde niet naar de vergadering te Amsterdam te gaan dat hij ook niet derwaarts ging en de meesten zouden thuis blijven, en dus met dezelve niet vereenigd is maar er buiten; ten derde berigt zijnde dat niemand van de aanwezige leeraars der vergadering, met inbegrip dergenen die door ziekelijke omstandigheden absent waren , niemand ds. H. v. d. O. hardden losgemaakt, ten vierde het onbegrijpelijke van hem zoo een' ongelegen tijd hier te bevinden op den laatsten dag der week, verwijderd van zijne eigene gemeente, onbegrijpelijk en een raadsel voor haar zijnde,, wat hem dreef, of zijne bedoelingen waren , noglans het haar voorkwam, als zeker geen goed en daarom raadzaam hem niet te laten prediken, vervolgens, zijnde zondag morgen komt ds. H. v. d. O. naar het dorp, gaat onderweg aan bij L. Kunst diaken, wien hij vroeg, of hij den kerkenraad gisteren avond had gesproken,, hem te laten prediken waarop L. Kunst hem antwoordt zulks niet te weten,, maar wat er ook van ware: hij er zijn consent niet toe verleende, en hem ook. waarschuwde niet op te treden; verlaat hierop de woning vanL. Kunst met te zeggen dat hij nogtans zoude optreden en komt alzoo de kerk binnen ivijl den voorzanger reeds aan het lezen was van een gedeelte van Godswoord, gaat regt door tot in den tuin (doophek) digt aan den lessenaar waar de ouderling 3. van Hiele voorstond (zijnde in het stil gebed om dien morgen voor hetzelve^ voor de gemeente voor te gaan bij het afwezig: zijn van den Leeraar, die te Vlissingen was) trekt zijn jas uit en gaat voorbij de lessenaar en ouderling 3. van Hiele, en klimt den predikstoel op, ongemerkt door 3. van' Hiele, die nog in het stil gebed was : — C. Gunst kerkmeester, ook in het stil gebed zijnde, op zijne plaats bij den tuin, door hiervan wat te hooren , sloeg zijne oogen op, ziel zulks en wendt zich tot den Diaken A. de Later die het naast bij hem zat, en vroeg hem, of hij ds. li. v. d. O. hiertoe consent gegeven had en antwoordde „volstrekt niet"; hierop wendt zich C. Gunst lot 3. v. Hiele die voor zijn lessenaar stond en vroeg hem zulks ook , die ook hetzelfde antwoord van Neenl gaf, waarop C. Gunst zeide legen ouderling 3. van Hiele, dan tegen zulk doen te protesteren, waarop de ouderling 3. van Hiele van achter zijn lessenaar Imam, die als onder de preekstoel stond en wmdt ztch tot ds. H. v. d. O. voor de preekstoel en ver- zocht hem er af te Komen, dat het niet mogt en zij het hem niet toestonden; hierop staat de diaken A. de Later ooft op en verzocht hem hetzelfde,hem hierbij bedaard en innig toevoegende, dat het beter was bij zijne gemeente gebleven le zijn en dezen dag de gemeente hier niet te komen beroeren, zoo als hij meer gedaan had [doelende hiermede op vroegere handelwijzen van ds. H. v. d. O. in de gemeente, hoewel niet van dien aard, noglans in vele opziglen niet minder schadelijk. Hierop is ds. H. v. d. O. van den stoel afgekomen, met eerst naar hél getuigenis van de hoorders gezegd te hébben, „dat de kerkenraad het hem ,,niet toeliet het woord tot hun te spreken, maar dat hij nogtans tot hun dienst ,bleef" en is alzoo de kerk uitgegaan en in het uitgaan ontmoet door den diaken L. Kunst die hem nog deze woorden toesprak: „heb ik het U niet ,,gezegd ; ik heb u gewaarschuwd,'1'' verwekkende dit alles veel beweging op dit oogenblik in de gemeente en is uitgaande uit de kerk door