Het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. OPWEKKENDE REDE, gehouden in de openbare Vergadering van de Aïdeeling ROTTERDAM VAN HET NEDERLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP, op Zondag-avond 1 November 1891, IN DE PRINSENKERK TE ROTTERDAM, DOOR Dr. J. EIEMEN8, te Botterdam. TE ROTTERDAM BIJ M. WYT & ZONEN. 1891. Het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. OPWEKKENDE REDE, gehouden in de openbare Vergadering van de Afdeeling ROTTERDAM VAN HST NEDERLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP, op Zondag-avond 1 November 1891, m DE PRINSENKERK TE ROTTERDAM, DOOR Dr. J. EIEMEN8, te Rotterdam. TE ROTTERDAM BIJ M. WYT & ZONEN, 1891. Van harte heet ik u welkom, leden en begunstigers van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, en u allen, die reeds door uwe tegenwoordigheid te dezer plaats, van uwe belangstelling in de Bijbelverspreiding blijk geeft van harte welkom in het huis des gebeds, aan den avond van den Hervormingsdag! Toen de vereerende uitnoodiging tot mij kwam, om, naar de oude, goede gewoonte, in dit avonduur //eene opwekkende rede voor het Bijbelgenootschap" te houden, mocht ik mij daaraan niet onttrekken. Een woord tot aanbeveling van onzen kostelijken bijbel en van zijne verspreiding, is van den kansel onzer bedehuizen nooit misplaatst, en behoort eigenaardig tot de viering van den Gedenkdag der Reformatie. Laat mij uwe aandacht mogen vragen voor 1 PETBUS 1 : 25a. //Het woord des Heeren "blijft in der eeuwigheid." Geve God, dat de overdenking van dit ProfetischApostolisch woord ons leide tot een rechte Bijbelbeschouwing; tot warme Bijbelwaardeering; tot ijverige Bijbelverspreiding; tot een ernstig Bijbelgebruik. Tot een rechte Bijbelbeschouwing. Bi behoef wel niet te zeggen, dat de Apostel Petrus, wanneer hij hier, in aansluiting aan een der profetieën van Jesaja, van het woord des Heeren spreekt, dat win der eeuwigheid blijft" eigenlijk niet aan onzen Bijbel gedacht heeft. Trouwens, de brief zelf, waarin hij dit neêrschreef, zou eerst later tot de Heilige Schrift, tot den Bijbel, gerekend worden. Maar hoe komt het dan, dat op dezen "Bijbel-avond" zeker niemand uwer zich zal verbaasd hebben over de keuze van ons tekstwoord? Immers, 't is omdat wij gewoon zijn, den Bijbel //het Woord Gods" te noemen. Nog altijd geeft de gemeente aan hare leeraren den vereerenden titel van //Bedienaren des Goddehjken Woords" en verwacht van hen, dat zij in de samenkomsten der gemeente - zoo dikwijls zij haar //voorgaan" in het huis des gebeds den Bijbel openen, en er een gedeelte uit lezen, om dan niet eigen wijsheid aan de gemeente te verkondigen, maar het woord der Schrift,' dat zij gekozen hebben, te verklaren, en zoo mogelijk tot het hart der hoorders te brengen, opdat nu blijke: Dat de oop'ning van Gods woorden wel gewis, Gelijk een licht, het donker op doet klaren In arme zondaarsharten, wien 't gemis Van zulk een' glans een eeuw'gen nacht zou baren. Wanneer iemand Bedienaar des Woords is, behoort hij het zich tot een groote eer te rekenen, dat hij zich ten dienste mag stellen van dat Woord Gods, waarvan de Bijbel, de Heilige Schrift des Ouden en des Nieuwen Verbonds, de onmisbare drager is. Over de twistvraag, of wij zeggen moeten //Gods Woord is in den Bijbel" dan wél: de Bijbel is Gods woord" zullen wij thans niet uitvoerig handelen. Wij noemen de Heilige Schrift Gods Woord, juist omdat wij (naar de belijdenis onzer vaderen) gelooven, dat deze Heilige Schrift den wil Gods tot onze zaligheid volkomenkjk vervat. Naar waarheid heeft eens een godgeleerde *) gezegd: Al bevat ook de uitdrukking //de Bijbel is Gods woord" altijd iets beeldsprakigs, daar de Bijbel eigenlijk uit bladen, letters en woorden bestaat, zoo is toch de uitdrukking //de Bijbel bevat Gods woord" schoon in zichzelve juist, niet genoeg omvattend, omdat hier het geval plaats heeft, dat de inhoud van den inhoudenden menschelijken vorm niet volkomen gescheiden kan worden, - terwijl //de Bijbel is Gods Woord" niet anders moet aanduiden, dan de innige samensmelting van inhoud en vorm, welker erkenning met een helder besef van het menscheüjk ontstaan en de menschelijke samenvoeging van de afzonderlijke deelen des Bijbels zeer wel bestaan kan. Inderdaad, zoo is het. «Niet uit den hemel zijt gij gevallen, //Feillooze letter, door de Almacht gegrift, //Maar naar het Vaderhuis dringt gij ons allen, //Éénige, heerhjke, Heilige Schrift!" Zoo heeft een onzer vaderlandsche dichters gezongen. 1) Dr. K. H. Sack, Vom Worte Gottes. Geciteerd door Dr. J. J. vak Tookenexbergen, Bijdragen tot de verklaring, toetsing en ontwikkeling van de leer der Hervormde kerk, pag. 17. En zijn woord behelst waarheid, maar eenzijdige waarheid. Want naar het Vaderhuis dringt slechts, wat uit het Vaderhuis is gekomen ; tot God voert slechts wat uit God is! Wel is de Bijbel niet //uit den hemel gevallen", maar den stempel van hare hoogere, hemelsche afkomst, draagt de H. Schrift toch op iedere bladzijde, en vooral in haar wonderbaar Goddelijk geheel. Geschreven in verschillende eeuwen, door tal van verschillende schrijvers, onder zeer verschillende omstandigheden, en met zeer onderscheiden gaven, is er in den Bijbel, deze verzameling van boeken, eene éénheid, die bij den opmerkzamen beschouwer verwondering en bewondering wekt, eene éénheid niet des doods, maar des levens, eene éénheid die zich bovenal hierin openbaart, dat allen, gedreven door een zelfden, door den Heiligen Geest, het leven der menschheid beschouwen en beschrijven met het oog op God en bij het hcht van de openbaring Gods. Hetzij ons de Heilige Schrift in de geschiedenis der volken de zegeningen en gerichten