n |llet üiiigriWtioda £2*rs ZWOLLE, - .—- Boekdrukkerij van W. ï. ZWEEKS. XEK INZAGE. SW" Wordt leleefdelijk terug verzocht, "3^2 &tt lijk #®4@8 srZeekt eerst het koningrijk Gods." Zoo luidt het gebod, hetwelk de Heiland_op aarde aan de menschenkinderen gaf. Nu nog wensch ik echter mijne lezers te herinneren, mij ook hier niet in te volgen, zoo zij niet bereid zijn hun goede naam, ja zoo noodig hun leven als een offer voor de waarheid veil te hebben; maar hebben zij die veil, en bekomen zij inzicht in het Rijk Gods, dan ook zullen zij niet rusten voor zij burgers van dat Rijk zijn geworden; en toch is zij zoo verschillend van alle godsdienststelsels die beden op aarde zijn, dat hij zich verwonderen moet, dat iemand die den Bijbel leest, de stelsels der menschen voor jiet Rijk Gods kan houden. Er zijn gewisse krachten, voorrechten en zegeningen in het Kijk Gods, die men in geen ander Rijk vindt, en die ook geen aüder volk heelt. Daardoor onderscheidt het zich van alle andere rijken en stelsels, zoodat de onderzoekende geest, die naar net Rijk Gods zoekt, en eenmaal met hare wonderbare voorrechten bekend wordt, zich nooit bedriegen, maar immer weten kan of hij dezelve gevonden heeft. Eer mij echter verder voortgaan, willen wij eerst nog over de beteekenis van de uitdrukking ,/Het Rijks Gods" spreken; want eenjgen brengen deze uitdrukking te huis op de heerlijkheid des Hemels, anderen weer - op de .persoonlijke genoegens hunner eigene zielen, terwijl nog anderen weder aan eene pp aarde gestelde regering doen denken. Wij hopen dat de lezer moge verstaan' dat, als wij van het Rijk Gods spreken, wij van zijn Kijk op aarde spreken. Lezer! wij betreden nu een wijd veld, om een koningrijk te zoeken. Maar wij willen eerst vragen: Wat is een koningrijk ? Daarop antwoord ik: tot een koningrijk behoören vier dingen, namelijk ten eerste: een Koning; ten tweede: geroepene beambten, die de behoorlijke eigenschappen bezitten om deszelfs verordeningen en geboden uit te voeren; ten derde: een wetboek naar welk de onderdanen geregeerd worden, en ten vierde: onderdanen om geregeerd te worden. Daar waar deze dingen in behoorlijke orde aanwezig zijn, bestaat een Koningrijk, en waar een van dezelve gemist wordt, daar lost zich het Koningrijk op, en bestaat het niet meer, totdat hetzelve weder op de behoorlijke wijze hersteld wordt. In deze zin is bet Rijk Gods gelijk aan andere Ryken; overal waar wij vinden, dat de beambten van den Heere Jezus oehooriijke volmagt en eigenschappen ontvangen hebben, en zijne geboden rein en onvervalscht van de verordeningen en geboden der menschen zijn, daar bestaat het Rijk Gods, daar is zijne macht openbaar en worden deszelfs zegeningen genooten, even als in oude tijden. Wij wensehen daarom in 't kort de oprichting van het Rijk Gods in de dagen der Apostelen door te loopen. De eerste kenuisgeving van hare aanstaande komst, werd door een engel aan Zacharia gegeven, daar hem een zoon wierd toegezegd die de weg tot dat koningrijk zou bereiden. Daarna ontving Maria en eindelijk Joztf eene Openbaring, betreffende de geb jorte van den Messias door eenea heiligen engel, terwijl te gelijker tijd de Heilige Geest aan Simeon openbaarde dat hij den dood niet zien zou voor hij den Heiland gezien had. Zoo begonnen deze menschen zich te verheugen, en ware» vol zalige vreugde, terwijl de wereld niets van de oorzaak dezer VTeugde verstond. Daarop scheen alles in stomme verwachting te blijven, tot dat Johannes een man geworden was, e» hij n;et een zeldzame en nieuwe boodschap uit d« woestijn tot het Joodsche volk kwam, >en hun toeriep: Bekeert u, want het Koningrijk der Hemelen is nabij gekomen; hij doopte ter bekeering, en zeide het hun duidelijk aan, dat hun Koning leeds onder hen was, en ten doel had zijn Rijk op te rigten. En terwijl hij bezig is te doopen en te prediken, komt tot hem den Messias en woidt van hem gedoopt, en met den Geest Gods vervult die. in de gedaante v~an een duif op Hem neerdaalt, en spoedig daarna, brengt Hij dezelfde boodschap als Johannes en roept het. volk toe: Bekeert u, Want het Koningrijk der Hemelen ït nabij gekomen. Daarna kiest Hij zich twaalf jongeren en zend hen in de steden van het joodsche land met dezelfde boodschap; daarna zeventig en nog eens zeventig met dezelfde berichten, om alles behoorlijk te regelen en voor het Koningrijk voor te bereiden, hetwelk spoedig onder hen zou worden opgericht Als nu echter deze dingen de gewenschte werking voortgebracht hadden, terwijl velen en bijzonder de jongeren vol verwachting waren, om door de krooning van dezen glorierijken per?oon over hunne vervolgers te zegevieren; en dan zelf als zijne getrouwe volgelingen, voor al. hun moeite en lijden beloond te*worden; hoe groot.moet alstoen niet hunne verslagenheid geweest zijn, als zij zagen dat hun Koning voor een Regterstoel voroordeeld en gekruizigd wordt, nadat Hij door de joden en heidenen bespot, gehoond en besnogen is geworden? Zij zouden gaarne voor hem op een slagveld gesneuveld zijn, om Hem op den troon te brengen; doch zoov gewillig zonder stiijd dat over te geven, alle hunne verwachtingen op te geven, en van den hoogsten trap der verwachting, tot de laagste