iiiin iiiwii i i i w i i i i * \ i \ i i / i ' i \ i/ I , I , \ 111,1,1 , I \ I I I I j \ II I I L L/ 1 * WENKEN VOOR ALLEN DIE IN DE ZONDAGSSCHOOL ARBEIDEN ' DOOR A. J. HOOGENBIRK De moeilijkste kunsten zijn die, waarvan etk iets meent te verstaan. Hitgtgmit itnnr h ÜBÏtürlanïrsrljf nitagssttinni-®trBtutging AMSTERDAM ¥. W. EGELING EEN VEELEISCHEND WERK WENKEN VOOR ALLEN DIE IN DE ZONDAGSSCHOOL ARBEIDEN DOOR A. J. HOOGENBIRK De moeilijkste kunsten zijn die, waarvan eik iets meent te verstaan. ütgtgfirrit ïtnnr h ^inrrlaatalrc gnnitagEtlinnl-^mfuiging AMSTERDAM F. W. EGELING WAT MEN HIER VINDEN ZAL EN WAT NIET. Toen eenigen tijd geleden op een Jaarvergadering der Ned. Zondagsschoolvereeniging door den schrijver dezes was gesproken over Opleiding tot Zondagsschool-onderwijzer, werd de begeerte geuit, dat hij daaromtrent een en ander het licht zou doen zien. Dit kon dan strekken tot handleiding voor hen, die niet in de gelegenheid zijn om een behoorlijke opleiding en leiding langs anderen weg te ontvangen. Velerlei vertraagde de uitvoering van dat plan. Eindelijk werd in overleg met het Bestuur der Ned. Zondagsschoolvereeniging besloten om niet zoozeer een Handboek te geven, 't welk bleek zeer kostbaar te zullen worden, maar zich vooreerst te bepalen tot datgene wat theoretisch noodig is. Anders gezegd, men wilde een boekske dat in beknopten vorm aangaf de lijnen, waarlangs zich het Zondagsschool-'onderwijs moet bewegen, de wijze waarop het dient gegeven enz. Uit den aard der zaak moest daarom de schrijver zeer beknopt zijn. Veel dat uitgebreider kon worden behandeld moest nu slechts kortelijk worden besproken, daar het niet aanging ter wille van het eene aan het andere, dat ook noodig is, geheel plaats te ontzeggen. Het louter stichtelijke, de „toepassing", beslaat dus in dit boekske een zeer kleine plaats. Dat kan niet anders en schaadt hier ook niet, als men het doel van het werkje recht vat. Tal van vraagstukken blijven over die hier niet zijn aange- it — roerd, maar die ook het wezen der zaak niet betreffen. Vooral lette men er op dat, als we in dit boekske van Zondagsschool spreken, bedoeld wordt : de Zondagsschool in Nederland, en ingericht zooals men die ten onzent vindt. Ik achtte dat beter dan in het algemeen te redeneeren over Zondagsscholen. Veel buitenlanders zullen dit werkje toch wel niet lezen. Het doel is iemand die daaraan behoefte heeft — en ook die dat wel heeft maar niet voelt — aan te wijzen, hoe hij het moet aanleggen en ook wat hij heeft te mijden, opdat de Zondagsschool, aan welke hij zich wijdt, aan haar doel beantwoorde. Natuurlijk wil dat niet zeggen, dat we hier den eenig goeden weg aanwijzen, maar in elk geval dien, welken veeljarig onderzoek en ervaring ons als den besten leerden kennen. Zeker, aan Godes zegen is 't al gelegen en wel allereerst in een arbeid als die op de Zondagsschool. Maar dit belet niet, dat we de beste middelen zoeken, al weten we daarbij zeer goed dat Gods kracht in zwakheid wordt volbracht. Ook in het onderwijs vermogen we alle dingen door Christus die ons kracht geeft. Wie dat verstaat zal ook wat zijn hand vindt te doen met alle macht doen, en tevens pogen het zoo aan te leggen, dat hij langs den besten weg tot het uitnemendste doel geraakt. Men houde wel in 'toog dat we hier slechts een proeve geven, die alleszins voor verbetering vatbaar is. Voor alle opmerkingen houdt zich de schrijver zeer aanbevolen, die allerminst beweert wijs te zijn boven anderen. Schrijver dezes is geen blinde vereerder van theorie of theorieën. Maar een zoo volslagen gebrek aan alle theorie en stuur en kennis als vaak in onzen Nederiandschen Zondagsschoolarbeid wordt gevonden behaagt hem evenmin. Dies deed hij het zijne om in dat gebrek te voorzien. God zegene dit pogen, hoe zwak het zij, en geve dat het bijdrage tot den bloei der Zondagsschool! A. J. HOOGENBIRK. I. Wat bedoelt de ^ondagsschool? De Zondagsschool is . een inrichting, die ten doel heeft kinderen bekend te maken met den weg, die leidt tot de zaligheid en hen te bewegen op dien weg te wandelen. Deze weg is alleen uit Gods Woord recht te kennen. Hieruit volgt dat den kinderen, de inhoud van Gods Woord moet worden bekend gemaakt. Over de wijze waarop en over 'tgeen daarbij dient in acht genomen,-spreken we later. UIT DE GESCHIEDENIS. De Zondagsschool ontstond in Engeland en wel te Glocester, waar Robert Raikes meer dan een eeuw geleden zich het lot aantrok van arme, verwaarloosde kinderen en hun des Zondags onderwijs liet geven. Weldra breidde zich dit werk uit over Engeland en Amerika, daarna over het vasteland van Europa en over heel de wereld. Nog steeds neemt het toe. In Nederland werd de eerste Zondagsschool geopend door Dr. A. Capadose te 's-Hage, die mede met armen en verwaarloosden begon. Dit was in 1836. In enkele steden vond dit navolging. Doch eerst na 1850 kreeg de Zondagsschool hier een breeder vlucht. In 1866 werd de Ned. ZondagschoolVereeniging opgericht, later door andere gelijksoortige gevolgd. De Zondagsschool bedoelde en omvatte al spoedig meer dan in den beginne. Wel sloot zij de armen niet uit, maar naast hen trachtte zij ook de kinderen van meer welgestelden en zelfs van aanzienlijken te bereiken. Dit laatste is slechts ten deele gelukt. In Nederland wordt hoofdzakelijk onder de armen en den burgerstand door de Zondagsschool gearbeid, en tevens van die school veel, soms zelfs hoofdzakelijk gebruik gemaakt door kinderen die uit een Christelijk gezin komen, terwijl het soms moeilijk valt die uit ongeloovige gezinnen te trekken. Het onderwijs en de inrichting der Zondagsschool verschillen naar de landen en volken. In Nederland is de Zondagsschool vooral bestemd om de geschiedenis en de leering daarin vervat de jeugd in te prenten, met het doel boven omschreven en steeds dat in het oog houdend. Het eigenlijk Zondagsschool-werk is in Nederland bijna geheel leeken-arbeid", al zijn vele predikanten warme voorstanders der Zondagsscholen en al stichten en onderhouden zij vaak dezulken. Aan de vorming van onderwijzers wordt ten onzent nog weinig zorg besteed, en omtrent vele belangrijke vraagstukken op 't gebied der Zondagsschool, zelfs over hoofdzaken, heerscht nog veel verschil van meening, gelijk hier te lande op bijna elk gebied des Christelijken geloofs en levens. Enkele mannen hebben zich op het gebied der Zondagsschool door hun arbeid verdienstelijk gemaakt, maar dusver is onder de onderwijzers nog op bijna geen enkel punt algemeene saamstemming bereikt, 't Zou ons te ver voeren de — zeer duidelijke — oorzaken hiervan aan te wijzen. Doch het gevolg is, dat de Zondagsschool in Nederland wat het gehalte betreft, weinig vooruitgaat, al staat zij dusver niet bij andere landen achter. Het is noodig dit in het oog te houden, al kunnen we er 7 slechts ter loops op wijzen. Want het verklaart veel. Het wordt meer en meer noodig, dat er eenheid van inzicht ontsta en we althans omtrent de beginselen waarvan men zal uitgaan en het doel waartoe men komen zal, een duidelijke voorstelling hebben. II. Onderwijzers en onderwijzeressen. Het is natuurlijk dat we, voor dezen allereerst schrijvende, ook met hen aanvangen. We merken op, dat als wé in hetgeen volgt van „onderwijzer" spreken, dit in de meeste gevallen ook geldt voor „onderwijzeres". Het Zondagsschoolonderwijs is, zeiden we, „leeken-arbeid", d. w. z. het wordt niet gegeven door van de kerk aangestelde personen, al zijn die niet uitgesloten, maar door een iegelijk die meent daartoe bevoegd te zijn. Natuurlijk volgt hieruit de mogelijkheid dat menigeen zichzelf een bewijs van bevoegdheid uitreikt, waarop hij geen aanspraak heeft. Dit is echter ten eerste niet te beletten en ten tweede mag men de vrijheid tot het geven van Zondagsschoolonderwijs niet aan eenigen band anders dan een zedelijken leggen, juist omdat het allereerst en vooral een werk is in Gods koninkrijk. En tot arbeid daarin is elk Christen die een of meer gaven heeft geroepen; hij moet zijn gaven besteden en behoeft daartoe geen aanstelling van menschen. Niet als ware in zulk een aanstelling iets verkeerds, integendeel zij is in honderden gevallen gewenscht, ja onmisbaar om der orde wil en vele andere redenen. Maar dat neemt toch het priesterschap der geloovigen niet weg, en belet hen evenmin te arbeiden ook zonder aanstelling of iets dergelijks, wanneer blijkt dat die onnoodig is. Aan den Heer blijven zij verantwoordelijk. Nu moet men echter met meenen dat zoodoende op het gebied van het Zondagsschool-onderwijs de deur wordt opengezet voor alle mogelijke verkeerdheden, voor dwaalleer en slecht onderwijs en wat ook. Want le. Mag alleen hij als Zondagsschoolonderwijzer erkend worden, die op den bodem der Heilige Schrift en des bijbelschen christelijken geloofs staat. 2e. Heeft zulk een een verantwoordelijkheid jegens tien Heere God, door welke hij van zelf geroepen wordt tot nauwgezetheid in zijn werk. 3». Openbaart het werk uiteraard al spoedig zijn gehalte, en is ieder ouder geroepen er kennis van te nemen en zijn kinderen aan invloeden die hij verkeerd acht te onttrekken. 4e. Zal een Zondagsschool die uit opvoedkundig oogpunt, b. v. wat de orde betreft, slecht is, van zelf verloopen, zoodra er een betere naast wordt geplaatst.1) 56. Staan zeer vele Zondagsscholen onder een bestuur, een commissie, toezicht van een predikant, van een kerkeraad enz. Daardoor wordt van zelf tegen veel gebreken gewaakt. 6e. Dringt meer en meer het besef door, dat de Zondagsschoolonderwijzer aan zekere eischen moet voldoen en zal daardoor het getal onbevoegden van zelf steeds kleiner worden. 7e. Vermeerderen de gelegenheden om hetgeen den Zondagsschoolonderwijzer noodig is te verwerven voortdurend, en leidt dit er toe dat er minder onbeslagen op het ijs komen. Zeker is eenerzijds dat niemand in het algemeen gesproken ') Het is vooral noodig de oogen der ouders op dit punt te openen. Dat ordelooze scholen toch kunnen bestaan is een aanklacht tegen Zondagsschoolonderwijs en ouders beide. W'ï'f' de vrijheid van geloovige Christenen om Zondagsschoolonderwijs te geven mag beperken, anderzijds dat we door zedelijken invloed het zoover moeten brengen, dat niemand zich tot den arbeid begeve dan met het noodige toegerust. Als Christenen moeten we schijnen afe lichten in de wereld maar moeten We ook willen dat alle dingen met orde geschieden. We kunnen noch mogen den broeder of de zuster dwingen, maar wel ons zelf een regel stellen die in eigen kring geldt, en vandaar uit invloed oefent in het algemeen. Welke eischen moeten dan den Zondagsschoolonderwijzer worden gesteld? Deze zijn van tweeërlei aard: I, Zedelijke. II. Verstandelijke. Deze laatste onderscheiden we weer in theoretische en practische. I. De rechte drijfveer bij hem die het Zondagsschoolonderwijs aanvaardt moet die zijn, welke Paulus noemt als hij zegt: „De liefde van Christus dringt ons." Wie dat zeggen kan heeft ook datgene wat noodig is om den kinderen die liefde te prediken. Nu zij men echter bierbij zeer voorzichtig. Het hoogste sluit het mindere niet uit. Ons doel is, gelijk we boven zeiden, de kinderen met den weg ten leven bekend te maken enz. Dit nu kan ook geschieden door hen, die zelf lust tot den weg hebben, al zijn ze nog niet gekomen tot de volle verzekerdheid des geloofs. Zelfs de Farizeeën, die niet op den weg der waarheid wandelden, konden toch, zegt de Heere Christus, wel de waarheid onderwijzen. Hoeveel te meer zij, die niet tegen maar voor Christus zijnde, vooralsnog de vrijmoedigheid missen om zich voor bekeerden, geloovigen te verklaren. Zeer vaak zien wij in deze schuchterheid iets beters dan in den overmoed, die waant er al te zijn. Onze Zondagsschoolonderwijzers zijn veelal jonge perso- nen, pas het leven ingetreden en ook in het geestelijke nog niet zoover gevorderd. Daarom eische men niet te veel.. Vooral zoo er de degelijke leiding is van meer ervaren Christenen, late men gerust ook de jongeren toe, wier lust tot 'sHeeren dienst blijkt, al missen ze nog die vastheid, welke vaak eerst na veel strijd wordt verkregen. Dit echter sta vast. De Zondagsschool-onderwijzer moet vasthouden aan Gods Woord, een vriend der waarheid zijn die naar de godzaligheid is en door woord en wandel dat betoonen. Overigens kunnen we ook in dit werk evenmin het hart beoordeelen als de kerk dat kan, wanneer zij nieuwe leden opneemt. II. Men kan een uitnemend Christen zijn en toch voor Zondagsschool-onderwijzer niet deugen, juist doordat men de verstandelijke bekwaamheid mist. [D. w. z. die welk op de Zondagsschool te pas komt. Menig groot geleerde zou er ook niet bruikbaar zijn. De onderwijzer dan behoeft, zeiden we, en theoretische èn practische bekwaamheid Zien we wat dit beduidt: Hij heeft noodig kennis. Kennis van hetgeen hij zal hebben te onderwijzen, maar zoo, dat hij niet slechts zooveel wete en versta als hij in zijn leerling wil overbrengen, maar meer, veel meer zelfs, opdat hij geen enghartig maar ruim uitdeeler zij, en het geheel goed kunne overzien. Kennis ook behoeft hij eenigermate van onderwijs en opvoedkunde. We zeggen „eenigermate", niet omdat die kennis minder is dan de andere, maar omdat de praktijk ons geleerd heeft dat laatstbedoelde wetenschap wel ook uit lessen en boeken maar vooral door de praktijk verkregen wordt. De onderwijzer behoeft alzoo: 1. Grondige kennis des B ij bels. Het is duidehjk, dat we van grondige keDnis sprekend , dit alleen bedoelen met het oog op de Zondagsschool, niet in den algemeenen zin des woords. Bovendien zal uiteraard voor de eene school meer noodig zijn dan voor de andere; doch hoe verder de onderwijzer het hierin brengt, hoe beter in elk geval. 