Gods voor oogen stelt, hetzij zij in liederen en woorden der wijsheid de velerlei zalige en sombere aandoeningen en ervaringen van de menschenziel weergeeft, hetzij zij in verheven profetieën met de uitvoering van Gods raad dreigt of troost, altijd schuilt op den achtergrond, of treedt op den voorgrond: de ernst en de troost van de eeuwigheid, totdat beiden tot hun volle recht komen in het Nieuw-Testamentische: //Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij", en vooral in de emstig-blijde vermelding van het leven, lijden, sterven en verrijzen van Hem, //wiens Koninkrijk niet van deze wereld is!" Als drager van de heils-openbaring Gods wil de Bijbel beschouwd worden. Niet als gewoon letterkundig geschrift - al behoeft de Bijbel de vergelijking met de schoonste letterkundige voortbrenselen van vroegeren en lateren tijd niet te schromen: al kunnen de geschiedverhalen van O. en N. Verbond, de Psalmen en liederen der Godgewijde zangers, de redenen der Profeten en Apostelen wedijveren met het voortreffelijkste wat op het gebied van geschiedenis, poëzij en redekunst ooit is geleverd. Niet als gewoon letterkundig voortbrengsel wil de Bijbel beschouwd worden, en evenmin als een wetenschappelijk werk - al moge hij ook voor de wetenschap van oudheidkunde, historie, natuurkunde, wijsbegeerte, onschatbare verdiensten hebben. De Bijbel wil beschouwd worden als de drager van de heilsopenbaring Gods. De Bijbel leert ons, wie God is, wie wij zijn tegenover Hem, hoedanig wij worden moeten, en welke daartoe de van Hem verordende weg is. Wel waarlijk is deze Bijbel het Woord Gods tot onze zaligheid; en wel zóó volledig, dat er geen vraag naar eeuwig heil in een zondaarshart kan opkomen, op welke niet de H. Schrift, hetzij in beginsel, hetzij volledig, een Goddelijk antwoord geeft. //Het woord des Heeren blijft in der eeuwigheid", dat wil aangaande onzen Bijbel zeggen: dat hij als drager van de Openbaring Gods de belofte der toekomst heeft voor alle eeuwen, tot op de grens der tijden! Dit ter aanbeveling van een rechte Bijbelbeschouwing! Het woord dezer ure leide ons ook tot warme Bijbelwaardeering! Ach, in onze tegenwoordige maatschappij is over het algemeen niet veel liefde voor de Heilige Schrift. Menigeen weet tegenwoordig op de vraag: wat is toch die Bijbel? niet veel anders ten antwoord te geven, dan dat dit boek overal tegengesproken wordt. Want in waarheid: het wordt overal tegengesproken; daarin is het een teeken, gelijk de Heer Jezus Christus een teeken is, en gelijk zijne gemeente, de verachte sekte, een teeken is. Overal tegengesproken! Menige schooljongen ontziet zich niet met den ouden Bijbel den spot te drijven, dien ouden Bijbel, die wemelt van wonderbare sprookjes en vertellingen, een boek, dat misschien nog op de kamer van grootmoeder tehuis behoort, maar niet meer past voor de jongens der 19de eeuw! En er zijn wijze mannen en hoog-geleerden, die er even zoo over denken! Warme waardeering voor den Bijbel hebben zij althans niet. En toch, wanneer wij er aan denken, wat de Bijbel zich de eeuwen door betoond heeft, had hij, naar het ons voorkomt, iets beters verdiend! Denken wij een oogenblik na, wat de Bijbel tot hiertoe geweest is in het leven der volkeren, in de kerk, in het huisgezin, in de binnenkamer, in den persoonlijken levensstrijd. In het leven der volkeren, 'tls enkele jaren geleden dat ik eene lezing hoorde houden over "ie Bijbel en de volksontwikkeling". De spreker toonde aan, hoe onschatbaar de waarde van den Bijbel was, alleen reeds op het gebied van literatuur, en kunst, en wijsbegeerte. Inderdaad, wanneer wij daarop letten, mag het ons verheugen, dat de Bijbel eene toekomst heeft. Zoo God wil, zullen ook nog in de toekomst, zangers als Milton, Tasso, Klopstock, of wilt gij Nederlandsche namen: Vondel, Bilderdltk , ten Kate , in heilige geestdrift ontgloeien onder den indruk van de poëzij der Schrift; — zullen ook nog in de toekomst kunstenaars als een Rubbens en Raphaël, een Michel— Anöelo en Thokwaldsen , een Bach en HaNDEL, hunne verhevenste scheppingen danken aan de Schrift; zullen ook nog in de toekomst wijsgeeren worden gevonden, wijs genoeg om de diepten der wijsgeerige gedachten te volgen, die in de Schrift neergelegd zijn, in een' vorm, zoo kinderlijk en toch zoo verheven, dat een kind er iets van kan verstaan, en een wijze ze niet kan doorgronden. Waarlijk, een boek, dat zóó de teerste snaren van het gemoed doet trillen, de edelste gaven van verstand en verbeelding opwekt, en de hoogste krachten van den geest in beweging zet, verdient iets anders dan koele minachting of lauwe waardeering! En nu spraken wij nog slechts van hetgeen de Bijbel is voor de ontwikkeling van het leven dezer wereld; van iets hoogers en beters nog hebben wij te gewagen, wanneer wij letten op den Bijbel in de kerk, in het huisgezin, in de binnenkamer, in den persoonlijken levensstrijd. In de kerk. Laat ons bij dit woord ditmaal alleen aan het kerkgebouw denken. Hoevele duizenden leeraars hebben reeds, de eeuwen door, over woorden der Heilige Schrift tot de samengevloeide seharen gesproken. En altijd hebben zij nieuwe aders in dezen rijken goudmijn ontdekt. En tot op den huidigen dag begeeren de Dienaren des Woords niet vrij te zijn van de verplichting om hun woord te ontleenen aan de H. Schrift. Hoe vinden zij hier bij het graven telkens nieuwe schatten; hoe vinden zij hier eene bron van altijd frisch en altijd levend water, waaraan zij hunne eigene ziel kunnen laven, en alsdan ook anderen er heen voeren! Hoevele duizenden hebben zich reeds verzameld om de prediking van dat Woord; hoevelen hebben na de prediking het bedehuis verlaten, God dankende voor de