trap der vernedering, en vei twijfeling te zinken, was meer, als zij goedschiks verdragen konden; vol bekommernis tiokken zij zich terug, en gingen ieder zijns weegs, en aan hunne onderscheidene beroepen, terwijl zij vermoeden dat al hunne verwachtingen voorbij waren; waarschijnlijk onder de gedachten als deze: Is dit het resultaat van al onzen arbeid? hebben wij daarom al onze wereldsche voordeelen, onze vrienden, onze huizen en landen verlaten; vervolging, honger, ellende en schande geleden? en wij hadden hope dat Hij Israël zoude bevrijden, maar aeh! zij hebben Hem gedood en alles is. voorbij. Driejaar lang hebben wij het gansche joodsche land vol verwachting gemaakt> daar wij hun vertelden dat het Koningrijk der Hemelen nabij was gekomen;'en nu is onze Koning dood, hoe zullen wij toch het volk in het aangezicht durven zien? Onder deze gewaarwordingen' ging ieder zijns weegs; alles werd weder stil en men hoorde niet meer in het joodsche land rocpenf ^bekeert u, want liet Koningrijk der Hemelen is nabij gekomen.'' Jezus sliep in de armen des doods; een groote steen met het zegel van den Staat er op, verzekerde Zijn graf, terwijl Romeinscher schildwachten waakzaam zwijgend daarop zaten, opdat Hij wel bewaard daaronder zou blijven — maar: plotseling komt uit de oorden der Heerlijkheid een Engel afdalen, bij welks verschijning de soldaten als dood op dc vlugt trekken, terwijl hij den steen van het graf wenteld; de Zone Gods waakt op uit Zijnen doodslaap, en verbreekt de ketenen des doods; verschijnt kort daarop aan Maria, die Hij tot Zijne jongeren zend met de heugelijke boodschap Zijner opstanding, en hun de plaats bestemd, waar Hij hun ontmoeten wil. Als zij Hem nu gezien hadden, veranderde al hunne droefheid in de grootste vreugde, terwijl hunne vroegere hoop weder herleefde. Zij behoefden niet langer te roepen: #Het Koningrijk der Hemelen is nabij gekomen;" maar zij moesten te Jeruzalem blijven, tot ilat het Rijk opgericht was; terwijl zij zich gereed maikten de deuren des Rijks te openen, en vreemdelingen als eigene burgers op te nemen; allen die zich aan de d.iartoe gestelde geboden en verordeningen onderwierpen, welke onveranderlijk gegeven waren, en zonder welkt betrachting niemand- als burger in dat Rijk opgenomen wierd. Nadat (lij nu in de Hoogte was gevaren, en met alle magt des Hemels en der aarde was gekroond, keert Hij weder tot Zijne jongeren terug, om hun volinagt te geven, terwijl Hij tot hun zsgt: „Gaat henen in de geheele wereld, predikt het Bvanselie allen creituren; die gelooft zal hebben en gedoo.it zal zijn, zat zalig Tforden; die niet geloofd zal hebben zal verdoemt worden. En die gelooven zullen deze teekeneu volgen: in Mijnen Naam zullen zij duivelen uitdrijven, met nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden: op kranken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden." Markus 16, vs. 15—18. Ik wenschte nu maar dat de lezer niet over die last hem opgedragen heenstapte zonder dezrlve goed begrepen te hebben; want verstaat hij dezelve eenmaal goed, dan kan hij jsich niet meer in het Rijk Gods bedriegen, maar zal tegelijk, hare eigenaardige karaktertrekken ontdekken, die hetzelve van alle andeie Rijken en stelsels onderscheid; en opdat wij niet misverstaan, zullen worden, zoo willen wij dezelve zorgvuldig en bij het passend licht, stuk voor stuk nagaan; ten eerste: zij zullen het Evangelie, of met andere woorden, de blijde boodschap van een gekruisigde en opgestane Heiland de gansche wereld door verkondigen; ten tweede: die gelooft, en gedoopt is zal zalig worden; ten derde: wie echter niet gelooft wat zij prediken zal verdoemt worden, en ten vierde: de teekeneu die daar zullen volgen, voor heu die gelooven z"ijn, ten eerste: zij zullen duivelen nitdiijven ; ten tweede: met nieuwe tongen spreken; ten derde: slangen opnemen; ten vierde: zoo zij iets doodelijks drinken Let zal hun niet schaden; ten vijfde: op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zuilen gezond worden. Eenigen zeggen, dat de Apostelen alleen maar de teekenen des geloofs zullen volgen, en anderen wederom, dat het volgen dier teekeuen gold voor de eerste Christenen. Maar Christus onzen Heiland, stellrhet prediken, het geloof, de zaligheid cn het volgen der teekenen allen op eene lijn; waar het eene op bedoeld is, moet ook het andere op bedoeld zijn; waar het eene ophoudt, houdt ook het andere op; ware het volgen der teekenen alleen op de Apostelen bedoeld, dan is ook het geloof en de zaligheid alleen op hun bedoeld, en als alle anderen die teekenen dus niet volgen zullen, dan zullen ook alle niet gelooven enr niet zalig worden; verder: als het volgen dier teekenen op de eerste Christenen alleen van toepassing is, dan is ook de zaligheid alleen op ben van toepassing, want het eene is onafscheidelijk verbonden aan het andere, en waar het eene in kracht is, daar is ook het andere, en waar het eene gemist wordt, daar mist men ook het anderej even zoo goed kan men zeggen, dat het prediken des Evangelies niet meer noodig is, dat was alleen maar noodig in de eerste dagen der Christenlie.d, zoo ook dan met het geloof, de zaligheid en het Tolgen d r teekenen. Maar, vraagt, misschien