2. Met het oog op de leerstof die het eerst in aanmerking komt: de geschiedenis, doch ook in verband met het verdere (hierover later) behoeft de onderwijzer tevens eenige kennis van Bijbelsche Aardrijkskunde en Tijdrekenkunde. Wat de eerste betreft, zoo kan hij zich bepalen to.t de kennis van de ligging van de landen der Oude wereld, — die rondom de Middellandsche zee — en wel zulke als in de Schrift veel voorkomen. Ook eenig begrip van de vier wereldrijken en hun gebied is noodig. Bijzonder verdient het land KanaSn de aandacht; zijn verdeeling in stammen en gewesten, zijn vlakten en bergen, enz. De Tijdrekenkunde omvatte slechts weinige getallen, in ronde cijfers meestal, benevens de verdeeling van Israels geschiedenis in tijdperken. Men rekene met jaren voor en na Christus. 3. Tot recht verstand der Schrift moet de onderwijzer eenige kennis hebben van Oostersche zeden en gewoonten. Het nut hiervan behoeft weinig betoog. De oude Oostersche wereld verschilt zoozeer van de onze thans, dat geschiedenis, profetie en gelijkenis vaak alleen of althans slechts juist te vatten zijn, als men de Oostersche toestanden kent. 4. Is den onderwijzer , noodig zekere kennis der geloofsleer, om bij het gebruikelijke woord te blijven, waarmee we hier bedoelen de kennis van de leer der zaligheid door Jezus Christus, opdat deze leer aan de kinderen duidelijk gemaakt worde. Dit geschiedt dan natuurlijk niet geheel afzonderlijk, maar door, uit en naar de geschiedenis. 5. Zouden we van den onderwijzer verlangen eenige kennis van Algemeene-, Vaderlandsche-, en Kerkgeschiedenis en Zending. Men zal dit misschien te veel gevergd vinden. Daarom ter toelichting dit: We bedoelen hier volstrekt niet grondige, volledige kennis, al is die natuurlijk de meest gewenschte. De Algemeene geschiedenis achten we noodig tot recht verstand van menig deel der Schrift, Oud- en Nieuw Testament. Men denke slechts aan de geschiedenissen der Koningen van Israël en Juda, aan den toestand van het Joodsche volk tijdens Christus, al 'twelk zonder eenige kennis van algemeene geschiedenis niet duidelijk is, om van de profetieën, als ten deele minder voor de Zondagsschool, niet te spreken. Vaderlandsche geschiedenis zouden we willen gekend zien, vooreerst om nu en dan op des Heeren groote daden in onze geschiedenis te vrijzen, waarin dingen voorkomen als ook in Israël niet vreemd waren, en tevens opdat bij voorkomende gelegenheden vaderlandsche gedenkdagen niet geheel worden vergeten. Omtrent de Kerkgeschiedenis meenen wij, dat zoo het gevoegelijk kan, zij zelfs een meer geregelde behandeling op de Zondagsschool verdient. Wij zouden willen dat men eens per maand b. v. (niet meer) een half uur lang al de klassen — misschien de jongste kinderen uitgezonderd — samennam en hun dan een en ander uit de Kerkgeschiedenis vertelde, groote feiten en in volgorde van tijd. Men kon voor elk jaar een lijstje van een 10, 12 onderwerpen opmaken. Zulk een behandeling is aantrekkelijk, loonend en — in onze dagen geen weelde. Aangaande de Zending gelooven we dat de onderwijzer ongezocht telkens aanleiding vindt om over haar te spreken en er op te wijzen dat het Evangelie des Koninkrijks aan alle volken dient gebracht. Nu zal men zeggen: Dat is te veel; zoodoende komen we nooit klaar en raakt de Bijbel op den achtergrond. Wie dit gelooft, moet deze dingen nalaten. Doch schrijver dezes is allesbehalve een vriend van overlading. Men lette echter hierop: De kennis van Algemeene geschiedenis behoort bij het ouderwijs en maakt het eenvoudig beter. De Vaderlandsche geschiedenis komt hoogst zelden voor en strekt tot leering; doch is niet onmisbaar. Evenzoo is 1 bijna met de Kerkgeschiedenis. Toch zouden we deze, vooral in verband met de Zending willen behandeld zien. Waarlijk de tijd daaraan besteed, is niet verloren. Daarbij raden we aan bij de opzettelijke behandeling dezer onderwerpen dit te doen n a de les, op den tijd b. v. die doorgaans aan den zang wordt besteed, welke dan voor een keer eens wijken moet. 6. Behoeft de onderwijzer vaardigheid in het spreken en vertellen, moet hij genoegzaam ontwikkeld zijn om te verstaan wat hij leest' en instaat wezen zijn gedachten ook schriftelijk behoorlijk te uiien. 7. Zijn noodig juiste begrippen van opvoedkunde. Deze kunnen uit boeken verkregen worden, maar behoeven om er iets meê te doen des lezers praktische oefening. Het is een groote fout dat velen aan den arbeid gaan, zonder eenig of ook wel zonder vast begrip van wat opvoeding is, en hoe die in de Zondagsschool is toe te passen. Het verzuim wreekt zich dan ook geducht, indien de praktijk niet spoedig te hulp komt. 8. Eenige bedrevenheid in den zang achten we voor den onderwijzer zeer gewenscht, al is zij niet onmisbaar en ook dikwijls zelfs door oefening niet meer te verkrijgen. We hebben hier slechts op enkele punten wat meer uitvoerig gewezen, daar we ons voorstellen later bij de behandeling der leerstof enz. op een en ander terug te komen. Het is moeilijk te bepalen op welken leeftijd men gevoegelijk als onderwijzer kan optreden. Een enkele vatte het werk reeds op zijn 17e jaar aan; anderen waren er tien jaren later nog niet rijp voor. Velen worden dit nooit. In 't algemeen echter radeu we niet aan, dat personen onder de achttien jaren (liever nog schreven we twintig) zich aan dit werk begaven. Vooral dient gewaakt tegen het denkbeeld, dat vroomheid of lust om te spreken of beide vereenigd, genoeg zijn. Men kan een vroom Christen en toch een slecht onderwijzer wezen. Lust tot spreken kan lust zijn om zichzelf te hooren. Maar ook by betere bedoeling is men nog niet van den uitslag zeker. Ieder die zich aan den Zondagsschool-arbei J geeft, stelle zichzelf een proeftijd, vrage het oordeel van ervarenen en beslisse ten slotte voor zichzelf. Beter ten halve gekeerd, dan geheel gedwaald. III. Helpers, enz. Op tal van scholen vindt men een aantal tamelijk jonge personen, jongelingen en jongedochters, bekend onder den naam vanhelpers, helpsters of assistenten. Bedoelde personen dienen als behulpsels, door 't overhooren der teksten, 't bewaren der orde, enz. enz. .^ »,"'•- Zijn zulke personen gewenscht? In 't algemeen gesproken, zeggen we ronduit neen, en dat wel hierom: De helper doet wat alleen den onderwijzer toekomt, b. v. het bewaren der orde. De onderwijzer reikt zichzelf daardoor een bewijs van onvermogen uit, en als hij onverhoeds alleen moet staan, weet hij zich niet te redden. De jeugd, uiteraard voor den helper nog geen ontzag hebbende, brengt dezen in lastige toestanden. Geen onderwijzer op de lagere school zou ook zulk een toeziener naast zich dulden. De helper belet daarbij den onderwijzer in aanraking met de jeugd te komen b. v. bij het overhooren en kweekt bij zijn meerdere onwillekeurig slordigheid o. a. in den tijd van het komen. Ten derde is het alles behalve denkbeeldig, dat de helper zich spoedig gaat verbeelden de kunst van onderwijzen nu ook wel te verstaan, en nog vóór het ambt het verstand verwacht, 't Is waar hij doet; als hij er zich op toelegten een goed voorbeeld heeft, praktische wijsheid op, maar zonder theoretische ontwikkeling baat hem dat niet veel. Moeten we dan alle helpers en helpsters wegzenden? ^ Antwoord is: gij moet ef naar streven hen geheel, tenzij voor het bijwerk, te famnen missen. Doch zoolang dit niet gaat, lette men hierop: De helper moet nooit orde houden, dan in 't uiterste geval; overhooren doe hij alleen als de onderwijzer 't niet af kan. De helper kan allerlei werk doen dat buiten de jeugd omgaat; de collecte aanteekenen, de bibliotheek verzorgen, hjsten schrijTen enz. Voorts kan hij luisteren, om het vertellen te leeren. Altijd moet gezorgd worden dat de helper óf door eigen onderzoek óf door anderen vordere in kennis. Nooit mag een ontslagen Zondagsschool-leerling, na een poosje „opgepast" te hebben, maar tot onderwijzer gepromoveerd worden. Kortom, de helper moet ten opzichte der leerlingen altijd een lijdelijke rol vervullen. Wanneer hij daaruit kan treden hangt af van zijn ontwikkeling en bekwaamheid. Natuurlijk, is er geen andere weg, dan moet men uit de helpers zich ook aan onderwijzers zien te helpen, doch dan zij het als tijdelijke maatregel en met inachtneming van wat boven is gezegd. IV. De leerlingen. Leerlingen op onze Zondagsscholen zijn kinderen uit verschillenden stand en van den leeftijd van 6—14 a 15 jaren. Naar het karakter, dat de Zondagsschool in den loop des tijds verkregen heeft, is in haar ook voor alle standen plaats. Dat, als reeds gezegd, hoe hooger men op de maatschappelijke ladder gaat, hoe geringer het aantal Zondagsschool-leerlingen wordt, ligt niet' daarin, dat kinderen van aanzienlijken het onderwijs minder noodig hebben, maar is, wijl óf de ouders tegen een beslist Christelijke opvoeding zijn, óf wel voor deze zoo goed is gezorgd, dat de Zondagsschool onnoodig wordt geacht. De middelklasse en de kleine burgerstand leveren zeer veel leerlingen, goeddeels uit de Christelijke gezinnen, die in deze standen talrijk zijn. Eindelijk behooren vele leerlingen tot die laagste standen, onder welke weer de vreeze Gods niet veel gevonden wordt, doch die lichter zijn te winnen dan beshste tegenstanders. De soort kinderen zet op de school zeker stempel. Ook is het goed dat de scholen althans eenigszins rekening houden met het verschil van standen, wijl het bij kinderen niet gaan zou om b. v. arm en rijk naast elkander te zetten. Geen van beiden zou het lang uithouden. Leerlingen beneden 6 jaar aan te nemen, heeft veel bezwaren. Zij veroorzaken vaak last en hebben weinig nut van het ondervrijs, dat hoofdzakelijk voor ouderen wordt gegeven. — Is een kind tot 14- a löjarigen leeftijd gekomen, komt het ,onder de menschen", treedt het 't leven in, dan wordt het al spoedig te groot voor de Zondagsschool en heeft ook andere behoeften dan deze kan vervullen. In 't algemeen hange men niet te zeer aan het cijfer wat den leeftijd betreft. Een kind dat lezen kan, al is 't nog niet bepaald 6 jaar, is best op te nemen; een onkundig kind van 14 jaar doet goed nog te blijven. Hoe te handelen met leerlingen die vertrekken, bespreken we nader. Soms wordt of kan worden bezwaar gemaakt tegen het aannemen van zekere leerlingen en wel tegen: 1. Kinderen die te huis en op school enz. genoeg hooren om het Zondagsschool-onderwijs te kunnen missen. 2. Kinderen die zoo verregaand onwetend zijn, dat zn, met geen mogelijkheid het onderwijs kunnen volgen. Wat het eerste betreft, merken we dit op: Zoolang de o u d e r s der kinderen blijkbaar zelf oordeelen, dat het voor dezen nut heeft de Zondagsschool te bezoeken, were men die kinderen niet. 