vertroosting der Schriften; voor hoe menigeen heeft dit Woord het bedehuis doen worden tot eene poorte des hemels: //de Heer was aan die plaats en Hij zelf sprak tot ons!" «De Bijbel in de kerk" hoeveel geeft ons dit te denken. Maar ook: de Bijbel in het huisgezin! Waariijk het is goed, te verkeeren in de woningen, waar de vader des huizes des morgens en des avonds de Schrift opent, niet in werktuigelijkheid en uit bijgeloovigen dwang, maar uit behoefte des harten, en aan die Schrift de stoffe ontleent om met gebeden en smeekingen tot God te gaan. Het is goed, in zulk eene woning: de Heer gebiedt er een' zegen. Menigeen der huisgenooten werd door het woord van de ochtendgodsdienstoefening overdag teruggehouden van een verkeerden weg, en menige verloren zoon kwam tot het Vaderhuis Gods weder, omdat hij aan den avond het woord niet kon vergeten dat hij als kind te huis had gehoord, bij het bijbelsch avondgebed. //De Bijbel in het huisgezin", dat woord geeft veel te denken. Maar ook dat andere: de Bijbel in de binnenkamer. Eenigen tijd geleden vroeg mij iemand, of er wel ergens meer een binnenkamer te vinden was; of de uitdrukking «binnenkamer" wel veel meer beteekende dan een verouderde redekunstige figuur. Ik antwoordde, dat er groote paleizen gevonden worden zonder binnenkamer, maar dat het daarentegen niet zeldzaam is, dat in eene hut, zonder kamer, eene binnenkamer gevonden wordt. Ongelukkig de mensch, die geen binnenkamer bezit! Die geen plekje in huis of in de wijde wereld heeft, waar hij, bij wijlen althans, geheel alleen kan zijn, geheel alleen met zijn' God! In de stilte der eenzaamheid kwam de verloren zoon tot zichzelven en keerde innerlijk tot den vader weder. In de stilte der eenzaamheid vindt nog menigeen, die in het rumoer der wereld zichzelven en zijn1 God verloor, zichzelven en zijn' God weder. In de stille binnenkamer wordt dikwijls het best het Woord uit de eeuwigheid verstaan. O, hoe menigeen is het bij het lezen van de Schrift in de eenzaamheid geweest, als vernam hij van verre het klokgelui, dat hem opriep tot hooger heiligdom. En wanneer de ziel gestemd was tot gebeden, hoe vond zij in diezelfde Schrift de woorden, waarin zij al hare behoeften, al hare nooden, al hare aandoeningen kon uitstorten, van den somberen klaagtoon af: «uit de diepte roep ik tot U, o Heere!"tot den hooggestemden danktoon: «wat zal mij scheiden van de liefde Gods?" In de stille binnenkamer heeft de H. Schrift zoo menigen eeuwigen zegen gebracht. Maar ook vaak in het onrustig rumoer, in den moeilijken strijd des levens. Aan hoevelen heeft die H. Schrift reeds verkwikking en verademing bezorgd te midden van beslommeringen en zorgen; hoe menigen bekommerde heeft zij bemoedigd; hoe menigen bedroefde met troostwoorden.Gods getroost; hoe «menigen lijder tot geduld en vertrouwen gesterkt; voor hoe menigeen in de donkerste ure des levens een heerlijk liobt doen opgaan! Geruimen tijd geleden istierf een Engelsen zeeman, die aan de zijnen o. a. een ouden Bijbel naliet. Op het schutblad stond aangeteekend: dit boek heb ik als kind op school ten geschenke ontvangen; 53 jaren lang, waarvan ik er 41 op zee doorbracht, was hij mijn trouwe reisgezel; gedurende dien tijd was ik in menigen zeeslag, kreeg 13 wonden, driemaal leed ik schipbreuk; eens verbrandde ons schip; tweemaal sloeg onze boot om; 15 maal ben ik meer of minder ernstig krank geweest; maar onder dit alles was de Bijbel mijn troost! O, wat zal de eeuwigheid nog openbaren, aangaande de schatten van vertroosting en heil, door den Bijbel verbreid. Ja, overal heeft hij zijne roeping, vindt hij zijn' werkkring, en niet het minst daar waar ellendigen zijn. Armen zoekt hij op in hunne schamele hut, en doet hen in den weg van Gods getuigenis vroolijker zijn dan over allen rijkdom; kranken bezoekt hij, en spreekt hun van meer dan één genezing; gevangenen zoekt hij op, en spreekt hun van vrijmaking; tot strijders spreekt hij van den Verlosser, en van zijn kruis en van zijnen vrede; tot strijders, ook in den eigenlijken zin des woords. Nooit zal ik vergeten, hoe eens op een slagveld het lijk van een' jongeling gevonden werd: de kille, doode vingers omklemden nog het half geopend N. Testament, dat hem zijne .moeder in den krijg had meegegeven. Nog eens: eerst de eeuwigheid .zal openbaren, wat dat Woord, //dat tot in eeuwigheid blijft" in het hart, en alzoo ook in het leven van menschenkinderen gewerkt heeft. Kostelijk is dat woord, meer dan eenig ding. Ja het is, gelijk een onzer dichters 1) gezegd heeft, begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud, onveranderlijk als het goud zelf, maar door eene andere onvergankelijkheid. Geen handvol glinsterend stof van Ofir, van geslacht tot geslacht bij erfenis vermaakt, maar een handvol tarwe van Kanaan, van lente tot lente gezaaid, en van geslacht tot geslacht vrucht voortbrengende, dertig, zestig en honderdvoud. Tot een rechte Bijbelbeschouwing en tot warme Bijbelwaardeering heb ik u trachten op te wekken. Leide het woord van dit avonduur ons ook tot ijverige Bijbelverspreiding. '/Het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid". Dat woord komt van Godswege tot ons met den ernst en den troost der eeuwigheid. Tot aan het einde der eeuwen zullen de kinderen der menschen den ernst en den troost der eeuwigheid behoeven: den ernst der eeuwigheid tegenover den oneindigen jammer der zonde, den troost der eeuwigheid tegenover den oneindigen jammer van den dood! Zoo moet dan het werk der Bijbelverspreiding blijvenden voortgang hebben. En zij zal het hebben onder den genadigen zegen Gods. Want de gemeente van Christus zal door hare wederpartijen nooit over- 1) Bbets. weldigd worden, en