12 IESCHIEDENIS DER AANVANKELIJKE YEREEMING VAN TWEE GEREFORMEERDE KERKENGROEPEN IN ONS VADERLAND. GEDICHT VAN W. SCHOCK OHRIST. GEREFORM. PEED. Gr, M. KLEMKBEg. 1892. . GESCHIEDENIS DEK AANVANKELIJKE VEREENI&ING VAN TWEE GEREFORMEERDE KERKENGROEPEN IN ONS VADERLAND. GEDICHT VAN W. S C H O C K. CHEIST. GEBEFOBM. EBED. GOES , G. M. KLEM KERK. 1892. VOORWOORD. God zij geloofd! Twee kerkengroepen zijn in beginsel vereenigd, en die vereeniging zal, naar onze stellige verwachting, weldra een voldongen feit zijn. Welk eene belangrijke schrede op den weg van volkomen herstel der Nederlandsche Gereformeerde Kerk! De geschiedenis dier aanvankelijke vereeniging wordt den lezers in deze dichtregelen aangeboden. Niet alsof ze iets bijzonders bevatten. Wat men hier vindt is uit de christelijke bladen genoegzaam bekend. Men treft er, als men de inleiding en het slot uitzondert, geheel het zelfde in aan, wat in der tijd „de Vrije kerk" en „de Heraut" over deze belangrijke gebeurtenis hunnen lezers hebben medegedeeld. Ondergeteekende heeft daarom lang geaarzeld, eer hij er toe besluiten kon om het voor de pers gereed te maken. Om evenwel aan sommiger aandrang te voldoen; overwegende dat niet allen „Heraut", of „Vrije kerk" lezen, dat wat men in proza gelezen heeft, men dat ook nog wel eens in een anderen vorm wil hooren, dat er misschien liefhebbers van gedichten zijn, die er ook gaarne een over eene belangrijke gebeurtenis als deze bezitten; uit warme belangstelling in de zaak der Vereeniging en in de stille hoop, dat onder den zegen Gods ook deze regelen dienstbaar mogen zijn aan de samenwerking der kerken Christi in ons dierbaar vaderland, heeft hij in de uitgave bewilligd. Hij hoopt dat de geachte sprekers, wier redevoeringen hij ongevraagd, zooals hij ze vond, in dichtmaat gebracht heeft, hem die vrijheid niet euvel zullen duiden, als ook, dat hij zich de vrijheid veroorloofd heeft nu en dan hun een woord in den mond te leggen dat, hoewel het den zin niet schaadt, toch niet door hen gebezigd is. Hij, de Hoogepriester van Zijn volk, die gebeden heeft: „Vader, ik wil, dat zij één zijn", voltooie het door Hem begonnen werk, en make het dienstbaar aan de bekeering van vele zondaars, aan de opbouwing van zijn duurgekochte kerk en aan de verheerlijking bovenal van dien eenigen Naam, die waardig is gekend en geëerbiedigd te worden over de gansche aarde. W. S. INLEIDING. Naar Frieslands hoofdstad trok onlangs een schaar van broedren heen, Ook naar de Hofstad richtten tal van broederen hun schreen. Ze kwamen in Synode saam tot een gewichtig werk, Om biddend te behandelen de zaken van Gods kerk. Hun wegen liepen nog uiteen; nog bleef gesepareerd De kerkengroep van Nederduitsch- en Christlijk Gereformeerd. Toch waren zij in wezen één; Gods Woord alleen de grond Waarop van meet af onze kerk en ook de hunne stond. Een zijn ze in belijdenis, in kerkregeering éen. Verschil in taal en liturgie bestaat er dat ook ? — Neen. Ook gaven zij te zamen prijs het valsche instituut, En zochten geen gemeenschap meer daarmee, zelfs geen minuut. Wel bleef er groot verschil bestaan; de Doleantie — ziet, Brak met het valseh genootschap wel, maar met de kerken niet, De kerk der vaadren bleef haar doel, al rust die in haar graf, Zij trad wel reformeerend op, doch scheidde zich niet af. Zij wilde niet gelijk als wij erkenning bij den Staat, Die slechts naar een bepaalde wet dat recht dien kerken laat; Dan trad ze als nieuw genootschap op, en was op d'eigen stond De band verbroken die nog steeds aan de oude kerk haar bond. De kerk der Scheiding brak dien band reeds van haar oorsprong