de verbaasde lezer: hebben dan niet de teekenen onder de menschen opgehouden? Ik antwoord: Omdat zij opgehouden hebben; dat zal u te gelijkertijd het bewijs zijn, dat het Evangelie niet meer gepredikt wordt en dat de menschenkinderen nie meer gelooven, en bijgevolg niet meer zalig worden, en dat dus de wereld zonder het Rijk Gods is; of gij moest daardoor willen bewijzen , dat Jezus Christus een bedrieger is, die Zijne beloften niet vervult. Nadat wij nu deze stukken behoorlijk nagegaan en verstaan hebben, willen wij over de organisatie in het Rijk Gods verder vervolgen. Nadat de Heiland de Apostelen volmagt gegeven heeft, beveelt Hij hun te 'wachten, en niet eerder hun zendingswerk te beginnen, voor dat zij met kracht uit de hoogte zijn toegerust Waarom toch dit bevel? omdigeen" mensch het regt heeft of ooit hebben zal,, om het Evangelie te verkondigen, zonder den Heiligen Geest te hebben ontvangen, en die ILilige Geest is zeer onderscheiden van die, welke de menschenkinderen tegenwoordig hebben, die zonder Goddelijke ingeving zijn; -want de Heilige Geest van welke Jezus spreekt, zaljn alle waartieid leiden, en hun herinneren, al wat Hij gesprokén heeft, en hun de toekomstige dingen verkondigen zonder noch te noemen, dat Hij hun bekwamen zal om alle talen der aarde te spreken. Ieder prediker des Evangelies heeft dus den Heiligen Geest zeer noodig; ten eerste: om hun in alle waaiheid te leiden, opdat zij weten mogen wat zij leeren zullen; ten tweede: om hunne pedachten te sterken, opdat zij niet vergeten de dingen te leeren dis hun bevolen zijn, en ten derde: moet hij de toekomstige dingen weten, otn zijne toehoorders te waarschuwen voor nakende gevaren. Uit deze dingen zal de aandachtige lezer opmerken, welk een zorg Jezus droeg, dat niemand prediken zou, die niet den Heiligen Geest ontvangen had. Hij zal ook kunnen opmerken boe onderscheiden de Geest der waaiheid, van de geesten is, die thans op aarde zijn, en die de wereld 'met den naam des H. Geestes beroeren. Als de hedendaagsche kerken den 11 Geest bezitten, waarom kunnen zij dan de.waarheid niet verstaan? waarom gaan zij dan zoo verschillende wegen, en hebben zoovele van elkander afwijkende leeren? waarom behoeven zij gansche bibliotheken vol predikingen, traktaatjes, strijdschriften, bewijzen en meeningen, die alle door de wijsheid der menschen geschreven zijn? Teregt klaagt de Heere: „hunne vrecze voor Mij wordt hun door de voorschriften der menschen geleerd." Doch om weder terug te keeren: de Apostelen vertoefden te Jeruzalem, tot- zij die kracht ontvangen hadden, en alstoen begonnen zij het Evangelie te verkondigen. Hier hebben wij nu de verschillende karakters in het Koningrijk, ontdekt : ten eerste: hebben wij een Koning gevonden, gekroond aan de regterhand Gods, die alle magt in Hemel en op aarde gegeven is; ten tweede: behoorlijk gevolmagtigde beambten, om de regeringsaangelegenheden te besturen; ten derde: het wetboek, of de geboden, na welke de onderdanen zullen geregeerd worden; want dat gebod was alles wat Jezus hun bevolen had te leeren. En als wij nu gevonden hebben, langs welken weg de menschen, burgers van dat Koningrijk worden, dan hebben wij het Rijk Gods in dio dagen; en wij zullen met alles wat onzen.tijd aanbelangt, en die ook voorgeven de Rijken Gods te zijn, zeer ontevreden zijn, omdat' het niet na hetzelfde voorbeeld georganiseerd is. Geborene onderdanen van dat Rijk waren er niet; want zoowel Joden als Heidenen waren iu zonde en ongeloof, en niemand kon een burger worden, zonder het gebod ter opneming vervult te hebben, en welke geloofde aan den naam des Konings; er was een onveranderlijk voorschrift of plan, na welke zij konden opgenomen worden, en alle die dat burgerrecht op eene andere wijze wilden erlang en, werden als dieven en roovers beschouwd, en konden nooit het zegel der opname ontvangen. Dit voorbeeld spreekt ook uit de leer die de Heiland aan Nicodemus gaf, (/ten zij dan dat iemand geboren wordt uit water (gedoopt in het water) en Geest (gedoopt met den Geest.)'hij kan in het Koningrijk Gods niet ingaan." Petros wieid de sleutelen van het Hemelrijk gegeven; daarom was het zijne plicht het Koningrijk voor Joden en Heidenen te openen. Wij willen daarom zorgvuldig onderzoeken op welke wijze Hij de Joden in het Koningrijk opnam. Op het Pinksterfeest. Als nü de menigte op het Pinksterfeest te zamen gekomen was, trad Petrus op met de elve, verhief zijne stem, en sprak met hen over de Schrift, gaf getuigenis van Jezus Christus, Zijne opstanding en Hemelvaart; zoodat velen van de waarheid overtuigd werden, en vraagden wat zij doen moesten ? Deze menschen waren geene Christenen, maar lieden dier op dat oogenblik tot de overtuiging gekomen waren dat Jezus de Christus was, en omdat zij tot die overtuiging kwamen, vroegen zij: //Wat moeten wij doen?" En Petrus sprak tot hen; ^Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen; want u komt de belofte toe, en uwe kinderen, en alle die er verre zijn, zoovele als de Heere God roepen zal." Lieve lezer! verstaat gij deze boodschap? als dat zoo is, dan zult gij wel bemerken, dat dat Evangelie in de hedendaagsche tijd gewoonlijk niet gepredikt