sommigen gevolgd met deze woorden hun toesprekende (volgens sommigen getuigen) „„die mij lief heeft volge mtfmI Ziedaar de toedragt der zaak zonder iets af of toe ledoen bij weten van de ondergeteekenden, die ook vermenen volgens regt en pligt en overeenkomstig hun gemoed gehandeld te hebben, tot welzijn der gemeente om al zulke willekeurige handelinyen, die in de kerk niet behooren, ook als zoodanig te behandelen en diegenen die tegen of met voorbijzien van orders en instellingen der kerk hun eigen voornemen door willen dringen, dit te beletten en den weg af te snijden; — Niettegenstaande dit alles, dat de noodzakelijkheid bij zulk eene gelegenheid, ook zulk eene behandeling vordert, is het nogtans hun leed en betreuren zij hel, tot zulke uitersten loevlugt te moeten nemen en mogt er onverhoopt, in het een of ander zonden liggen, de Heere vergeve hun zulks! dit ligt buiten hunne opregle meening, die alleen is vrede en eendragl in de gemeente te bevorderen en te bewaren_ naar hun vermogen. (was get.) L. AARNOUDSE. J. van HIELE. A. de LATER. L. KUNST. C. GUNST. Pag. 33 vrordt een tafereel opgehangen van hetgeen ds. A. van den Oever te 's Hage le verduren heeft, de circulaire zegt; de vergadering is er oorzaak van; wijl de Ouderling Boers weder door dezelve hersteld is, wien men den raad heeft gegeven, de gemeente rond te gaan en de leden af te trekken en verdere ongerijmdheden , die men daar opsomt; de Waarheid van die zaak is : Reeds voor dat de vergadering te Amsterdam gehouden was, had ds. Juch van onderscheidene leden uit 's Hage brieven ontvangen, inhouden de klaglen en ellenden die in de gemeente 's Hage plaats vonden; hierop is ds. Juch en ds. Gispen als commissie benoemd om de zaken aldaar te onderzoeken; ds. Juch is hierop door briefwisseling in minzame onderhandeling gelreden met de kerkenraad le 's Hage, met dit gevolg dat ds. Juch een brief van A. van den Oever ontving,met zoodanig bespottend adres en van zulk eenen schandelijken inhoud, als men ooit vau liet gemeenste ras van menschen of zijne ergste vijanden1 verwachten kon ; niet te min heeft ds. Juch bij monde en geschrifte nog veie klagten ontvangen en is herhaaldelijk door de leden van 's Hage uitgenoodigd om aldaar over te komen; doch ZEw. heeft daaraan geen gevolg gegeveu , in hope dat de order en vrede hersteld zoude worden, doch als meer en meer blijkt dat de van den Oevers scheurmaking op het oog hebben, heeft zich ZEw. bereid verklaard, om Gods kinderen aldaar met raad en daad bij te slaau. Het vijfde punt onzer wederlegging, betreft de leugenachtige attesten; de wederlegging van het eerste attest, onderteekend door vijf leden van Zwartsluis, bijeengeroepen lot onderzoek van dezelve. De ondergeleekende kerkenraden der gereformeerde gemeenten onder het kruis te Zwolle en Zwartsluis volgens last der kerkordening te zamengeroepen ter onderzoeking der handelingen vau vijf ledeh der gemeente te Zwartsluis in een gedrukt schrift uitgegeven tegen de algemeen vergadering le Amsterdam eu hunnen leeraar J. Plug geven door dezen in gemoede verslag dat het hun na ernstig onderzoek gebleken is, (de beschuldigden ter verantwoording geroepen hebbende) dat bovengemeld geschrift op eenige kleine bijzonderheden na, die hieronder genoemd zullen worden, eene vuile onwaarheid door hunne bevonden is en dat , om reden het hun gebleken is by