zoolang er eene gemeente van Christus op aarde bestaat, zal zij hare H. Schrift als een onwaardeerbaren schat beschouwen en aan de wereld brengen. Dat de gemeente van Christus niet door hare wederpartijen overweldigd zal worden, herinnert ons deze gedenkdag der Reformatie, 't Is ons goed, in 's Heeren heiligdom den lofzang te herhalen: Houdt Christus zijne kerk in stand, Zoo mag de hel vrij woeden! Wonderbaar heeft de Heer voor de bewaring van de Kerk en voor de bewaring der Heilige Schrift gezorgd; getuige de Hervormings-eeuw. Daar vond Ltjthee. «onder kloosterstof begraven11 dat getuigenis Gods, dat hem een licht in het donker zijner ziel deed opgaan. Hij geloofde, daarom sprak hij . . . en zijn woord vond weerklank alomme! Doch een felle weêrstand ontwaakte. Hoog flikkerden de vlammen van de brandstapels, waarop de ketters, en hunne boeken, werden verteerd! Maar al de vuren der Inquisitie hebben niet gebaat; het Woord hebben ze moeten laten staan, ja het heeft van toen af opnieuw zijn1 zegetocht door de wereld begonnen. En die zegetocht zal niet ophouden. . . Trouwens, de Bijbel zelf profeteert, dat juist vóór het aanbreken van het laatst der tijden, de Heilige Schrift alom zal worden verspreid. Gij weet wat onze Heer Jezus Christus gezegd heeft: Het Evangelie des Koninkrijks moet gebracht aan alle volken en dan zal het einde zijn. Met heilige ontróering zag de ziener op Patmos den engel, vliegende in het midden des hemels, om het eeuwig Evangelie te verkondigen aan die op aarde wonen, aan alle natiën, en geslachten, en talen, en volken. Ziet, juist onze eeuw is een zendings-eeuw, en een eeuw der Bijhelverspreiding. Met lang geleden werd mij door een vriendelijke hand toegezonden een afdruk van het Evangelie in het klein, Joh. 3: 16: «Alzoo lief heeft God de wereld gehad", in meer dan 200 talen! Opmerkelijk, dat juist in deze dagen, waarin te midden der Christenheid zoo jammerlijke afval openbaar wordt, de Zending en de Bijbelverspreiding zoo reusachtigen omvang verkregen hebben. Laat ons het met vertrouwen uitspreken: ook in de toekomst zal de Bijbelverspreiding niet rusten. Ongeloof en bijgeloof zullen vruchteloos samenspannen. Het ongeloof, ook in zijn nieuwste vormen, zal de Christenheid niet blind maken voor de heerlijkheid van de Schrift. En aan het bijgeloof zal het niet meer gelukken, het licht van het Woord onder de korenmaat bedekt te honden! Eene oude overlevering verhaalt, dat de Romeinsche keizer Galerius zich eens verlustigde in de vlammen, door welke de Heilige Schriften der Christenen tot asch werden verteerd, toen eensklaps een door den wind opgevoerd half-verbrand blad voor 's keizers voeten nederviel. Men raapte het voor hem op, en wat las hij daar? „het Woord des Heeren bestaat in der eeuwigheid?" Zoo was dan zijn verbrandingswerk ijdel! De Bijbelverspreiding heeft eene toekomst. Voor ons is het de groote vraag, of wij voor die verspreiding een hart hebben, leder heeft in dezen te doen, wat de hand vindt om te doen. Ondersteuning van het Bijbel- genootschap met uw gebed en met uwe gaven, mogen wij met nadruk van u vragen. Maar een enkele bede en een kleinere of grootere gave voor dit goede doel, mag ons niet genoeg zijn. Wij hebben, zoo mogelijk, dien Bijbel zeiven te brengen in kringen, waar hij niet gevonden wordt. Den Bijbel alom eene eereplaats te verzekeren, zij onze lust en onze keuze; den Bijbel in de kerk, op de school, in het huisgezin, overal! Ook op de school. Niet in het breede ^al ik uitweiden over de zoogenaamde '/schoolkwestie" onzer dagen. Gode zij dank, dat op zoovele scholen, ook voor onze armen en weezen, de Bijbel mag worden gebruikt. Geve God dat hij ook op vele van onze gewone volksscholen weêr in eere worde hersteld! 't Zij verre van ons, dat wij zouden voorbijzien, hoe het vraagstuk van de school zeer moeielijk op te lossen is, maar laat mij toch met bescheidenheid en beslistheid als mijn persoonlijk gevoelen uitspreken: 't ware beter dat de Bijbel van onze volksscholen niet ware verdrongen; 't ware beter indien slechts bij gebleken noodzakelijkheid, om wille van de vrijheid van andersdenkenden; een dergelijke maatregel op sommige scholen waretoegepast. 't ware beter, indien de staat op dit punt meerdere vrijheid liet, in plaats van aan een doode uniformiteit het levend beginsel van de noodzakelijkheid van Christelijk onderwijs op te offeren. Althans zal het wenschelijk zijn, dat in de toekomst meer gedacht worde aan het woord van niemand minder dan van den grooten Goethe: //Hoe meer de eeuwen in beschaving toenemen, des te meer zal de Bijbel voor een deel als fondament, voor een deel als hulpmiddel bij de opvoeding, zeker niet door neuswijze, maar door waarlijk wijze menschen gebruikt worden". Laat ons ook denken aan den Bijbel in het gezin. Wanneer wij uit eigen ervaring weten, welk een schat de Bijbel in huis is, laat ons dien schat trachten te brengen waar hij nog niet is. Helaas! het gebeurt tegenwoordig wel, dat in eene huiskamer misschien wel een stuk gelezen exemplaar van eene of andere roman, maar geen Bijbel te vinden is. Dit mag, geliefde Hoorders, onder ons niet geschieden! Waarlijk, 't is beter dat in het huisgezin dagelijks de H. Schrift gelezen wordt, dat boek, 't welk met den ernst en den troost der eeuwigheid tot de zielen der huisgenooten komt. Den ernst der eeuwigheid hebben wij in alle levensomstandigheden noodig, den troost der eeuwigheid bepaaldelijk in donkere dagen! Onwillekeurig komt mij een welbekend woord in de gedachten, van een onzer letterkundigen, Dr. Allabd Piebson, die ergens een huiselijke godsdienstoefening in donkere tijden, aldus beschrijft: //Een door handen-arbeid vereelte vinger