AAN CE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERA AL, TEGEN HET DOOR DE TWEEDE KAMER AANGENOMEN WETS-01YTWERP TOT 'REGEUNGr VAN HET TOEZIGT OP DE ONDERSCHEIDENS KERKGENOOTSCHAPPEN. GfMtEKT BIJ A. ZVFEESAABDT £M ZOON , TE AMSTERDAM. Aan de Eerste Kamer der StatenGeneraal. MIJNE HEEEEN, Als burger, als regtsgeleerde, niet minder dan als Christen, als Katholijk, zoude de Adressant zijn gevoel van pligt verzaken, indien hij niét, bescheiden maar vrijmoedig, zich tot Uwe Vergadering wendde, om een Wets-Ontwerp te bestrijden, welks aanneming, naar zijne innige overtuiging, in eene niet verwijderde toekomst gevolgen zoude kunnen na zich slepen, die noch de Verdedigers noch de Bestrijders kunnen begeeren. Als burger van den Nederlandschen Staat, ziet hij met diepe droefheid een Ontwerp, door een' der Verdedigers zeer oneigenlijk een verzoenings-teeken genaamd, maar dat den Adressant veeleer het teeken van tweedragt toeschijnt, even noodlottig voor den Troon als dreigend voor het dierbaar Vaderland. Als regtsgeleerde heeft hij met pijnlijk gevoel de pogingen gadegeslagen, om de Grondwet te wringen in eenen zin, welke nimmer gelegen heeft in de bedoeling van hen, die tot de herziening hebben medegewerkt, of haar hebben bekrachtigd, en hij herinnerde zich daarbij de uitspraak van den grootenBACO, durum est torquere leges, ut torqueantur hommes. Hij gelooft, dat men door bekrompene en gcwrongene uitleggingen der staatswet alleen den eerbied voor en het vertrouwen in de nationale üistellingen kan verzwakken. Hij is door geene spitsvindigheden overtuigd geworden, dat het geven van eene terugwerkende kracht aan eene verbods-wet niet strijdig zoude zijn met de eeuwige beginselen van de regtvaardigheid. Als Christen betreurt hij een Wets-Ontwerp, Tietwelk zijnen eersten oorsprong heeft in de opgewondenheid van godsdiensthaat, zoo onvereenbaar met de Liefde, welke tegelijk de grondslag is en het einddoel, het beginsel en de maatstaf der Godsdienst. Als Katholijk kan hij nimmer bepalingen billijken, gerigt tegen een enkel Kerkgenootschap, hetwelk daarbij in eenen staat van onverdiende suspicie geplaatst wordt, en waarvan dan ook alle .Leden zich met eenparigheid tegen de voordragt hebben verklaard; hepalingen onvereenbaar met de beginselen zelve, welke ook in dit Ontwerp worden «rkend; bepalingen, waardoor de Staat op het zuiver kerkelijk gébied inbreuk maakt, en waardoor de belijders in den niet twijfelachtigen tweestrijd kunnen geplaatst worden tusschen gehoorzaamheid aan de burgerlijke wet of gehoorzaamheid raan.de voorschriften van het geweten. De Adressant heeft geen der menigvuldige Adressen aan de Tweede Kamer mede-onderteekend, omdat hij het een heilloos bestaan achtte, een vóór kort nog eendragtig, orde-lievend en getrouw Volk, hetwelk door tweedragt en burger-oorlog verloren zoude gaan, in twee vijandige legers te hebben gesplitst. Hij heeft geen dier Adressen mede-onderteekend, omdat in zulk eene tot burgerlijke twisten voerende volksbeweging hij noch leider noch geleid wilde zijn. Hij heeft integendeel innig betreurd , dat men, waar het met de rust van het land tegelijk de teederste en de moeijelijkste vraagstukken van Staat en Godsdienst gold, gezag-looze tienduizendtallen heeft doen optreden, van wie zelfs zij, die hen in beweging gebragt hebben, niet zullen durven beweren, dat zij, ook voor het kleinste deel, met de vereischte kennis zijn toegerust, om zoo liooge vraagstukken te begrijpen, te toetsen, te beoordeelen en op te lossen. Hij is overtuigd, dat vele regtschapene en gemoedelijke mannen, zelve in den aanvang door de kracht der eerste indrukken overheerscht, nu alreeds berouwen, een overijld beroep te hebben gedaan op de ligt ontvlambare hartstogten der groote menigte, en eenen wapenkreet te hebben geslaakt, die, hoe ook door talloos toenemende echos geloovig wedergalmd, slechts een wapenkreet blijft, geschikt om eenen