af, Brak over haar als valsche kerk naar 't Woord van God den staf. Haar roepstem luidde: „scheidt van haar, die kerk is gansch ontaard, En voegt u bij des Heeren kerk, waar God ze openbaart." Geen nieuw genootschap wil zij zijn, maar in ons vaderland De voortgezette kerke Gods, weleer door Hem geplant. Wel is zjj bij den Staat erkend, dat heeft haar niet geschaad; Het was een kennisgeving slechts dat zij als Kerk bestaat. Nu zocht men wel vereeniging met de afgescheiden kerk, Maar om het niet gering verschil bleef 't nog een hoop'loos werk. Het eigen standpunt was en bleef het struikelblok, de strijd. De Doleantie eischte het recht der continuïteit. Waar reeds een kerk van ons bestaat, moest nog een kerk gesticht. Al was men een, zoo meende zij, bleef dit toch nog haar plicht. Het Reglement, waarop we als Kerk erkend zijn bij den Staat, Moest weg, daar het de kerken Gods in hare rechten schaadt. Dus kwam de eenheid niet tot stand, zij werd op eens gestoord. Men bleef gescheiden van elkaar, 't-gebed nog onverhoord. Synodale besluiten, afvaardiging naar de voorloopige Synode te 's Hage. Een drietal jaren vloden heen. Toen kwamen andermaal De kerken in synode saam. Een gunstiger onthaal. Vindt nu de zaak. Het blijkt dat God de geesten heeft geleid. Nu vallen de bezwaren weg, het één zijn wordt een feit. I De Doleantie had het eerst een voorslag ons gedaan; Maar toen men naar 't gemaakt concept niet wel kon samengaan, Verlangde zij dat onze kerk een voorstel bieden zou, En deze nam dat gaarne aan der goede zaak getrouw. Zoo kwam men saam; men toog aan 't werk, doordrongen van 't gewicht, Maar zocht vooraf met diepen ernst des Heeren aangezicht. God hoorde, gaf eenstemmigheid, het voorstel was gereed ; Men voelde, ja, het was de Heer' die zóó besluiten deed. Een Deputatie wordt benoemd, die straks zal henen gaan, En bieden 't Synodaal besluit dien andren broedren aan. Met blijdschap wordt dit ras bekend, het vijftal afgewacht; Het duurt niet lang, of 't "heeft zijn tocht naar 'sHage reeds volbracht. PLECHTIGE ONTVANGST. Een tweetal broedren leidt hen binnen. De leden der Synode staan. Een schaar van broedren die hen minnen Heft aanstonds 't heerlijk loflied aan: „Maar 't vrome volk in U veiheugd . . . ." En tintelend van zielevreugd, Neemt, als 't gezang is aangehoord, De Praeses onverwijld het woord. Rede van Prof. Dr. A. KUIJPEK. Wegsleepend schoon sprak hij, op deze wys: „De kerk, geluk het kind van God, Heeft hier beneên gewis een pelgrims reis, Een bitter, ja, zeer droevig lot. Eerst aan het eind van dezen tijd, Als Christus op de wolken komt, En alle booze macht verstomt, Wordt zij gezien in heerlijkheid. Soms echter vindt het Sion in al haar strijd en pijn Genot en zielsverkwikking reeds in deez' rampwoestijn. Zulk een moment heeft nu de Heer' gegeven; Uw komst is van zijn goede gunst bewijs. Want wat wij op dit oogenblik beleven Is 't feit, dat in ons dierbaar vaderland, Niet enklen slechts, maar kerken Gods de hand Elkander reiken, 'sHeeren Naam ten prijs. Te grooter mag de vreugd hierover wezen, Omdat wij zonen van die vaadren zijn, Die streden tegen Rome en Armijn Met kracht, in eene zelfde kerk voor dezen. Gij weet dat hun belijdenis Van Gods almachtige genade — Hoe heerlijk komt ze ook ons te stade! — Van Nederlandsche herkomst is. Maar waken die herinneringen op, De vreugd daarover stijgt ten top, Wijl ze ons elkander doet begroeten Als zonen van één huisgezin, Die thans met vreugd elkaar ontmoeten, Vereend in ware broedermin. Meer nog, die eene schuld belijden : Een eigen en der vaadren schuld. Wie, die zich daarvan kan bevrijden? De