een regtmatig onderzoek , in tegenwoordigheid der beschuldigden, dat de ondergeleokeuden van htt attest, geenzins oor- en ooggetuige geweest zijn, van hetgene door hen voor een alwetend God; betuigd wordt waarheid te zijn, maar deze beluigingen gedaan zijn op verklaringen van anderen. Wat P. de Boer betreft een, eenvoudige doove man kan in het minst geen getuigenis geven iels gehoord te hebben. B. Vinke weet alleen dat hij den brief van Ds. C, van den Oever te Amsterdam gezonden met J. Smit en v. v. d. Weiden , bij Ds. Plug heeft hooren lezen en K P ot weet niet anders als dat Ds. Plug gezegd heeft: „Nu krijgt het er uw Domiheetje om." v. d. WeHbweet niets alsdat ds. Plug op kerkeuraad zoude gezegd hebben : „Nu heb ik een maat aan Ds. Klinkert, nu zullen wij Ds. van den Oever zijn Pausdom eens ontnemen1' en verklaart op enkel vermoeden zijn leeraar voor eenen leugenaar J. Smit is eigenlijk de man die zulk een getuigenis meende le kunnen afleggen. Niettegenstaande dit vermeenden zij regt te hébben om den brief door hunne onderteekening te bevestigen en die voorwaarheid te houden en te verspreiden. — Ten eersten werd hun gevraagd, ol zij overeenkomstig hunne betuiging voor God konden bewijzen, hetgeen door hun geschreven was waarheid te zijn en zeiden dat de gezegden van Ds. Plug, omtrent C. van den Oever , zooals zy dit geschreven hadden waarheid waren. Op de vraag of zij zulks konden bewijzen bleek het uit den brief van P. de Boer, dat bij geen enkel gezegde van Ds. Plug wist bij te brengen ; de anderen als bovengemeld. Op de vraag aan B. Vinke wat hij er van wist, zeide hjj er bij geweest le zijn toen ds. Plug hun dien brief van C. van den Oever had voorgelezen. Ten tweeden werd hun gevraagd of zij bewijzen konden , dat ds. «Klinkert, omtrent de geschorste leden te 's Hage anders lag als ds. TMug; zij zeiden, dit te vermoeden uit de brieven voorkomende in het boek van Boers, waarop hun door bewijzen is gestaafd, daler altijd de grootste eenstemmigheid tusschen beiden heeft plaats gehad en dat in de brieven van Boers blijkbaar is, die door beiden onderleekend zijn, waardoor dus de ongegrondheid van hun vermoeden werd aangetoond en de onwaarheid bewezen. Ten derden werd hun gevraagd, of zij ook bewijzen konden dat ds. Plug op de kerkenraad gezegd had: „Nu heb ik een maat aan ds. Klin„kert; nu zullen wij van den Oevor zijn Pausdom ontnemen." Jan Smit en v. v. d. Weide betuigden zulks waarheid te zijn; hierop werden de andere kerkenraadsleden gevraagd (welke allen getuigden dit nimmer gehoord te hebben; hun is gevraagd), welke leden der kerkenraad daarbij tegenwoordig waren geweest; zulks betuigden zij niet te weteu; maar vroegeu, of zij dan ook geen kerkenraad wareu. Ten vierden of zij bewijzen konden dat, ds. Klinkert, ook is vereenigd geweest, met de handelingen der Zwolsche Synode 1857 aangaande het stuk van Boers. ds. Klinkert betuigde: het tegendeel genoegzaam uitzijn protest gebleken ware; betuigende de anderen dag: „die zaak heeft nog een staart," wijl hem dadelijk na de vergadering is voorgekomen: Ps. 58 „o Gij vergadering gezeten om het regt te doen spreekt gij het regt" zij verantwoordden zich dat zij dit hadden opgemaakt, omdat ds. Juch hun gezegd had dat er zooveel liefde op de vergadering tusschen de broeders lag. Ten^rföfden welke redenen zij hadden te schrijven dat dd. Plug en