staat te beroeren , maar niet om een enkel vraagpunt van regt of onregt te beslissen. Hij is overtuigd, dat velen hunner, al' ware het slechts uit eerlijke verontwaardiging over het eerloos misbruik, door een heir van geweteiüooze broodschrijvers ten kosten van de opgewondene massas en tot schande van de Nederlandsehe drukpers tot vuil winstbejag gemaakt, al ware het slechts uit regtinatige droefheid over de rampzalige geVolgen nu alreeds zigtbaar in alle de onderlinge verhoudingen derburgers van dèn diep geschokten Staat, zich niet langer aan het' zelfverwijt kunnen onttrekken, van onberaden een zoo ruim veld' te hebben geopend aan het onzalig spel van booze hartstogten en hatelijke 'driften. Hoe velen hunner zullen of thans of'in een tijdvakvan meerdere kalmte, wenschen, dat ook zij, in stede van in weinige etmalen de Natie in rep en roer te hebben gebragt, zich' veeleer geschaard hadden onder het kleme getal van hen, die liever hebben verkozen , door verzet' tegen de inblazingen van godsdiensthaat , door waarschuwing tegen blinden en onheiligen ijver, een waar gedenkteeken te stichten van godsvrucht, Christelijke liefde en verrichte verdraagzaamheid. Maar daarom wendt zich de Adressant met te grooter vertrouwen tot de Eerste Kamer der Staten-Geheraal van het Koningrijk' der Nederlanden. Uwe Vergadering heeft de eigenaardige, de schoone en verhevene roeping, om tegenstand' te bieden aan losgelatene volksdriften, waar die, toomeloos voorthollende, den Staat onredbaar zouden verderven-, en welke door inwilligingen en offers te willen bevredigen, een ijdel streven is en eene noodlottigezelf-begoocheling. De moed tot dien tegenstand kan aan Uwe achtbare Vergadering niet ontbreken.' Het is ver van des Adressants bedoelingen, eene verdenking' of eene blaam te willen werpen op Zijner Majesteits Ministers. Hij is integendeel overtuigd, dat zij, zoo levendig als de Adressant, als iemand in den lande, eene gesteldheid betreuren, welke niet hun gewrocht is, en waarin zij hebben getracht te voorzien. Hij weet, dat zij, als bijzondere personen, verre zijn van gevoelens van godsdiensthaat te kweeken of eenen wensch tot religie-vervolging te koesteren; dat zij, als staatsmannen, doordrongen zijn van het besef, dat de eerste en onmisbare voorwaarde van óns volksbestaan het herstel- van eendragt is; dat- zij niet kunnen wii* len, dat de betrekkelijk kleine kracht van het dierbaar Vaderland gebroken worde door eenige aanranding van meer dan een derde der ingezetenen in hunne dierbaarste gevoelens en heiligste belangen. Doch door 's Konings vertrouwen tot het bewind geroepen, onder den invloed eener zorgwekkende en onrustbarende spanning, hebben zij geloofd, den verbolgen tijdgeest door een offer, hetwelk zij met al hun pogen hebben getracht te beperken, huns ondanks te moeten verzoenen. Te midden van de tergende uitdaging om het werk hunner voorgangers onverwijld te verbeteren, te midden van onverdiende aanrandingen van hen, die onberaden de alreeds moeijelijke stelling noodeloos verwikkelden, en terwijl hun naauwelijks de ruimte werd gelaten, om den terugkeer te verbeiden van de op een dwaalspoor gebragte openbare meening tot meerdere bezadigdheid en tot die billijkheid, welke doorgaans den Nederlandsen en landaard onderscheidt, hebben zij aanspraak op de erkenning, dat het Ontwerp het kenmerk van eene Wet ab irato, niet van eenige hartstogtelijkheid der Ontwerpers, maar alleen van de ongunst der tijden ontleende, en dat zij integendeel zich hebben beijverd, de aanvankelijk door hen verkregene resultaten tot meerdere verzachting van de oorspronkelijke voordragt te benuttigen. Door hen zal gewis niet tot voorwaarde van hun bestuur gesteld zijn, dat zij door de wetgeving onderschraagd worden in maatregelen, waarvan zij de later geblekene overbodigheid zonder zelf-verzaking en met blijdschap aan den lande zouden kunnen verkondigen. Ook de andere Kamer