beweegt zich langzaam over het gewijde blad. Het was een zware dag. Thans is het avond. Met over de Schrift gebogen hoofd, zit de arbeider neder, hij heeft zijn eenig kind naar het graf gedragen! De moeder, die geen moeder meer is, zit tegenover hem, en luistert. De vrienden en bekenden zijn vertrokken. Zij hebben hem niet getroost. Nu heeft hij het boek der boeken opgeslagen, en hij spelt, geloovig en dankbaar, de woorden van een' Vader, die den zoon 'die hij liefheeft, kastijdt tot diens nut, opdat hij Zijner heiligheid zou deelachtig worden. En in het bedroefde hart, dat de dood heeft verscheurd, drupt de balsem van een leven dat uit de smart eene oneindige vreugde ontkiemen doet". En zegge nu niemand: o zeker, de Bijbel is goed, is uitnemend voor eenvoudigen, voor arbeiders, maar niet voor wijze, ontwikkelde menschen! Een zeer ontwikkeld en wijs man, de groote wijsgeer Immanüël Kant zegt ergens: «alle boeken the ik gelezen heb, hebben mij samen de vertroosting niet gegeven, welke mij dit ééne Bijbelwoord gaf: «Al ging ik door een dal der schaduwen des doods, ik zou geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij"". Zoo laat ons dan den Bijbel trachten te brengen aan wijzen en onwijzen, aan geleerden en onontwikkelden. Zij hebben hem altemaal noodig, èn zoo zij hem slechts kennen, hebben zij hem altemaal lief! En dan, laat ons niet alleen den Bijbel meê verspreiden, maar vooral laat ons hem recht gebruiken. Na de opwekking tot ijverige Bijbelverspreiding ten slotte nog een enkel woord over de noodzakelijkheid van een ernstig Bijbelgebruik! Geliefde hoorders, eene vraag komt van 's Heeren wege tot onze zielen. Het Woord Gods blijft in eeuwigheid. De H. Schrift, den drager van dit Woord, hebben wij in onze huizen, hebben wij in ons bezit. Gebruiken wij hem, gehjk het Gode behaagt? Ziet, het Woord Gods is een talent, ons toebetrouwd. Daarin is een onwaardeerbaar voorrecht, maar ook: daarin is eene ontzaggelijke verantwoordelijkheid. Als de tijd voor ons voorbijgegaan en de eeuwigheid voor ons aangebroken is, zullen wij rekenschap af te leggen hebben van hetgeen wij met dit talent hebben gedaan. Zoo wij het begraven hebben in de aarde, dat Woord zal ons oordeelen. Zoo wij er meê gewoekerd hebben naar 's Heeren wil, de beloften van dat Woord zullen aan ons vervuld worden. Wij moeten dat Woord gebruiken, en hoe? 't Is een woord uit de eeuwigheid, wij moeten het lezen, het bepeinzen, het betrachten met het oog op de eeuwigheid! Alleen dan wordt die Schrift wèl verstaan. Daaruit is het te verklaren dat in huizen der droefheid, in sterfhuizen vooral, die oude Bijbel zooveel meer gewaardeerd wordt dan in woningen der ijdele vreugde! 't Is omdat de ernst der eeuwigheid bij het woord uit de eeuwigheid voegt! Wij moeten het Woord gebruiken, en hoe? Als het Woord des Heeren, dat wij lezen en bepeinzen en betrachten met het oog op Hem ; waarbij wij ons Hem voorstellen, Hem, als den hoogheerlijke, verheven in Goddelijke majesteit boven allen; Hem, als den eeuwig onveranderhjke, die heerscht in storelooze heerschappij; Hem, als den heilige, voor wien zelfs engelen het aangezicht met de vleugelen dekken; Hem, als den genadige, die het berouwhebbend kind met open armen thuis wacht. Wij moeten dat Woord gebruiken, en hoe? Gedenkende aan den Zoon des Vaders, Jezus Christus, die het middelpunt der Schrift is, //het Woord bij God en zelf ook God". Wij moeten dat Woord gebruiken, en hoe? Onder gedurige inroeping van de gaven van den H. Geest, i die het ons alleen waarlijk kan doen verstaan. Immers, de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Uit God moet zijn, wat Gods woord zal waardeeren. Nu is uit ons: onze hoogmoed. Uit God: nederigheid en zachtmoedigheid van hart. Uit ons: onze eigenwaan. Uit God: kinderlijke eerbied en vreeze. Uit ons: steunen op eigen kracht en ücht. Uit God: het gebed om hooger kracht en licht: «Heere, open mijne oogen, opdat ik aanschouwe de wonderen Uwer wet!" Wij moeten het Godswoord gebruiken, en hoe? Als zondaren, als stervelingen, die voor het eerst of bij vernieuwing genade Gods behoeven, om wél te leven en eens wél te sterven! Zalig wie in dit Woord de bronne der genezing gevonden heeft voor zijn onsterfehjken geest. Zalig, voor wien het. straalt als eene lamp voor den voet, als een hcht op het pad. Deze lamp zal hem voorlichten, dat zijn voet niet struikele, tot den einde toe! En nog in de stervens-ure zal deze gedachte der Schrift hem troostend door de ziele gaan: «Alle vleesch is als gras, en al zijne heerbjkheid als eene bloem van het gras; het gras verdort en zijne bloem valt af; maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid !" AMEN. Geachte Medeleden en Begunstigers van het Nederlandsch Bijbelgenootschap! De Besturende Commissie van het Genootschap komt tot U, met een kort verslag van de veranderingen, welke in het Bestuur hebben plaats gehad en van hetgeen door hare werkende leden in het afgeloopen jaar is verricht. In de Besturende Commissie waren dit jaar aan de beurt van aftreding de Heeren Ds. H. J. R. G. Theesing, M. D. Meltnexen en W. C. van der Hoest, waarvan alleen de laatste als Secretaris herkiesbaar was. Uit de dubbeltallen aan de Centrale vergadering aangeboden, werden gekozen de Heeren Dr. J. Th. de Visseb, J. A. NiEuxANT Pelkman en W. C. van dee Hoest. Uit het hoofddepöt te Amsterdam werden ontvangen van 1 Mei 1890 tot ultimo April 1891, 1716 Bijbels en 3363 Testamenten. Hiervan werden afgegeven: aan depothouders . . 845 Bijbels en 3367 Testamenten. // leden der Bijbel- vereenigingen. . 86 » » 72 „ ten behoeve v. Godsdienstonderwijs . . 295 // // 30 // bij huwelijks-inzegeningen 822 // » — ,/ aan Zeevarenden . . 