't Kan best zijn, dat bij alle onderwijs dat zij ontvangen, het Zondagsschool-onderwijs toch nog voor hen zeer noodig is. Schaden zal het hun nooit. Daarbij houde men wel in 't oog dat, al worden de kinderen ook in allen deele buiten de Zondagsschool onderwezen, deze toch ook voor hen reden van bestaan heeft en behoudt. Zij is ten deele voor het kind wat de kerk is voor den volwassene. Het kind leert door de Zondagsschool geregeld eiken dag des Heeren op te gaan naar Gods huis, het krijgt een denkbeeld van gemeenschappelijke Godsvereering, wordt voorbereid om een predikatie te verstaan, en zoo verklaart men dan ook gemakkelijk dat de Zondagsschool trouwe kerkgangers vormt. Ook het kind moet des Zondags gelegenheid hebben met anderen tot eer des Heeren en eigen stichting saam te komen. Die gelegenheid biedt de Zondagsschool. Het is bekend, dat tegen het hier gezegde bezwaren worden ingebracht. Al deze hier te weerleggen achten we onnut. Veelal zijn het machtspreuken als: „De kinderen behooren in de kerk." „Zij moeten zijn in de vergadering der geloovigen" enz. Dergelijke uitspraken zijn of onbewezen of zeggen niets. De waarheid is, dat de prediking in onze kerken niet op de kinderen is berekend, en dat ook niet zijn kan, wijl dan de volwassenen veel zouden tekort komen. Ook worden veelal toestanden besproken, die voor het kinderverstand onbegrijpelijk zijn, en is noch de taal noch de stijl geschikt om door de kleinen te worden begrepen. Men kan een kind wel dwingen er bjj te ritten, maar zijn geest zwerft af, houdt zich met heel wat anders bezig, wordt niet gevoed en hel kerkgaan draagt; zachtst gezegd, ge en vrucht, soms echter zelfs een zeer ongewenschte. Want het kiDd, zich vervelend, bedenkt allerlei, wat veelal niet stichtelijk is. Zitten de kinderen zonder opzicht, dan is 't nog erger, en toonen zjj ook op alle mogelijke wijzen, dat de predikatie hun geen,belang inboezemt, en zij liefst spoedig heengingen. Uitzonderingen zijn er, doch niet vele. 2 De Schrift zegt ons, b. v. door Salomo en door Paulus, dat •we kinderen hun „eisch" zullen geven, d.w.z. als kinderen behandelen: zoo wil het ook de practijk en een verstandige opvoeding. De Zondagsschool toch brengt hun Gods Woord zoo, dat zij 'tverstaan; de prediking in de kerk kan dit moeilijk. En nu late zich niemand verschalken door uit een soort van vroomheid, die bepaald ongezond, onopvoedkundig en nietbijbelsch handelt, met alle geweld de jeugd ter kerk te brengen. Zij behoort daar nog niet en krijgt er licht voor goed genoeg van. Laat het kind zoolang onderwezen worden, tot het rijp is voor het meerdere. Wat voor u, ouders of onderwijzers, past, kan niet passen voor het kind. Hoe doet men overigens in het leven? Zal men ooit een vergadering houden van kinderen en volwassenen gelijk, dezelfde boeken voor beiden schrijven? Neen, de jeugd hebbe op den dag des Heeren haar plaats, waar zij hoort wat z ij b egrijpen kan, wat onder Gods leiding haar het hart kan treffen. Dat de gevoelens hierover verschillend zijn, brenge niemand van de wijs. Men vindt b. v. kerken van dezelfde belijdenis, waarvan de een kinderkerk houdt, de ander dit streng afkeurt. De zaak is maar ons te onthouden van de gedachte, dat het beste van alles zou zijn, zoo er geen Zondagsscholen noodig waren. Dit is niet zoo. Ook in den besten op aarde denkbaren toestand blijft nog de Zondagsschool noodig en uitnemend, als samenkomst voor kinderen op den dag des Heeren, als hun „kerk." Wil men, wat om vele redenen goed is, de kinderen onder kerktijd, b. v. des morgens in een kinderkerk vereenigen, dat is ook een weg, gelijk de ervaring trouwens bewijst. Ook kan men — geüjk veelal naar we meenen in 't buitenland geschiedt — de kinderkerk als Zondagsschool inrichten. En eindelijk is het niet zeldzaam dat het kind èn kinderkerk èn Zondagsschool bezoekt. Wat nu van dat alles het best is, onderzoeken we hier niet en hangt van velerlei af. Dit willen we slechts vaststellen dat de Zondagsschool of de kinderkerk reden van'bestaan heeft, ja. moet hebben, ook al kreeg men ooit den „idealen toestand", waarin allen wel onderwezen waren. Men kan een kind niet behandelen als een volwassene. Dat zegt Paulus duideljjk en — toch schijnen velen het nog niet te weten. Opmerkelijk is wat onlangs De ChrUtenbode, (Kemink en Zoon ■Utrecht) schreef: „De morgengodsdienstoefening aan de ontbijttafel, kan 'sZondags het minst overhaast en het aangenaamst zijn, omdat het ■dagwerk niet dringt; en die Zondagen, waarop de kinderen mej: moeder alleen thuis bleven, als zij den prentbijbel op tafel legde of eene mooie geschiedenis verhaalde — die van Jozef of David of Mozes of Daniël vooral niet te vergeten — hebben menig kind meer blijvend nut gedaan, dan de krachtigste predikaties op lateren leeftijd. Ook kan de kinderkerk vaak die moederlijke bezigheid vervangen. Zjj vergete vooral niet, dat zij tot de kerk staat, als de bewaarschool tot de school. Oudtijds was de catechismusprediking in de eerste plaats voor kinderen enonontwikk e 1 d e n bestemd. Het ware te wenschen, dat ook de tegenwoordigen leeraren dit meer deden. De Zondagsschool heeft als zjj goed ingericht is, en onder bekwame leiding staat, eene groote aantrekkelijkheid voor de jeugd. Het is den kinderen geen last, maar inderdaad een lust daarheen te gaan." „De onderlinge bijeenkomsten der Christenen, hoe opbouwend vaak ook, zijn echter niet geschikt om er kinderen heen te brengen. Een Christen verhaalde onlangs nog, hoe weinig hij als kind naar den hemel verlangde, en hoe vervelend hij zich den hemel voorstelde, toen hij nog een jongske was, en dat wel om deze reden: als hij met vader en moeder naar het gezelschap meeging, en dit duurde wat lang, dan kon hij onmogelijk langer stil zitten. Maar dan werd de vinger opgeheven met de dreigende vermaning: „als gij het hier niet eenmaal een paar uren in bet gezelschap der vromen kunt uithouden, hoe zult gij het dan eeuwig in den hemel bij hen vinden!" Het kind stelde zich nu natuurlijk den hemel voor als een eindelooze, voor kinderen onbegrijpelijke en daarom hoogst vervelende oefening. Kinderen moeten kinderkost eten. Het is nauwlijks noodig te zeggen, dat tijd en wijze is in acht te nemen bij al hetgeen we onder het opschrift „leerlingen" dusver zeiden. Dit geldt bij den leeftyd, ook bij de toelating der leerlingen. Is er plaatsgebrek, neem dan eerst hen die 't het meest noodig hebben. Geeft groot verschil in stand geen reden tot onaangenaamheden, welnu dan hindert het op zichzelf volstrekt niet. Is een kind bijzonder ontwikkeld, blijkt het de predikatie te begrijpen, dan kan het ter kerk gaan, enz. Wat nu te doen met de zeer onwetenden, die ge op de Zondagsschool krijgt en — uit alle standen? Een afzonderlijke klas er voor te maken gaat niet wegens het verschil van leeftijd, en wijl zulk een klas weldra als „afschrikwekkend voorbeeld" zou geboekt staan bij de jeugd. Wij raden twee dingen aan: 1. Deel de enkele, zeer achterlijke leerlingen gewoon bij de anderen in, maar houd u in den eersten tijd met hen afzonderlijk een half uur Zondags of in de week bezig; 't kost tijd en moeite, maar het loont. 2. Laat zulke kinderen geen vragen beantwoorden, tenzij dan die alleen begrip vereischen, geen geheugen; maar Iaat' hen telkens weergeven wat gij gezegd hebt, vooral wat den vorigen Zondag is verteld. Van eiken leerling moet meu trachten te weten te komen uit wat gezin hij is en welke school hij bezoekt. Dat verklaart veel en zegt u al vaak hoe gij 't aan moet leggen. Met het dochtertje van een kroeghouder vereischt het soms veel meer wijsheid te spreken dan met het zoontje van een catechiseermeester. Leerlingen van de openbare school maken op de Zondagsschool tegenover die der christelijke school vaak een droeve figuur. Men houde de leerlingen zoo lang mogelijk op de Zondagsschool en spreke nooit van „uitgeleerd". Is de tijd van vertrekken gekomen, doordat zij te oud worden of hun ouders wenschen dat zij gaan, dan moet men onderzoeken waar zij blijven. Vooreerst behoort er, als 't kan, gelegenheid te bestaan tot plaatsing op een vervolgschool. Natuurlijk zal slechts een kleine minderheid daarvan gebruik maken. Op de Vervolgscholen (waarover straks) blijft de leerling b. v. tot zijn 17e jaar. Uit de geschikte leerlingen dier Vervolgscholen vorme men dan een groep die opgeleid wordt voor Zondagsschoolonderwijzers. Zulk een opleidingsklas of school heeft dan leer- lingen van 17—20 jaar of ouder. (Ook over deze klassen straks meer). Voor de meisjes is in Nederland althans een vervolgklas met wat uitgebreid leerplan we zeggen niet voldoende, maar vaak het hoogste dat men kan verkrijgen. Een ervaring in 25 jaar heeft ons geleerd, dat men zoo werkend uitstekende vruchten ziet en geen „onderwijzersnood" heeft, om van meer voordeden te zwijgen. Hen die niet meer onder ons bereik blijven, moet men toch maar niet zoo de wijde wereld laten ingaan. Men onderzoeke naar catechisaties, knapenvereeniging, jongelingsvereeniging, jongedochterskring en dergelijke, en zorge dat de leerlingen daar komen. We staan hier zeer sterk op. Het is een groote fout ten onzent, dat men voor de kinderen slechts tot hun 14e jaar alles doet en ze dan laat loopen, om hen later weder te vinden; hoe soms? Neen, op den gevaarlijksten leeftijd, dien na den schooltijd, moet wel degelijk toegezien waar de jeugd blijft. Heeft men met een christelijk gezin te doen dan natuurlijk loopt het meestal — niet altijd ! — van zelf goed. Maar bij de andere moet de onderwijzer zorgen, dat zijn leerlingen, althans voor zooveel hij kan, in goede handen komen. V. De inrichting dei\ zondagsschool. „Een is uw Meester, namelijk Christus, en gij zijt allen broeders". Dit woord des Heeren loopt gevaar niet behartigd te worden, wanneer men, gelijk vooral buitenslands geschied is, de Zondagsschool van hare eenvoudigheid berooft en zoo heel veel „organiseert." We hooren van directeurs en directrices, moniteurs en monitrices, voorgangers en optreders, kinder-bijbeloefenaars, een heel A. B. G. van.... namen! Bij nader onderzoek vaak ook niets meer! Een Zondagsschool moet onzes inziens niets anders hebben dan onderwijzers, onderwijzeressen — zoo noodig eenige helpers — en leerlingen. Elk der beide eerstgenoemden heeft een klas voor zijn of haar rekening. Zij kiezen een uit hun midden die, zonder daarom hooger dan de anderen te zijn, de leiding heeft, d. W. z. op den geregelden gang het oog houdt. Wat hij te doen heeft en wat er geschieden zal, regelt niet hijzelf maar de vergadering van het personeel der Zondagsschool. Men komt namelijk op geregelde of op nader te bepalen tijden saam. Een van allen leidt de samenkomst waarop de belangen der school worden besproken, alles onderling, soms door stemming wordt beslist; en den leider b. v. opgedragen toe te zien op het bijhouden der lijsten, 't uitgeven van boeken, dit of dat aan te koopen, klassen te verdeelen, enz. enz. Doch dit doet hij krachtens de machtiging door allen en zoolang zij die verkenen. Zij ook maken uit of éen zal openen en sluiten dan wel dat dit bij beurte zal geschieden; 't zelfde is op andere zaken toepasselijk. Nooi^ moet een van het personeel het gezag hebben. Dat deugt niet De Zondagsschool is een republiek. En als 't in 't buitenland misschien niet zoo is, moeten wij ons daar eenvoudig niet aan binden. We leggen hier grooten nadruk op. Ten eerste omdat wij al de — in letterlijken zin onbeschrijfelijke — ellenden gezien hebben in scholen, waar éen alles deed en mocht doen, en ten tweede hebben ervaren, hoe het nergens geregelder en beter gaat dan waar men onderling alles regelt. Dit is ook echt Christelijk en protestantsch. Men moet alles samen regelen en afdoen. Het eigenlijke toezicht op de Zondagsschool — waar we ook zeer op staan — moet geoefend worden door z a a k k u n- dige, degelijke personen, doch die niet tot het personeel zelf behooren. Dat kan geschieden door het Bestuur eener Vereeniging, een Commissie uit de leden, een kerkeraad, eenige particulieren, enz. Deze personen overtuigen zich dan of het onderwijs goed is, bezoeken daartoe de scholen, maken later hun opmerkingen, worden geraadpleegd bij de keus van onderwijzers en doen wat dies meer zij. • Heeft iemand een Zondagsschool geheel voor eigen rekening en verantwoordelijkheid, waarin hij ook zelf onderwijst, dan raden wij hem toch zeer aan, nu en dan eens 't oordeel van anderen te vragen. Is men genoodzaakt geheel op eigen gelegenheid te arbeiden, dan zij men een broeder met de broederen. Nooit moet een der mede-onderwijzers of onderwijzeressen als directeur of wat ook, zelf ongeveer niets te doen hebben dan toe te zien op de anderen. Dat past op de dagschool — al is het. daar ook nog geen regel — maar de Zondagsschool is iets geheel anders. Bovendien vereischt het om goed te werken — en 't werkt anders dikwijls heel slecht — zeer groote bekwaamheden die, zacht gezegd, op ons gebied tamelijk schaarsch zijn. In tal van plaatsen vindt -men Zondagsscholen, die van eenzelfde Vereeniging, Commissie, enz. uitgaan. We raden zeer aan, dat het geheele personeel van al deze scholen ook van tijd tot tijd vereenigd samenkome, om de gemeenschappelijke belangen te bespreken. Zelfs kan men dit doen met onderwijzers van scholen die niet alle onder éen leiding staan. Zulke samenkomsten houdt b. v. de Ned. Zondagschool-Vereeniging. Ze vereischen echter om te slagen goede voorbereiding en belangstellende deelnemers. Van het hoogste belang is een goede inrichting der Zondagsschool voor de werking van het onderwijs; vooral geldt dit van de indeeling der leerlingen. Een Zondagsschool moet, als het eemgszins kan, in A f d e e li n- gen en Klassen verdeeld zijn. Voor allen te spreken is om tal van redenen even moeilijk^als ongewenscht. In wat volgt bespreken we nu allereerst een inrichting zooals die moet o f k a n z ij n, niet in den gebrekkigen, maar in den gewonen, geregelden toestand. Geen ideaal alzoo, maar ook geen „tobben". De leerlingen zitten dus niet allen bijeen als in kerk of kinderkerk, maar verdeeld in greepen. Tot welke groep een kind behoort wordt in den regel aangewezen door zijn leeftijd en, schoon niet zoo bepaald, door zijn kennis. Deze laatste toch houdt met den leeftijd veelal gelijken tred en is hier ook niet altijd maatstaf. Men beginne altijd met splitsing naar den leeftijd, en make eerst later die veranderingen, welke met het oog