der Staten-Generaal, in welke ruime mate zij den invloed der betreurenswaardige omstandigheden heeft ondergaan, waaronder de nieuwste regtstreeksche verkiezingen hadden plaats gehad, heeft zeker zich de verdienste verworven van aan het land het lofwaardig voorbeeld te hebben gegeven Van zoo kalme en zoo vrije beraadslagingen, als de aard van het onderwerp eenigermate gedoogde, indien het haar ook niet altoos gebeuren konde, verhandelingen uit te sluiten, welke beter berekend schenen voor een Concilie of voor eene Synode, dan voor eene staatkundige vergadering en voor de vertegenwoordiging van Nederland, dat is, van eene Maatschappij, zamengesteld uit de belijders van verschillende godsdiensten, onder en door een voor allen gelijk staatsver- bond en' een door allen geëerbiedigd Koningschap, in een vóór allen dierbaar Vaderland vereenigd. Die beraadslagingen, hoe op zich zelve betreurenswaardig, hebben gewis, in verhouding tot den elders gevoerden strijd van hartstogtelijkheïd, vergelijkenderwijze eenen. weldadigen invloed naar buiten geoefend. Zij hebben medegewerkt , om eenen minder droevigén dageraad voor te bereiden, én de openbare meening tot meerdere bezadigdheid te stemmen , en aldus de vroeger verbitterde gemoederen meer ontvankelijk te;maken voor. die betere gevoelens, welke aan het besluit Uwer Vergadering eenmaal de algemeene goedkeuring van een vrijheidliei vend, verlicht en verdraagzaam Volk zouden- verzekeren; De Ministers en de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben ■ in die beraadslagingen, een- enkel' verzwarend amendement uitgezonderd , overigens gewedijverd, om door verzachting op verzachting het Ontwerp meer onschadelijk te maken. Zij hebben daaraan alleen niet ontnomen, omdat zij niet ontnemen konden, hét otfverdelgbaar kenmerk van eene partij-wet uit eene volksbeweging van petitionnement ontstaan, dat is, van eene wet ontstaan door de ontbinding.van de nationale eenheid in botsende partijen, waarvan de eene \— de meerderheid — aan de andere — de minderheid — in den vorm eener wet, eenen niet zeer harden, maar ongewilden religie-vredé heeft opgelegd. Met uitzondering van die inherente gebreken van oorsprong en strekking, welke Uwe Vergadering alleen met de verwerping van het Ontwerp zelf kan vernietigen, en met uitzondering van de daaraan onafscheidelijk verbondene gevolgen, weigert de Adressant niet te erkennen, dat zelden eene meerderheid van hate overmagteen meer gematigd gebruik heeft gemaakt. Maar het is juist dat karakter van eenen relïgie-vreile tot afdoening van eenen religie-oorlog, door de meerderheid aan de minderheid opgelegd, hetwelk den Adressant bescheiden, maar;vrijmo'e-dig, zijne stem tegen die voordragt doet verheffen. Daarom ligt het Ontwerp geheel buiten de voorziening van de' Grondwet. Daarom treedt het op een gebied, hetwelk niet dat des wet-gevers is. Daarom mist het Ontwerp het wezen der Wetten", om eens retro-spectiviteit aan te nemen, welke in eenen peis tusschen oorlogvoerende partijen behoort. Daarom getuigt het Ontwerp van wederkeerige smpicie, gelijk zoo vaak in naauwelijks geslotene vredes-verdragen de ervarene staatsman den voorbode van nieuwe geschillen kan ontwaren. Daarom ontbreekt tot zelfs aan de benaming van het Ontwerp de opregtheid, welke de wetten altoos moest kenmerken, doch welke in alle tractaten te verlangen, een niet te vervullen wensch ware; daarom draagt het Ontwerp, in werkelijkheid tegen een enkel verdacht kerkgenootschap gerigt, het masker van alle kerkgenootschappen te omvatten. Daarom zijn ook vooraf, naar diplomatieke overleveringen, de eenzijdige eischen hooger gespannen, en is, in de voorbereiding tot het Ontwerp, eene Wet, aan welker volstrekte verbindbaarheid naauwelijks iemand geloofde, als beweerde maatstaf van nog bestaande regten geldig gemaakt, ten einde de nieuwe voorwaarden van den religie-vrede meer aannemelijk te doen schijnen. Daarom