92 n » // Te samen .... 2140 Bijbels en 3469 Testamenten. 2 Verder zond het Hoofdbestuur voor het depot van Militairen, vertrekkende naar Indië en ter verspreiding onder landverhuizers en matrozen, 1020 Testamenten. Uit dit depót is door welwillende medewerking der Christelijke Jongelingsvereeniging //Obadja", bijgestaan door de Heeren C. D. van dee Valk Je. en J. H. Guootenhuis uitgereikt aan: Militairen vertrekkende naar Indië, 2 Bijbels, 215 Testam. Landverhuizers en matrozen ... - // 250 » te samen ... 2 Bijbels, 465 Testam. Onze amanuensis de Heer W. N. van dee Zwalm heeft aanspraak op een woord van waardeering, voor de nauwgezetheid en ijver, waarmede hij zijn taak vervult- Het rapport van den Thesaurier geeft der Besturende Commissie reden tot bekommering door het steeds verminderend getal van contribuanten, dat weer 18 leden minder telt dan verleden jaar en nu reeds tot 354 gedaald is. Of is het geen reden tot zorg, dat bij de uitbreiding en toenemende bevolking der stad en niettegenstaande den arbeid der assessoren, de belangstelling juist schijnt te verminderen? De contributien bedroegen ƒ 1,770.—. Aan bijdragen van begunstigers werd ontvangen ƒ 30,40; van de leden der Bijbelvereenigingen ƒ 249,11J; aan giften ƒ 37,20; aan opbrengst van verkochte Bijbels ƒ 2,787,08; aan legaten van Mej. Philipine Staats ƒ 1000,—; van den Heer G. van den Bosch ƒ 500,—; aan renten ƒ 2,502,21. Aan het Hoofdbestuur werd overgemaakt ƒ 7,989,74J. Dr. F. E. Daubanton, predikant te Amsterdam, hield den 7 November 1890 de opwekkende rede. De Centrale Vergadering der Bijbelvereenigingen, werd den 29 September 1891 gehouden. Wij hebben de eer daaruit het volgende mede te deelen: Door de Bijbelvereenigingen werden uitgereikt, 128 Statenbijbels, 34 kleine Bijbels, 12 gezangboeken, 48 Nieuwe Testamenten met psalmen en op de zeeschepen 79 Hollandsche Bijbels, 12 Duitsche, 11 Deensche, 8 Zweedsche en 1 Engelschen Bijbel. De gewone wijkingen werden gehouden, tot het inzamelen van bijdragen voor Bijbelgenootschap en Zondagscholen en het aanwinnen van nieuwe leden. De alzoo ingezamelde gelden hebben bedragen voor het Bijbelgenootschap ƒ 226,94 en voor de Zondagscholen / 282,21J. Zes leden en zeven begunstigers werden aangewonnen. Omtrent de Vereenigingen is te vermelden: In de le afdeeling waren op het einde van 1890 aan de beurt van aftreding de Heeren J. Lageewelj, J. L. Schuld, P. J. Kleijkamp. G. de Boee Hz., J. de Kok , G. H. B. Pkehm en L. J. O J. van Eavesteltn, die allen werden herbenoemd, en die herbenoeming aannamen. De op 9 Februari 1891, door het overlijden van den Heer A. P. Evees Gz., die sedert 1881 in de afdeeling werkzaam was, open -gevallen plaats is vervuld door den Heer J. Schneidee. In de 3e afdeeling traden in November 1.1. af, de Heeren C. van Gilse van der Pals Hz., A. B. van der Boon.M. G. Neurdenburg, W. van der Leeuw Jz. en D. J. Schepp, die allen herkozen, hunne plaatsen weder hebben ingenomen. Een verlies onderging de afdeeling door het vertrek van den Heer H. W. van Loon Jr. naar 's Hage en het wegens drukke bezigheden bedanken van den Heer A. G. W. Westerhoit; ten einde in die vacaturen, alsmede in de nog voordurende van den Heer J. Tulp te voorzien, werden die bezet door de Heeren Mr. M. W. O. Melchers , Mr. G. Bicker Caarten en W. H. Ledeboer, zoodat het ledental weder voltallig is. Van de 4e afdeeling overleden ■ de Heeren A. P. Sohreuder, sedert 1854 assessor en laatstelijk penningmeester, en J. A. Bliek, mede sedert geruimen tijd daarbij werkzaam, en bedankten als lid de Heeren C. Moser en Jacob van der Schalk. In plaats van den Heer Schreuder werd tot penningmeester benoemd, de Heer P. van Geer en in plaats van den Heer van der Schalk, als SecretarisBijbelbewaarder de Heer H. D. Bijneke, zijnde in de afdeeling thans vier vacaturen. Uit het ten vorige jare nagekomen rapport van de 5e afdeeling, wordt vermeld, dat ernstige pogingen werden aangewend om in zeven vacaturen te voorzien. Het rapport over dit jaar bericht, dat door het bedanken van den Heer C. P. van Eendenburg, thans acht plaatsen te vervullen zijn. In de 6e afdeeling bedankte wegens vele diaconale werkzaamheden de Heer M. D. Meijneken als lid en Penningmeester; in diens plaats werd benoemd het lid de Heer J. G. Metz. Voorts bedankten de Heeren C. Vijgeboom, H. J. Petee, Jac. van Schaik P.Jz., R. Vebsluijs Wz., S. Maas, D. Heijink., wier plaatsen nu weder zijn ingenomen door de Heeren W. Buscop, J. Veedenbueg Je., W. P. Camet, D. Val, A. Beaacx en M. Besselaae Mz., zoodat deze afdeeling weder voltallig is. De 7e afdeeling rapporteert, dat aan het einde van 1890 aan de beurt van aftreding waren de Heeren W. Bultebman , (sedert overleden) P. Kunst , W. P. de Bbultn en A. J. Hessing ; herbenoemd hebben zij hunne betrekking weder aanvaard. De Heer A. J. Hessing, voor de betrekking van Secretaris niet meer in aanmerking wenschende te komen, werd als zoodanig benoemd de Heer Theod. Hessing. In drie vacaturen werd voorzien door de Heeren J. Hessing Hz. , A. J. Kaptein en R. A. Zuurmond , terwijl de overige zes plaatsen nog onvervuld zijn. De Secretaris der Centrale Vergadering deelt nog mede, dat hij benoemd is tot lid van het bestuur der Zondagscholen, waardoor nu direct rapport bestaat tusschen beide vergaderingen. De Algemeene Vergadering, gehouden te Amsterdam, den 29 September 1891, werd namens de afdeeling «Rotterdam" bijgewoond door de Heeren Ds. van dee Hagt en A. Haetevelt A.Hz. De Voorzitter dezer Vergadering, Prof. J. J. van Tooeenenbeegen deelt mede dat hij zich genoodzaakt ziet om af te treden. De taak is hem te zwaar geworden, daar zoovele werkzaamheden op hem rusten, welke'niet