op de kennis wenschelijk blijken. Een Zondagsschool moet, in toestanden als bij ons bestaan, liefst in vier afdeelingen worden gesplitst: 1°. kinderen van 6, 7 en 8 jaar (of jonger, als dit gaat.) 2". „ „ 9 en 10 3°- » „ 11 „ 12 4". „ „ 13 „ 14 „en daarboven. Telkens wordt bedoeld, dat zij dit jaar reeds voleind hebben. De tweede afdeeling bijv. bestaat uit kinderen, die het tiende of elfde levensjaar reeds zijn ingetreden. Wordt zulk eene afdeeling te groot, dan kan zij weder gesplitst worden in verschillende klassen, waarin hetzelfde onderwezen wordt De ervaring heeft ons geleerd dat men met deze verdeeling, waarvan niet moet worden afgeweken, zeer goede uitkomsten verkrijgt. Men onderscheide wel afdeeling en Ma». De afdeeling van 11 en 12jarige kinderen kan b. v. er 200 bevatten, maar is gesplitst in b. v. 8 klassen. In al deze 8 wordt echter niet alleen 't zelfde onderwezen, maar is ook het onderwijs op de bevatting van juist die kinderen berekend. En al telde een Zondagsschool ook 50 klassen, toch moet zij steeds slechts 4 ofdeelingen hebben. Door dat dit uit het oog wordt verloren of met zekere onverschilligheid wordt opgevat, loopt er zooveel in de war en lijdt het onderwijs zoozeer. Met het oog op het groote belang der zaak dat in Nederland veel te weinig wordt ingezien, volge hier wat ik indertijd hierover reeds uitsprak: „De inrichting der Zondagsschool is een vraagstuk van het hoogste belang, zoowel voor haar bloei als voor het waarachtig belang van leerling en onderwijzer beide. De zaak moge dor schijnen, gelijk veel wat den vorm betreft, de ervaring leert dat het leven niet buiten zekere vormen kan, en bij hun gemis vervliegt Nu dient wel allereerst opgemerkt, dat vooral op kleine plaatsen soms zeer veel aan een goede, deugdelijke inrichting in den weg staat Allereerst gebrek aan het noodige personeel. Eer we echter die bezwaren nagaan, dient uitgesproken hoe het o. i. gaan moet, zal men een goede inrichting hebben. Vanzelf blijkt dan in hoever die is te verkrijgen. Men zendt ons op de Zondagsschool allerlei leerlingen toe, verschillend niet alleen wat hun opvoeding betreft, b.v. uit vrome en niet-vrome gezinnen, maar ook wat aangaat leeftijd, ontwikkeling enz. Dat het nu - tenzij dan in het uiterste geval — niet aangaat al deze kinderen bij elkander te plaatsen en gelijktijdig te onderwjjzeD, spreekt vanzelf. Wat voor den zesjarige zeer gepast is, deugt niet voor wie zes jaar ouder is; ja, op jeugdiger leeftijd maken zelfs drie of twee jaren een groot verschil. Noch de orde, noch het onderwijs kan goed zijn, althans voor wat de Zondagsschool bedoelt, bij zulk een opeenhooping. Niemand zou die dan ook bij het gewone onderwijs in de week durven verdedigen. Wat is dus noodig? Splitsing. Hoe moet deze nu geschieden ? Hiertoe merken we een en ander op, dat hoogst eenvoudig is en juist daardoor ons zoo makkelijk leidt waarheen we willen. Het is toch reeds ontegenzeggelijk dat er moet zijn: 1. Een laagste afdeeling voor de kleine kinderen. 2. Een hoogste afdeeling voor de grootste.. 3. Dat tusschen deze nog andere kinderen staan, die ook moeten onderwezen worden. Langs zeer geleidelijken weg komen we dus reeds voor elke Zondagsschool tot drie afdeelingen en de vraag is alleen nog: moet het geslacht, dat noch tot de kleinen, noch tot de grooten behoort, in éen afdeeling vereenigd, of is ook daarin nog splitsing noodig? Laat ons zien. Op dén leeftijd van zes jaar, soms nog vroeger, komt het kind ter Zondagsschool, en als de zaak loopt zooals 'tmoet — en daarmeê dienen we toch bij een vast plan te rekenen—dan blijft het tot zijn 14e, 15e jaar op de school; soms nog langer. Stel nu dat ge in een laagste klas opneemt kinderen van 6, 7 en 8 jaar en in een hoogste van 13,14 en daarboven, — wat in de practijk zeer voldoet, dan zou, had men éen middelklas, deze tellen kinderen van 9, 10, 11 en 12 jaar. Dit nu dunkt ons niet goed. Want in den regel is, vooral in verband met de dagschool, met de klassenindeeling aldaar en het onderwijs dat het kind er ontvangt, de afstand tusschen den negenjarige en den twaalfjarige te groot. Ook wordt het onderwijs bjj zoo groot verschil van jaren zeer moeilijk. We komen daarom voor elke Zondagsschool tot een verdeeling'in vier afdeelingen. Wil iemand nu toch aan een verdeeling in drie afdeelingen vasthouden, hij doe het, al gelooven we dat de school er geen winst bjj zal hebben. Vanzelf spreekt dat er omstandigheden zjjn kunnen die hierop inwerken, b. v. vroegtijdig verlaten der school door de leerlingen, gebrek aan onderwijzers, enz. Waar dit echter niet zoo is blijven we de indeeling in vieren aanbevelen. Hiermeè echter zjjn wij er niet. Want alle verdeeling en splitsing moet een grondslag hebben, mag niet willekeurig zgn. Welke is nu die grondslag? Ons antwoord is tweeërlei: 1. de leeftijd. 2. de ontwikkeling. Men zal misschien meenen dat we deze cijfers verkeerd geplaatst hebben en de volgorde juist omgekeerd moet zgn. Doch voor de Zondagsschool raden we 'tlaatste niet aan en wel Wel hierom: In zeer vele gevallen houdt mj kinderen, ook op de dagschool, de ontwikkeling met den leeftijd vrg wel gehjken tred. In den regel genieten kinderen van nagenoeg gelijken leeftijd ook hetzelfde onderwijs en de school geeft vanzelf den ouderen iets anders en iéts meer dan den jongeren. Nu zou het zeker wenscheljjk zijn, als men bij eiken leerling, dien men voor de Zondagsschool aannam, eerst kon onderzoeken welk onderwjjs hij geschikt was te ontvangen, maar ten eerste ontbreekt daartoe meestal de gelegenheid, ten tweede kan het zeer dikwijls blijken, dat men op den leeftijd vrij zeker ook voor de ontwikkeling kan bouwen, en eindelijk zal men zien dat het verschil van kennis op o n s gebied veelal gansch andere oorzaken heeft dan jonkheid, weinig verstand enz. We zeggen daarom: Begin met de kinderen in tedeelennaar den leeftijd. Hebt ge zoodoende af deelingen gevormd, dan wordt het gemakkelijker om, daar gij nu telkens met de leerlingen in aanraking zjjt, na te gaan, wie het onderwijs in die afdeeling kunnen volgen en wie niet; ook voor wie het eigenlijk wat laag is. Nu wordt het niet moeiehjk de enkelen die, om welke reden dan ook, minder passen in de hun aangewezen klas een andere aan te wijzen, Zoo ontstaat er regel en krijgt men bijeen wat bijeen behoort. Komt dan eens per jaar, b. v. bjj 't begin des jaars, de tijd, dat de overgang in de andere klas plaats heeft dien de leeftijd vordert, dus van verscheidenen tegelijk, dan kunt ge weer uitzondering maken voor wie wegens zjjn achterlijkheid niet hoogerop kan gaan. Ge laat hem nog een poos waar hij is. Zoodoende wordt het onderwijs vergemakkelijkt en draagt het zeer zeker meer vrucht dan bij een onvoldoende verdeeling of bij gebrek ook zelfs aan deze. Hierbij nog een opmerking duidelijkheidshalve: De verdeeling in vier afdeelingen, die we blijven vasthouden, als meest doeltreffend, is, zoo zou men kunnen zeggen, goed voor kleinere scholen. Maar op tal van plaatsen telt éen school 200 300 ja nog meer leerlingen. Moet dan éen persoon 60 of 80 kinderen onderwijzen V Nu zij allereerst opgemerkt dat dit, we spreken uit ervaring, volstrekt niet o n m o g e 1 ij k is. Doch we voegen er aanstonds bjj, evenmin wenschehjk, al dwingen, helaas, niet zelden de omstandigheden er toe. In den regel echter moet men trachten de afdeelingen niet te groot te nemen: Wel behoeven ze niet uit drie, vier leerlingen te bestaan (dat is zelfs verkeerd), maar hooger dan 30 leerlingen op zijn meest, moet toch liefst het getal er van niet klimmen. Want een zeer groote atdeeling eischt meer gaven van onderwijs dan waarover velen onzer beschikken. Stel nu dat ge, naar de verdeeling die wij reeds aangaven, de vier afdeelingen hebt gevormd en het blijkt dat b. v. twee er van elk zestig leerlingen tellen, wat dan? Wel, zeer eenvoudig. Gij splitst zulk een afdeeling weer in twee klassen, elk van dertig, maar het blijft éen afdeeling. Het zjjn b. v. de kinderen van 9 en 10 jaar. Nu kunt ge in elke groep plaatsen wie ge wilt, of wel de jongsten afzonderlijk nemen, enz. Hoofdzaak is dat de afdeelingen behouden blijven, wijl zich daarnaar het onderwijs regelt. Zoo kan éen afdeeling uit drie, vier klassen bestaan, die dan alle eenerlei onderwijs ontvangen. Daarmeê is ook voor de grootste school de moeilijkheid weggenomen. Wij hopen dat afdeeling en klas nu wel te onderscheiden zijn. Een afdeeling vormen allen die dezelfde soort onderwijs ontvangen, doch als zij te groot is voor één onderwijzer splitst men haar in klassen. Een klas is dus elke groep die een afzonderlijken onderwijzer heeft. In kleinere scholen is natuurlijk afdeeling en klas volkomen 't zelfde. Het onderwijs in de verschillende afdeelingen of de klassen is van zelf verschillend, niet wat de te behandelen stof betreft (behalve voor de laagste klassen), maar de wijze waarop wordt gesproken. Is er dus wel sprake van hoogere en van lagere klassen, niet alzoo van hoogeren of van lageren rang der onderwijzers. Wie de kleinste kinderen onderwijst staat even hoog als wie de grootste heeft. Zelfs heeft de eerste een der moeilijkste posten, zoo niet den moeilijksten, en is dus bij trouwen arbeid meer eere waard. Niet ieder deugt voor iedere klas als onderwijzer. In 't algemeen gelden deze regels: 1. Geef de laagste klas aan iemand, die vooral zeer duidelijk en eenvoudig kan onderwijzen, de hoogste aan een die in het bewaren der orde zeer ervaren is. 2. Zoo mogelijk vertrouwe men de laagste klas aan een onderwijzere s toe. 8. De zwakkeren onder de-broeders en zusters vinden zich 't best geplaatst aan de middelklassen. 4. Als iemand voor de eene klas of de eene soort leerlingen niet deugt, kan hij nog voor anderen wel geschikt zijn. Verlaat de leerling nu voorgoed de Zondagsschool, dan zorge men dat hij een Vervolgklas gereed vindt, waar hij des ver kiczende in kan overgaan. Zulk een vervolgklas kan men tijdens het Zondagsschooluur of op een anderen tijd houden, maar zij sta geheel op zichzelf. Het is om vele redenen goed dat haar leerlingen gevoelen: We zijn geen Zondagsschoolleerlingcn meer. Daarom vervallen hier ook kaartjes, boekgeschenken, enz. Het onderwijs loopt over de Bijbelsclie geschiedenis, maar nu uitgebreider en meer historisch dan eerst; Bijbelsche Aardrijkskunde, eenige jaartallen enz. Men kan ook Kerkgeschiedenis behandelen, opstellen laten maken en de leerlingen oefenen in het behoorlijk weergeven van het gelezene, of het mondeling en schriftelijk uiten hunner gedachten. Intusschen merkt men op wie geschikt blijken later op de Zondagsschool werkzaam te zijn. Nu kan men twee wegen volgen, al naarmate men over de noodige personen tot hulp beschikt. 1. Kan men het onderwijs op de vervolgklas zoo uitbreiden, dat het omvat al wat noodig is voor den Zondagsschool-arbeid. Zij die van het onderwijs een goed gebruik maken worden dan mettertijd werkzaam in de Zondagsschool. Dit heeft echter veel bezwaren, wijl er ten slotte groot verschil van leeftijd onder de leerlingen bestaat, alsook in kennis; wijl ettelijke zullen blijken niet mee te kunnen, en wijl men ten slotte wel genoopt is zeer jonge personen reeds als onderwijzers toe te laten. 