kan ook het Ontwerp, mogt het Wet worden, alleen als resultaat van den drang der meerderheid heerschen, maar zal daaraan steeds het zedelijk gezag ontbreken, waardoor de wetten de uitdrukking zijn van den algemeenen wil. Te vergeefs zoude men in de waardering van dit Ontwerp de historische aanleiding daartoe uit het oog willen verliezen. Zoo hoorden wij onder de Verdedigers, in onderlinge tegenspraak , sommigen beweren, en sommigen ontkennen, dat het hier eene gelegenheidswet gold — sommigen spreken van de versterking van het Protestantsch beginsel — sommigen waarschuwen tegen de Eoomsch-Katholijke Kerk — sommigen gewagen van het antiultramontaansch beginsel — sommigen alleen zich beroepen op de meerderheid — gelijk onder de Verdedigers sommigen gewaagden, en sommigen niets hooren wilden van eenen Protestantschen Staat. Daaruit — en aan wien is het onbekend? — vloeit voort, dat (hoe men het ook wil verbloemen) het is eene Protestantsche Wet tegen het Katholicismus. En welke was de aanleiding? De Eoomsch-Katholijke Kerk in Nederland ontving van haar regtmatig Opperhoofd eene regelmatige hiërarchie. Zij ontving dié als de bevrediging eener lang gevoelde behoefte, zij ontving die als eene algemeen erkende weldaad. De eenige ware vraag (hoe men die moge willen ontwijken,) is deze: Was die daad wettig of onwettig, geoorloofd of verboden? Naar het antwoord daarop, moest de daad, of als een regt, tegen elke aanranding van geweld of intimidatie worden beschermd, of daartegen, als tegen een vergrijp, worden gewaakt. Het is immers in een land van orde en vrijheid het regt dat beschermd, het onregt waartegen gewaakt moet worden. De invoering der bisschoppelijke hiërarchie in Nederland was 1) niet strijdig met de Grondwet. Niemand in de Kamer heeft dit durven beweren of kunnen betoogen. 2) niet strijdig met eenige in vigueur zijnde wet. Ware dit het geval, men zoude van eene andere zijde geene nieuwe wet hebben noodig geacht. Het geheele Wets-Ontwerp zelf is een bewijs, dat die daad niet in strijd was met eenige bestaande wet, en Art. 1 bevat daarvan de volmondige erkentenis. 3) in volkomene overeenstemming met de uitlegging, welke de Regering zelve aan de Grondwet had gegeven, en met het regt, hetwelk zij in de diplomatieke notas had erkend. Het blijkt uit de openbaar gemaakte officiële stukken. De gevallene Ministers hebben, als volksvertegenwoordigers, die uitlegging en dat regt volhardend verdedigd. Ook door de tegenwoordige Ministers is dat regt niet tegengesproken. Het wordt, doch alleen als uitgedrukt beginsel, door het Wets-Ontwerp gehuldigd als uitgedrukt beginsel, waaraan getoest de bepalingen moeten worden veroordeeld. 4) eene behoefte voor de Katholijken, voor alle Niet-Katholijken zonder eenige waarde en zonder eenige uitwerking. 5) lang te voren voorzien en besproken , zonder dat een enkel der volksvertegenwoordigers zich daartegen had verklaard. De Roomsch-Katholijke Kerk is in haar wezen eene bisschoppelijke kerk. Het geestelijk gezag van de onderscheidene -Bisschoppen moet binnen zekere territoriale grenzen bepaald worden. Door welke magt kunnen de grenzen van het geestelijk gezag der Bisschoppen worden bepaald en omschreven ? De benoeming der Bisschoppen en de omschrijving der diocesen zijn niet twee afgescheidene handelingen. Zij zijn slechts ééne en dezelfde handeling. Indien eene magt zoude kunnen benoemen, en eene andere, buiten toestemming van de eerste, aan het bisschoppelijk gezag territoriale 'grenspalen stellen, heeft dej laatste inderdaad het vermogen, om de handeling van de eerste te vernietigen'. Het gold dus de blooto- uitoefening van een grondwettig, van een door niemand geloochend, van een door de Regering erkend regt. Maar was in de uitoefening van dat regt eenige aanranding van anderen? Het denkbeeld van de uitoefening van een regt is alreeds uitsluitend van, en onvereenbaar met het denkbeeld van aanranding