weid. Wij willen daarom die prediking woord voor woord doorgaan en onderzoeken. Gelijk wij gezien hebben geloofden zij reeds, en het naaste wat hun te doen stond was boete. Eerst geloof, ten tweede boete, ten derde, doop, ten vierde, vergeving van zonden, en ten vijfde de Heilige Geest; zoo was de orde des Evangelies. Het geloof gaf de magt kinderen of burgers te worden, boete en doop in Zijnen naam, was het teeken der gehoorzaamheid, door welke zij opgenomen werden; de H. Geest der belofte was het zegel der opname, en die ontvingen zij gewis als zij gehoorzaamden. Nu lezer! waar hoort gij heden ten dage dat prediken ? Wie leert, dat zij die gelooven en boete doen, gedoopt moeten worden, en geen anderen? Misschien zegt gij, de Baptisten leeren zulks; vorderen die menschen zoodra als iemand gelooft, boete te doen, en zich te laten doopen; en noch meer: verspreken zij vergeving van zonde met den H. Geest. Bedenk nu, welke werking de Heilige Geest op die lieden heeft die Hem ontvangen; Hij zal hun in alle waarheid voeren, hunne gedachten sterken, en toekomstige dingen openbaar maken. En Joël heeft -gezegd: Hij zal maken, dat zij droomen droomen, gezichlen zien, en profiteeren O lieve lezer! Waar vindt gij dat zulk een Evangelie gepredikt wordt .onder de menschen? zouden de menschen den eenen week na den anderen, treuren over hunne zonden, zonder vergeving derzelve te ontvangen, en den troost des H. Geestes, als Petrus onder ons opstond, en ons zeide, hoe wij die zegeningen bekomen konden? Wat zoudt gij nu zeggen, als op een open veld eene verzameling van drie duizend menschen te zamen gekomen waren om voor hun te laten bidden, en een van de geestelijken (gelijk Petrus) hun allen aanmaande boete te doen, en zich te laten doopen tot vergeving van zonden, terwijl hij hen beloofde, dat allen die gehoorzaam waren, die vergeving en de gave des H. Geestes ontvangen zouden, terwijl zij droomen zouden droomen, gezichten zien en profeteeren zouden en dan terzelfder ure met zijne broeders en arabtgenooten opstaan en aanvangen te doopen en voortvarende tot zoo lang zij allen gedoopt waren; en alsdan de H. Geest op ben komt, en zij aanvangen ^zichten te zien, met vreemde talen te spreken en te profeteren; zal dan niet wijd en zijd verbreid worden, dat er eene nieuwe leer » verschenen, gansch verschillend van al wat thans geleerd wordt? O ja zegt gij misschien lezer! dat zou voor ons iets geheel nieuws en vreemds wezen Welaan, zoo onbekend het u ook schijnen moge, het is het ^angelie dat Petrus op den Pinksterdag predikte en Paulus zegt dat hij hetzelfde évangelie predikte dat Petrus predikte ea ook zegt hij, dat al kwam er ook éen Enael uit den Hemel en een ander Evangelie verkondigde dan hij verkondigt had, die zou vervloekt zijn." De lezer behoeft ziclr dan ook niet langer te verwonderen, als hij ziet dat zij de voorzegde teekenen met volgen, die een ander Evangelie verkondigen, en z,] die bet gelooven, als van de Apostelen gepredikt werd. . . Wij willen thans tot het Rijk Gods terugkeeren, dat in de dagen der Apostelen gegrondvest werd, en zien dus dat op dien prediking op den Pinksterdag drie duizend zielen werden opgenomen, voor welke zich de deur opende. Deze, met allen die later daaibij kwamen werden de onderdanen van dat Koningrijk, uit welken, daar het behoorlijk tezamen gevoegd was, de Heere zich een heiligen Tempel vormde. Zoo hebben wij dan nu den vloed der Secterische over evenngen die zich om ons ophoopte, weggeruimd; en daar wij .naarstighjk zochten, hebben wij eindelijk het Rijk Gods gevonden, zoo als het bij zijne eerste wordin- ten dage der Apostelen bestond, en wij hebben gezien dat het zich van alle nieuwere Godsdienst stelsels zeer onderscheid, zoowel in zijne ambten, als verordeningen, magt en voorrechten, zoodat niemand het een het ander kan verwisselen, noch zich in het een of ander bedriegen.. Nadat wij deze ontdekking gemaakt hebben, zoo willen wij verder den wasdom van dat Koningrijk onder de Joden en Heidenen on erzoeken en welke hare vruchten, gaven en zegeningen waren, die hare burgers ^Spoedig na de grondvesting des Rijks Gods te Jeruzalem, kwam PhilippSs te Samaria, en predikfe aldaar het Evangelie; en als zij Ph.lippus geloofden zoo werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen, en hadden ! S blijdschap. Daarna kwamen Petrus en Johannes van Jeruzalem b iden, legden hun de handen op, en zij ontvingen den Heihgen Geest Merk wel op, eerst geloofden zij, daarna werden zii gedoopt en hadden faarop groofe vreugde? en toch noch niet den Heiligen Geest ontvangen. Doch de^e ontvingen zij later door de oplegging der handen en door gebed in den naanfvan den Heere Jezus. O hoe verschillend is dit alles van de stelsels der menschen. 