2. en dat is veel beter, kan men uit de vervolgklasse of uit eenige samen diegenen nemen, welke lust en aanleg toonen en hen vereenigen tot een Opleidingsklas of Vormschool. Daar ontvangt dan de leerling, die Zondagsschool en Vervolgklas reeds heeft doorloopen, die eenigszins „onderlegd" en reeds + 17 jaar oiid is, het verdere onderwijs, waarover we later nog spreken. Tegelijk moet hij gelegenheid hebben zich practisch te oefenen in de Zondagsschool zelf, om dan, op niet te jeugdigen leeftijd en bekwaam bevonden, tot den arbeid in te gaan. Alleen zij opgemerkt dat het vaak moeilijk blijkt bij meisjes het tot een opleidingsklas te brengen. De maatschappelijke en huiselijke toestanden verhinderen dat veelal. Voor hen zal men dus in den regel wel met een goede Vervolgklas moeten tevreden zijn. Men zal wellicht hier of daar 't bezwaar opwerpen dat zulk een inrichting te omslachtig, onmogelijk is. Natuurlijk waar dit laatste 't geval is, vervalt zij. Doch met wijsheid toegepast is zij op een groot aantal plaatsen wel mogelijk, als er maar gewillige personen zjjn en dezulken die lust hebben. God gave dat het meer gezien werd! De wijze van werken die wij beschreven, is in niet te kleine plaatsen best toe te passen en we spreken uit ervaring als we wijzen op haar zeer verblijdende uitkomsten. Voor allen mogelijken arbeid behoeft en ontvangt de mensch opleiding. En dan zou die bjj een zoo gewichtig werk als dat van de Zondagsschool niet noodig zjjn? Omtrent de scheiding in jongens- en meisjesklassen loopen de gevoelens uiteen; ook over de vraag of jongens uitsluitend door mannen, meisjes alleen door vrouwen zullen onderwezen worden. Wij aarzelen geen oogenblik om ons te verklaren voor g emengde klassen. Dit is in overeenstemming met het natuurlijk leven zooals God het schiep, met het christelijk nieuw-testamentisch leven en eindelijk met het gevoelen van zeer bekende christelijke opvoeders onzer dagen. Het heeft zeer groote voordeden o. a. voor de karaktervorming en den leerlust der leerlingen en vergemakkelijkt de taak desgenen die onderwijst. Zeker zijn er soms, als men grootere kinderen onderwijst, bezwaren aan verbonden, doch die zijn zeer gering en vallen genoegzaam weg, als de gemengde klas maar regel is van jongs af. Of men ook gemengde vervolgklassen moet verkiezen, hangt af van den persoon des onderwijzers en van hetgeen hij bij zijn onderwijs wil bereiken. Op de Zondagsschool echter volge men de natuurlijke orde en voere geen splitsingen in die meer Roomsch dan christelijk zijn. Dat het „gemengde stelsel" goed werkt hebben we vele jaren en telkens eenige duizenden kinderen gadeslaande opgemerkt. Mede verklaren wij niet in te zien, waarom juist een man altijd' jongens, een vrouw meisjes zou onderwijzen. Vooreerst is voor de laagste klas (gemengd) een onderwijzeres — we zeiden het reeds — altijd verkieselijk. Maar waarom nu een juffrouw geen kinderen, ook jongens van 10 a 12 jaar kan onderwijzen, gaat boven ons begrip. Evenzoo zien we, hoe duizenden meisjes uit hoogen en uit lagen stand en van allerlei leeftijd dagelijks door mannen worden onderwezen. En dan zou het in de Zondagsschool voor een paar üur slechts niet kunnen! Laat ons toch wijs worden! Menige vrouw weet meer ontzag te verkrijgen, heeft beter orde dan de krachtigste 'man. Denk aan de vele vrouwen in Engeland en hier, die onder forsche, soms ruwe mannen toch ongestoord, geacht, gezegend arbeiden. En wederom hoe vele predikanten geven niet aan meisjes onderwijs! We kennen Zondagsscholen waar de hoogste klassen, gemengde, met jongens van 14 a 15 jaar, uit zeer geringen stand, door vrouwen worden waargenomen. En de jongens hebben eerbied voor hen, betoonen hun achting en genegenheid. Op een zeer groote Ons bekende school van jongens en meisjes zijn zelfs enkel vrou- wen (wat wij ook niet goed achten). Op een andere, evenzeer gemengde, wordt alleen door mannen onderwezen enz. Schrijver dezes weet niet of er veel goeds van hem gegroeid is, maar wel dat hij een groot deel van zijn kennis des Bijbels, der Kerkgeschiedenis en der Geloofsleer dankt aan het onderwijs, dat hem van zijn 4e jaar af op uitnemende wijs door een zeer ontwikkelde, vrome vrouw werd gegeven, en zich bij de opvoeding thuis aansloot. En allen die met hem dit voorrecht deelden zegenen nog haar nagedachtenis. Men beweert wel, dat de jongens zóó ondeugend, de meisjes zóó zachtzinnig zijn, dat mannen bij de eerste, vrouwen bij de tweede passen, doch men vergunne ons omtrent dit teere punt alleen te zeggen, dat het nog al uitzonderingen toelaat. Wil men de scheiding bepaald, het zij zoo, doch de beste en gemakkelijkste weg is het niet. Wie ooit gemengde klassen had, wil ze niet meer missen. De bezwaren tegen de gesplitste zijn veel grooter dan die tegen de eerste. Bovendien eischen de gesplitste klassen veel personeel en ruimte, twee zaken die men lang niet altijd vindt. VI. Leer- en hulpmiddelen. Zoowel om het onderwijs te vergemakkelijken en het vruchtbaarder te maken, als om de leerling tegemoet te komen, beschikt ook de Zondagsschool over zekere middelen, die juist aangewend, in voortreffelijken dienst zijn. Wel bestaat ook omtrent deze zeer veel verschil van inzicht, maar over de hoofdzaak, t. w.: over het gebruik der'middelen zelf, is men het vrij algemeen eens. Het eerste en voornaamste onder hen is ongetwijfeld DE KALENDER (ROOSTER). De eerste, die in Nederland een bepaalden Zondagsschöolkalender uitgaf, was, zoover wij weten, de als schrijver voor kinderen en ouderen welbekende predikant J. de Liefde. Dat was omstreeks 1855. Hij richtte het zoo in, dat de leerling in drie jaren den geheelen Bijbel doorliep. Geheel anders was het inzicht der vervaardigers van den „internationalen" kalender, die in Nederland nooit geheel ongewijzigd is gebruikt. Ze stelden negen jaren voor het bereiken van het doel. Een tweede onderscheid was dit: De Liefde gaf veelal, zoo niet altijd, feiten aan ter behandeling. De internationale kalender plaatste meer de strekking der feiten voorop. De een zei b. v.: „12 April: De gelijkenis van den onrechtvaardigen rechter'; de ander: „Het volharden in 'tgebed." Men begrijpt, in beide gevallen kwam men tot éen slotsom, maar het uitgangspunt was anders. De een komt uit een feit tot de leering; de ander stelt de leering voorop en licht die uit het feit toe. Wij wijzen op deze tweeërlei kalenders, beide niet van gisteren, wijl het onderscheid tusschen hen ook dat is tusschen vele der nieuwere. Er zijn b. v. kalenders, die in een geheel jaar slechts éen of twee Bijbelboeken doorloopen. Andere weer, die vooral bedoelen bepaalde waarheden te behandelen en de feiten" als toelichting te gebruiken. Bij eenige staat op den voorgrond: kennis der geschiedenis, bij andere: de geloofsleer, bij nog andere schijnt het doel, den leerling door zeer uitvoerige behandeling van enkele g.e d e e 11 e n zoover te brengen, dat hij later met vrucht het geheel verstaat. 3 In niet weinig gevallen legt men er ook nadruk op, dat de leer der zaligheid in dien zin hoofdzaak moet zijn, dat vooral van .Christus, zijn geboorte en leven en meest van zijn lijden, sterven en opstanding wordt gesproken. Vandaar dat de Evangeliën de grootste plaats innemen, en in deze weer de „zeven lijdensweken" en Paschen. Vanzelf wordt dan, mede door de andere ChristeujTce feesten, de plaats voor het Oude Testament, dat wat de stof betreft toch het grootst is, juist beperkt. Verder zijn er ook, die meenen dat het tot grondige kennis der Schrift noodig is kinderen van zes jaar naar een anderen regel te onderwijzen dan twaalf- of veertienjarige. Zoo ontstonden de afzonderlijke kalenders voor de lagere klassen der Zondagsschool. Bovendien heeft ook de strijd over het al of niet zingen van „Gezangen" invloed op de kalenders en roosters gehad. Zij, die in de kerk van de Evangelische Gezangen geen gebruik maken, gebruiken in den regel ook geen Zondagsschoolkalender, die Gezangen aangeeft om te leeren of te zingen. Daartegenover zijn anderen bijzonder op de Gezangverzen gesteld en zouden geen kalender willen, die enkel Rijmpsalmen bij de andere leer- en leesstof aangaf. En eindelijk bestaat er verschil over de wijze van inrichting der Zondagsschool-kalenders of roosters. De een wil, dat het kind op zijn „kaartje" alles zal vinden wat het den aanstaanden Zondag kennen moet, tekst en psalm of gezang voluit enz. De ander zegt: neen; we geven het slechts aan; 't kind moet het zelf opzoeken. We moeten thans zien aan welke eischen een kalender, zal hy nuttig zijn, heeft te voldoen. Het doel van al ons onderwijs is, de kinderen bekend te maken met den weg der zaligheid. Hoe weten wij dien weg? "*tAntwoord is: uit Gods Woord. Dus hebben wij ook eenvoudig de kinderen met dat Woord bekend te maken. Nu worden daartoe drieërlei wegen gevolgd, al naarmate men het bovenstaande, waarover op zichzelf geen verschil Aan zijn, opvat. 1°. Dat men grepen uit de Schrift neemt en dan zulke gedeelten kiest, die, 'naar men meent, vooral aan het bovenvermeld doel bevorderlijk zijn. 2°. Kiest men het standpunt, dat Deedes b. v. inneemt. Het doel is dan minder een verhaal der gebeurtenissen als wel opwekking tot navolging van Christus. Men is dan meer stichtelijk dan vertellend. 3". Kan men vooral op de feiten den nadruk leggen, deze verhalen, zorgen dat zij er bij de jeugd goed inkomen, en dan bij de gebeurtenissen de toepassing geven. Al naar het standpunt dat men inneemt, zal natuurlijk ook de reeks onderwerpen zijn die men behandelt. Alleen zij nog opgemerkt, dat men, als gezegd, ook nog een enkel deel of boek der Schrift zeer uitvoerig kan behandelen, om den kinderen zoo te leeren later met vrucht het geheel te verstaan. (Deze laatste wijze van doen zouden we echter al aanstonds afraden. Zij moge goed zijn bij meergevorderden, o. a. op een cursus voor godsdienstonderwijzers, onze leerlingen zijn er te jong voor en ook is er op de Zondagsschool toch geen tijd toe, en ontbreken ook de hulpmiddelen, die zulk een behandeling noodig maakt.) Blijven dus de drie andere wijzen van behandeling, en als gevolg de verschillende kalenders. Voor het doen van „losse grepen," pleit oogenschijnlijk niet weinig. Ge kunt dan nemen wat ge wilt en vooral die gedeelten des Bijbels kiezen, waaruit veel te leeren valt. Gij wilt uw leerlingen b. v. de rechte kennis bijbrengen van zonde en genade, en nu spreekt gij de eene week over den val van Adam en de volgende week over het lijden van Christus. Om hun de almacht des Heeren duidelijk te maken, verhaalt gij de scheppingsgeschiedenis; om hun zijn voorzienigheid en wijs bestuur te toonen, de geschiedenis van Jozef. Zoo krijgt ge als 't ware een geheele geloofsleer of althans telkens treffende gebeurtenissen, uit welke het niet moeielijk valt de noodige leering te putten. Toch zouden we ons zeer beslist tegen een kalender in dezen geest verklaren en wel hierom: 1°. Miskent men zoodoende het organisch karakter der Schrift als een geheel. Men verkrijgt een verzameling van treffende feiten met de leeringen daaraan verbonden, maar in de meeste gevallen geen geheel. 2°. Mist men alle aaneenschakeling, alle geregelde opvolging, en daardoor ook die geleidelijke ontwikkeling, welke in de Schrift, juist omdat zij een geheel vormt, valt waar te nemen. 3°. Gaat alle tijdsorde te loor en zal men door zonder orde den eenen Zondag het Oude, den volgenden het Nieuwe Testament te behandelen, den leerling in verwarring brengen. Wel weten wij dat er kalenders genoeg zijn, die om de beurt een onderwerp uit het Oude en uit het Nieuwe Testament aangeven; maar we gelooven ook dat de kinderen, naar deze kalenders onderwezen, zeer verwarde voorstellingen zullen hebben van het beloop der geschiedenis, en de ontwikkeling der heilswaarheid. Men rekene toch met den jeugdigen leeftijd, daargelaten nu of zulk een afwisselende behandeling ooit goed is om de Schrift recht te leeren kennen. En eindelijk gelooven we, dat „alle Schrift," als van God ingegeven, „nuttig is tot leering," d. w. z. wat de kinderen betreft, vooral de geheele geschiedenis en wel in opvolging en geregeld verband; niet maar losse grepen of een verzameling van verhalen die op zichzelf staan. Kort gezegd, kalenders die geen geregelden gang volgen, kunnen we niet goedkeuren. Hun gebruik raden we beslist af. En we bevelen ieder aan die een kalender of rooster gebruikt, zich eerst goed op de hoogte te stellen van den gang, die er in wordt gevolgd, opdat althans den onderwijzer duidelijk zij waar hij heenstuurt en hoe hij er kan komen. De tweede soort kalenders welke wij onderscheiden, zijn die, waarbij de geschiedenis, het gewijde verhaal niet zoozeer hoofdzaak is. Men bedoelt ,dan, om met Deedes te spreken: „niet zoozeer de kinderen bekend te maken met de hoofdgebeurtenissen in de geschiedenis van het leven onzes Heeren op aarde, als wel hen week bij week er toe op te voeden, dat zij Zijne voetstappen volgen. Wees nimmer met uw onderwijs tevreden vóór gij gevoelt, dat de leerlingen zich tot taak gesteld hebben een of anderen plicht voortaan trouw te vervullen, of vóór gij eene gedachte gegeven hebt, die hen zal helpen dichter bij God te leven." Het is duidelijk dat op deze wijze er vooral naar gestreefd wordt op het hart te werken. Men stelt zich eigenlijk eiken Zondag voor: Heden zal ik over dit of dat uit den grooten schat der Christelijke waarheid een woord spreken; ik zal beproeven den kinderen een les voor het leven te geven, hun een waarheid duidelijk te maken, hen te bewegen tot het geloof, hün vermanend toe te spreken enz. Men zou boven elke les als 't ware een titel kunnen schrijven, b. v.: Zonde en genade, Liefde tot den naaste, Blijmoedigheid enz. Onmiskenbaar heeft deze wijze van doen haar voordeden. Immers, men volgt wel zekere orde, maar heeft het in zijn macht uit de rij der verhalen, gelijkenissen enz., datgene te kiezen' wat, naar men meent, langs den koristen en.best en weg tot het doel leidt. Dit doel is het hart te treffen, het kind rechtstreeks te wijzen op Christus en Zijn heil, en al wat nu daarop ziet, daarvan spreekt, is, als meest geschikt, ook het verkieselijksL Ook heeft men bij deze methode het in de hand om de „moeielijke" en de „ dorre" onderwerpen te mijden. •Laat ons maar eerlijk erkennen, er zijn onderwerpen waar menigeen voor zijn klasse meê verlegen zit, waarover men aanstonds is „uitverteld", waar de jeugd niet gaarne naar schijnt te luisteren enz. We weten het hoe menigeen er tegen opzag als het onderwerp was: „De Hemelvaart," De,koningin van Scheba," „Paulus te Athene" en dergelijke. Ook zijn er, die b. v. niet