De Christelijke pabbat, Rev. E. WINTER, D. D. !| neeriar dij de Tweede Gereformeerde Gemeente |i I * ' I H m II ^ — . m Grand P2.apid.s, Michigan. JÏ1 A. VAN DORT, Drukker, Grand Rapids, Mich. De Christelijke j&bbtf. Rev. E. WINTER, D. D. Leeraar bij de Tweede Gereformeerde Gemeente- TE Grand K.ap*id.s, JXTich ïgan, A. Van Dort, Boek Drukker, 53 Monroe St, Grand Rapids, Mich. voor woor p. §lP verzoek sprak schrijver dezes ten vorigen jare voor Hope Seminary te Holland eene Rede uit over den Christelijken Sabbat. Insgelijks op verzoek werd die later te Grand Rapids yoorgedragen. Daar het oriderwerp van groot practisch belang is wordt deze Rede, in anderen vorm, met enkele wenschelijke wijzigingen en toevoegingen, als een Brochure aan het publiek gegeven. Mocht de uitgave maar iets bijdragen tot het rechte begrip, en de behoorlijke waardeering en viering, van den Christelijken Sabbat, dan zou de schrijver zich rijkelijk beloond achten. E. Winteb. Grand Rapids, Jan. 7, '91. ©e ©RristefijÊe; |>k><3t. T N Europa maakt men veel gebruik van voorlezingen jf ter bespreking van belangrijke onderwerpen. OfT schoon ons volk hier te lande er nog niet aan gewend is, beschouwen we het toch een bemoedigend teeken, dat er meer en meer begeerte naar zoodanige kweek-middelen openbaar wordt. Vooral ook hier te lande bestaat er bijzondere behoefte aan, en schoone gelegenheid voor. De Kansel moet wel altijd den voorrang behouden. Maar voos het rostrum blijft ook plaats over. Er zijn belangrijke onderwerpen, die eene meerzijdige behandeling vorderen, dan de kansel er 'voegelijk aan geven kan—onderwerpen, die ook door een minder preekvormige voorstelling, dan des Zondags van den preekstoel verwacht wordt, op zeer nuttige wijze besproken kunnen worden. Over zoodanig onderwerp zullen we thans handelen. Dat bedoelde onderwerp is: DE CHRISTELIJKE SABBAT. De belangrijkheid daarvan, voor maatschappij en kerk, voor huis en hart, kan naauwelijks te sterk gekleurd worden. En zoo er immer behoefte bestond aan eén helder oog, aan vaste overtuiging, aan vrome gehechtheid, en.moedige getuigenis, desaangaande, dan bestaat die behoefte in onze veel-kleurige dagen. Het is ondoenlijk, om in eene voordracht eene zoo volledige behandeling te leveren, als ons onderwerp wel verdient. Men zal daarom tevreden moeten wezen met beknoptheid aangaande punten, waaromtrent meer breedvoerige voorstelling wellicht gewenscht wordt. Alleen de meest wezenlijke zijden van het Sabbats-vraagstuk zullen 'ter sprake komen. Sommige niet onbelangrijke zaken gaan we stilzwijgend voorbij; wijl nog andere in 't voorbijgaan slechts aangeroerd kunnen worden. I. Door sommige bestrijders van het stelsel der Sabbatisten, dat men alleen den zevenden dag der week als sabbat mag beschouwen, wordt alle grond van onder den Sabbat zelf door hun stelling aangerand, en als weggevaagd. Allereerst zullen we daarom den Sabbat zelf voor het geloofsbegrip zoeken te redden van dien dreigenden schipbreuk, waarin zoovelen hem reeds hebben verloren. Wij zullen wat nevelen van de klippen zoeken te" verdrijven—teneinde des te beter te zien waar we zijn, en waar we—in 't midden der tijdsstormen—met den Sabbat heen moeten. Om hierin te slagen zullen we op redelijke gronden aantoonen: Dat de Sabbat van af het eind dek Scheppingsweek • bestaan heeft. De belangrijkheid dezer bewering, goed gestaafd, zal straks duidelijk worden. Ten opzichte dezer zaak scharen we ons beslist en ondub belzinnig aan de zijde der Sabbatisten. Voor de gevolgen zijn wij niet beducht. En hoe toch iemand, niet der onwetendheid prijs gegeven, de juistheid dezer bewering kan betwisten, of zelfs betwijfelen, grenst wel ietwat aan het raadselachtige. Maar de bewering moet gestaafd worden. Wij aarzelen niet om de getuigenis der ongewijde geschiedenis in te roepen. Die pleit ten gunste onzer bewering —en wel zoo, dat de bestrijders daarvan het zeer moeielijk zullen vinden die getuigenis weg te redeneeren. Wij zwijgen van de sporen van een heiligen dag, in de overleveringen van bijna alle volken te vinden. Alleen maar maken we gewag van de onwedersprekelijkebewijzen, dat de oudste natie dek geschiedenis een wekelijkschen Sabbat kende. De' Assyri8che monumenten beginnen eindelijk, na een langen nacht sprakeloos geweest te zijn, helder en duidelijk te spreken. In 1845 weiden er tabletten uit de oude afchie- ven van Nineve gedolven. Sinds dien tijd zijn er nog andere aan hare ruinen ontnomen. Na vele ernstige, maar onbevredigende pogingen, om ze te ontcijferen, is men eindelijk den sleutel machtig geworden. Met behulp daarvan lezen we nu in die steenen tafelen allerduidelijkst, dat de zevende dag als heilige Sabbat bij de oudAssyrische natie bekend stond. Men had die kennis niet