Klinkert herroepen hadden hetgeen zij voorleden jaar hadden besloten , en door hen- was ingestemd, om daardoor hun doel weer op te vatten, dat van den Oever weg moest tot rust van de kerk: zij antwoorden dat de anderen dit toch gedaan hadden, waaruit wij opmerkten, dat zij zich niet ontzagen om ds. Plug en Klinkert als zoodanig le doen voorkomen opdat zij voor de kerk verdacht zouden worden als uit wraakzucht te handelen. Ten zesde werd hun gevraagd, waaruit zij het goddeloos verdrag bewezen , dat er tusschen dd. Plug en Klinkert bestond : in het gaan naar de vergadering te Dordrecht, hun antwoord was, dat zij het gemoedsbestaan van ds. Plug kennende, zulks wel veronderstellen mpgten en dus bij gevolg over het bestaan van ds. Klinkert wel mogten oordeelen, die zij noch zagen, noch spraken. Ten zevenden werd hun gevraagd welke de lasteringen waren, die de ouderling Slurink had uitgestrooid zjj hadden niets te zeggen, als hetgeen van die zaak boven bewezen is, waarheid te zijn. Ten achtsten is hun voorgesteld, waaruit zij de goddeloosheid bewezen der vergadering te Zwartsluis bl, 28 der circulaire, terwijl zij zelf hunne instemming bij het eindigen betuigd hadden. Van der Weide antwoordde hij had alleen maar ingestemd met Ja te'lf zeggen. J. Smit sprak van zijne instemming niet. maar zeide, dat er zooveel van ds. van den Oever gesproken was, dat er een gezegd had: „laat ons er maar niet meer van spreken en dat Ds. Klinkert en Janssen betuigd hadden, dat hun de toegang gesloten was in het bidden voor ZËw. Ten negende werd hun gevraagd, welke de leugens waren welke door ds. Plug aan ds. Juch geschreven zijn zij antwoordden dat zij dit opmaakten nit het antwoord aan ds. Plug; hierop werd van kerkenraad van Zwartsluis verlangd, welke de aanleidende redenen daartoe waren, hetwelk bestaat, dat nadat de Klassis, broeders van Overijssel, Ds. Holster en zijn ouderling le Zwartsluis vergaderd geweest waren, wier handelingen door J. Smit en V. van der Weiden zijn toegestemd, hadden wij des vrijdags daaropvolgende Kerkenraad: Ds. Plug vroeg J. Smit en van der Weiden of zij nu beiden vlak waren, J. Smit antwoordde daarop ,.Ja"hijwenschte van den Oever neer te zetten, zoo hij bij hem kwam (hetwelk zie •irculaire Pagina 24 tot 30 in opzetten veranderd is.) Van der Weide zeide hierop: hij was er mede vereenigd, zooals hem Ds. Juch gezegd had; het werd bem voorgehouden dat hem op de vergadering niet gevraagd was, of hij met het zeggen van Ds Juch ' maar met de besluiten van de vergadering voreenigd was; en daarop „Ja" gezegd had, waarop bij zeide, dal wij belijdenis moesten doen van ons wegloopen van de vergadering , en dd. Plug en Holster van het voorgevallene le Vlissingen; hierop werd hun gevraagd of dit door Ds. Juch voor of na de vergadering gezegd was; daar hij loch wel wist, dat door ds. Juch onvoorwaardelijk die besluiten waren aangenomen, waarop hij antwoordde Ds. Juch had hem dit na de vergadering gezegd en bevestigde dit zeggen, „als dit niet zoo was , wenschte hij niet weer le huis le komen"; hierop bragt de Leeraar hem onder het oog dat dit eene geheel valsche en huichelachtige handelwijze was en dat het hem had betaamd zoo op de vergadering te spreken» en niet van achteren, om alzoo zijne dubbelzinnigheid te openbaren , wijl dit geen christen betaamde; hierop schreef Ds. Plug in haast een' brief