tijden zijn er mêe vervuld. Het goud is van zijn glans beroofd Door hoogmoed en door wereldzin, Het licht der waarheid schier verdoofd; Pelagius trad bij ons in. De kerk, weleer alom geëerd, Is thans miskend, gehoond, veracht, Bh' buitenlanders diep verneerd, Gekomen onder 'svyands macht. Maar 't licht der Waarheid brak weer door, Het eerst bij u, bij ons daarna; Doch niet aan ons den dank daarvoor: Geprezen slechts zij Gods gena. Hh' gaf toch nog, zoo juiche onze mond, In 't heilig zaad een steunsel van 't Verbond. Het eerst kwam over uwe kringen De adem van den Heilgen Geest; Waarvan wh' wel gevoel ontvingen, Schoon 'tgeen ontwaking is geweest. Maar toen de Heer' dat eindlijk had geschonken, Deed bh' 't besef van grooter zondeschuld, Nog meerder levensgloed ons hart ontvonken, En 't werd met liefde jegens u vervuld. Wh' wilden vroeger wel uw moed niet wraken, Toch is uw daad door ons betreurd geweest; Thans zeggen wij: die broedren, die toen braken, Zij hadden juister inzicht door Gods Geest. Wij zagen in dat wij wel moesten komen Op de door u reeds lang getrokken lijn; Waarom wij ook geen oogenblik meer schroomen, Maar sterk begeeren met u een te zijn. Wh' moeten alle scheidsmuur laten vallen, En strijden voor de eere Gods te zaam. Laat ons niet rusten voor de kerken allen Vereenigd zijn in 'sHeeren vrees en Naam. En, ach! wat zijn de zaken, die ons scheiden, In 'tlicht van deze roeping toch gering! Toch moet men zich, om die te weren, wijden Aan 't pijnlijk werk der onderhandeling. Gehj'k bh' zware krankheid der geliefde Men vele kleine zorgen zich getroost, Moet 't kleine, wat nog min of meer ons griefde, Door ons verricht met liefd' en ernst altoos. Maar daalt men af van 't groote tot het kleine, Dan ziet men : ook de mensch wordt daarbij klein; Het groote gaat dan uit ons oog verdwijnen, Zoo ziet men 't bij ons Nederlanders zijn. Al bleef daardoor het goede werk nog achter, De Heer' der kerk bleef kloppen aan de poort; Al werd ook op de vragen van den wachter Het droef bericht: „het is nog nacht" gehoord. Maar 't morgenrood is aan de kim verrezen. De indruk, die ons uw synode gaf, Was: God heeft in het midden willen wezen, Hu' zond u met een goede boodschap af. Dies willen wij ons ook in Hem verblijden; Een sterke hoop is heden ons gemeen, Dat weldra komen zullen blijde tijden, Waarin wij kerkelijk voor goed zijn één. Wil Hij slechts in ons midden zijn, de Heere, En gij ook zien op wat der andren is, Dan komt het tot vereeniging gewis; Terwijl ook wn' eendrachtiglijk begeeren 't Gevoelen dat aan christen broedren past, Ja, dat wat ook in Christus Jezus was. Zoo mag ik dan u niet slechts welkom heeten; Maar zij u tevens plechtig toegezeid, Dat wij, zoo veel het kan naar ons geweten, Tot elk te brengen offer zijn bereid. Laat in 't bespreken niets de liefde stuiten ! Zoo aanstonds geef ik gaarne u het woord, Maar vraag eerst aan de anderen zich te uiten, En mond en hart breng' 'tlied der liefde voort". Dit zeer aangrijpend woord Werd met ontroering aangehoord, En allen stemden in" Met 't treffend lied der broedermin. Maar de aandacht was niet minder groot, Toen ook van Andel zich liet hooren; Zij spitsten allen hunne ooren, Toen hij zijn dank den Praeses bood. Rede van Ds. J. TAN ANDEL. „Dank — sprak hij, — voor de ontvangst en broederlijke woorden, Zij doen het hart zoo goed, 't Wordt — wat wij straks zoo schoon van uwe lippen hoorden, Met sympathie begroet. Ons zijn thans onder u is ons een eer en vreugde ; Het raakt een groot belang, En wat ons bovenal zoo innighjk verheugde, Het was de eenheids drang. Herleving komt gewis nu door