P LAATSTE WOORD M VAN Dr. W. VAN DEN BERGH, AAN DE GEMEENTE TE VOORTHUIZEN^ TER GELEGENHEID VAN DEN VASTEN- EN BEDEDAG op DONDERDAG 27 FEBRUARI 1890, VOORGELEZEN IN DE GODSDIENSTOEFENING VAN 23 FEBRUARI TEVOREN. AMSTERDAM, J. A. WORMSER, LAATSTE WOORD VAN Dr. W. VAN DEN BERGH, AAN DE GEMEENTE TE VOORTHUIZEN, TER GELEGENHEID VAN DEN VASTEN- EN BEDEDAG op DONDERDAG 27 FEBRUARI 1890, VOORGELEZEN IN DE GODSDIENSTOEFENING VAN 23 FEBRUARI TEVOREN. AMSTERDAM, J. A. WORMSER, Geliefde Gemeente onzes Heeren Jezus Christus! Genade zij U en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. De Classis Harderwijk der Gereformeerde Kerken, heeft in hare laatste Verga3ering, in overweging gegeven, op Donderdag 27 Februari een Bededag te houden met het oog op den toestand van land en volk, de heerschende ziekte als een roede des Heeren, en den toestand der Gereformeerde Kerken in deze landen. ^*Éfei Inderdaad zijn er alzoo oorzaken genoeg tot zelfonderzoek, tot verootmoediging, tot roepen uit benauwdheid tot den Heere. In ons Vaderland overal een ziekte, die, hoewel niet zoo ernstig als vroegere plagen, toch de hand des Heeren weder deed gevoelen, en ons juist tot verootmoediging moet roepen, opdat misschien geen erger bezoeking mensch of vee teistere. In onze regeering juist dezer dagen door de Eerste Kamer een Minister des Konings verworpen, die voor de eere van den Christus durfde uitkomen en den vrijen loop van Gods Woord wilde bevorderen tegenover Heidendom en Islam in de Oost. In de kerken pijnlijke scheuring, zonder dat er verslagenheid te bespeuren is, eën triomfeeren der Organisatie, die Christus verloochent en Gods Woord op zij zet in tal van Kerken, en de vereeniging met de Christelijke Gereformeerden, die velen tegen Juni a.s. gehoopt hadden, oogenschijnlijk verder dan ooit in 't verschiet. In onze Classis zijn nog bizondere nooden. — Een tweetal leeraars ziek, en twee andere, niet slechts voor eigen, maar ook voor de vacante Gemeenten noodig; en dan, hoeveel kerken op de Veluwe, die door getrouwe bearbeiding onder de leiding des Geestes tot Eeformatie konden komen! Maar waar zijn de arbeiders? In onze eigene Gemeente zouden, al bestonden-die algemeene nooden niet, reeds redenen genoeg zijn tot particulieren en openbaren Bededag. Denk vooreerst aan de processen, waarvan de uitspraak door de Rechtbank juist in de a.s. weken zal volgen en ons dreigt ongunstig te zijn, terwijl wjj in dat geval zullen moeten vragen: Moeten wij berusten of een hoogeren rechter zoeken'? En gij weet, niet om verlies van stoffelijke goederen, maar omdat het recht gekrenkt zou worden, omdat de goederen aan hare bestemming onttrokken worden, omdat de strijd plaats grijpt tusschen broeders, die overigens in menig opzicht hetzelfde belgden, daarom zijn die processen zoo pijnlijk, en is er waarlijk nood. Vervolgens de ziekte des leeraars, juist toen hij hoopte, weder den dienst hier te hervatten en waardoor afwezigheid wellicht weder volgen zal, zij bepaalt U nog bij een anderen nood: hoe te voorzien in de behoeften van den dienst des Woords? Daarbij komt, dat uit een afgelegen deel der Gemeente, uit Zwartebroek, verzoek kwam, om ook aldaar des Zondags te doen prediken; en zoo is het wel noodig, dat Gemeente en kerkeraad dezen nood voor den Heere brengen, en zoowel zij als die klagende broeders onderzoeken, of waarlijk de Heilige Geest drijft tot vragen of besluiten. Daarbij ook op staatkundig gebied dreigt het gevaar, dat minder beslistheid voor Gods ordeningen zal zijn in hen, die naar Baad of Staten worden afgevaardigd en ook een nieuwe Spoorweg de reeds bestaande Sabbatsschennis zal vermeerderen. — Hoezeer gevoelen ook Diakenen in deze dagen den nood, dat voor al het ellendige moet gezorgd worden, en dan komt de vraag: Maar hoe dan voortdurend gezorgd voor krankzinnigen en idioten in ons midden? Eindelijk, op het gebied van onderwijs: hoevelen zenden hun kinderen nog naar de openbare school, en waar voor onze scholen subsidie van den Staat werd geweigerd, hoeveel traagheid is er, om uit barmhartigheid naar vermogen te voorzien in de kosten voor het noodige hulppersoneel. Nochtans al deze nooden en zwarigheden, zij brengen ons niet de zonden en schnld, waarin wij voor den Heere liggen. En, o, is dan het register niet groot ? Hoe gering is het aantal van overheidspersonen, rechters, geleerden, die buigen voor den naam des Heeren Jezus; en hoe schuldig staat dan het volk, dat jarenlang reeds verzuimde, voor de opleiding van Christelijk Hooger Onderwijs te zorgen, en ook thans nog zoo weinig biddende is om uitbreiding daarvan; zoo moeielijk een groot offer kan brengen, als de Vrije Universiteit het vraagt. . En waar wg zien hoe traag de burgers samenkomen om in Kiesvereenigingen de nooden des lands te bespreken en Overheid en Volksvertegenwoordiging den Heere op te