1 tv, Wees gedachtig, wat Paulus van zijne reize naar Damaskus sprak. ,,Ue Hel JeSzus verscheen mij op den weg," doch in plaa s dat hem zijne zonden werden vergeven, en den H. Geest over hem uitgestort ontving SS bevel naar Damaskus te gaan, en aldaar zou hem gezegd worden wat hij doen moest; en als hij te Damaskus kwam, beval hemAnanias, Ifet te vertoeven maar op te staan en zich te laten doopen tot edwassching zijner zonden, aanroepende den naam des Heeren; ^n stond hij op en wïïïd gedoopt/en met den Heiligen Geest vervuld, en hij predikte terstond Christns. Wederom, zie hoe Petrus tot Cornelius ging, een Heulen van groote vroomheid wieus gebeden verhoort en wiens aalmoezen waren gedacht geworden en wien van een Engel gediend werd; doch met al zijne vroomheid en den H. Geest die over Hem en die bij hem waren, uitgegoten weid' eer zij gedoopt waren, zoo moesten zij toch nog gedoopt worden, of zii konden niet zalig worden. Waarom? omdat de Heere de Apostelen bevolen had, alle mentoren te prediken, en alle creatuur welke die prediking niet geloofde, en biigevolg zich niet liet doopen, zou verdoemd worden. Uenk aan het woord dat'de Engel tot Cornelius sprak: „hij (Petrus) zal u woorden zeggen door welke gij en uw gansche huis zalig worden zult. Nu o(lt?taat de vraag: Kon Cornelius zalig worden, zonder de woorden van Petrus te gehoorzamen? Als dit het geval was, dan was de last des Engels te vergeefs en een leugen geweest. Als nu een prediker soms een mensch mogt vinden, die even zoo goed was als Cornelius, zoo zal hij welli-t tot hem zeggen: ga maar voorwaarts, broeder, gij kunt zalig worden gij zijt trouw aan uwe Godsdienst, gij kunt u doopen laten, als gij het'ter bevrediging van uw geweten noodig acht, en gij het voor upligt houdt zulks te doen; maar als dat niet het geval is, ook goed, het heeft niets te beteekenen, een nieuw hart is alles wat ter zaligheid noodzakelijk is; dat wil dus zeggen: de geboden van de Heere Jezus zijn doorgaans niet noodig tot de zaligheid; zoo kan iemand even goed zalig worden door het roepen van Heere, Heere! als dat hij Zijne geboden houdt. „O nietige en dwaze leeren ! O gij menschenkinderen! Wat hebt gij het Evangelie verkeert! te vergeefs roept gij Heere, Heere! daar gij Zijne geboden niet gehoorzaamd. ƒ , .. ,.. Vervolgens herinneren wij u aan den Stokbewaarder en allen die bij hem waren welke in dezelfde ute in welke zij geloofden, gedoopt werden, en niet eens den volgenden dag afwachten. En Lydia en die met haar waren die gehoorzaamheid oefenden aan het gebod der prediking, En aan Philippus en de Kamerling die de wagen bij het eerste water daar zij aankwamen deed stilhouden om zich te laten doopen, ofschoon hij maar voor de eerste maal en dat nog maar een korte stonde van Jezus had gehoord Ik verneem uit al deze voorbeelden der eerste Christenheid, en derzel'ver leer dat de doop het eerste gebod is, door welke allen die geloofden boete deden, in de Kerk in het Rijk Gods opgenomen werden, zoodat zij het recht hadden, vergeving van zonden en de zegeningen des H. Geestes te ontvangen; ja inderdaad, het was het gebod door welke zij zoonen en dochteren wierden; en wijl zij nu kinderen waren, gat de Heere den Geest Zijns Zoons in hunne harten, door welke zij riepen : Aboa, Vader Wel is waar, goot de Heer den Heiligen Geest uit op Cornelius en zijne vrienden eer rij gedoopt waren, doch dit was noodig oin de geloovige Joden te overtuigen dat ook de Heidenen aan de zaligheid deel konden krijgen, ook is het, het eenige voorbeeld dat wij vindan in de H Schriften dat het volk den H. Geest ontving, zonder aan het eerste gebod der opneming voldaan te hebben. Maar luister! Al is het dat iemand het gebod dep opneming gehoorzaamd, zoo zal hij toch nog met een burger in het koningrijk Gods worden, noeh eenige aanspraak op de gaven en zegeningen des H. Geestes hebben, indien niet dat werk der bediening door iemand voltrokken is geworden, die de behoorlijke volmagt en last daartoe van den Koning ontvangen had; en die volmagt aan een persoon gegeven, kan geen ander het recht geven, m zijne plaats te nan- delen. Dit is eene der gewichtigste punten, die wij wenschen dat wel verstaan worde, daar dit voor ieder Christenprediker een proefsteen is en voor de grondvesting van elke kerk op aarde, en voor allen die bestaan hebben, sedert de tijd, dat onmiddelijke Goddelijke openbaringen opgehouden hebben. o re, Om deze zaken duidelijk te maken, willen wij de instellingen der aardscüe regeringen, aangaande de volmagt ter uitoefening der geboden ter opname, onderzoeken. Wij willen tot een voorbeeld zeggen : de president der \ereenigde Staten van Amerika geeft A B een post, en de behoorlijke aanstelling om dat ambt bij de regering te bekleeden. Terwijl hij zijn ambt bekleed, komen twee beeren uit Europa, om zich in Amerika te vestigen, en daar zij vreemdelingen zijn, en buigers wenschen te worden, zoo gaan zij naar A B, die hun in behoorlijke vorm de bnrgereed afneemt, en dezelve aanteekent en daardoor worden zij onderdanige burgers, en hebben gelijke rechten met de geboren burgers der staten. Daarna sterft A ±5; en L D die zijne papieren in handen krijgt, vindt ook zijne aanstel ing; en daarvan gebruik willende maken tot zijn voordeel, neemt hij de ledige plaats van A B in. Ondertusschen komen twee vreemdelingen, welke burgers wenschen te worden, en hoorende van lieden die met de regeringszaken onbekend zijn dat C D hun tot burgers kan aannemen, zoo zwèeren zij C D den eed, zonder zijne volmagt te onderzoeken. Ü D schrijft hun in als burgers, en nu gelooven zij dat zij eveu zoo goed burgers zijn als alle