zulk een synode. o, Welk een heerlijk werk! Herleving wordt daardoor de wetenschap geboden, Inzonderheid de kerk. En nu — wij zeggen wel, dat 't eerste werk des Heeren, Bh' ons reeds is geschied, Maar voegen dan daarbij, dat we evenzeer beweren, Het laatste was het niet. Daarom heeft onze kerk, vergaderd in synode, Thans dubble kracht besteed, En wordt straks haar besluit den broed'ren aangeboden, Slechts wensch ik dat gij weet: Er was behoefte om te worden saam verbonden, Behoefte aan 't gebed. Het zal wellicht nog meer u 'sHeeren wil verkonden, Indien gij daarop let. Wh" hebben soms doorleefd zeer droeve oogenblikken, Omdat het ons toen scheen, Dat 't met de goede zaak maar niet zich wilde schikken, 't Was : Sioniete, ween ! Eerst toen een voorstel werd eenparig aangenomen, Dat ons de hope biedt, Dat 'tnu misschien wel tot vereeniging zal komen, Toen week dat zielsverdriet. Wy scheidden toen, maar met de streelende gedachte: De Heer' heeft ons geleid. De kerk op aard, zij heeft het vreemdlingschap te wachten, Hebt gh terecht gezeid. Maar—is 'tniet waarlijk zoo? de landgenooten drukken In 't voor hen vreemde land, Als 't voeren van een schat hen samen mag gelukken, Met vreugd elkaar de hand. Welnu, wh" zh'n thans meer dan ooit die vreemdelingen, En onze dierbre schat, Wh' zien van alle zn' haar door gevaar omringen, En stellig weet ik, dat De eenheid feit te zien een moeilijk werk mag heeten; Maar voor den Heere niet, Die eenmaal Jood en Heiden saam bracht, zoo wij weten, Dit is weleer geschied. En daarom grijp ik moed, o, ligge slechts aan banden Het eigendunklijk vleesch! DaD zal daarop de hoop zoo licht niet kunnen stranden, Dat geve 'sHeeren Geest!" Uitnoodiging. De Praeses zegt hem dank voor deze goede woorden; En noodigt thans de broedren uit, Als of zij reeds vereend in die vergaadring hoorden, Te blijven tot ook zij besluit. Zn' nemen 't gaarne aan, en ook zijn zh' bereid, Om als het noodig is te dienen met bescheid. Onderhandelingen. Commissie. Een commissie wordt benoemd om broederlijk te correspondeeren, En op punten van bezwaar zich eerst te laten informeeren. Zoo zij meende, wilden wij nog steeds als landskerk zijn erkend, Met de Dordsche Kerkenorde als een ander reglement. Is dit zoo, dan moest 't bezwaar voor haar wel overwegend wezen, 't Mislukken der vereeniging was dan, beweerde zij, te vreezen. Zou de Staat ons dan erkennen, maar de Doleantie niet, Dat kon slechts verwarring geven; niets dan scheuring en verdriet. Sloot zh" zóó zich bij ons aan, men zou 't in rechten dan beschouwen, Dat zij bij 't Genootschap hoort, en dit zou haar zeer berouwen; Of dat de vergaderingen niet zijn wettig saamgesteld, En dus daarvan ongetwijfeld geen besluit in rechten geldt. Wilt gij, broeders, vraagde zij, uw licht hierover eens verspreiden, Zoo dit punt tot klaarheid komt, het zal ons grootelh'ks verblijden. Anders zijn er geen bezwaren die voor ons afdoende zijn; 't Zal dan wel tot eenheid komen, wordt het met dit punt maar rein. Deputaten. Nu, 't bezwaar bestaat niet meer; want — ziet, de Deputaten schreven, Dat wij geen genootschap zijn, maar dat wjj immer zijn gebleven : Bond van Gereformeerde kerken met haar eenheid en verband, Zóó kent ons ook de Regeering, ziet, dat zijn wij in het land. Daarom dachten wij dan ook: er zou toch stellig bij uw kerken Geen bedenking kunnen zijn, om met de onzen saam te werken; Zoo zij maar niet anders waren dan van haar gevorderd wordt, Naar de eischen der Beljjdnis en de Ordening van Dordt. ! Zoo geen reglement bestaat, 't zij naast of boven Kerkenorde, En het uitgangspunt maar weer de plaatselijke kerken worden, Hoopten wij dat ook uw kerken, neemt de Staat den voorslag aan, Geen bezwaren zouden koestren om alzoo bekend te staan. Commissie. 