van de regten van anderen. En hoe zoude dit kunnen? Als de opdragt van een zuiver geestelijk gezag berust de hiërarchie in haar geheel op het beginsel van geloof en van spontaneïteit. De benoemde Aartsbisschop of Bisschop heeft geene magt hoegenaamd, om iemand te dwingen zijn gezag te erkennen. Wij huldigen, erkennen en eerbiedigen-» zijn gezag, omdat wij gelooven aan het gezag,- van hetwelk hij het zijne ontleent. Niet op u alleen, maar ook op ons, heeft- en eischt de Aartsbisschop óf Bisschop geen wereldlijk gezag hoegenaamd; Zijne diocese beteekent noch voor ons noch voor u eenig wereldlijk gebied. Ook wij zijn tot geene gehoorzaamheid verpligt, en de Aartsbisschop of Bisschop -eischt er geene, dan zoo wijd zich het gebied van het godsdienstig geloof uitstrekt. Buiten dat gebied reikt het bisschoppelijk gezag ook voor den geloovige niet. En dat gebied — dat geheele gebied — is u vreemd. Gelijk wij het onbetwist regt hebben, in staatkundige, in wetenschappelijke, in letterkundige, in historische beschouwingen van den Aartsbisschop of Bisschop in gevoelen te verschillen, maar alleen op het gebied van het geloof, zijne regt- matige authoriteit erkennen, zoo onttrekt gij u vrijelijk ook aan zijn kerkelijk gezag. Wij gehoorzamen, omdat wy gelooven — gij gehoorzaamt niet, omdat gy niet gelooft. Hoe konde daarin eene aanranding van het regt van iemand gelegen zijn? Hetgeen derhalve voor hen die gelooven, eene behoefte en eene weldaad was, konde niet eene aanranding zijn voor hen die niet gelooven. Hoe kan daarin aanleiding zijn voor de inmenging van het wereldlijk gezag? En zulks in een land, hetwelk teregt zich beroemt op verdraagzaamheid — een land waarin geene heerschende kerk bestaat — een land waarin alle kerkgenootschappen zelfstandig zijn — een land waarin alle godsdienst vrij is —■ een land, hetwelk geen concordaat heeft, omdat het, wettigt teregt, geen concordaat wil? Hoe kan derhalve eenerzijds in de uitoefening van een regt, anderzijds in de opdragt van een zuiver geestelijk gezag, eene gegronde aanleiding zijn voor eene gelegenheidswet? voor een retroactive wet? voor eene praeventive wet? voor eene anti-katholijke wet? voor eene strafwet? Het is die gelegensheidswet, die retró-active wet, die praeventive wet, die anti-katholijke wet, die strafwet, welke de Adressant U verzoekt, Mijne Heeren, TT bezweert, niet aan te nemen, in naam van het Vaderland, in naam van de Grondwet, in naam van de Eegtvaardigheid, in naam van de Godsdienst zelve. De dwalende stem eener ligt opgeruide menigte zal op Uwe Vergadering gewis geen gezag oefenen, boven de beginselen, welker schending groote Staten vernietigen, welker inachtneming kleine Staten behouden kan. Het sta aan de Katholijken vrij, in het Evangelie zelf de duidelijke vestiging van de Katholijke Kerk te lezen, de ééne, de ware, de algemeene, mits zij hunne pligten als goede burgers ëh getrouwe onderdanen vervullen, en in de Kerk zelve, de vaak gelasterde, de miskende, voor het heil van Koning en Vaderland den zegen afsmeken van Hem, wien allen, Israëliet en Christen, Protestant en Katholijk, als eenen God van Liefde aanbidden. Zij laten aan anderen vrij, op den kansel en in bij duizendtallen Terkochte geschriften uit het Evangelie den Anti-Christ af te leiden, El wier taal en geschrijf door eenen Vertegenwoordiger van het Nederlandsche Volk (gelukkig eenen enkelen) als modellen van godsdienstige verdraagzaamheid werden geroemd. Maar naast en nevens het gebruik en het misbruik dier geestelijke wapenen, als of die magteloos waren om het dreigend gevaar af te weren, nam men de toevlugt tot de inroeping van het wereldlijk gezag. Men heeft veel gesproken van een gemengd gebied, waar Staat en Godsdienst zich ontmoeten. Welk is dat gemengd gebied? In een land, waar geene heerschende kerk is, waar alle kerkgenootschappen zich zelfstandig bewegen, en waar geen concordaat is, daar kan geen