tot de gewone werkzaamheden van den voorzitter behooren. Bij zijn aftreden komen die op den len Secretaris. Deze, die ook hoog bejaard is, verzoekt thans mede ontslag. De afgevaardigde der afdeeling «Utrecht" betuigt dank aan den aftredenden Voorzitter en stelt aan de Vergadering voor om gebruik te maken van art. 8 der wet, hetwelk de bevoegdheid geeft om hen, die zich door hunne verdiensten jegens het Genootschap onderscheiden hebben tot Buitengewone leden van het Hoofdbestuur te benoemen en Professor van Toobenenbebgen uit te noodigen het Buitengewoon lidmaatschap te aanvaarden. De vergadering begroet dit voorstel met toejuiching, hetgeen door Prof. van Toobenenbebgen onder dankbetuiging wordt aanvaard. Voorts wordt medegedeeld, dat H. M. de KoninginRegentes het Beschermvrouwschap van het Bijbelgenoootschap heeft aanvaard. Het Britsch-Bijbelgenootschap bericht, dat het met 1 November 1892 zijne depots in ons land opheft, na 50 jaren hier werkzaam te zijn geweest. Tegen betakng zullen echter steeds boeken van dat Genootschap verkrijgbaar zijn. Een voorstel om een gedeelte van den Bijbel voor blinden te laten drukken, wordt met sympathie begroet. Het Hoofdbestuur neemt op zich, deze zaak verder te onderzoeken, om later dienaangaande een bepaald voorstel te doen, daar het blijkt dat er een belangrijk verschil van meening bestaat over het type dat zou moeten worden aangenomen. Tot Voorzitter wordt gekozen de Heer J. G. Sillem; tot leden van het Hoofdbestuur de Heeren H. C. Steenbeegen en Ds. K. Schaeten. Over het niet voorhanden zijn van de huwelijksbijbels is door verscheidene afdeelingen ernstig geklaagd. Daarin is echter in den laatsten tijd verbetering gekomen. Twee colporteurs zijn door het Hoofdbestuur aangesteld; de eene voor Groningen en een gedeelte van Friesland, de andere voor Noord- en Zuid-Holland. De vertaling van den geheelen Bijbel in het Soendaneesch, bewerkt door den Heer S. Coolsma , is in het licht verschenen. Aan die in het Macassaarsch en Boegineesch, wordt nog gewerkt door Dr. B. F. Matthes, terwijl eene overzetting in het Alfoersch opgedragen is aan den Heer J. A. F. Schwaez, zendeling in de Minahassa. In het afgeloopen jaar werden 24228 Bijbels en Testamenten verspreid. In den loop van dit jaar werd bij de Besturende Commissie aanvraag gedaan om aan landverhuizers van hier vertrekkende, Bijbels te verschaffen. Het Hoofdbestuur hiermede in kennis gesteld, verklaarde zich bereid de benoodigde exemplaren gratis te zenden, mits de transportkosten naar hier, door de afdeeling //Rotterdam" werden gedragen. Zooals uit de opgave van het hoofddepöt blijkt, zijn reeds 250 Bijbels uitgegeven. De Zondagschool telt thans 212 leerlingen. Tengevolge der strenge en langdurige koude van den vorigen winter, heeft de opkomst der leerlingen veel te wenschen overgelaten en is het getal nog al verminderd. Dit wordt gelukkig langzamerhand beter. Het examen werd 12 April 1.1. gehouden, bij welke gelegenheid 5 bejaarden met een Bijbel en Kerkboek en 9 jeugdigen met een boekgeschenk ontslagen werden. De onderwijzers werken met lust en toewijding; het gedrag en de vorderingen der leerlingen mogen bevredigend genoemd worden. De aan de school verbonden bibbotheek, beantwoordt steeds meer aan hare bestemming. Namens de Besturende commissie, W. C. VAN DER HORST, November 1891. Secretaris. Naamlijst der Leden. Abeele. (Erven Mevr. de Wed. Altona. (B.) G. H. van den) Akkersdijk. (S.) Alers. (J. E.) Astro. (Dr. W.) Aubié. (Dames A. & J. B. Baak. (H. A. van) Bach. (J. A.) Bazendijk. (P. M.) Beindorff. (W. H.) Beker. (L.) Beekum. (van) Bel. (Mevr. de Wed. H. L. de) Bentveld. (H. G. van) Besten. (L. den) Bicker Gaarten. (A. J.) Bicker Gaarten. (J. M. A.) Bliek. (J. A.) Blommesteijn. (Mr. A. G. van) Boer. (S. den) Boer. (G. de) Boer. (J. de) Boeseken (A.) Boom. (A. B. van den) Boot. (A. G.) Bordewijk. (Mej. A. A.) Borgman. (P.) Both. (H.) Bouwmeester. (Mej.fS.) Bovenkamp. (J. G. van den) Braai. (A. J. de) Brande. (W. H. A. van den) Brans. (Th.) Breen. (H. van) Breukel. (Mevr. de Wed. B.) Breukelman Jr. (G.) Breukelman. (D.) Breur. (H.) Browne. (W. F.) Brouwer. (W. J.) Bruijn. (W. F. de) Buiterman. (W.) Burgerhout. (H. A.) Buuren. (R. van) Buurman. (G.) Bijdendijk. (D. A.) Bijlert. (W. A. van) Bijstra. (Mr. P. G.) Beijning. (M. P.) O. Cankrien. (Mej. F.) Cantzlaar Jr. (P. J.) Certon. (H. A. Cantier) Griellaert. (Dames) Critter. (H. W. de) D. Dalen. (Mevr. de Wed. P. G.) Dorp. (B. A. van) Dam. (H. H. van) Droogleever Fortuijn. (W. J.) Dam. (W. A. G. van) Droogleever Fortuijn. (J.) DamH.Hz.(Mevr.Wed.W.van) Drost (Mevr. de Wed. R Daubanton. (Dr. J. D.) Uijtenbroeck) Dekker. (H.) Duijn. W. F. van) Dongen. (H. van) E. Eek. (Mej. G. M. van) Emmen. (E.) Eendenburg. (G. F. van) Ende. (P. van den) Ekker. (Dr. E. H.) Essen. (T. van) Embden. (J. Meerkamp van) Evers Gz. (A. P.) F. Francken Az. (Dr. W.) Geer. (P. van) Gennep. (G. van) Gennep. Mr. J. van) Gerretson. (B. J.) Gerretson Jr. (B. J.) Fuhri. (Dr. A. T>.) G. Göppinger. (G.) Gorkom. (L. van) Groot. (P. de) Gubbels. (B. C.) H. Haan. (Mevr. de Wed. G. dé) Haan. (L. de) Haan. (S. C. de) Haas. (D. K. de) Haentjes. (A. H.) Hagt. (Ds. H. van de) Hannik. (N.) Harcksen. (H. F. J.) Hartevelt A.Hz. (A.) Hartman. (W. F.) Hazenberg. (Mr. A. J.) Hazeu. (A. G. J.) Heel. (J. J. M. van) Held J.Gz. (S. v. d.) Helders. (A.) Helders Az. (J.) Hengel. (W. J. van) Herklots. fMevr.de Wed.W.G.) Hessing Jr. (H.) Hessing. (A. J.) Hessing. (F.) Heusdens. (C. H. W.) Heyink. (D.) Hoen. (L. 't) Hoeven. (H. J. van der) Hoffman. (W. J.) Hoffmann van Hove, geb. Gankrien. (Mevr. A. E. P.) Hooft. (A. J. 't) Hooft. (M. B. 