inzien, waarom men de kinderen zal bezighouden met de geschiedenis der koningen van Israël en Juda. Ja, het is zelfs een voorkomend verschijnsel, dat de leerlingen van het Oude Testament hoogstens iets hooren tot het jaar 1000 (Salomo) en van het Nieuwe alleen wat de Evangeliën bevatten, met nog iets uit de Handelingen. Leerlingen, die bij het verlaten der Zondagsschool de geschiedenissen van Juda en Israël hebben gehoord, «ijn niet talrijk; nog minder die iets van Ezra en Nehemia weten. Ook een groot deel van het Boek der Handelingen wordt zelden of nooit behandeld. Waarom dit nu zoo is, laten we daar; om slechts aan te toonen dat men het bij een leerwijze, die vooral en rechtstreeks bedoelt de zedelijke of liever de verhevenste zijde der zaak het eerst te doen zien, te stichten, op te bouwen, in zijn macht heeft om gedeelten der Schrift zelden of nooit en andere veelvuldig te behandelen. En daar nu wezenlijk ook voor den besten onderwijzer niet alle Schriftverhalen even gemakkelijk te behandelen zijn, uit met alle evenveel valt te trekken, is er alle aanleiding om deze methode te volgen en te zeggen: Het is toch alles Gods Woord, 't Doet er dus ook eigenlijk minder toe of ik dit of dat oversla. Ik poog .toch niet schriftgeleerden te vormen, maar burgers van het Koninkrijk der Hemelen. Toch heeft ook deze wijze van doen niet weinig tegen zich. Waarin dit bestaat, zal blijken, als we eerst den derden leergang hebben beschouwd, de derde soort kalenders of roosters. Zij vooraf opgemerkt, dat de tweede soort in Amerika en Engeland bijna uitsluitend in gebruik zijn; dat ook ten onzent meer dan éen kalender, vooral die naar buitenlandsche zijn bewerkt, alzoo is; en eindelijk dat de derde soort, die we thans gaan bespreken, volstrekt niet het meest algemeen wordt gebruikt. Bij deze laatste kalenders gaat men uit van de waarheid, dat geschiedenis den grondslag vomt, waarop de leer des heils is gebouwd, en dat men dus, om een goed fundament te leggen, met de feiten moet beginnen en die vooropstellen. Verder staan in de Godsopenbaring deze feiten niet los naast elkaêr als in een boek met verhalen, maar is er t ij d s o r d e en ook opklimming, b. v. wat betreft de duidelijkheid der openbaring, ontwikkeling van het plan des heils in Christus. En eindelijk zegt het gezond verstand, dat, wil men de geschiedenis wel verstaan, niet alleen opeenvolging noodig is, die zich naar den gang der gebeurtenissen schikt, maar ook aanwijzing van onderling verband, zoodat men een geheel verkrijgt, gevormd uit hetgeen de Schrift bij gedeelten geeft. De voordeden dezer methode zijn zeker niet gering. Immers zij volgt den weg, dien, gelijk we reeds vroeger aantoonden, het den Heere God ook geliefd heeft te houden, daardoor dat Hij op fdten, op „dingen in geen hoek geschied** onze zaligheid grondde. Daarbij volgt men de orde, die de Bijbel zelf aangeeft, zooals mede reeds is aangetoond. Ten derde kiest men den zeer natuurhjken weg om het kind datgene te geven, wat het 'tbest begrijpt. En eindelijk is zoodoende het gevaar het geringst, dat min ervaren onderwijzers of ook wederhoorige kinderen in moeilijkheden komen. Eer we straks de slotsom opmaken, zij nog opgemerkt, dat de beide soorten van kalenders, eerst beschreven, eenigszins Herinneren aan de tweeërlei preeken, die, zooals bekend is, gehouden worden. Er zijn leeraars, die zich voorstellen te spreken b. v. over Geloof, en nu is de tekst meer toelichting, en wat de Schrift zegt bewijs voor hetgeen zij uitspreken, verduidelijking, bekrachtiging van hetgeen betoogd wordt. Andere predikers daarentegen stellen den tekst als Woord Gods voorop, verklaren hem en zien dan waartoe zij komen, wat dat Woord Gods tot de gemeente zegt. De eerste manier komt veel in het buitenland voor, de tweede veel ten onzent. En ook in de kalenders merkt men hetzelfde op. Nu is het zeker waar, dat men in niet weinig gevallen tot eenzelfde slotsom kan en zal geraken, maar dat neemt niet weg dat het uitgangspunt en de wijze van behandeling toch wel degelijk verschillen. Bij den kalender is 't evenzoo. De lessen van Deedes b. v. zijn behandeld naar wat men zou kunnen noemen de stichtelijke methode, de tweede. En nu zou zeer veel bezwaar, dat men tegen deze hebben kan, zeker wegvallen, als die leerwijs altijd zoo uitnemend werd toegepast als Deedes zulks doet. Desniettemin blijft in dat boek toch altijd uitgangspunt en strekking anders dan bij de 3e, de geschiedkundige leerwijze. Voor deze laatste verklaren wij ons zeer beslist, ook op grond der ervaring en behalve om het reeds genoemde, ook wijl we in Nederland de catechisatie hebben. De Zondagsschool nu behoeft niet in het werk dezer laatste te treden; wel bereidt zij het voor en vergemakkelijkt het zeer. Hebben we alzoo om dit belangrijk onderwerp duidelijk te behandelen uitvoerig het karakter van den kalender en zijn doel besproken, thans nog iets over de inrichting. Onzes inziens is het verschil tusschen leerlingen van 7 en van 14 jaar te groot om hun eenzelfden kalender te geven. Hierom en om straks te melden redenen wenschen we twee soorten kalenders op elke Zondagsschool. 1°. dien voor de laagste afdeeling, kinderen van 6, 7 en 8 jaar. 2°. dien voor de pudere leerlingen. Eerstgenoemde kalender, is dan voorbereider en inleider tot den daarop volgenden, (die over drie jaren loopt). De eerstgenoemde of „kleine." loopt over éen jaar, behandelt daarin dengeheelen Bijbel, keert dus elk jaar weer, en is bestemd voor kinderen van 6, 7 en 8 jaar, die bijgevolg deze drie jaren achtereen dezelfde geschiedenissen hooren. Dit geeft deze voordeden: 1°. leeren zij aldus de belangrijkste verhalen en feiten uit de Schrift grondig kennen, en in tijdsorde; 2°. zijn ze daardoor in staat den grooteren kalender later met vrucht te gebruiken; 3°. weet dè onderwijzer der hoogere klassen wat hij heeft aan te vullen; 4°. kan men, Bijbelscbe platen verkiezend, die naar de onderwerpen aanschaffen. De teksten en psalmen zijn in dien kalender alle kort, en gemakkelijk te leeren. De 2e kalender, de „groote" voor de kinderen van 9 jaar en daarboven (die van de 3 afdeelingen die op de laagste volgen) loopt over drie jaren, in welke de geheele Schrift wordt doorloopen. Elk jaar- wordt een deel van het Oude en een deel van het Nieuwe Testament behandeld. Op deze wijs nu doorloopt een kind dat van 6—15 jaar de Zondagsschool bezoekt, eerst driemaal heel de Schrift, en vervolgens nog eens tweemaal (in 2 X 3 jaar) meer uitvoerig. Vooral voor de Zondagsschool, die uiteraard over weinig tijd en soms zwakke krachten beschikt, is dit zeer gewenscht. Bijbel- kennis wordt er krachtig door bevorderd. Onderwijzer en leerling beide volgen een vasten regel; het gemak er van blijkt duidelijk en de goede vrucht zeer dikwijls later. Vandaar dat we een regeling als deze temeer aanbevelen; voor haar uitvoerbaarheid staat de ondervinding in. De kalender of rooster dient te bevatten aanwijzing der datums en daarachter het onderwerp, de plaatsen waar het beschreven staat, en verder opgaaf van te leeren tekst of vers, b. v. aldus: 1891. | ONDERWERPEN. NALEZEN. LEEREN TE LEEREN OF TE ZUIGEN.1) Dec. 20. Johannes de Matth.3en Luk. 5: Ps. 43:3. Gez. 270 :1 Dooper en zijn 11: 8—20 31 en 32. tijd. en Joh. 1. „ 27. De Heiland der Luk. 2 :1 - Gal. 4 :4 Ps. 98 : 2. Gez. 117. wereld gebo- 20. en 5 ren. Het spraakgebruik wil dat een „kalender" een lijst is, die de te behandelen onderwerpen, de te leeren teksten en psalmen aangeeft; een „rooster" daarentegen eigenhjk een aaneengevoegd stel kaartjes, voor alle Zondagen van het jaar, met opgaaf van 't onderwerp, en den tekst of het vers, of beide, er voluit op. De" kalender heeft vaak den vorm van een boekje. Wat ons betreft, wij geven aan den kalender beslist de voorkeur, omdat hij de jeugd noopt Gods Woord zelf ter hand te nemen; en hen aan 't gebruik des Bijbels went. Dat is een groot voordeel en we zouden wel wenschen dat men het inzag. De rooster is goed, maar de kalender beter. We weten wel dat het kaartje van den rooster ook veelal dient i) Men kan een van beide of allebei laten leeren benevens den. tekst. als bewijs van tegenwoordigheid of van het kennen van den tekst enz., maar ten eerste is dit bij goede aanteekening in de boeken minder noodig en ten tweede kosten afzonderlijke kaartjes daarvoor al zeer weinig. Wat we ook tegen den rooster hebben is dat de kinderen bij zijn gebruik een geregeld overzicht missen van de geschiedenis. Zij kunnen niet overzien wat er volgen zal, hebben geen opvolging, geen geheel voor oogen. Wel kan men hun geheel den rooster in handen' geven, maar dan verliest die toch als zoodanig reden van bestaan. Immers, zijn inrichting wijst er op, dat hij tevens dienen moet om de noodige „kaartjes" te leveren, die later in rekening worden gebracht of voor allerlei als bewijs dienen. Een kalender doet het kind gevoelen dat het naar een vasten gang onderwezen wordt, dat uit de Schrift een deel wordt genomen en dit in onderdeelen behandeld ; bij den rooster komt dit niet uit. Nu kan men zeker veel verbeteren deor op het kaartje tekst en psalm niet voluit aan te geven, maar dan vervalt ook een der redenen van des roosters bestaan. Wil men hem echter behouden, dan moet althans de genoemde verbetering aangebracht. De kinderen moeten zelf den Bij bel lezen. Doch wij voor ons zouden hef niet betreuren, als Je rooster voor goed verdween en men alleen de Kalenders in klein formaat overhield. Voor drukkers en uitgevers zou 't een groot gemak zijn; zij konden ook goedkooper 'leveren. En dit laatste zou weer 't bezwaar wegnemen van hen die kaartjes gebruiken (hierover later). Men kon die dan voor het uitgewonnen geld afzonderlijk koopen. De kalender biedt bovendien gelegenheid om verschillende aanwijzingen enz. ten dienste der leerlingen op te nemen. We kennen er een, die zeer net is uitgevoerd, verschillende adressen van scholen aangeeft, voorts het Gebed des Heeren, de Tien Geboden en de Geloofsartikelen en die toch op slechts 1 cent per stuk komt. En dat bij een kleine oplaag! We achten het van groot belang, dat een kind bij 't begin des jaars zulk een boekske ontvangt. Zoodoende krijgt de Zondagsschool voor hem zekere beteekenis en vastheid. Hierom, nog eens, bij al wat reeds genoemd is, achten we den kalendervorm beslist den besten voor het aangeven der onderwerpen in de Zondagsschool te behandelen. PLATEN, BOEKEN, KAARTEN, enz. We komen nu tot de verdere leermiddelen: platen, boeken, kaarten enz. We betreden hiermeê het gebied van het zoogenaamd „aanschouwelijk onderwijs" dat straks aan de beurt komt. Thans slechts iets over de genoemde dingen zelf. Van oudsher zijn platen ook voor Bijbelsch onderwijs bij ons volk bekend en geliefd geweest. Denk slechts aan de Statenbijbels met prenten; aan de tallooze, soms zeer kunstrijke, soms zeer gewone voorstellingen uit de Bijbelsche geschiedenis, doch in beide gevallen veelal tot in het belachelijke afwijkend van wat het wezen moest. Gelukkig althans dat men er later zoowel hier als in het buitenland op bedacht werd platen te vervaardigen, beter geschikt voor het doel: den beschouwer een voorstelling te geven die althans waar kon zijn. Hiertoe nu was noodig, niet dat de teekenaar zijn fantasie liet werken, maar dat hij lette: 1. op den tijd, waarin het feit voorviel, dat hij poogde weer te geven. 