ADRES AAN AL MIJNE HERVORMDE GELOOFSGEN O O TEN, DOOR I». ML O ïi E ar A A ». Hervormd Leeraar tü 's Gravenhage. ELFDE DRUK. AMSTEED AM, G. TAN PEURSEM. 20 Cents. ADRES AAN AL MIJNE HERVORMDE GELOOFSGENOOTEN, DOOR 1>. nOIGÏAAB. Hervormd Leeraar te 's Gravenhage. ELFDE DRUK. AMSTEBDA.M, G. VAN PEURSEM. dat zij in de vijf artikelen met die kerk niet overeenstemden, omdat deze gemeente de eenige is, welke geene vaste geloofsbelijdenis bezit en daarom allerlei gevoelen in haar midden duldt. Andere Leeraren en leeken, welke heimelijk of meer openlijk van onze vastgestelde kerkleer afweken, werden van hunne posten ontzet en nit onze gemeenschap verwijderd; niet omdat onze kerk onverdraagzaam was, maar om langs dien weg de zuiverheid der leer en de eenparig» heid der prediking te bevorderen, gelijk het aan elke maatschappij vrij staat uit haar midden te drijven de zoodanigen, welke aan de hoofdregelen niet verkiezen onderworpen te zijn. Intusschen is er in dit stuk sints eenige jaren langzamerhand eene groote verandering gekomen. De vrijheidszucht, welke ons vaderland besmet en verwoest heeft, is tot de godsdienst langs onderscheidene wegen doorgedrongen en heeft zich meester weten te maken van de algemeene denkwijs der menschen. De dissenters (dat is: degenen, die eene andere geloofsbelijdenis dan onze kerk hebben) hebben de maatschappij: ,/ tot nut van 't Algemeen" uitgevonden, en daar één der hoofdregelen dezer maatschappij, die zich door onderscheidene middelen heeft weten uit te breiden, is, alle distinclive leerstellingen ter zijde te stellen, zoo is hierdoor eene meerdere onverschilligheid onder onze belijders veroorzaakt ten aanzien van de leerstellige geloofsstukken en dit met den schoonschijnenden naam van verdraagzaamheid, schikken naar den geest en de behoefte des tijds bestempeld. Daar benevens heeft men gemeend, dat gelijk men in alle vakken van wetenschap en kunst groote vorderingen in eene halve eeuw gemaakt heeft, deze ook in de godsdienstleer moeten en mogen erkend worden, niet onder het oog houdende, dat wel de uitlegkunde eenige vorderingen maken kan, maar geenszins de godsdienstleer, die eeuwig en onveranderlijk dezelfde blijft, en vergetende, dat de geleerden van vroegeren tijd de meeste aanwijzingen reeds gedaan hebben, die nu voor hooge verlichting onzer dagen worden uitgevent, en dat alle magtspreuken en menschelijke regelen in de uitlegkunde daarom nog geene ware vorderingen kunnen genoemd worden. Uit deze en dergelijke oorzaken is men meer en meer vijandig geworden tegen de Calvinistische leer en zijn de verwarringen en twisten veroorzaakt, welke in onze dagen plaats hebben en die zooveel onrast en verval met zich voeren. Intusschen zegt men, dat wij in onze dagen algemeen tot beter en zuiverder en grondiger gedachten over de godsdienstleer gekomen zijn, en dat dus het aanzien dezer leer, hare prediking en de denkwijze der menschen langzamerhand in onze kerk moeten verapderd en op den nieuwen leest moeten geschoeid worden. Laat ons eens voor een oogenblik stellen, dat de denkwijs vrij -algemeen veranderd is, dan is de vraag, wat moet nu het kerkbestuur onzer Gereformeerde gemeenten in dit geval doen? Is het goed en geoorloofd elk dan maar zijne vrijheid te geven en hem te laten leeren en prediken en belijden, wat hij wil? Wat zal er dan, van schrede tot schrede voortgaande, eindelijk van komen ? Immers zien wij het in andere kerken, in welke men zulk eene vrijheid heeft of sints langeren tijd gebruikte; de wonderen worden weggeredeneerd, de Godheid van Christus geloochend, zijn verzoenend lijden en sterven van kracht en waardij beroofd, de bovennatuurlijke werking des Ei. Geestes als onnoodzakelijk ontkend, de eer der vrijmagtige genade en goddelijke verkiezing tot zaligheid schandelijk aangerand. Zijn niet reeds de schriften van Gereformeerde Leeraren voorhanden, welke dit gezegde staven, en wordt . het hier en daar niet in de predikatiën bespeurd ? Ik vraag aan elk eerlijk hart: is dit eerlijk? Is dit eerlijk, zoo lang er Leeraren en belijders zijn, die bij de oude en bezworen leer der hervormde kerk uit overtuiging verkiezen te blijven ? Is men van oordeel, dat onze kerk, dat onze Dordsche vaders gedwaald hebben ? Goed! maar waarom dan niet eene algeineene kerkvergadering belegd en een bedaard en christelijk adres aan al de hervormden gemaakt met voorstel, om de leer te veranderen en dan gezien, wie dit niet verkozen, de kerken en goederen eenvoudig en in groote bedaardheid verdeeld en vrede en liefde langs dien weg bevorderd? Is deze maatregel niet goed, waarom dan niet een' anderen gekozen, bij welken men den eerlijken weg bewandelen kan? In plaats van dezen gezegden weg in te slaan, heeft men liever een' anderen verkozen, welken ik aan het nadenkend oordeel mijner land- en geloofsgenooten wil voorstellen, opdat elk zie, wat er sints lang gaande is en wie eigenlijk de oorzaken van onrust en twist zijn. Wij ontkennen niet, dat er in het voormalige bestuur der kerk vele gebreken waren ingeslopen, en dat er in de verschillende provinciën van ons vaderland een verbazend onderscheid was in de manier van zaken te behandelen. Het was sints lang de wensch van vele brave Leeraren, dat er eene gelijkmatige inrigting in ons Kerkbestuur werd daargesteld, en ik meen, dat reeds wijlen Do. viervant en anderen in de Commissie daartoe geweest zijn. Maar dit werk niet doorgaande, werd er naar den geest onzer nieuwe staatsregeling eene Commissie benoemd tot de vervaardiging van een nieuw algemeen reglement, hetwelk, zoo wij niet geheel mis zien (en zoo dacht er de Classis van Amsterdam in 1816 ook over, die daarom nog een rekwest aan Z. M. gepresenteerd heeft ter verandering van deze zaak) de grondslagen van veel verkeerdheid in zich bevat. Ten minste die regel, welke zoo geheel in den geest der Hervorming was, dat alle Predikanten een gelijk aandeel zouden hebben in het bestuur der kerk en dat daardoor zelfs de flaauwste schaduw van eene hiërarchische (priesterlijke) regering, gelijk in de Roomsche kerk, zou vermeden worden, heeft men listig veranderd, zoodat het nu slechts weinigen geworden zijn en meer en meer worden zullen, die als ingewijden kennis en bestuur van zaken hebben, waardoor sommige raddraaijers des te beter hun doel bereiken kunnen. In de algemeene synode van 1817 werden eenige verordeningen gemaakt omtrent de eeredienst. In dezelve lezen wij onder anderen: § voorts is ten opzigte van onze //Liturgie-formulieren bij de synode wel in overweging ii gekomen, of het opstellen van nieuwe of wel het veranderen der oude dienstig konde zijn aan de bevordering (/eener meer stichtelijke bediening van doop en avond// maal; doch het is aan hetzelve voorgekomen, dat deze n maatregel ongepast en ontijdig zoude zijn. Immers zijn ii die Liturgie-formulieren opgesteld ten gebruike van Leeraars, // welke nog niet behoorlijk geoefend waren in al de deelen g der H. bediening, en welke dus noodig hadden door ze/ykere voorschriften aan eene gepaste en eenparige leiding g gewend te worden. Deze behoefte bestaat niet meer; van // daar, dat ook onderscheidene Liturgie-formulieren reeds in ii onbruik zijn geraakt, en in andere onderscheidene be//kortingen, bijvoegselen en veranderingen plegen gebruikt n te worden, behoudens derzelver geest. — De synode heeft //derhalve geoordeeld, dat het bepalen van nieuwe formuh lieren of van veranderingen in de oude de Leeraren //zoude belemmeren en den geest aan nieuwe banden legffgen." Ziedaar, mijne land- en geloofsgenooten! een stuk met veel list opgesteld en in werking gebragt. Immers is het niet waar, dat onze formulieren slechts opgesteld zouden zijn voor jonge en onervarene Predikanten, maar wel opdat er éénheid en zuiverheid in de bediening der Sacramenten zou plaats hebben. Waarom werd er anders elk jaar in de kerkvisitatie gevraagd, of de formulieren wel zooveel mogelijk geheel en vooral onveranderd gelezen worden? Waarom geschiedde deze vraag zoowel bij oude als bij jonge Predikanten? Men leze slechts eens het boekje van ens over de publieke schriften en men zal aangaande oorsprong, onderteekening en doel een zuiverder onderrigt ontvangen. Intusschen is het ons bekend geworden, dat een aantal jonge en zelfs meer bejaarde Predikanten door dit schrijven van de synode zijn misleid geworden, die of voor zich zeiven nieuwe formulieren ontworpen of de lezing en het gebruik der oude nagelaten of grootelijks veranderd