aan de Tien Geboden ontleend. Want de getuigenis dier steenen is ouder dan de Tien Geboden. Men houdt het er voor, dat ze wel drie honderd jaren ouder is dan het boek Genesis. Duidelijk verwijst ze naar eene overlevering, die van Noach's tijden afkomstig wezen moet. Hier geven we een blad uit die oude steen-boeken: 'Tn het centrum heeft Hij de licht dragers gesteld, De maan stelde Hij om over den nacht te heerschen, En door den nacht heen te zwerven, tot op den dageraad. Elke maand, zonder feil, maakte hij heilige dagen voor samenkomst. Op den zevenden dag bepaalde Hij een gewijden dag. En van alle werk te rusten beval Hij." Hier volgt iets voor den dienst op den zevenden dag: , "De zevende dag. Een feest van Miradoc en Zir- Sanitu—een Feest. Een Sabbat. De Prins veler natiën, Het vleesch van vogelen en gekookte fruit eet niet. Het gewaad zijns lichaams wisselt hij niet. Witte kleeding doet hij niet aan. De koning in zijn koets rijdt niet. Op koninklijke wijze legisleert hij niet. Een plaats des garnizoens De Generaal door woord des monds bepaalt niet." Dat de eerste kennisgeving van den Sabbat in Bijbelsche geschiedenis hiermede schoon overeenstemt, zal, dunkt ons, nauwelijks betwist worden. In die eerste melding (Ex. 16: 5, 21) wordt gewaagd van een reëds bekende instelling. En toch waren de ' Tien Woorden" nog niet uitgesproken. Maar moeielijk laat zich die melding verklaren als kennisgeving, dat Jehovah in dien tijd een nog geheel onbekenden, nog niet bestaanden, Sabbat zou instellen. De eenig ware—zeker de meest redelijke opvatting is, dat de Sabbat, «Is instelling Gods, reeds bestond—al ware het dan ook, dat men denzelven nog niet goed verstond. Het zal immer een moeielijke taak bevonden worden, om te bewijzen, dat de Sabbat op Sinai, of in de-woestijn, is ingesteld. -De meest natuurlijke beschouwing is, dat zulks geschiedde bij de voleinding der scheppings week. Daarmee ving des Scheppers ^ Sabbat aan. Ook werd daarmede de grondslag voor den Sabbat der wereld gelegd. En waarom zou dan niet tegelijkertijd die Sabbat zelf, op dien grondslag, in aanzijn geroepen wezen? Yijf-en-twintig honderd jaren later mocht de Wet die instelling weer en meer levendig voor den geest stellen—als uit de nevelen der vergetelheid teruggeroepen—als iets, dat practisch schier uit de geschiedenis was verdwenen. Maar haar geboorte-dag moeten we in den vroegen schemer der menschelijke geschiedenis zoeken. Welke beschouwing men ook over den duur der scheppingsdagen mag koesteren, ten aanzien van de wording des Sabbats blijft hetzelfde resultaat. En toch, indien even-* redigheid en harmonie in aanmerking mogen komen, zoowel als om nog andere«redenen, dan geven wij de voorkeur aan den duur van gewone dagen. Nog een andere zijde dezer zaak verdient onze aandacht. Inderdaad, het komt ons al heel vreemd voor, dat eene instelling, die haar grond en wortel in de scheppings-ruste Gods vindt, gedurende de eerste 2500 jaren der menschelijke geschiedenis geen feitelijk bestaan gehad zou hebben. Dat Gods beeld-drager, gedurende zoo 'n reeks van eeuwen, gansch onbekend zou zijn gebleven met dat Goddelijke voorbeeld, hetwelk zijn wet moest wezen—gansch en al on- bekend met het beginsel, dat hem verantwoordelijk hield, om dat Goddelijke voorbeeld na te volgen—wij bekennen het, dat komt ons geheel ongeloofelijk voor! Wij behoeven ons, echter, niet met onderstellingen op te houden, noch ons geloofs-begrip, te dezen aanzien, op het moerassige gebied van gissingen te laten rusten. Vasten, Bijbelschen grond hebben we onder onze voeten. In Gen. 2:2, 3, lezen wij, dat God, na voleindiging van het scheppings-werk, op den zevenden dag gerust heeft; ook, dat Hij dien dag heiligde en zegende. Zullen die woorden eene redelijke verklaring vinden, dan moeten we daarin lezen, dat de weeklijksche Sabbat ingesteld werd ten tijde toen het fundament daarvoor gelegd we.id in des Scheppers rust. Of zou men durven beweren, dat God dien Sabbat eerst 2500jaren daarna begon te heiligen en te zegenen? Het is redelijk om aan te nemen, dat eène instelling, die op liet Goddelijke voorbeeld rust, en voor 't menschdpm was bestemd, met hare grondlegging ook feitelijk in aanwezen kwam. Wij zouden anders ook niet weten wat dat heiligen en zegenen in den beginne zou kunnen beteekenen. Maar die grondlegging geschiedde 2500 jaren voor de wetgeving op Sinai. Toen, dus, en geen dag later, werd de weeklijksche Sabbat door Goddelijke bepaling in de menschelijke geschiedenis gesteld, en daarmede samengeweven. Ook kunnen wij er niet aan twijfelen, pf in dien vroegen morgen der geschiedenis werd de roeping, om God's voorbeeld in Sabbats-viering te volgen, zoodanig op het menschelijke bewustzijn gegraveerd, dat het geheele mensch