2. op de plaats waar en 't volk waaronder het plaats had. 3. op de hoofdgedachte, die was weer te geven. Was de teekenaar nu daarbij een kunstenaar, des te beter. Doch dat was geen hoofdzaak. Doré was een genie. Toch kunnen w ij zijn Bijbelsche platen niet gebruiken, althans lang niet alle. De moeilijkheid is, dat we liefst ook in den kunstenaar iets bespeuren van den geest, die uit heel de Schrift spreekt. Dat nu is uiterst zeldzaam. Van wat in den vreemde werd geleverd — en 't heeft zijn goede reden, dat we daarop wijzen — is ongetwijfeld wat .uit de Engelsen sprekende wereld komt, het meest bruikbaar. Dat komt doordat men daar de verbeelding minder liet werken, aan de voorstelling geen symbolische of idealistische strekking gaf, en op de eischen boven gesteld zeer lette. Een Egyptisch koningshof b. v. wordt terecht gansch anders geteekend dan een Assyrisch, en de Nijl lijkt volstrekt niet op de Linge of de Lek. Met vele Duitsche platen is het gansch anders. Zij zijn meer symbolisch en geven meer indrukken dan feiten weer. Straalkransen om het hoofd van Jezus en van de apostelen komen vaak voor; er is iets middeneeuwsch in vele voorstellingen. Men gevoelt dat het historische hier niet vooropstaat. In ons Vaderland komt aan wijlen den heer Van Lummel, een verdienstelijk man op menig gebied, de lof toe, een stel Bijbelsche platen, ja meer dan dat, geleverd te hebben, 't welk aan zeer velen en met reden voldeed en nog voldoet. Van Lummel gaf twee reeksen. De eene bevat voorstellingen ontleend aan de geschiedverhalen des Ouden en des Nieuwen Testaments. De eene plaat stelt b. v. het eerste menschenpaar voor; de andere den Barmhartigen Samaritaan. Zooveel mogelijk is hierbij er naar gestreefd, dat men een betrouwbaar beeld krijgt. Natuurlijk hangt de voorstelling af van de opvatting des teekenaars, doch landschappen, huizen, kleeding, gewoonten, gebruiken worden zooveel doenlijk weergegeven gelijk ze waren. De verloren zoon draagt geen hoogen hoed, evenmin als zijn vader een zwarten rok of een opstaanden boord; beiden komen voor als Oosterlingen: Doel is 't begrip en 't geheugen des leerlings te hulp te komen. De andere reeks bevat geen voorstellingen van gebeurtenissen, maar van zaken en dient dus minder om te doen onthouden wat er geschied is en dat begrijpelijk te-maken, dan wel om te toonen, hoe het er in Palestina en onder Israël uitzag, wat betreft den eeredienst, het maatschappelijk leven, den landbouw enz. Dienvolgens vindt gc hier platen, die den tabernakel voorstellen, of de wijnpers, of wel de kleederdrachten enz. enz. Er is geen handeling in deze prenten, maar slechts zoo getrouw mogelijke weergeving van wat onder Israël werd gevonden. Beide reeksen zijn met groote zorg bewerkt, goed geteekend en gekleurd, en zoo groot dat zij zelfs voor een tamelijk groote klasse vrij best te gebruiken zijn. Daarbij levert een goede -Handleiding alle noodige gegevens om den onderwijzer in staat te stellen de platen met vrucht voor zijn leerlingen te behandelen. We begrijpen dan ook volkomen dat zij veel gevraagd zijn en worden. En toch Toch dient, eer we verder spreken, thans allereerst een vraag beantwoord, een der vele die op het gebied der Zondagsschool de gevoelens verdeelen, namelijk: Zijn bijbelsche platen wenschelijk? Deze vraag wordt hier gedaan, nu we hebben aangewezen uit de reeksen, welke Van Lummel gaf, dat men onder „Bijbelsche platen" tweeërlei kan verstaan: 1. zulke die de geschiedverhalen uit de Schrift pogen toe te lichten. 2. degenen, wier strekking enkel is de toestanden van het Oosten onder Israël duidelijk voor te stellen töt beter verstand der Schrift. Omtrent deze tweede soort platen nu bestaat geen verschil. Trouwens dat is ook niet wel mogelijk. Want platen die u b. v. doen zien hoe een huis in Palestina er uitzag, hoe een dorschwagen enz., zijn altijd nog veel duidelijker dan de beste beschrijving, mondeling of schriftelijk, en sparen u veel moeite en tijd. Ze zijn voor menigeen een zeer gewenscht en noodig hulpmiddel. Doch met de eerste soort is het anders. Niet weinigen toch in den laatsten tijd verklaren zich van zulke platen weinig gediend en hebben ze liever niet. We zouden ongaarne hierin iemand binden. In een gezond Christendom geldt het woord: Vrijheid in het ondergeschikte. Dat heeft Paulus ons geleerd, al verstaan velen het na bijna 20 eeuwen nog niet. We weten nog heel goed hoe verzot we indertijd waren op onzen „prentenbijbel," een heel mooien, al is hij even Oostersch als een landschap in de Beemster. Onze vaderen echter keken op dat punt minder nauw, maar zagen geen 't minste gevaar in Bijbelsche prenten, en dit doen blijkbaar zij die in onze dagen er op roemen dicht bij die vaderen te staan evenmin. „Bijbelsche voorstellingen" zijn trouwens bij vele Christenen -geliefd of worden althans niet afgekeurd. Zelfs weten we hoe tal van Christenen uit allerlei kerken zeer voldaan zijn over wat hun het panorama te Amsterdam: Christus' kruisiging, te zien gaf. Wat de kinderen betreft, die zien altijd graag prenten, en dus ook Bijbelsche. Zeker, er zijn bezwaren tegen aangevoerd. Men zegt :jle voorstellingen'zijn onjuist, of: het is louter fantaisie; de kinderen krijgen een verkeerden indruk; hoe zal iemand het gelaat van Christus weergeven ? enz. Doch ten eerste hebben we reeds alle valsche voorstellingen afgekeurd; ten tweede zal de fantaisie toch wel altijd werken. Vergeet niet dat het beginsel 't zelfde is, of ge vertellende dan wel op papier teekent, en zelf ook feilbaar zijt. Wel kan vaak niemand zeggen of de gegeven voorstelling juist is, maar het kind maakt zich toch een voorstelling en is die dan juist? En wat de afbeelding onzes Heeren betreft, geldt dit laatste ook. Laat natuurlijk alle stralenkransen enz. weg, maar het blijft toch waar dat de m e n s c h Christus Jezus op aarde rondwandelde, de leeraar in Israël, en als nu dat, en dat eenvoudig, wordt voorgesteld, wat ter wereld kan dit bepaald schaden ? - Maar toegegeven dat er eenig kwaad in kan schuilen, is dan daarom het nut van platen toch niet zeer groot? Over die van de eerste soort bestaat geen verschil. Maar ook de tweede kunnen, vooral in een lijd van zoo weinig Bijbelkennis, bij den weinigen tijd en de geringe krachten die wij hebben, o zooveel nut doen. Hoe goed prenten zich door plateu sommige verhalen in het geheugén, hoe zeer boeit men er de aandacht mee ; hoe gemakkelijk leert het kind door goede platen tevens de Oostersche toestanden kennen, en zoo de Schrift beter verstaan! Ieder blijve vrij. Doch wij voor ons zouden ons zesmaal bedenken eer wij zichtbare voorstellingen uit de Schrift, mits goede, afkeurden. Ze helpen eenvoudig de hoorbare voorstelling verduidelijken. De boeken waarover we hier gaan spreken, zijn die als leermiddelen dienen. Hun getal is voor de Zondagsschool, al nemen we het zoo ruim mogelijk, toch zeer beperkt. Boven alle boeken staat de Bijbel. Dien moet elk Zbndagsschoolleerling te huis ten gebruike hebben. Ook dient hij een psalm- en gezangboek te bezitten (sommigen achten alleen een psalmboek voldoende). Op de meeste Zondagsscholen volstaat men met deze boeken en op vele zelfs met nog minder. Toch zouden wij het zeer wenschelijk achten zoo er althans aan werd toegevoegd, een dier vele zeer goedkoope boekjes, waarin men vindt de namen der Richters, der Koningen van Israël en Juda, der Apostelen, de Wet des Heeren, het Onze Vader, opgaaf van de plagen van Egypte de zeven Kruiswoorden, enz. 't Is zeer goed dit de kinderen te laten leeren. Bevat het boekje ook eenige jaartallen en iets over de aardrijkskunde in betrekking tot het Bijbelsch geschiedverhaal, des te beter. Kaarten kunnen in een goede Zondagsschool niet worden gemist. Liefst zagen we om vele redenen slechts blinde kaarten gebruikt, n. I. die waarop geen namen staan. Doch in elk geval behoeft men een kaart van het Heilige Land. Al heeft de leerling daarvan ook slechts een algemeen begrip, het zal hem reeds veel helpen om het geleerde te onthouden. (Om diezelfde reden moet hij ook eenig begrip hebben van de tijdrekening van den Bijbel en enkele jaartallen in ronde cijfers zoo mogelijk leeren kennen). Welke kaart van Palestina men neemt, is tot op zekere hoogte vrij onverschillig, wijl een volkomen goede toch nog niet is televeren. Doch men stelle beslist deze eischen: 1. De kaart moet zoo groot zijn dat heel de klasse alles goed kan zien. 2. Zij moet duidelijk wezen, niet opgehoopt met steden, rivieren, bergen enz., maar alleen het voornaamste bevatten. De meeste kaarten geven voor de Zondagsschool veel te veel. 3. De grenzen moeten goed zichtbaar zijn, ook het hoogen het laagland. 4. Zij moet op een of andere wijs, liefst door over de kaart getrokken ruiten, de afstanden aangeven, wijl daaromtrent veelal zoo groote verwarring bestaat. 4 5. Zoo mogelijk schafte men zich ook een kaart aan, waarop de landen in den Bijbel vermeld, die rondom de Middellandsche zee, voorkomen. Een kaart van het Romeinsche rijk kan hiervoor ook vrij goed dienst doen. Zulke kaarten hebben het groote nut dat men er b.v. den tocht van Israël uit Egypte naar Kanaan, de verspreiding van het menschdom over de aarde, Paulus' reizen enz., duidelijk op kan aanwijzen. Een wereldkaart is tevens zeer gewenscht, 1°. opdat de leerling zie waar de aan te wijzen landen liggen in betrekking tot het onze, 2U. om over de Zending met duidelijkheid te kunnen spreken HULPMIDDELEN. Dit woord heeft hier een zeer uitgebreide beteekenis. Immers we verstaan er alles onder wat, zonder rechtstreeks tot het -onderwijs te behooren (zoodat het desnoods zou kunnen gemist worden) toch veel bijdraagt om dat onderwijs vruchtbaar te doen zijn en het doel der Zondagsschool te bereiken. Op nagenoeg alle Zondagsscholen gaat men van de stelling uit, dat het goed is de leerlingen eens of meermalen per jaar op een of andere wijs te beloonen voor of althans aan te moedigen tot het trouw leeren van tekst en psalm, goed luisteren, enz. enz. Men geeft dan in den regel aan de kinderen kaartjes, die bewijzen óf dat het kind ter school is geweest, óf zijn tekst heeft gekend, óf goed geantwoord heeft, kortom, dat het deed wat verlangd werd. Een zeker aantal dezer kaartjes, die soms voor groote worden ingeruild, geeft dan, meest met Kerstfeest, aanspraak op een geschenk bv. een boekwerk. Sommigen geven geen kaartjes, maar houden zelf aanteekening, wat op 't zelfde neerkomt. Ook worden wel in extra-gevallen extrakaartjes geschonken, en die natuurlijk niet gegeven als de leerling iet niet verdient. Dit belooning- en prijsstelsel is overgenomen van de volksschool en zeer oud. Of het ook goed is ? W ij voor ons vinden het een eer voor de Christelijke school, dat zij reeds veertig jaren geleden dit stelsel verwierp en de jeugd niet beloonde. De jongens onder dit stelsel gekweekt — we kennen er! — zijn er niet slechter door geworden. Eerlijk gezegd zouden we den dag zegenen, waarop heel dit beloonings- of prijzen- of geschenkenstelsel voor goed uit de Zondagsschool werd verbannen. Let wel, het stelsel zeggen we, want den kinderen nu en dan eens wat te geven is zoo goed en heerlijk, dat we het allerminst willen zien afgeschaft. Onzes inziens is de goede toestand deze: De onderwijzer stelt bij zichzelf vast, dat hij op bepaalde tijden, b. v. op feestdagen, of anders wanneer hij 't geschikt acht, den leerlingen iets geeft in verband met zijn tevredenheid over hun doen en laten, in verband met hun geheele zijn in de school. Hij kan dit aan velen tegelijk doen, maar ook aan éen alleen. Hij kan als hij heel kort van memorie is van alles (van tegenwoordigheid moet het) een lijst houden, maar overigens gaat hij te werk naar den indruk dien de leerling in a 1 wat hij in dezen bespeurt, op hem maakt, in teksten kennen, opletten enz. En nu moedigt hij den leerling aan, toont zijn tevredenheid door hem iets te geven. Zoolang echter het vaste stelsel nog gevolgd wordt, lette men hierop (deze wenken wijzen tevens ten deele aan waarom wij dit stelsel afkeuren): lo. Vergelijk het kind niet met anderen die soms met minder moeite veel meer kennen en weten, maar met zichzelf. De vraag is niet of Jan meer weet dan Kees, maar of Jan nu meer weet dan vóór een half jaar. 2o. Leg op het weten vooral niet den nadruk. Let veeleer op wat de leerling is; wat uit den overvloed zijns harten spreekt. En laat hem allereerst uw tevredenheid en genegenheid en blijdschap merken als gij iets bespeurt in hem dat wijst op de praktische beoefening uwer lessen. (Met het notitieboek komt men hierbij meestal niet ver). 