aan Ds. Juch, of de gezegden van van der Weide waarheid behelsden; -of nu in dien brief, de vraag is ingevloeid, in de plaats van hetgeen van der Weide gezegd had (van het voorgevallene te Vlissingen) van de laster le Vlissingen, hetwelk uit het antwoord van Ds. Juch aan Ds. Plug terug gezonden wordt afgeleid (maar niet bewezen) en hieruit wordt nu opgemaakt, dat Ds. Plug openlijke leugens heeft geschreven , zooals zij Pag. 29 schrijven. Ten tienden werd hun onder het oog gebragt, dat zij Pag. 29 schreven te willen bewijzen dat die brief welke ds. C. van den Oever aan de vergadering te Amsterdam gezonden had, waarheid was en dat Ds. Plug na veel moeite hun den brief had voorgelezen, Ds. Plug vroeg hun of jZEw. niet zeiven hun aangeboden had dien brief te lezen, waarop B. -Yinke antwoordde: „Ja maar het duurde toch zoo lang", Aan J. Smit en van der Weiden vroeg ZEw. of het dan geen waarheid was wat zij gezegd hadden, dat zij het niet wisten, wie dat boek van Boers naar Embden had gezonden en dat zij niet wisten, wie naar Groningen geweest was en of het dan geene waarheid was, dat ZEw. aan van der Weide gevraagd had, „Wanneer heb ik ü gezegd, dat ik C. van den Oever die°pil bereiden zoude? en antwoordde: dat heeft Dom. aan mij niet gezegd, Jan Smit heeft het mij verteld; hij zeide: „Ja dat is zoo; hierop herinnerde ZEw. aan J. Smit! dat hij hem gevraagd had: Jan Smit! Jwanneer heb ik U dit gezegd? waarop hij zeide: „Ja Ja, de Dom. heeft dat wel gezegd, waarop de Leeraar tegen hem zeide Smit, ik weet daar zoo veel van als de dooden. maar ik beloof u op mijn woord van Eer, zoo gij mij herinneren kunt, waar en wanneer ik dat gezegd heb, dan zal ik het u niet tegenspreken.' Hierop zeide Smit: Dom. heeft het bij mij aan huis gezegd waarop ZEw antwoorde: „Smit, gij weet dat ik in dit afgeloopen jaar, maar een paar „malen bij ü aan huis geweest ben" hierop zeide Smit: „ Ja maar het is „verleden voorjaar geweest, waarop de Leeraar zeide „nu wordt het nog „mooijer, men geeft niet onduidelijk te kennen, als of die pil voor deze „vergadering bereid was, en is het nu verleden jaar al geweest, gij kunt „beter onthouden als ik maar neen Smit! de zaak is nu eenmaal' tegen C van den Oever gezegd, en dat moet gezegd blijven nietwaar?!" Nog vroeg hem de leeraar of het dan geene waarheid was, dat toen ZEw. met zijn „ouderling Keizer bij hem aan huis was om huisbezoek te doen zijne „vrouw tegen hem, namenlijk Smit zeide: Neen Jan, zoo heeft het dom „niet gezegd en dat hij daarop door stilzwijgen consenteerde; dit alles is hem gevraagd in tegenwoordigheid onzer kerkenraden; hetwelk hij niet konde tegenspreken. Ten elfden werd hun gevraagd daar er maar drie bij Ds. Plua gweest waren om den brief tan C. van den Oever tc lezen en evenwel door vijf oadeateekend is, zij wisten hierop niets te zeggen. len twaalfden werd hun gevraagd , of zij kouden bewijzen dat de hand.lingen gehouden met ds. C. van den Oever, kenmerken zijn van de valsche kerk , zij gaven daarop ten antwoord: „hebben wij dan daardoor de Kerk miskend" hoe onnoozel! hoe duidelijk, dat zij zich zeiven nie, verstaan in hun schrijven: nog is in het bijzijn van die leden gevraagd of Ds. Plug, C. van den Oever, als een leugenaar en lasteraar had afge- roepen; hetwelk ontkennend werd beantwoord; nog werd kerkenraad gevraagd, of er eenige leden der kerk aan