't Antwoord der Commissie toen moest wel stof tot hope geven, Want zij schreef, dat metterdaad 't grootst bezwaar was opgeheven; Daar zjj toch met vreugd ontwaarde, dat wij willen zjjn in 't land : Bond van Gereformeerde kerken, levend in één kerkverband. Zou, zoo luidt thans hare vraag, een bericht door uwe keiken Ingediend aan de Overheid 't gunstig resultaat bewerken, Dat haar vroegere verklaring thans teruggenomen wordt, Om te leven, nominatim, onder de vigeur van Dordt, Met de kerken onzerzijds ook zoo bij haar aan te geven? O voorzeker, ons bezwaar zou geheel zijn opgeheven, En er vangt vereenigd leven van de beide kerken aan, En er kan dan samensmelting met uw kerkengroep bestaan. Deputaten. Beiden zijn wij dus eenstemmig in het doel wat wh' beoogen, En het is alleen de kwestie hoe wij dat het best vermogen; Daarvan kan op deze stonde niets met zekerheid gemeld, Als advies is ingewonnen kan iets naders vastgesteld. Zoo werd toen teruggeschreven door deheeren Deputaten, Die geen enkel punt in kwestie wilden onbeantwoord laten. Rapport der Commissie. De Commissie was voldaan en besloot te rapperteeren, Om den voorslag onzerzijds, toegelicht, te accepteeren : Dat de Acte zij vervallen, die geen hope gaf, maar strijd, Om een andren grond te kiezen, die tot samenleving leidt; Dat op grond der Formulieren en de Ordening van Dordt Slechts een voorslag kan geboden, en die aangenomen wordt; Dat zn' het verschil erkennend wat er wederzijds bestaat Tusschen beide kerkengroepen, dit voor eigen reekning laat; Dat zij gaarne de bedingen, nader toegelicht, aanvaardt, Wijl geen enkle van het drietal haar nu meer bezwaren baart: a. Als van beide kerkengroepen wederzijds beleden wordt: Zij zn'n ware, zuivre kerken naar Belijdenis en Dordt. b. Wederzijds zij uitgesproken, dat verbreking noodig is, Naar den eisch van 't Woord des Heeren en van de Belijdenis, Met het Hervormd kerkgenootschap en de leden tegelijk, Wat aangaat de kerkgemeenschap met 't geheel en plaatselijk, e. Niemand wordt als lid erkend in de nu vereende kerken, Dan die Gereformeerd wil zijn, en dit toont in woord en werken. Ook houden de voorwaarden in engeren zin Bh' nader verklaring geen bedenking meer in: a. Dat alleen de attestaties van of aan erkende kerken, Die denzelfden grondslag hebben zijn als geldig aan te merken. En als zij dan daarbjj tevens naar den eisch van 'sHeeren "Woord Braken met 't Hervormd genootschap en met wat daaraan behoort; b. Dat we elkanders ledematen, Predikanten, kandidaten, Ambt, attest en tucht erkennen, En ons aan elkaar gewennen; c. Dat we na vereeniging geen nevenkerk formeeren, Waar reeds in een stad of dorp een kerke is des Heeren. d. 't Doel is niet te combineeren, dat we 't wederzijds verklaren, Maar zich straks ineen gesmolten als één kerk te openbaren. Ook neemt zij genoegen met wat aan 't slot is gezeid: De leeraren der kerk worden door haar zelf opgeleid, Niet alsof dit dan de vrije studie opheft, Maar wel wat de godgeleerde vorming betreft. De Synode is bereid, op den voorslag haar gedaan, Biddend op vereeniging met uw kérken in te gaan. Bespreking en aanneming van 't Concept-besluit door de Yoorloopige Synode. Lieflijk ruischen thans de tonen van het God gewijde lied In de Westerkerk te 's Hage, die een schoonen aanblik biedt. Daar zijn weer de broed'ren samen, en de vréugd straalt uit hun oog; Want de vrees is weggenomen, die straks nog hun hart bewoog. Hoort het maar van broeder Sikkel, 't hart klopt