anderen, en dus gelijke voorrechten, als zij bezitten. Uocn- al spoedig wordt hun burgerrecht betwijfelt, en zjn genoodzaakt hunne papieren te toonen. Zij toonen de acte hun door C D gegeven; de pressent vraagt: Wie is C D? Ik gaf nooit eene acte van aanstelling aan eene C D. Want ik ken hem niet; en zoo zijn en blijven die twee nog vreemdelingen, tenzij zij nog heengaan tot de wettelijke opvolger van A B of iemand anders die wettelijk en werkelijk de volmagt van den president, om m zijnen naam te handelen heeft ontvangen. Ondertusschen wordt C D gehaald en volgens de wet gestraft als iemand die zich door bedrog een ambt heeft toegeëigend wat hem niet toekwam. En op deze wijze draagt het zich ook toe in het Eijk Gods. De Heere benoemde de Apostelen en anderen, door onmiddelijke openbaringen en door den Geest der profetie te prediken, te doopen en zijne kerk en zijn Eijk op te bouwen; maar na verlbop van tijd sterven zij, en eene lange tijd verloopt, en de menschen die hunne aanstelling doorlezen, waarin tot de elfe gezegd wordt: „gaat heenen in de geheele wereld, en predikt het Evangelie alle creaturen, hebben zich aangematigd deze volmagt als de hunne daar uit te nemen en zonder eene andere aanstelling, zijn zij opgetreden om het Evangelie te prediken, te doopen en de Kerk op te bouwen; doch zij, welke zij doopten, ontvingen nooit die gaven en zegeningen, die de Heiligen of burgers des koningrijks ten tijde der Apostelen ontvingen. Waarom? Omdat zij nog vreemdelingen waren, want de aanstelling, welke de Apostelen ontvangen hadden, gaf geen ander het recht in hunne plaats te handelen. Dat is een voorrecht hetwelk de Heere. zich zelf heeft voorbehouden; niemand heeft daartoe recht'dan zij, die door openbanng geroepen en door den H. Geest behoorlijk bekrachtigd zijn dit ambt waar te nemen. Doch verbaasd moge de lezer soms vragen: Hoe? is dan niemand onzer hedendaagsche predikers tot dat ambt geroepen en ordelijk bevestigd? Welaan lieve lezer! ik zeg u dat gij dit uit hunnen eigenen mond kunt vernemen, en dat zal veel beter voor u zijn dan een antwoord van mij. Ga naar uwen prediker en vraag hem of onmiddelijke openbaringen door God gegeven zijn, sedert het N. Testament eindigt; vraag bem, of de gave der Profetie met de dagen der eerste Christenen is opgehouden; in't kort, vraag hem of openbaringen, profetiën, dienende engelen, enz. thans nog even zoo goed noodig en noodzakelijk zijn als in de eerste tijden, of dat zij gelooven dat deze dingen opgehouden hebben, en niet meer op de aarde komen; en hnn antwoord zal zijn, dat de bijbel genoeg inhoud; en dat, sedert de schrift, openbaringen, de Geest der Profetie en dienende engelen opgehouden zijn, dewijl zij niet meer noodig waren, ja zij zullen ieder voor eeu bedrieger verklaren, die zoo iets wil stellen. En als gij nu dat antwoord ontvangen hebt, zoo vraag hun, wie, en op welke wijze, zij zelf geroepen en gerechtigd zijn om het Evangelie te prediken? en zij zullen niet weten wat zij u antwoorden zullen, maar zullen eindelijk tot u zeggen; de bijbel gaf mij het recht door de woordeu: «-gaat henen in de geheele wereld enz." Gij ziet dan aldus, lieve liezer! dat allen, die geene onmiddelijke goddelijke openbaring ontvangen hebben van den Koning des Hemels, of door Engelen, of der stemme Gods, of door Profetie optreden, met eene volmagt die andereu was gegeven welke gestorven zijn, terwijl zij de woorden hunuer lastbrief nemen, om hun bedrog mede te dekken. De Koning zal ook eens tot hun zeggen: „Petros en Paulus ken Ik, Ik riep ze en gaf hun volmagt; maar gij, wie zijt gij? Ik heb. in uw geheele leven niet tot u gesproken; ja gij hebt geloofd dat zulks niet behoefde, dat Ik in uwe dagen tot u zoude spreken; daarom zocht gij ook nimmer gelpQvig eene openbaring te ontvangen, en lk gaf er u dan ook geene; en als Ik tot andereu sprak, zoo hebt gij hun bespot, en'noemdé hun bedriegers, en vervolgde hun, dewijl zij dingen betuigden die Ik tot hun gesproken had. Daarom, gaat weg van Mij! gij vervloekten! in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijne Engelen bereid is! Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet gespijzigd. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet geherbergt; naakt,v en gij hebt Mij niet'gekleed; krank en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.'' Och Heer! wanneer hebben wij u zoo gedaan? „Wat gij aan eene dezer Mijner geringsten niet gedaan hebt, dewijl gij ze voor bedriegers hield, dewijl zij van de dingen betuigden, welke lk tot hen gesproken had, dat hebt gij aan Mij niet gedaan." Doch keeren wij weder ter zake; nadat wij het Rijk Gods, aangaande hare ambten en geboden hebben onderzocht, en het eenige middel hebben aangewezen, door welke men in het Rijk Gods komt, zoo wenschen wij nu noch nader te onderzoekeu, welke ,de zegeningen, voorrechten en genoegens harcr burgers zijn. Gelijkwij reeds aangehaald hebben, zoudenzijduivelen uitdrijven, met nieuwe tongen spreken, kranken gezond maken door oplegging der handen in den naam van Jezus ook gezichten zien, droomen droomen, profeteeren enz. Wij willen nu het Koningrijk, in haar georganiseerde toestand beschouwen en zien, of die