hebben, op de eene plaats tot veel ergernis van sommigen en op de andere tot bevordering van een bandeloos liberalisme. En wat hoort men nu al meer en meer op vele plaatsen P De formulieren verlammen en verdraaijen en er de voornaamste leerpunten onzer hervormde kerk uit weglaten, op sommige plaatsen zelfs laat men uit den tweeden vraag voor den doop de woorden weg: en alhier geleerd wordt, tot verzaking dus van zijne eigene overtuiging, dat men in de Gereformeerde kerk de beste belijdenis heeft. Zet deze maatregel der synode niet de deur open tot veel bandeloosheid en strijdt dezelve niet tegen het beginsel, in onze kerk vastgesteld en bezworen? Dit laatste geeft mij aanleiding om nog van een ander punt der synode te gewagen, hetwelk nog veel verderfelijker is en volstrekt antihervormd. Reeds in de eerste synodale vergadering van 1816 werd een reglement op het examen en de toelating tot het Leeraarsambt in de hervormde kerk vervaardigd en ingevoerd. In hetzelve wordt den aankomenden Leeraar de onderteekening afgevorderd, //dat wij de leer, //welke overeenkomstig Gods heilig woord in de aangenoz/men formulieren van eenigheid der Nederlandsche heru vormde kerk is vervat, ter goeder trouw aannemen en //hartelijk gelooven." — Dit stuk is met zoo veel list en snbtiliteit gesteld, dat de wijze en brave vader keiegee, (de President dier synode) zekerlijk geen kwaad vermoedende, het niet bemerkte en dat velen na hem het niet zoo spoedig hebben ingezien. Elk, die naauwlettend over deze voorgelegde verklaring nadenkt, zal duidelijk inzien, dat er niet staat, dat de formulieren onzer kerk overeenkomstig Gods woord zijn, maar met zinsbehonding, dat men die leer gelooft, welke overeenkomstig Gods woord in de formulieren onzer kerk vervat is. De onderteekening geschiedt dus niet, omdat men die formulieren erkent als overeen te komen met Gods woord, als uitdrukkende de leer van Gods woord, maar voor zoo ver zij met Gods woord overeenkomen. Zulk eene onderteekening kan door elke christengezindheid, door den Eoomschgezinde ja zelfs door den Jood gedaan worden. Had men nu het woord voor zoo ver gebraikt, dan ware het elk in het oog geloopen en dan had iedereen zich voor schade kunnen wachten; maar nu noemen wij dit listig en subtiel en heimelijke ondermijning en wegwerping onzer hervormde leer. Deze was ook de opvatting van de Herstelde Lutherschen, die zich voor eenige jaren om de verbastering hunner kerk hebben afgescheiden, en die voor twee a drie jaren aanzoek van de Lutbersohe synode tot wederhereeuiging kregen. Daar toch de Lathersche synode eene dergelijke onderteekening had ingevoerd, zoo was dit de voornaamste hinderpaal, welke in den weg stond om toe te treden tot de hoofdkerk dezer belijdejJf, betaigende, dat men bij zulk eene onderteekening gemakkelijk alles verwerpen en aannemen konde, wat men slechts verkoos. Duidelijk is het dus, dat alle jonge Predikanten, welke na 1816 zijn aangekomen, de volkomenste vrijheid in leer en prediking hebben, als zij alleenlijk maar zorgen, dat zij hunne stelsels nit den Bijbel kannen bewijzen, en dit is niet moeijelijk, daar reeds het oud vaderlandsche spreekwoord zegt: daar is geen ketter, of hij heeft zijn letter. Het is waar, dan zijn toch nog al de Predikanten, die vóór 1816 in de bediening gekomen zijn, aan hanne vroegere onderteekening verbonden, en hoe maken dezen het ? Waarlijk ik zon schromen, deze vraag aan vele Leeraren onzer kerk in deze dagen te doen. Men zegt, dat velen zouden antwoorden, dat in de verandering, in 1816 gemaakt, ook de opheffing hanner verklaring ligt. Is dit zoo, dan had de synode zoo eerlijk moeten zijn om dit openlijk te verklaren. In eigen persoon heb ik het antwoord wel eens gehoord: o dit is Dordsch! en met deze magtspreuk doet men in onze dagen, vooral bij zoo vele bevooroordeelde en bij jonge lieden ongeloofelijk veel af, om aanstonds van het vragen en onderzoeken af te zien. Ook zijn in de vermelding van de artikelen van éénheid (die te voren uit den Heidelbergschen Cathechismus, de 37 geloofsartikelen en de 5 artikelen tegen de Remonstranten bestonden) de beide eerste slechts genoemd en de laatste, als nit de gehate Dordsche synode voortvloeiende, verzwegen, of zoo