hem van dankbaarheid Voor Gods goedertierenheden aan zijn kerken nu bereid. Zoo ook vader Ploos van Amstel, o het doet zijn hart zoo goed, Nu het huwlijk wordt gesloten na volbrachten tegenspoed. Evenzoo dringt broeder Vrolijk nu ook sterk op eenheid aan; Want hij wil Gods wegen volgen, en Zijn Raad zal toch bestaan. Nog een tweetal laat zich hooren, eerst spreekt doctor G. van Goor; Hij zegt: nu moet eenheid komen, wenscht haar en dankt God daar _voor. Maar ook gaf de samenspreking licht aan doctor Wagenaar, Wel verheugt hij zich met beving ; want hij vreest nog het bezwaar, Dat een draaikolk zich zal vormen als de stroomen zijn geleid in één bedding, schoon de eenheid wis ook rijken zegen spreidt. Rapporteur, professor Rutgers, vraagt het woord en toont nu aan Langs wat ongedachte wegen dit verschijnsel is ontstaan. Vreesde men soms nog bezwaren, spreker toont hun aan en zegt: 't Bukken voor het Woord des Heeren neemt de moeilijkheden weg. Nu is 't oogenblik gekomen waarop men zal stemmen gaan. Smeekend om het licht van Boven, heft men eerst het psalmvers aan : „Heer, ai! maak mij uwe wegen, Door uw Woord en Geest bekend; Leer mfl hoe die zijn gelegen, En waarheen Ge uw treden wendt.... " Indrukwekkend is de stilte waar men op den uitslag wacht, En uit aller oog straalt blijdschap als de stemming is volbracht; Want nu heeft zich de Synode voor vereeniging verklaard, Ja, met algemeene stemmen is 't Concept-besluit aanvaard, 't Heuglh'k nieuws verbreidt zich spoedig, 't wordt van mond tot mond gemeld, En een dankstond in de kerken voor die uitkomst vastgesteld. Door den Praeses der Synode wordt, ter kwijting van zijn plicht, Aan de broeders Deputaten officieel 't besluit bericht. Rede van Prof. Dr. A. KUÏPER. „Toen ik — sprak hij — „door genade tot de waarheid werd gebracht, Vond ik niet in onze kringen wat ik stellig had verwacht. De gedemptheid van het leven baarde mjj veel zorg en smart, j Naar gemeenschap met uw kringen trok de neiging van mijn hart. 'k Vond bij u de overtuiging, dat de christen ook behoort Met de kerke Gods te leven naar de waarheid van Gods Woord. Maar ik vond bh' veel belijders der Hervormde kerk ook, wat Mn' het hait zoo warm deed kloppen, en ik streed toen voort, totdat Er een gisting werd geboren, en als vrucht van 'sHeeren werk Thans een groot getal belijders zich vereenen tot één Kerk. Zegening der laatste worst'ling was het, dat bet harte brandt Van verlangen, om Gods Sion kerkhj'k een te zien in 't land. Ja, elk bidder voor dat Sion, die voor haar het goede zocht. Brengt nu ook zijn dank den Heere, die dat alles heeft gewrocht, Met een tintelende vreugde, die geen vijand Hem ontroofd, Waar als bruid en bruigom heden beide kerken zijn verlooft. Sion Gods, leg af uw rouwkleed, trek het bruiloftskleed nu aan. Knechten Gods, geeft Gode d' eere, en heft nu te zamen aan: „Dat 'sHeeren zegen op u daal', Zijn gunst uit Sion u bestraal'! Hu' schiep 't heelal, Zh'n Naam ter eer, Looft, looft dan aller heeren Heer!" Nu neemt Ds. van Andel namens Deputaten 't woord, Brengt als antwoord op 'tgehoorde deze schoonerede voort: Rede van Ds. J. YAN ANDEL. „Eens was er een ure van droevige maar, Toen werden de broeders verstrooid van elkaar. Het woord werd bevestigd: „ontwaak nu o zwaard! En slaat nu den Herder, zijn schapen op aard, Verdreven, vervolgd, ellendig, berooid, Zij worden dan herwaarts en derwaarts verstrooid". En, ziet, toen de Christus ter neer lag in 'tgraf, Toen was het een kudde verstrooid, zonder staf. Het moest wel, maar nadat de juichtoon weerklonk Van 's Konings herleving, wat zegen toen schonk Die blij maar