beloofde gaven aan. de joden en heidenen geschonken werden ^toen hetJRijk Gods in oude tijden op de wereld gegrondvest wierd. Paulus schrijft eerst: ffAan de gemeente Gods die te Corinthe is; ten tweede: de geheiligden iu Christus Jezus; ten derde: aan de geroepene heiligen; en ten vierde: met allenfdie den naam van onzeu Heere Jezus Christus aangeroepen in alle plaats, beide hunnen en onzen Heer, en zegt tot hun allen in 1 Corinthe 12, vs. 1." En aangaande de geestelijke gaven, broeders! wil ik niet dat gij onwetende zijt; en dan gaat hij eenige verzen met zijne leer aldus voort: „Maar aan een ieg^ijV wordt de openbaring des'Geestes gegeven lot hetgeen ombaar is. Want dato wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en eenen auder het woord der kennis door denzelfden Geest. En eenen ander het geloof door denzelfden Geest, eu eeuen ander de gaven der gezondmakingen door denzelfden Geest. Eu eenen anderen de werkingen der krachten, en eenen andereu Profetie; en eenen anderen onderscheiding der' geesten, en eenen ander menigerlei talen, en eenen anderen uillegging, der talen. Doch al deze dingen werkt één en d zelfde Geest, deelende aan een iegelijk in het bijzonder gelijk Hij wil. Want gelijk het ligchaain een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit eene ligchaam vele zijnde, maar een ligchaam zijn! alzoo ook Christus. Want ook wij allen zijn door eeneu Geest tot een li-'chaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij 'dienstknechten, hetzij°vnjen, en wij zijn allen, tot eenen Geest gedrenkt. Want ook het ligchaam is niet een lid, maar vele leden. Indien de voet zeide: dewijl ik geen hand ben, zoo beu ik van het ligchaain niet; is hij daarom niet van het lichaam? En indien het oor zeide: dewijl ik geen oog ben, zoo ben ik van het ligchaam niet; is het daarom niet van het ligchaam ? Ware het geheele ligchaam oog, waar zoude bet gehoor zijn? Ware het t'eheele ligchaam gehoor, waar zoude de reuk zijn? Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van deselw, in het ligchaam gelijk Hij gewild heeft. Waren zij allen maar een lid, waar zoude het ligchaam zijn?" (Ik antwoordt: er zou slsdan geen ligchaam beslaan.) Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar eeu ligchaam En het oog kan niet zeggen tot de hand, ik heb u'niet van noode: of wederom het hoofd tot de voeten: ik heb u niet van noode. Ja veeleer, die leden die ons dunken de zwakste des ligchaams te zijn! die zijn noodig. En die ons dunken de minst aanzienlijke te zijn, doen wij' te overvloediger eer aan; en onze onzierlijke leden, hebben overvloediger verziering. Doch onze sierlijke leden hebben die niet van noode; maar God heeft het ligchaam alzoo zaoiengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen daaraan gebrek heeft. Opdat geen tweedragt in het ligchaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg dragen zouden. En hetzij een lid lijdt, zoo lijden al de leden mede; hetzij een lid geëerd wordt, zoo verblijden zich al de leden mede. En gijlieden zijt te zamen het ligchaam van Christus, en leden elk afzonderlijk. En God heeft er sommi»en in de gemeente gesteld, ten eerste: Apostelen; ten tweede; Profeeten; ten derde: leeraars; daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, hulpbewijzingen, regeringen, menigerlei talen. Zijn ze allen Apostelen? Zijn ze allen Profeeteu? Zijn ze allen leeraars? Zijn ze allen krachten? Hebben ze allen gaven der gezondmakingen? Spreken ze allen met menigerlei talen? Zijn ze allen uitleggers? Doch ijvert naar de beste gaven, en ik wijs n (daartoe) eenen weg die nog uitnemender is. Uit het 13de vers van dit hoofdstuk zien wij, dat de Apostel spreekt ' tot de gansche kerk in die dagen; zij waren joden of heidenen, knechten of vrijen; iü een woord tot allen, die tot het ligchaam van Christus behoorden; terwijl hij hun aantoont, dat zijn ligchaam uit vele leden bestaat die door eenen Geegt tot een ligchaam gedoopt waren, en allen verschillende gaven deelachtig waren; den eeuen is die gave geschonken, eenen 1 anderen weer een andere gave, en dan wijst hij er uitdrukke.ijk op, dat een lid welke eene gave bezit, niet tot een' ander lid, die eene andere gave Jwzit, kan zéggen: ik heb n niet van noode. Nadat gezegd is dat Apostelen, 1'rofeeten, herders en leeraars, en de gaven der Profetie, der gezondmakingen en alle overige gaven aanwezig zullen zijn, om ten allen tijd het Rijk Gods, of het ligchaam van Christus daar te stellen, zij mogen joden of heidenen, knechten of vrijen zijn; en nadat hij al de leden geslreug verboden heeft om niet tot den auder^ die eene of andere gave bezit, te zeggen: ik heb u niet noodig, zoo verklaart hij verder dat dat ligchaam niet volkomen zijn koude, als niet alle leden elkander helpen, en dat, als de leden toegerust met hare gaven niet aanwezig meer zijn, er geen ligchaam, dat is geen kerk van Christus meer zijn zoude. Nadat hij dit alles duidelijk heeft bewezen, vermaand hij huu naar de beste gaven te streven. In het 13de hoofdstuk wekt hij hun op tot geloof, hoop en liefde, zonder welke al de genoemde gaven hun geen nuttigheid zouden doen; en in het 14de hoofdstuk spreekt hij in vermaning tot hen om