als beo es (Predikant te Amsterdam) dit in zijn werk over de vereeniging noemt, stillekens ter zijde geschoven; een nieuw blijk van ontrouw onzer dagen en van heimelijke list in de ondermijning onzer kerkleer. Ik laat aan elk zijne volkomene vrijheid; maar laat men rond en eerlijk te werk gaan, daarop alleen is goddelijke zegen en goedkeuring te wachten. Aldus zijn dan de banden gebroken, en onze Hervormde kerk is onze Hervormde kerk niet meer! Men verkiest daarom ook liever den naam van Protestanten, omdat dit de algemeene benaming is van allen, die zich van de Roomsche kerk onderscheiden; dewijl men gaarne al deze gezindheden zoude vereenigen en eene partij tegen de Roomsche kerk zoude maken. Ik erken, eene gemeenschappelijke tegenwerking tegen al de listen van het heimelijke Jesuitisme der Roomsche kerk is eene zeer wenschelijke en goede zaak, maar dat kan niet bereikt worden ten koste van de waarheid of met Jesuitenstreken in onzen eigen boezem; en zouden wij ons niet op gelijke wijze tegen het zoogenaamde Katholicisme kunnen handhaven, gelijk wij nu reeds drie eeuwen gedaan hebben, of gelijk het Haagsche Genootschap ter verdediging van de christelijke godsdienst tegen het ongeloof gedaan heeft en nog- blijft doen? Men zal voorzeker met het liberalisme ter verdediging der waarheid niets winnen, want honderd andere nieuwe stelsels zullen daaruit geboren worden en de scheuringen worden met den dag meer. Het is uit aanmerking van al het gezegde niet te verwonderen, dat zeer vele Predikanten zelfs en vooral duizende leden onzer gemeente dezen waren toestand niet opmerken. Men is sints een aantal jaren te laf en te toegevend ten aanzien van de leer geworden. In de catechisatiën, in de catechismusleerredenen mogt niet meer van partijen gesproken worden. Bij de zuivering van eene overdrevene en noodelooze behandeling van een aantal afgesletene ketterijen en dwalingen, verzuimde men ook de opgaaf van het onderscheid der thans nog plaats hebbende verschillen. Het oude Remonstrantisme moest veld winnen, en Leeraren, die zich vóór 25, 30 jaren nog eens verzetteden tegen grove afwijkingen van onze kerkleer, werden uitgelagchen of als onverlichten aangemerkt. Jongere menschen, door heel of half bedorvenen voorgelicht, juichten het nieuwe toe, en wat men vóór 25 jaren (zoo spreken zelfs Recensenten van onze dagen) op de predikstoelen niet durfde zeggen, wordt nu openlijk beweerd en in het licht gegeven. Het is geenszins te bevreemden, dat honderden in onzen tijd ook onder de jonge Predikanten ter goeder trouw dwalen, niet beseffende, hoedanig men van tijd tot tijd afweek, en voorgelicht door den glans van beter weten en helderder verlichting, gelijk zij aan den anderen kant door de vrees worden afgeschrikt, dat zij ligt voor duisterlingen en dompers zouden kunnen gehouden worden en zich zeiven in hunne promotiën zouden kunnen belemmeren. Aan deze vraag ik: kent gij de Gereformeerde leer en hebt gij haar grondig onderzocht? Moet gij door menschelijken wil of door den wil van onzen verhoogden Verlosser uwen voortgang maken in de Vaderlandsche Kerk? Is ook groote voortgang voor elk zoo gelukkig, of is het niet gelukkiger daar te staan, waar onze Heer ons gebruiken wil? En zijn wij in de eerlijke en oneerlijke erkentenis der waarheid niet verantwoordelijk voor Hem? Onderzoekt dan, wat in deze uwe heilige roeping en verpligting zij. Men klaagt in onze dagen allerwegen over verval in de openbare godsdienst, en men doet dit met veel regt, want het onderscheid op de meeste plaatsen is in het oog loopend en treurig. Men klaagt over het wantrouwen der menschen jegens hunne Leeraren en de verdenking van onregtzinnigheid, of de beschuldiging van regtzinnig te willen wezen, welke tegen de Leeraren wordt ingebragt; maar is dit alles wel te verwonderen ? Als de begrippen in onze kerk zulk eenen loop nemen, gelijk wij boven hebben aangewezen, dan moet immers het wantrouwen bij zeer vele oude en naar de kerkleer regtzinnige leden worden opgewekt, dan moet men immers van ontrouw en verwaarloozen spreken. Als de Leeraren aan eene kunstmatige, ingewikkelde en sierlijke voordragt de voorkeur geven boven eene meer duidelijke en eenvoudige, welke het ware kleed der