zÜn kudde, toen niet meer verstrooid, Niet langer wanhopig, ellendig, berooid. Want dan zou op Christus de schijn zijn gebracht, Alsof in het graf steeds hun Herder nog lag. Zoo is het tot hiertoe met ons ook gegaan; o, Denken wij heden met weemoed hieraan. Wij hebben op Christus geladen den schijn, Als of Hh" geen Herder der kudde kon zijn — Wij, die zh'n herleving belijden te zaam — Wh' brachten gestadig dien smaad op zijn Naam. Maar God zij geprezem Hij wentelt dien af; Vergadert zijn schapen bijeen met zijn staf. Een kiem is ontsproten die wast tot een plant Van lieflijke eenheid gezien in het land. God wees ons wel eerder hei zuivere spoor; Doch gaf u in 'tharte te roepen — o hoor! Ja, hoort ons, o broeders, en gaan wij te zaam, Dat wij ons vereenen tot eer van Gods Naam! Ja, dierbare broeders, vrij hoorden u wel, Al riept gij ook: broeders! ach, loopt niet zoo snel, Al hadt ge uw vreeze geuit en gezegd : Gij komt in het separatisme terecht; Keert toch tot ons weder en hoort onze beê ! Wij nemen ook gaarne wat achter is mee — Toch zagen wij om, en het heeft niet berouwd; Wh' hebben het aansctnjn eens broeders aanschouwd. Wy spraken te zamen, eerst wilde 't niet gaan, Daar 't spreken van verre veel mis werd verstaan. Nu zyn we genaderd, wat valt het nu licht! Nu zien we elkander eerst recht in 't gezicht. Nog is er een weinig dat niet mag verzuimd, Doch dat met Gods hulpe wel weg wordt geruimd, 't Is puin, dat Goddank niet zoo hoog is als 't lijkt, Waarover gemaklijk de broederhand reikt. Gods engelen zien ons reeds hand in hand staan, Gehjk onze voeten straks naast elkaar gaan. Dit is niet ons werken, neen, dat sneed God af; Hij wilde er in blazen, ons werk is slechts kaf. Wy zijn Zijn werktuigen, aan Hem dus de eer. Wat nu is verkregen, dat schonk ons de Heer. Wij zijn maar gebrekkig, bij ons woont geen vrêe — Toch valt men gelukkig elkander nog mee. Wat God heeft begonnen, dat brengt Hij tot stand, Want Hy laat niet varen het werk van Zijn hand. Ook zal er geen tijd zijn tot twist en gekyf, Want straks valt de vijand vereend ons te lijf, En hebben wij waarhj'k wel handen vol werk, Om scheuren te dichten, te bouwen Gods kerk. Laat vloeien de waatren tot een heldren vliet, In poelen toch vindt men de draaikolken niet. De kerk gaat niet onder, zij gaat niet te loor, Want daar waakt de dierbare Jezus wel voor. Hij blijft steeds de zijnen goedgunstig gezind; Terwyi slechts die draaikolk de dwaasheid verslindt". Plechtig oogenblik. En ziet, de spreker reikte, tot 't leggen van den band, Den Praases der Synode in 'sHeeren Naam de hand; Bezegeld met het Amen, uit veler mond gehoord. De Kerken zijn vereenigd; zoo bhj've 't ongestoord! Slot. God, die dat werk volbracht, Brengen wh" eer. Hij, die regeert met kracht, Werpe ter neer Al wat niet is uit Hem; Wat naar Zijn liefdestem, En naar Jeruzalem Luistert noch vraagt. Hh', die om eenheid bad, Ziet zich verhoord. Die ons heeft hef gehad, Bracht dit nu voort. Broeders! vereenigt u, Dooft alle twistvuur nu, Zweert dan elkander nu Liefde en trouw. Christus uw Koning toch Is ook uw Hoofd. Gn' zjjt Zijn leden — och, Houdt u dan doof Voor wat Zijn lichaam smaadt, Voor wat Zijn Sion haat, Voor wat de liefde schaadt Reeds zrjt gij één. Straks, na een kleinen tijd, Komt men weêr saam; Dan klinkt het wijd en zijd: Lof zij Gods Naam ! Het huwlijk kwam tot stand! Hecht is der kerken band! Nu gaan wh' hand in hand, Want wij zijn één! Schenk Uwe zegening, Koning der Kerk! Straks de Vergadering, Kroon dan uw werk. Ban eigendunklijk vleesch, Geef uwen Heil'gen Geest, Dien broed'ren allermeest, Dan is het één.