dragen, hoe weinig men over heeft om door Christelijke bladen te worden voorgelicht over den staat van land en Kerk, daar moeten wij ons niet verwonderen, als do Heere ons op staatkundig en kerkelijk gebied tegenkomt. En wanneer wij vreezen, dat de rechters een onbarmhartig vonnis zullen vellen, moet deze Gemeente zich daarover verwonderen, wanneer zij b. v. voor andere noodlijdende Kerken, die door proces alles verloren, slechts met weerzin de helft van hetgeen anders gecollecteerd wordt geeft? Want o, vergeet niet, wat gij voor eigen Kerk, armen, school, krankzinnigen geeft, geeft gij ten slotte voor uzelf, en de uwen, maar de ware barmhartigheid is juist tegenover den hulpeloozen vondeling, die u niets kan vergelden. Gaan wij de gemeente rond, hoe vele kleine geschillen dikwijls onder hen, die tezamen in Gods huis zich vergaderen; hoe weinig Christelijke liefde menigmaal tegenover hen, aan wie nog niet duidelijk werd, dat zij op zondige kerkelijke paden wandelen. En als wij in de huisgezinnen treden; hoe weinige huisvaders zijn priesters des gezins; hoe weinige moeders brengen persoonlijk hunne kleinen tot den Heere Jezus. Hoeveel tuchteloosheid is er menigmaal; hoeveel losbandigheid onder de jeugd, zelfs op den Sabbat menigmaal; hoeveel lichtvaardig borgen en niet betalen van schuld; hoeveel broodnijd! en sluipen hoererij, gierigheid en laster in stilte rond, blijkbaar uit gedwongen huwelijken, inhouding der tienden aan den Heere, en allerlei nietige praatjes, die zoo toonen dat de eeuwige belangen zoo weinig de zielen bezighouden. Hoe blijkt dit ook uit slechte opkomst onder Gods Woord, bovenal des namiddags, uit het niet aanmanen van anderen, die thuis bleven, of bezoeken van hen die verhinderd zijn. Ach! als wij letten op die groote schare van jongelingen en jonge dochters, die weigeren van den Naam des Heeren belijdenis te doen, hoeveel anderen huwden, kinderen ontvingen, ja ten Heiligen Doop aanboden en nochtans zelf geen behoefte aan het Heilige Avondmaal openbaarden; als- wij nagaan, hoe klein het aantal is dergenen, die ten Heiligen Avondmaal toegelaten, het verbond met den Heere Jezus vernieuwen, en hoe zij, die nog naderen, juist in voorbereiding en nabetrachting zoo weinig ernst maken; als er eindelijk bij oud en jong, die nog onbekeerd zijn, zoo weinig benauwdheid over hun staat is en hoe zij, die den Heere vreezen, zoo weinig blijmoedig, en tegenover anderen den Naam des Heeren belgden en zijn kruis opnemen; dan verwonderen ons Gods oordeelen niet meer. En waarlijk, niet slechts de Gemeente, maar de Kerkeraad, die in Jezus Naam haar had te leiden, vermanen en verzorgen , staat diep schuldig voor den Heere. — Maar is er dan toch ook geen reden tot dankensstof? Ja zeker, en die vrije goedheid Gods is te grooter tegenover onze zonden. Dat onze koning nog werd gespaard; dat geen cholera of oorlog onze grenzen naderden; dat er aanvankelijk reformatie kwam in den lande; dat ook onze Gemeente op tijdelijk gebied zoowel als in school en kerk voorrechten genoot, wie ontkent het? Maar moge dit bewjjs van Gods trouw tegenover onze ontrouw te meer dringen om in den waren weg van verootmoediging en pleitend op het bloed der verzoening te smeeken om Gods zegen over overheid en vaderland, de doorbreking des Heiligen Geestes in de kerken en harten, de vereeniging van nu nog gescheiden broeders, de uitbreiding van Gods koninkrijk over de gansche aarde en een ware reformatie in Classis en Gemeente, meer arbeiders in den wijngaard, bescherming togen onrecht; en wijsheid in moeielijke gevallen! Daartoe nu riep de Classis een Bededag met vrjjwillig vasten uit; en och, mochten wij tot voorbereiding en zelfonderzoek u dan ten slotte herinneren mogen aan Psalm 50 : 15. »Roept Mij aan in den dag der benauwdheid. Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eeren." Ziedaar een richtsnoer hoe de Bededag moet gehouden worden. In den dag der benauwdheid, en al waren er dan slechts enkelen waarljjk benauwd, o, hun zou allicht ook de lust naar spijs en drank vergaan; en het staken van den arbeid aangenaam zijn om saam te komen ten einde den Heere aan te roepen. Roept Mij aan, zegt de Heere; verwacht het niet van uw bidden, noch van uw offer, maar komt als arme, ellendige, alles verbeurd hebbende zondaren! En dan is nu nog in den geopenden weg in Jezus bloed de belofte: Ik zal u uithelpen, nit uwe zonden, maar ook uit uwe nooden. Alleen vergeet niet: G ij zult M ij e e r e n. Het gebed van goddeloozen is den Heere een gruwel. Breek met uwe afgoden; verlaat zondige paden; geef den Heere wat Hem toekomt, uw huis, uw gaven, uw hart. En dan volge eens een ure van dankzegging geljjk wij ook thans weder hebben en waarop vervuld worde Ps. 50 : 23: >Wie dankoffert, die zal Mg eeren, en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien." Druk van P. Groenenc