gemengd gebied zijn, waarop aan den Staat het regt zoude toekomen, om zich te moeijen met de opdragt, de verdeeling of de uitoefening van een zuiver geestelijk gezag, de benoeming van Bisschoppen, de omschrijving van diocesen, of de aanwijzing van bisschoppelijke zetels. Het in eene andere Kamer aangehaalde voorbeeld van de' nationale militie is klaarblijkelijk ontoereikend, om zulk eene inmenging van het wereldlijk gezag te vergoelijken, veelmin te regtvaardigen. Voor den Staat is het een bloot feit, wie in een kerkgenootschap regtmatiglijk geestelijk gezag oefent; over welke localiteiten zijn geestelijk gezag zich uitstrekt; waar de zetel van dat geestelijk gezag gevestigd is. De kennis van het bloote feit is al wat noodig zijn kan voor de aanrakingen tusschen het wereldlijk en het geestelijk gezag in de weinige gevallen, tot welke die aanrakingen zich behoören te beperken. De omschrijving der diocesen behoort niet minder tot het geestelijk gebied, dan de benoeming van den Bisschop, en de aanwijzing van den zetel niet meer tot het wereldlijk gezag, dan de omschrijving der diocese. De Staat is niet geroepen, om Bisschoppen te benoemen, diocesen af te bakenen, of bisschoppelijke zetels aan te wijzen, of tot die benoeming, afbakening of aanwijzing mede te werken. Het zijn geene onderwerpen van wetgeving, geene onderwerpen van burgerlijk bestuur. Door zich die onderwerpen aan te trekken, verlaat de wereldlijke overheid haar eigen gebied, en begeeft zich op het gebied van de kerkelijke overheid. Zij zoude daardoor de grenzen van hare magt overschrijden. Zij zoude eene inbreuk plegen op het regtmatig gezag der geestelijke overheid — eene inbreuk tegelijk op de constitutionele onzijdigheid, welke de Grondwet en het hoogste staatsbelang gelijkelijk eischen, dat de Staat vooral hier te lande onwrikbaar handhave tusschen uiteenloopende en helaas! te vaak vijandige geloofsbelijdenissen. Maar eerbiedigende de grenspalen van het eigen gezag, en in dien eerbied kracht voor zich zelve puttende, eerbiedigende de zelfstandigheid van alle kerkgenootschappen binnen hunnen regtmatigen werkkring, door de meest volstrekte onzijdigheid zich verheffende boven den altoos betreurenswaardigen strijd van godsdienst-partijen, beperke en beteugele men teregt alle aanmatiging van werddlijk gebied, waar die immer door eenig kerkgenootschap mogt worden ondernomen. Geen goede burger, welk geloof hij ook belijde, of hij zal de maatregelen toejuichen, welke immer zouden kunnen yereischt worden, om het staatsgezag tegen elke aanranding, tegen elke, krenking, ongeschonden te beveiligen. Godsdienst en Staat lijden beide, schade, waar de godsdienst tot een staatkundig middel wordt verlaagd, en waar de staatkunde dienstbaar gemaakt wordt aan de zegepraal van eene kerkpartij. Dat de invoering der bisschoppelijke hiërarchie in Nederland geene aanmatiging is geweest van wereldlijk gebied, maar eene regtmatige handeling van kerkelijk gebied, behoeft overigens geen betoog. Het Wets-Ontwerp zelf erkent en getuigt het. Het Wets-Ontwerp is daarvan de meest plegtige verklaring: "Aan alle kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrij"heid verzekerd, alles, wat hunne godsdienst en de uitoefening "daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen.u »De titulaturen in de kerkgenootschappen aan de bedienaren "der openbare godsdienst toegekend, geven, noch ten opzigte "van het wereldlijk gezag, noch ten opzigte van andere kerk»genootschappen, eenige aanspraak, rang of voorregt. u "De ter aanwijzing van kerkelijk gebied door kerkgenootschappen gebezigde namen van Provinciën of Gemeenten, "worden,slechts als van kerkeHjken aard beschouwd, en hebben "geen verder gevolg.» De afkondiging dier beginselen konde door allen, aan wie de rust van het Vaderland dierbaar is, met welgevallen in een manifest of eene proclamatie zijn vernomen, indien die uitgegaan ware van de Regering, aan