't) Hoogwinkel. (Mej. G.) Hoop. (B. G. M. van der) Hoop, (Dames van der) Hooijkaas. (B.) Hooijkaas Jr. (P.) Horst. (W. G. van der) Houwens. (H.) Hoyer. (H. F.) Huyser. (B. G. J.) Ittmann Sr. (G. P.) I. J. Jacobi. (J.) Jorissen. (Mejuffr.) Jagt. (F. J. Manus van der) Jungberg. (Wed. G.) Jongeneel. (P.) Keiler. (J. W. F.) Koningsberger Vz. (J. J.) Kempen. (P.) Koomen. (J.) Kempen & Zonen. (J. M. van) Kraijenbelt. (Ds. J.) Ketner. (F.) Krabbé. (H. van der Tak) Klaveren. (K. H. L. van) Kramer. (A. G.) Kleijkamp. (P. J.) Kröner. (B. H.) Klinkert. (H.) Kok. (J. de) Kolff. (A. Q.) Kolff J.Az. (G.) Kolff. (G. G. M.) Koningsberger. (Mevr. de Wed. J. J.) Kruyff. (Dames) Kunst. (F.) Kuylenburg. (A.) L. Laan. (Ds. G. L.) Lagerweij. (J.) Landheer. (B.) Lange. (S. J. W. de) Ledeboer L.Vz. (J. G.) Ledeboer. (P. D.) Ledeboer. (G. H.) Leeuw. (G. H. van der) Leeuw Jz. (W. van der) Ligtenberg. (H. Weijmans) Linden. (D. K. T. van der) Linden. (H. van der) Löhnis. (Mevr. de Wed. H. T.) Lucardie. (J. M.) M. Maas. (Mevr. de Wed. H.) Maas. (S.) Maas. (T. van der) Maas. (W. A.) Mackenzie. (J. L.) Mair. (J. Willebeek le) Mees R.Az. (Dr. A.) Mees. (Mr. B.) Mees R.Az. (J.) Mees. (J. J. L.) Mees R.Az. (R.) Mensing Jr. (M. G.) Merkelbach. (M.) Metz. (J.) Metz. (J. G.) Meurs & Stufkens. (van) Meijer. (Wed. P.) Meijneken. (M. D.) Mierop. (L R. G. G. van) Mierop qq. (L. R. G. G. van) Mierop. (W. E. van) Milders. (A.) Milders. (M. T.) Molhuijsen. (P. A.) Monchy. (Dr. H. W. de) Monchy. (M. M. de) Monchy. (S. J. R. de) Monchy. (A. de) Moor. (J. M. de) Moor. (W. de) Moser. (G.) Muller Szoon. (Hendrik) Muller. (Mevr. de Wed. Th.) Muls. (F. W.) N. Neurdenburg. (J. C.) Neurdenburg. (M. G.) Nievelt. (J. E. J. van) Nimmo. (P.) O. Offers. (M. M. A.) Oldenburg. (W.) Oosterzee. (N. van) Oosthoek. (H.) Oordt.(Mevr.Wed.H.W.A.van) Overgauw. (W.) Oordt H.W.Az. (W. H. van) Overvoorde, geb. Pronk Oordt, geb. Suermondt. (Mevr. de Wed. J.) (Mevr. de Wed. A. J. M. van) Pais Hz. (G. van Gilse van der) Pol. (Mevr. de Wed. L. van der) Parqui. (G. B.) Pelkman. (J. A. Nieulant) Peter. (H. J.) Pit. (J. A. P.) Plemp van Duiveland. (L. J.)' Pluygers. (G.) Pol. (M. G. van der) Pollen, geb. van Renesse. (Mevr. de Wed. P. J. H.) Prehm. (G. H. B.) Pronk. (D. A. M.) R. Ravesteijn. (A. J. van) Ravesteijn. (S. van) Ravesteijn Jr. (A. H. van) Ravesteijn. (H. J. H. van) Ravesteijn. (L. J. G. J. van) Rede. (A. van) Rehm. (W. C.) Remonstrantsche Ger. Gem. (het bestuur der) Renier. (Mevr. de Wed. H. J.) Richemont. (H. J. de) Ringlever. (Mevr. Wed. A. W.) Rinck. (G. L.) Rip. (H. P. G.) Roder. (F. G. L.) Roder. (J. G.) Roels. (N.) Roon. (M. de) Rooseboom. (H. J.) Rooster. (J.) Roskes. (J. W.) Rossem. (Dames van) Rossem Pz. (G. van) Rossem. (P. van) Rossem. (P. W. van) Rueb Gz. (G.) Rueb. (P.) Rutteraan. (G. G.) Ruychaver. (Mej. W. en F.) s. Sander. (Mej. J. G.) Sauerbier. (G.) Schaardenburgh. (A. van) Schaik. (P. J. van) Schaik P.Jz. (Jac. van) Schaick. (J. H. N. van) Schalkwijk. (W. G.) Schepp. (Mevr. de Wed. G. L.) Schepp. (D. J.) Schepp. (Mevr. deWed. H. L.) Schilling. (G. H.) Schreuder. (G.) Schrevel Wz. (W.) Schuld. (J. L.) Schürmann. (J. G.) Sichterman. (J.) Sieben. Sillevoldt. (Mevr. Wed. G. van) Sillevoldt. (H. H. van) Simmermans. (J. J.) Sluys. (B. van der) Sölling. (A. T.) Spuijbroek. (P.) Staveren. (Dr. W. B. van) Stolk, geb. de Jong. (Mevr. v.) Stolk Az. (G. van) Straal Mz. (G. L. van der) Stutterheim. (G. L. W.) Suermondt. (L. A. E.) Suermondt. (J. W. Tabing) Suermondt. (Mej. M. H. E.) Swijndrecht.(G.Montauban v.) Sijn. (H. van) T. Theesing. (Ds. H. J. R. G.) Traa. (W. van). Thoorn Hz. (G. van den) Trarbach. (J. M.) Toorn. (A. van den) Troostenburg de Bruin. (Ds. J. Torenvliet. (H.) F. W.) te Berkel en Traa. (G. van) Roodenrijs. Traa. (Mevr. Wed. W. van) Tijssen. (Dr. D. H. H.) ü. ülfers. (Ds. S.) Ulrich. (J. S.) Valk. (A. van der) Verburgh G.Dz. (G. J.) Verduyn. (G.) Verhaagen. (J.) Verhaagen. (J. F.) Verhaagen. (Mej. M. A.) Verhaagen Sr. (P.) Verhave. (J. A.j Versluijs Wz. (R.) Vervloet. (G. G.) Vervloet. (J. T.) Vervloet. (P. J.) Viertelhausen. (G. A.) Vinke. (Ds. H. L.) Vinké Jr. (H. L.) Viruly. (G. E.) V. Viruly. (M.) Visser. (Dr. J. Th. de) Vleuten. (G. W. van) Vlugt. (L. G. van der) Vlugt. (N. van der) Vollenhoven. (Mevr. Wed. Joost van) Vollenhoven. (F. E. van) Vollenhoven. (P. G. van) Voogt. (M. W.) Voorendijk. (J. H.) Vos Flz. (Ds. G, J.) Vreeswijk. (A. van) Vreeswyk. (Mej. J. G. van) Vrolijk. (H. W.) w. Wageninge. (P. H. A. van) Willigen. (J. J. van der) Welsenis. (A. van) Witsenburg. (A. van) Wenk. (W.) Wolvekamp. (G. H.) Wens. (W. A. van der) Wijk. (J. G. van) Westerouenv.Meeteren.(W.J.) Wijk Jr. (Ds. P. van) Westerhoff. (A. G. W.) Westplate. (J. J.) Willeken. (J.) Userloo. (H. van) IJsendijk Jr. (H. E. van) Wijngaarden. (A. G. van) Wyt Gz. (M.) Wyt. (W.) IJ. IJsselstein. (W. R. van) z. Zetüer Jr. (W. F.) Zollner. (W.) Zwaai. (N. van der) Zwartendijk. (A.) Zwartendijk G.Lz. (A.) Zwet Wz. (J. van) Uit de bovenstaande leden zijn gekozen: als BESTURENDE COMMISSIE. De Heeren Ds. H. van de Hagt tot 1892 A. Hartevelt A.Hz. ..... „ 1892 A. Helders „ 1892 Mr. A. j. Hazenberg . . . . &••„ 1893 Ds. C. L. Laan . . . . . . ï,l „ 1893 j. j. L. Mees 1893 Ds. H. L. Vinke ■■>•$■ „ 1894 Ds. S. Ulfers ....... „ 1894 W. H. van Oordt H.W.Az. . . „ 1894 Dr. W. Astro „ 1895 C. H. van der Leeuw .... „ 1895 Dr. W. Francken Az ;i. „ 1895 Dr. j. Th. de Visser. . . . * „ 1896 j. A. Niedlant Peklman .... „ 1896 W. G. van der Horst . . .. . „ 1896 PRESIDENT. De Heer Mr. A. j. Hazenberg. VIGE-PRESIDENT. THESAURIER. „ „ A. Hartevelt A.Hz. SECRETARIS. „ „ W. G. van der Horst. BIBLIOTHECARIS. „ „ Ds. H. van de Hagt. JÊJ~ De nieuwe wijkver deeling voor H. H. Assessoren zal spoedig volgen. '