waarheid is; — als men vele stellige waarheden ingewikkeld voorstelt en soms onbeschaamd verdraait en ontkent; dikwerf eene dorre geestelooze zedeleer boven eene ernstige en gemoedelijke toespraak levert; als men geen of weinig onderscheid meer maakt tusschen bekeerden en onbekeerden en alle hoorders aanspreekt als christenen, hen in den waan brengende, dat zij slechts nog wat verbetering noodig hebben, en vergeet den schoonen brief van wijlen d. kist, vóór zijne leerrede geplaatst en aan Prof. v. d. palm gerigt over de noodzakelijkheid en nuttigheid van het onderscheiden preeken; — als men de menschen zich zeiven wil laten verbeteren en van de werking van den H. Geest zoo spaarzaam of zoo algemeen spreekt, dat de menschen bijna niet meer weten, wat het zegt, dat zij wedergeboren moeten worden; ik vraag, of deze niet de oorzaken van verdenking en verflaauwing zijn ? Die preektrant mogen door vele onzer tijdgenooten toegejuicht worden en algemeen veld winnen, hij doet geene gewenschte werking; die haar toejuichen, maken veel spaarzamer gebruik van de openbare godsdienst dan anderen, die haar betreuren; zij zijn ook over het geheel genomen minder naauwgezet in hun leven, kunnen meer God en de wereld te gelijk dienen en vleijen zich met een' ingebeelden hemel, in welken zij komen moeten op gronden, die het Evangelie niet of niet in die mate leert. Hoe langer dat de Predikanten op die wijze voortgaan en prediken, des te meer verval .zal er in de godsdienst komen en des te weiniger echte vroomheid zal men in ons vaderland zien. Als daarenboven de Predikanten zeiven weinig meer ophebben met het werk der waarachtige bekeering, veel hetwelk bij eenvoudige menschen daarmede gepaard gaat voor dweeperij houden, hoe kunnen wij dan veel lust en warmte in onze gemeente verwachten? Het zijn toch de waarheidlievende en de aanvankelijk en meer voortgaukelijk bekeerde christenen, welke onze getrouwste kerkgangers zijn, en als deze dan geen voedsel voor verstand en hart vinden, moeten ook zij dan door den tijd niet onverschilliger worden en andere hulpmiddelen opzoeken? Ik zwijg van de meer vrije manier van leven en kleeden van vele onzer Predikanten, daar het een met het andere in verband staat en men ook daardoor meer schade dan voordeel doet. Ik zwijg van gebrek aan huisbezoeking of eene verrigting van dit werk op eene ondoelmatige en onvruchtbare wijze. Neemt het alle3 te zamen en vraagt, of bij de algemeene ligtzinnigheid onzer dagen onze Leeraren ook niet rijkelijk besmet zijn en het kwaad niet al te veel in de hand werken en bevorderen? Ik beklaag zoo vele jonge lieden op onze vaderlandsche Hoogescholen, die niet slechts overkropt worden met vele bijwetenschappen, maar bijna niet meer in de gelegenheid zijn de echt Calvinistische leer grondig en zonder vooroordeel te leeren kennen, en zelfs van sommige Hoogleeraars niet anders hooren dan zijdelingsche of regtstreeksche kwinkslagen en schimpscheuten op onze vroe- aere onderscheiden ■ prediking en zuivere Dordsche (of laat ik liever zeggen oorspronkelijk Calvinistische) leer. Hoe ligt worden ongeoefende harten van jonge menschen opgewonden tegen een of ander gevoelen, en het kwade door dezen even als in de tijden van aeminiüs door de geheele Vaderlandsche Kerk verspreid, wanneer zij Leeraren geworden zijn ? Hulde doende aan grondige geleerdheid, moet ik echter aanmerken, dat men de jonge lieden op de Akademiën daarmede meer prikkelt dan met ware godsvrucht. Helaas, hoe vele jonge Predikanten worden er thans gevonden, die noch ernst, noch naauwgezetheid bezitten, en die, zoo zij eens iets daarvan vertoonen willen, hetzelve dadelijk met eene losse of luchtige levenswijs omverstooten; die over geestelijke zaken willen spreken, welke zij niet kennen en naar welker kennis zij niet staan! Hoogescholen moesten kweekplaatsen van zuivere waarheid en van godsvrucht zijn; maar als wij het onpartijdig zullen beoordeelen, zouden wij dan de vraag wel toestemmend kunnen beantwoorden, of dit van onze Akademiën waar is en of zij daartoe wel opzettelijk worden aangelegd, of vele Hoogleeraren wel immer hunne Studenten over hunne bekeering aanspreken of liever met hen een partijtje spelen? Inderdaad wij gaan langzamerhand