Ds. Plug , bij het uilgaan der kerk gevraagd hadden, of zij moesten bidden, dat van den Oever die pil kwijt zoude raken en of zij die dan ook konden noemen ; doch zij betuigden , dat niemand iets aan den Domine had gevraagd. Na eenige aan werkingen van Berend Vinke, dat zij niet kouden instaan voor hetgeen Ds. C. vau den Oever schreef, of de Drukker misschien verkeerd had gedrukt, werd door Ds Klinkert hun voorgesteld, hoe zij alle vijf konden getuigen dat het geschrevene waarheid was, daar het een op het gezegde vau J. Smit, het andere op gezegden van Pot en wederom andere zaken op gissingen rusten, en dat tegen eenen ouderling niet dan op twee of drie getuigen, beschuldigingen mogen worden ingebragt? waarop zij antwoordden of zij dan niet geloofbaar waren ?; hun is voorgesteld , of zij dan bewijzen konden hetgeen geschreven was, daar toch het tegendeel bleek, doch zij bleven hunne zaak onbewezen vasthouden. Vervolgens in rondvraag gebragt zijnde of het onbewezene hunner zaken , in twijfel konde getrokken worden is door alle leden behalve Ds. Plug en ouderling Slurink die in deze zaak niet konden handelen getuigenis gegeven van do verkeerde handelingen der vijf leden. Uit deze onderzoeking kan elk oordeelen over de waarheid of onwaarheid van hun attest, en kerkenraad geven dit ter beoordeeling der gemeenten opdat daardoor de zaken voor niemand verborgen mogen blijven. (was get.) D. Klinkert, Praesis. B. C. P. Jansen, Schriba. Wat nu het attest van den kerkenraad van Rotterdam betreft; wij verklaren dit stuk onwaarheid te zijn; juist niet hierom, omdat zij hunnen leeraar zulk een loffelijk getuigenis geven (kindereu moeten toch hunnen vader eereu zie pag, 23 der circulaire); wij laten zulk een geluigenis voor rekening yan degene die het geeft, en die hel verlangt; maar daarom dal men het belieft te doen met schending van de eer en goeden naam der vergadering van 19 Oct. 1858 waarvan men durft schrijven dat sommige leeraars en ouderlingen, waarschijnlijk uit wangunst en eerzucht schandelijke leugens tegen hunnen leeraar hebben uitgebragt, om hem van zijne eer en goeden naam te berooven; verder noemt men die handelingen schandelijk leugenachtg en valsch ; geheel strijdende tegen Gods woord en alle kerkelijke wetten: het bewijs.dat men evenwel voortbrengt is zeer ongelukkig; ook merken wij op dat hier een oordéel over de vergadering wordt geveld, waarvan zij niets gehoord of gezien hebben want uitgenoodigd zijnde, op de vergadering, opdat de ergenis, door hun Leeraar gegeven, weggenomen zoude worden, weigerden zij le kómen; is zulk eene handeling niet tegen kerkordening. Meer achten wij ^niet noodig ter beantwoording der circulaire bij te b eugen; het is ons doel niet om iemand op eene onbehoorlijke wijs ten toon te stellen; waarom wij in een broederlijken geest, zonder iemand te kwetsen alleen der waarheid getuigenis geven, niet gezind zijnde, voorts op eenig geschrift hieruitvloeijende te antwoorden en hopen wij dat de waarheid kracht moge doen op het hart van C. van den Oever; zijn I kerkenraad en vrienden, opdat zij ZEw. opregt mogen behandelen en de gemeenten gerustgesteld door dit geschrift dat er geene scheuring, maai* het heil der Kerk in alles bedoeld is. — Ons noemende Uwe U heilwenschende Broeders. N. WEDEMEIJER J. JUCH. D. KLINKERT. Ten dienste der Gemeenten en niet tn den handel.