alle kerkgenootschappen eene gelijke bescherming verleenende, en wakende dat allen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. Daarin ware tegelijk de beschikking vervat op tallooze Adressen van hen, die wereldlijke wapenen eischten tot geestelijke einden, tot eenen geestelijken strijd. Maar die beginselen kunnen geene nieuwe kracht ontleencn van eene overbodige erkenning van de zijde der wetgevende magt. Zij zijn niet bestemd, om in Nederland een nieuw regt in te voeren. De Regering kan dié beginselen in manifest of proclamatie afkondigen, zonder gevaar te loopen, dat iemand die bestrijdt of tegenspreekt. Doch het is juist uit krachte van die beginselen dat de Adressant zich tot Uwe Vergadering wendt met het eerbiedig verzoek, om het Wets-Ontwerp, als daarmede in strijd, te verwerpen. De uitgedrukte beginselen van het Wets-Ontwerp erkennen het kerkelijk gebied, hetwelk de bepalingen van het Wets-Ontwerp miskennen. De uitgedrukte beginselen huldigen de kerkelijke autonomie over kerkelijke aangelegenheden, de bepalingen onderwerpen de kerkelijke overheden voor kerkelijke handelingen aan wereldlijke verpligtingen en wereldlijke straffen. Welk eene noodlottige dwaling zoude het zijn, zoo men waande, door zulk eene magts-overschrijding van het wereldlijk gezag het gebied van het geestelijk gezag te kunnen beperken! Zal eene regtsvervolging, welke bij een millioental van burgers, en ook bij den Adressant, voor eene aanranding en verdrukking zoude gelden, het gezag des priesters verkleinen, of het gezag der Overheid verhoogen? De Adressant wil niet stilstaan bij de rampzalige gevaren, welke uit zulk eene dwaling voor Vorst en Vaderland zouden kunnen geboren worden; gevaren , waartegen dit Wets-Ontwerp, indien het tot wet wierd verheven, een magtelooze dam zoude kunnen bevonden worden. Hij wil liever wenschen, gelijk hij geneigd is te hopen, dat ook dan het gematigd beleid van Zijner Majesteits Ministers , de wijsheid van hen tegen wie deze voordragt gerigt is, de terugkeerende verdraagzaamheid tusschen de belijders van de ondersoheidene godsdiensten, de bezadigdheid en het gezond verstand van den Nederlandschen landaard, en de vaderlandsliefde van allen, die gevaren mogen afwenden. Maar indien, gelijk dé Adressant vuriglijk bidt, de Voorzienigheid de zegeningen en weldaden der herstelde eendragt aan Nederland beschoren heeft, indien de band, die allen aan Oranje en Vaderland moet verbinden, nimmer, nimmer eene partij-leus, maar eene levende nationale kracht zijn zal, het zal gewis niet geschieden door deze wet, maar niettegenstaande deze wet. Dit Wets-Ontwerp, wel verre van de eendragt te herstellen, is de eerste stap op eene meer dan hagchelijke, meer dan glibberige baan, een stap, welke naauwelijks terugtred veroorlooft, die zonder gestrenge uitvoering de meerderheid niet zal bevredigen, en zonder of zelfs met nieuwe verdrukkingswetten de minderheid nimmer zal kunnen bedwingen. Bewaart het Vaderland, Mijne Heeren, voor dien eersten stap, die in het tegenwoordige niets beslist, niets eindigt en niets oplost, en aan de toekomst een heilloos praecedent biedt Dat veleer de Regering, door Uwe Vergadering voorgelicht, een beroep doe op al wat weldenkend is in den lande! Welligt heeft eene goedertierene Voorzienigheid voor de redding van Nederland het aldus gewild, dat, te midden van de afwisseling van het Bestuur, van de verandering van den regtstreeks gekozen tak der wetgeving, van de worsteling van partijen en secten, er één staatsligchaam zoude blijven, welks constitutioneel bestaan, door sommigen vóór weinige jaren overbodig geacht, blijken zoude in waarheid eene behoudende instelling en eene nationale weldaad te zijn. Dat zal zich verwezenlijken, indien Uwe Vergadering weigert, door eenen eersten stap op dien weg zonder terugtred eene worsteling zonder uiteinde te bestendigen, en aldus gestand doet aan hare verklaring van »