tot de dwalingen en verbasteringen der middeleeuwen terug, en wie beklaagt dan niet eiken Student, die de gelegenheid en het voorregt mist daarop opmerkzaam gemaakt te zijn ? Dit een en ander wenschten wij onzen land- en geloofsgenooten onder de aandacht gebragt te hebben. Niet om daardoor menschen tegen menschen op te zetten, want de Geest heeft geen' lust aan nijdigheid, maar om nog iets tot ware verbetering onzer verontruste en bedreigde Vaderlandsche Kerk te mogen bijdragen. Indien toch het kwaad nimmer gezegd en aangewezen wordt, hoe kan het dan verbeteren? Laat men alles stilzwijgend voortgaan, dan wordt het van jaar tot jaar erger, en wij zullen eindelijk ons te laat beklagen over iets, dat wij hadden kannen voorkomen. Daarom bidden wij alle regtzinnige geloofsgenooten zich te hoeden voor onverschilligheid omtrent de waarheid, die ons naar Gods woord van de vaderen is overgeleverd, en te houden wat wij hebben, opdat niemand onze kroon neme, maar vooral te zorgen voor twisten en oneenigheden, die nooit het goede stichten, maar de waarheid te betrachten in de liefde. — Daarom bidden wij al de Leeraren van onze Hervormde godsdienst deze zaak met allen ernst ter harte te nemen en te bedenken, welke pogingen zij in dezen zouden kunnen aanwenden tot eene vreedzame en gezegende herstelling onzer kerk. Niemand, die onzen Heer in het Evangelie dient, zal toch den ondergang der kerk kunnen begeeren; is het dan niet beter, dat de Gereformeerde kerk blijve, wat zij is volgens hare oorspronkelijke verordeningen, dan dat er eindelooze twisten plaats grijpen, die de harten verdeelen en jegens malkander bitter en liefdeloos maken. — Daarom bidden wij alle Leeraren, die in eenig kerkelijk bestuur zijn en onder welke er ook nog kerkelijke regtzinnige gevonden worden, (wij hebben reden om te vermoeden, waarom men hier en daar ook zulke er inneemt; want de keus schijnt wel af te hangen van de Classis plainair, op welke alle Predikanten verschijnen kunnen, maar die de zaak van nabij kent en zijne ooren te luisteren legt, weet dit beter en waarschuwt tegen de hiërarchie) dat zij naauwlettend toezien en door stilzwijgen en toegeven zulker zonde niet goedkeuren en voorthelpen, opdat de breuke niet grooter, maar veel eer genezen worde. — Daarom bidden wij de Hoogleeraren, dat zij op hunne verantwoordelijkheid aan den Heer der gemeente en aan het belang der waarheid en van zoovele onsterfelijke zielen denken en het wantrouwen in den lande wegnemen zullen, en hunne kweekelingen niets zullen leeren dan hetgeen de Hervormde kerk van hen verwachten kan; wetende wat onrust er in vroegere tijden ontstaan is en hoeveel er van hunne voorlichting en toongeving afhangt. — Daarom bidden wij de Nederlandsche synode, jaarlijks in den Haag gezeten, dat zij dit adres en zoovele geuite klagten ter harte neme en in plaats van voort te gaan op de reeds aangetoonde wijze, liever terug te keeren van eene dwaling, die zoo groot en zoo verderfelijk is. Indien er toch meerdere onrast komt en soms scheuring uit voortsproot, zou dan de synode dit niet voor hare rekening hebben, wanneer zij de banden losgemaakt, de deur opengezet en niet op listige werkmeesters gelet had, die langzamerhand onze kerk herscheppen willen en die haar eindelijk den ondergang berokkenen zullen? God, die mijn hart kent, weet waarom en met welke bede ik dit geschreven en verzonden heb, en ik eindig daarom met aan elk mijner lezers toe te roepen: zie, ik heb het ulieden gezegd 1 Bij den Uitgever dezes is mede te bekomen: D. MOJLElffAAR, De Genadeleiding Gods ter bekeering van zondaren, in hare verscheidenheid en overeenstemming beschouwd, naar de verschillende voorbeelden, die de H. Schrift daarvan oplevert. 2 deelen ƒ 5.— — De Formulieren van Eenheid bij de Hervormde Kerk in Nederland gebruikelijk; zuivere Bijbelleer. f 1.20 — De Formulieren van Doop eu Avondmaal in derzelver Evangelische waarde en kracht beschouwd, ƒ —.60 — Het Hooglied van Salomo geestelijk beschouwd en verklaard f —.50 Praktikale Bijbelbeschouwing; het N. T, 5 deelen ƒ 8.— NB. Van het O. T., 8 deelen, zijn nog afzonderlijke deelen te bekomen a ƒ1.