te jagen naar de liefde en te streven na de geestelijke gaven, maar meest dat zij mogten profeteereii. n Verder in Ephese 1, vs. 17 bid Paulus dat de Heere geve aan de gemeente de Geest der wijsheid, en der openbaring in zijne kennis." In Ephese 4 zegt hij: //Ken ligchaam is het en een Geest, een Heer, een geloof, een doop. En Christus is opgevaren in de hoogte,*-eu heeft de gevangenis gevangen genomen, en heeft den menschen gaven gegeven. En dezelve heeft sommige gegeven tot Apostelen, en sommige tot Profeeten, en sommige tot. Evangelisten, en sommige tot herders en leeraars." En als de lezer soms vragen mo|t, waarom deze gaven en ambten in de gemeente bestaan, dan kan hij hetzelve in het "12de veis lezen: „Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des ligchaams van Christus." En vraagt men:, hoe lang deze bestaan zouden? zoo zegt hij in het 13de vers : „Tot dat wij allen zullen komen tot de eeuigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot eenen volkomeneu man, tot de mate van de groote der volheid van Christus." En vraagt men nu, wat doel heeft Christus er mee gehad, om die gaven aan de gemeente te verleenen, dan willen wij ook nog het 14de vers lezen: „Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der menschen, door arglistigheid,^ m listigli jk tot dwaling te brengen." Zonder deze gaven en ambten, konden ten eerste: de heiligen niet volhomen worden; ten tweede: het werk des ambts kon geen voortgang hebben; ten derde: het ligchaam van Christus kon niet opgebouwd worden, en ten vierde; zouden zij zich door allen wind van de leer laten leiden. Ik verklaar nu vrij uit dat de oorzaak van al de scheuringen, tweespalt, verwarringeu en vijandelijkheden en de bittere bron van ai de verschillende'geloofsmeeningen, leeren, doopen en geesten, alsmede het verduisterde verstand, en de grond waarom zij van het leven Gods afgeweken zijn, door de in hen wonende onwetendheid, wegens de blindheid, hunner harten, is: dat zij geen Apostelen, profeeten en gaven van boven hebben, en die ook als niets achten; want als zij-die gaveri bezaten, en dezelve gebruikten, zoo zouden zjj tot één ligchaain in de ware leer van Christus opgebouwd zijn, en één geloof, één doop, één hoope hebben; ja zij zouden opgebouwd zijn in Christus in alle dingen, in welke het gansche ligchaam passend te zamengevoegd, een heilige tempel Gods zon worden. Maar zoo lang de bedriegerij der menschen hun overreden kan, dat zy die dingen niet behoeven, zoo kunnen zij hun omvoeren met ieder wind der leer, naar dat bet hun gevalt. Nu lezer, ben ik met de onderzoeking van het Rijk Gods, zoo alsfhet in de dagen der Apostelen bestond, klaar; en wij vinden het in geen andere tijd, tot dat het nu weder ju deze laatste dagen is vernieuwd; want nooit heeft het zonder Apostelen, Profeeten en al de andere gaven des Geestes bestaan, of zal het ooit bestaan. Zullen wij de Kerken doorgaan van af de dagen dat de Goddelijke openbaringen zijn opgehouden, tot heden, dan zullen wij niets van dat Koningrijk vinden dat wij met zooveel bewondering en vreugde beschouwd hebben. Maar in plaats van Apostelen, zullen wij valsche leeraars vinden, welke de mensch tot hen gelokt hebben; in plaats van de gaven des Geestes, zullen wij de wijsheid der menschen vinden; in plaats van de heiligen Gods, vele valsche geesten; in plaats van de geboden Gods, de instellingen der mensch en; in plaats van kennis, meening; vermoedens in plaats van openbaring; tweedragt in plaats van eenigheid; twijfel in plaats van geloof; vertwijfeling iu plaats van hoop; haat in plaats van liefde; eenen Dooper in plaats van het opleggen der handen tot genezing der kranken; fabelen, in plaats van waarheid; boosheid in plaats 'van goedheid; donkerheid in plaats van licht; met een woord: eenen Antichrist iu plaats van Christus; de magt der aarde strijdende tegen de heiligen, tot dat zij ze hebben" overweldigd, tot zoo lang de woorden Gods vèrvuld zijn O mijn God! laat dat gezicht verdwijnen! ik kan er niet langer inblikken! en laat de dag spoedig komen, dat de aarde door vuur van zulke bezoedeling gereinigd zal worden; maar vervul eerst uwe beloften, die Gij door den mond van uwen dienaar Johannes beloofd • hebt, dat Gij nw volk er uitroepen en tot hen zeggen zult: „gaat nit, mijn volk uit haar! opdat gij aan hare zondeu geen gemeenschap hebt, en opdat van hare plagen niet ontvangt." En dan, o Heer, als Gij Uw voIk, door de visschers en jagers, die gij in de laatste dagen zoudt zenden, geroepen hebt, om uw Israël te verzamelen; ja, als Uw eeuwig verbond vernieuwd, en het volk daardoor ingezet is; laat dan hare plagen op eenen dag komen, dood, pest en hongersnood, Iaat zij door vuur verbranden, opdat uwe heilige Aposteleu en Profeten, en allen die Uwen naam vreezen; klein en groot, zich verheugen mogen, dat Gij het bloed uwer heiligen op hen gewroken hebt. Ik bid U om deze dingen in den naam van Jezus Christus. Amen. Hp|^^ Het oogmerk van dit werkje is de verspreiding der leer van de Kerk van Jezus Christus van de heilige der laatste dagen en nadere inlichting te verkrijgen als volgt: Amsterdam Leeuwarden Zwolle Deventer Zutphen Borculo Almelo * Dedemsvaart QorincAem