—; doch het Tweede deel is uitverkocht. Voor de Catechisatiën: Noodige aanwijzing van Bijbelplaatsen voor de kennis der Gewijde Geschiedenis. Vijfde druk. . ƒ —.20 . Godsdienstleer hoofdzakelijk uit de Bijbel- sche Geschiedverhalen ontleend; voor eerstbeginnenden. Vierde druk ƒ-.30 . Schets der Christeüjke Godsdienstleer voor de Catechisatiën. Vierde druk ƒ —.40 Bij den Uitgever dezes ■zijn de onderstaande Werken te bekomen: Aan de Hervormde Gemeente in Nederland, door D. van Hogendorp, M. B. H. W. Gevers, A. Capadose, G. Groen van Prinsterer, P. J. Eloüt, J. A. Singendonck, C. M. van der Kemp. Tweede druk ƒ —.50 Mr. I. DA COSTA, Kekenschap van gevoelens, bij gelegenheid van den strijd over het Adres aan de Hervormde Gemeente in Nederland. Tweede druk ƒ —.70 A. CAPADOSE, Ernstig en biddend woord aan de getrouwe Leeraren der Hervormde Kerk in Nederland, betreffende den tegenwoordigen toestand van de Kerk en derzelver Synodaal Bestuur ƒ 1.10 Des Christens wettelijke strijd, of de ware belangen der Hervormde Kerk ƒ —.60 J. C. ETH.MAST, De Strijd voor het Geloof eene dure roeping des Christens, vooral in onze dagen. Predikatie over Judas vs. 3b / —.15 GEDRUKT BIJ DE WED. H. ï. BAKELS & ZOON. De onderscheidene recensiën van het werkje van den Eerw. kuiper, rastend Predikant te Haarlem, getiteld: Het geloof is enz., wekte mijne aandacht allerbijzonderst. Hnlde doende aan 's mans doel en toeleg, om door zijn geschrijf nog iets bij te dragen tot de wederoprigting en herstelling van den godsdienstigen bloei onzes vaderlands, jammerde het mij, die ook gewoon ben het verval van ons dierbaar vaderland nacht en dag te bepeinzen en te betreuren, dat de eerwaarde man, van wiens goeden toeleg ik lang gehoord had, in deze zaak eenigzins mistastte en, zoo ik vrees, voedsel geeft aan de eigenlijke oorzaken van het verval in de godsdienst en de listen van onzen tijd al te veel (hoewel zonder dit te willen) in de hand werkt. Ik sta in geenen deele met da oosta, cafadose, thelwall, vijgeboom of dergelijken in verband. Ik ken deze menschen niet en weet niet hen ooit gezien te hebben *). Ik keur zelfs zeer vele onberadene en onbewezene uitdrukkingen in hunne schriften af, en mag niet, dat men zoo onbepaald en onbesuisd spreekt. Maar ik ben aan de andere zijde ook zeer verre verwijderd van die strenge, onbarmhartige en onchristelijke oordeelvellingen, welke over deze menschen geveld worden, en geloof veeleer, dat zij' geenszins de aanleiders zijn van het wantrouwen, hetwelk in onze dagen tegen de Leeraren plaats heeft, maar dat het gedrag van sommige Bedienaren des Evangelies *) De eerste druk van dit adres werd ia 1327 uitgegeven. 1* zeken daartoe aanleiding gegeven heeft en nog steeds voortgaat te geven. Niet uit twistgierigheid, noch ook om eenig zaad van twist te zaaijen, maar ware het mogelijk, om mijne dwalende tijdgenooten tot vroegere welvaart en tot ware eensgezindheid in de godsdienst terug te leiden, wil ik daarover een en ander in het midden brengen en aan het nadenken en de behartiging mijner medechristenen aanbevelen. Het kan niet ontkend worden, dat er onder de belijders van de hervormde godsdienst in deze dagen verwarring en oneenigheid plaats heeft. Ik spreek geen enkel woord van vele wargeesten, die eigenlijk zei ven niet weten, wat zij gelooven, en die het onderling met elkander niet eens zijn. Maar ik heb het oog op de regtzinnig Gereformeerden en de meer liberalen in onze kerk. De eersten zeggen zich te houden aan de Dordsche synode, de anderen willen vrij zijn en, zoo als zij zeggen, naar eigen inzigt en vrije overtuiging denken en spreken. Het laatstgenoemde gevoelen schijnt veel voor te hebben; want welk vrijdenkend mensch wil niet gaarne vrij en ongebonden zijn? Hetzelve wint daarom des te meer veld, omdat men het doel en bedrijf der Dordsche synode in een ongunstig licht weet te plaatsen, het geloof aan de vaststellingen dezer synode weet te doen voorkomen als eene vordering, gelijkstaande aan die der Roomsche kerk, welke bij de uitspraken van kerkvergaderingen en Pausen zweert, en omdat de algemeene denkwijze onzer dagen is, dat wij het in alles beter weten dan onze vaderen. Dat deze denkwijze echter verkeerd en allerschadelijkst is, wilde ik eenvoudig en algemeen verstaanbaar voordragen, opdat mijnen tijdgenooten de oogen mogen opengaan, en men zich niet langer als met eenen stroom moge laten wegvoeren. "Wat hebben wij toch van die zoo gehate Dordsche synode te denken? deze vraag moet ik allereerst in het licht stellen. Weet dan, mijne land- en geloofsgenooten! dat de goede God in de tijden der gezegende Kerkhervorming en na dezelve, toen onze vaderen uit het dwalende Pausdom uitgingen, de zuivere leer van den hervormer Calvijn op eene bijzondere wijze in ons vaderland gevestigd heeft; opdat nu al de Leeraren en leeken de zuivere leer van dezen hervormer gelijkmatig en eenparig zouden belijden, nam men den Heidelbergschen Catechismus en de Nederlandsche geloofsbelijdenis, die achter onze kerkboeken staan, als formulieren van éénheid aan, en pleglig verbond men zich niets anders in onze Kerk te leeren en te gelooven dan dit. Daar deze de onderlinge en vrije overeenstemming was, leide men hiermede niemand aan banden of beperkte men door dezen maatregel niemands vrijheid; want gelijk de onderscheidene Protestantsche gezindheden, ja ook de Ëoomschen in ons vaderland geduld werden, en die allen volkomene vrijheid tot de uitoefening van hunne belijdenis hadden, zoo - stond het aan elk vrij tot eene andere gezindte over te gaan, wanneer hij de Calvinistische leer te streng en niet overeenkomstig zijne inzigten vond. Neen, maar om de orde, rust en vrede te bewaren, verbond men zich geheel vrijwillig tot de onderteekening der formulieren van eenheid, en alleen dan, wanneer men ontrouw aan dit gegeven woord werd, werd deze rust gestoord en hevige klagten over het knellen dezer kerkelijke banden gehoord. Dit juist was de zaak met arminius en zijne leer volgers, de Remonstranten. Dezen weken in vijf voorname punten van de Gereformeerde leer af, werden daarover beschuldigd en aangeklaagd; en daar de twisten hierdoor in ons vaderland vermenigvuldigden, zoo oordeelden onze Staten en Prins matjrits, als Regeerders der Vereenigde Nederlanden, als ware Gereformeerde belijders (in welken geest ook het 36 art. onzer Nederl. Belijdenis gesteld is) en als bevorderaars onzer kerkelijke rust en zuiverheid, dat er eene algemeene synode moest belegd worden, ten einde de ware en van ouds gevestigde leer te onderzoeken en te handha- ven, als ook de dwalenden, die aan de leer niet getrouw waren, buiten de Gereformeerde kerk te stellen en aan zich zeiven over te geven. Ten einde nu deze beslissing des te zuiverder geschieden zoude, werden door onze volkshoofden ook buitenlandsche geleerden van de Gereformeerde kerk bijeen geroepen, welke in 1618 en 1619 binnen Dordrecht zijn zamengekomen en de Remonstranten, als afwijkende van de aangenomene leer, in het ongelijk gesteld en buiten onze gemeenschap gesloten hebben. In deze kerkvergadering werd dus geenszins de wet gesteld, wat wij gelooven moeten, dit mag geeue kerkvergadering opleggen en dit kan zeker geene Gereformeerde synode doen, die zich houdt aan het zevendé artikel onzer Nederlandsche geloofsbelijdenis. De Dordsche synode stelde alleenlijk bij vernieuwing vast, dat de leer, in de formulieren van éénheid vervat, de zuivere Calvinistische leer was, die door onze hervormde kerk in ons vaderland beleden werd, voegde er daarom vijf artikelen bij, die eene nadere uitbreiding van die punten in zich bevatteden, over welke de Remonstranten getwist hadden, en bepaalde bij vernieuwing de onder teekening en bezwering van deze formulieren van éénheid door al de Predikanten, Professoren, Catechiseermeesters, Schoolonderwijzers en Kerkeraadsleden, ten einde de éénheid en de rust in de kerk te bewaren en te zorgen, dat de zielen niet door dwaalbegrippen zouden misleid worden. Elk dus, die zijn gezond verstand gebruikt en met een onbevangen oordeel uitspraak doet, zal moeten erkennen, dat deze inrigting niets gemeens heeft met de Roomsche banden, gelijk elk eerlijk man, die zich met de gevoelens onzer kerk niet vereenigen kan, liever onze kerk verlaten zal dan ontrouw worden aan zijn woord en eed. Sints. 1618 en 1619 is deze maatregel in onze kerk bewaard en gehandhaafd. Sommige Leeraren, welke liever vrij wilden zijn, verlieten, gelijk ook de leeken, onze hervormde kerk en gingen tot de Remonstrantsche over, al was het ook,