3o. Waak er tegen dat de leerlingen zich verheffen op hun belooningen, ook dat zij kaartjes verkwanselen, al doen ze bet uit misplaatste menschenliefde. Ga ook goed na, wie buiten hun schuld afwezig waren, en onderzoek wel of het gezin waaruit de leerling komt met de Zondagsschool meêwerkt of niet. 4. Maak den leerlingen duidelijk dat er geenerlei verdienste in steekt zoo zij hun best doen, goed opletten, enz., maar dat zij integendeel zichzelf bevoordeelen, zoodat er van eigenlijk beloonen nooit sprake zijn kan. (Natuurlijk nemen we toch in aanmerking dat we met kinderen te doen hebben). Men kan het beste belooningsstelsel hebben, fraaie „prijzen" geven; in koeken en boeken overvloedig zijn en toch een slechte Zondagsschool hebben. Dit vergete men nooit. Als 't goed staat is de vriendschap en liefde van den onderwijzer, zijn hartelijke handdruk, zijn vriendelijke blik, zijn woord van lof de beste belooning voor 't kind en de meest gewaardeerde. Evenwel een geschenk, liefst een klein, nu en dan, werkt vaak goed. (Vooral keuren we 't af, dat er soms op 't stuk der prijzen en gaven „concurrentie" tusschen scholen bestaat en men weken vóór de uitdeeling de buurt afloopt om toch maar veel in te zamelen en heel veel te kunnen geven). Een uitnemend middel nu om èn den goeden geest in de jeugd te houden èn haar een dienst te doen is de Zondagsschool-bibliotheek. Zulk een bibliotheek is alleen bestemd voor de oudere leerlingen en k a n als middel dienen om tot leeslust te prikkelen. Men lette er streng op, dat er omtrent leestijd, zorg voor de boeken enz. geen slordigheid plaats hebbe, en stelle een helper aan die uitsluitend de boeken beheert, een lijst er van maakt en aanteekening houdt van wat uitgaat en inkomt. De hoofdzaak is echter het gehalte der boeken. Neem niet aan wat niemand hebben wil en, als elders onbruikbaar, aan uw school wordt vereerd. Ook geen voor de jeugd ongeschikte boeken. Maar laat het zijn frissche degelijke leerstof voor kinderen, vooral en allereerst dezulke waarin zij den weg des behouds zien geteekend of althans waarin de vreeze Gods grondtoon is. Vooral voor kinderen zie men zeer toe. Wil men den kinderen nu en dan ook een tractaatje of geschriftje van dien aard ten geschenke geven, dit is alles zeer aan te bevelen; doch in onzen tijd is de jeugd, helaas, vaak al „oververzadigd". Als derde uitnemend hulpmiddel noemen we den Zang. Een Zondagsschool zonder zang is niet denkbaar, een waar men teveel zingt nog wel. Men boude echter slechts 't doel in 't oog en het verkeerde wordt vermeden. Niet alleen bij openen en sluiten moet gezongen worden, neen ook meer, al blijkt het meestal praktisch onuitvoerbaar dit tusschen het spreken in te doen. Men doet het dan eenvoudig daarna; de kinderen zijn op zoo'n halfuurtje na de les wel gesteld. Wat zal men zingen? Dat zegt ons op afdoende wijs Gods Woord: psalmen, lofzangen, geestelijke liederen. De keus is dus zeer ruim, en gelukkig ontbreekt het ons ook niet aan oorspronkelijke of wel vertaalde liederen. Toch lette men goed op wat er gezongen wordt, want lang niet alle liederen b. v. zijn aanbevelenswaard. Getuigt de inhoud ook meestal van vromen zin, dat is niet genoeg. De liederen moeten ook frisch, gezondchristelijk, bevattelijk en liefelijk zgn. Een kinderlied te vervaardigen is alles behalve kinderwerk; al verdient veel dat we wel eens zagen dien naam ten volle. Vooral kieze men geen min geschikt lied om „de mooie wijs", gelijk vaak gebeurt. Wat de zangwijzen enz. betreft, zoo ontraden we voor de Zondagsschool naar meer te streven dan het eenvoudige en practische. Meerstemmig gezang b. v., hoe fraai ook, is er in den regel niet op zijn plaats. Evenmin eigenlijk zangonderwijs. Doch men zorge dat de kinderen wat zij zingen goed zingen, èn de woorden èn de wijs. 't Is zeer goed het vers eerst met hen te lezen en 'tzoo noodig te verklaren. Begeleiding van den zang door een muziekinstrument is wenschelijk en lieflijk tevens. De Zondagsschoolonderwijzer die eenigen muzikalen aanleg heeft, verzuime vooral niet zich in muziek en zang eenigszins te oefenen. Maar bij alles bedenke men, dat het doel is God te verheerlijken en dat dit ook op eenvoudige wijs, ja soms zelfs zoo het best, kan geschieden. De zang, goed opgevat, is een hulpmiddel, ja nog meer, doch mag nooit de hoogste plaats innemen of teveel tijd rooven. We besluiten dit hoofdstuk met de bespreking van een hulpmiddel of liever van eenige, die zich daardoor onderscheiden, dat ze onmisbaar zijn, althans voor een deel. Mogen allen er van overtuigd zijnl We vatten ze saam onder het woord ADMINISTRATIE. We hebben gezien, hoe een goede klassenverdeeling, zoo noodig weer met splitsing in groepen, voor de Zondagsschool onmisbaar is. Doch er is ook zekere administratie die er bij behoort. Ja, men kan veilig zeggen, dat zonder deze de klasverdeeling en de geheele inrichting der Zondagsschool gevaar loopen. Na gewaarschuwd te hebben tegen overdrijving op het punt van administratie, maar even sterk tegen haar. verwaarloozing — beide euvels komen voor! — merken we op, dat men 1°. met weinig volstaan kan; 2". dat weinigje dan ook goed in orde moet zijn. Wij raden aan dat men hebbe: 1. Een Boek (niet te klein) waarin voorkomen de namen van al de kinderen, die de school bezoeken, met opgaaf van ouderdom, tijd van komst enz., b. v. op deze wijs: Letter J. ,, VERNAAM. VOORNAAM. GEBOREN. GEKOMEN. OPMERKINGEN. ') TROKKEN* JANSEN. WILHELMINA I 7 Mrt. 1870. 14 Jan. 1877. Ned. Herv., be- Dec. 1885. zoekt de Ghr. school. i) en niet „bemerkingen"; dat is geen Hollandsch! Zulk een lijst nu dient als ligger. Men richt het boek a 1 p h ab e t i s c h in, zoodat elke naam gemakkelijk is te vinden en laat voor elke letter eenige bladzijden open. Dan kan het jaren dienst doen en men heeft te allen tijde gelegenheid na te zien, in welke klas een kind naar den leeft ij d behoort, hoe lang het op school is, wanneer het (als 't vroegere leerlingen geldt) weer vertrok, en voorts wat er bijzonders valt op te merken. De rubriek „Opmerkingen" toch kan ieder naar goeddunken uitbreiden; men laat dan maar wat meer ruimte. Men zal opmerken, dat op deze lijst geen adressen voorkomen. Dit toch is voor kleine plaatsen onnoodig. En in de groote behoort het verhuizen zoozeer tot de nieuwere zeden en gewoonten, dat men wel telkens een nieuw boek zou moeten aanleggen om „bij" te blijven. Men zette daarom de adressen eenvoudig in de later te vermelden naamlijst, die jaarlijks wisselt. 2. Een Boekske om daarin op te teekenen de namen van nieuwkomende leerlingen, hun adressen, enz. Deze vrienden toch komen, althans in de steden, dikwijls voor éen keer en blijven dan weer weg. Men neme hen dan niet dadelijk in het groote boek op, maar wachte af of ze blijven en schrijve hen dan in. Deze inschrijving moet altijd open zijn, niet slechts eenige malen in 'tjaar. De Zondagsschool moet, gelijk de kerk, steeds toegankelijk wezen. „Die wil die kome," dat is de gulden regel in het Rijk Gods. Alleen neme men vlak vóór het Kerstfeest geen nieuwe leerlingen — tenzij bij uitzondering — aan. Want die dan komen zijn meest „kometen" en wel onberekenbare. 3. Voor elke klas of elke groep een Naamlijst met adressen en kolommen, ter aanteekening van verzuimen en zoo men wil ook van het kennen van teksten enz. Deze lijst ziet er dan b. v. aldus uit: 1892. JANUARI. NUMMER. NAAM. VOORNAAM. BOEKGESCHENK. 3 10 17 24 31 1 PIETERS. GERRIT — / — Psalmboek. Op deze lijst nu beduidt de schuine streep, dat Gerrit Pieters den 17en heeft verzuimd, de 2 liggende strepen duiden aan, dat hij den 3en en den 24en er geweest is en zijn tekst heeft gekend; het witte vak den 10en en den 31en bewijst, dat hij enkel aanwezig was, doch wat te leeren was niet kende. Natuurlijk kan men 't ook anders inrichten en b. v. zeggen een / beduidt: aanwezig; een X: aanwezig en tekst gekend1). Ook kan men geen aanteekening houden van dit laatste en dit uitmaken door te geven kaartjes (al achten we dit laatste ') Dit is wel 't eenvoudigst. om vele redenen geen voldoenden maatstaf). Hoofdzaak is, dat geregeld en trouw aanteekening wordt gehouden. Dit moet geschieden, zoodra het uur aanbreekt dat men begint, 't zij vlak voor of vlak n a de opening. Wie komt nadat de lijst is opgelezen, geldt voor afwezig en leert daardoor wellicht 'tbest het telaat komen af. Het kan echter ook goed zijn, na de sluiting niemand meer toe te laten, vooral in steden, waar de Zondag soms op zonderlinge wijze tot „rustdag" wordt gemaakt. De rubriek „Boekgeschenk" dient om aan te teekenen, welk boekgeschenk het kind op Kerstfeest ontving. Veelal toch wordt dan iets uitgedeeld, en het is goed niet tweemaal 't zelfde te geven; wat op groote scholen licht voorkomt, als men geen aanteekening houdt. Als iemand nu zegt, dat we onnoozele dingen bespreken, dan heeft zoo iemand volkomen gelijk. Voor de mannen en vrouwen „van 't vak" is het dan ook minder bestemd. Maar juist zij weten ook, dat tegen deze kleine dingen veel wordt gezondigd en hoe dit wederom een der oorzaken is van den weinig bevredigenden toestand, waarin het Zondagsschool-onderwijs ten onzent nog altijd verkeert. „Laat alle dingen met orde geschieden." Als een apostel niet te hoog stond om dit te zeggen, moeten wij 't niet beneden ons achten het in practijk te brengen. VII. Onderwijzen en leiden. De Zondagsschool bedoelt de opvoeding, de vorming van het kind in den hoogsten, den besten zin. Het is duidelijk dat zij dit grootendeels hoofdzakelijk alleen volbrengen kan door onderwijs, door het gesproken Woord. We hebben dus allereerst over onderwijzen te spreken. Onderwijzen is mededeelen; men moet 1". iets weten; 2°. het kunnen weergeven; 3°. zorgen dat de hoorders het aan- en meênemen. (Zoo is op de Zondagsschool feitelijk de eisch). Nu zijn er menschen, die aan een of meer dezer eischen met den besten wil nooit voldoen. Dezulken moeten van den Zondagsschool-arbeid afblijven. Maar met 's Heeren hulp kunnen zeer velen het zoover brengen, dat zij op geen enkel punt geheel tekort schieten, al is dan b.v. het weten ook meer bij hen dan het uitdeden, of omgekeerd. Enkelen zijn als 't ware „geboren" onderwijzers. Maar dit is zeldzaam. Om nu iemand te vertellen, hoe hij onderwijzen moet, zijn vele en dikke boeken geschreven, die soms — niet altijd — voortreffelijk zijn. Doch al kent iemand ze ook alle uit het hoofd, dan kan hij nog een zeer slecht onderwijzer wezen. Want vooral hier zegt theoretische kennis nog niets als 'top de practijk aankomt. Verkeerd echter is nu deswege (gelijk velen doen) zich om de theorie geheel niet te bekreunen, en te denken: komt tijd, komt raad; ik red mij wel. We zullen hier geen uitvoerige onderwijs-theorie geven, maar slechts practische wenken, het „minimum", zoo min mogelijk. Men kan met weinig, mits dan ook steeds en goed toegepast, volstaan. Zeggen we vooraf, dat zonder de bekwaammakende genade des Heeren dit werk niet is te verrichten. Het eerste wat de onderwijzer zich heeft voor te stellen is, dat zijn leerlingen bij 't heengaan meer moeten weten dan toen zij kwamen, iets moeten meênemen. Wat en hoeveel bepaalt hij vooruit bij zichzelf. Hij neemt aan dal zij het n i e t weten. Hij giet de mededeelingen ook niet uit als een stroom, die hier wel en elders niet komt, maar als een regen, waarvan de druppels elk op een andere plek vallen. Hij moet niet de massa alleen, maar elk afzonderlijk bereiken. Doch daarbij lette hij op voor wie hij staat; voor de kleinen kan men met spreken als voor de grooten, voor weinig ontwikkelden niet als voor die meer weten. Een stadskind begrijpt dikwijls velerlei eerst moeilijk (b. v. wat zaaien, ploegen, enz. betreft) wat de dorpsjeugd dadelijk vat. Voor grooten en kleinen tegelijk te spreken is altijd moeilijk en nooit verkieselijk. Bovenal wachte men er zich voor om te spreken voor zichzelf. Als men 't voor zichzelf , goed heeft", hebben de jonge kinderen 't vaak slecht. Het spreken voor de kinderen dient duidelijk te zijn. Ge behoeft geen redenaar te wezen, maar spreek zoo dat elk u verstaat en vat. Men k a n te eenvoudig zijn, maar 't gevaar om te hoog te spreken is veel grooter, wijl men dat reeds zou doen, als men hier zijn gewone omgangstaal met gelijken in jaren, met „groote menschen", bezigde. Tot kinderen moet men afdalen; dat is altijd ietwat moeilijk, en men leert het door ervaring en door anderen de kunst af te zien. Dit laatste doe men zooveel mogehjk voor heel de kunst van onderwijzen. Eén goed voorbeeld gezien en gehoord, doet meer dan tien gesprekken of geschreven lessen over het onderwijzen. Uw onderwijzen zij in hoofdzaak vertellen, eenvoudig, duidelijk, geregeld, boeiend vertellen. Dat is zeer moeilijk, weinigen verstaan het, en de overspanning waarin het thans levend geslacht veelal verkeert, heeft ongelukkig zelfs bij velen den smaak voor goed vertellen en het aanhooren er van geroofd. Voorbeelden van goed vertellen geven u de werken van De Liefde en van Van Lennep b. v. Dit vertellen gaat gepaard met vragen (maar vooral niet tc veel). Gij vraagt 1°. om te zien of men nog weet wat verteld is; 2°. of men u begrijpt; 3°. om den leerling zelf een besluit te doen trekken. De wijze om een les te behandelen is dus kortelijk deze: Gij begint met door enkele vragen — n o o i t in het algemeen maar steeds elke vraag aan een bepaald kind gericht, en met verplichting van de anderen naar 't antwoord te luisteren — te weten- te komen of de vorige les er nog in zit; zoo niet, dan herhaalt ge die kortelijk. Daarna behandelt ge vertellenderwijs uw onderwerp, en vraagt nu en dan om te weten dat men u begrijpt. De toepassing, het „leerstellige"' om 't zoo te noemen, het praktikale, geeft ge er tusschen door, niet na de les, als de toepassing bij de preek, want daar luistert de jeugd toch niet naar. Daarbij doet ge weer vragen, maar nu om de kinderen aan het denken te brengen. Zorg vooral met den tijd uit te komen, opdat niet op een breed begin een zeer beperkt slot volge. Stel u ook niet voor, dat ge staat als een gemoedelijk prediker voor heilbegeerige zielen, want dit is niet zoo. Gemoedelijk moet ge in de Zondagsschool niet in de eerste en ook niet in de tweede plaats zelfs zijn, en de kinderen zijn in den regel niet heilbegeerig, maar kinderen met de oude Adamsnatuur; daarbij nog jong en min doordenkend, wat zijn goede zijde heeft, maar den onderwijzer zijn taak niet verlicht. Wacht u wel bij uw onderwijs den indruk te geven, als zeidet ge een geleerde les op. Zie vooral niet telkens in uw Bijbel, al hebt ge dien bij de hand, om er zoo noodig nu en dan iets uit voor te lezen. Houd ook niet van tijd tot tijd op, als moest ge nog eens nadenken. Dat alles doet u bij de jeugd veel kwaad. Gij moet „beslagen ten ijs" komen of — er vandaan blijven. Dat is geen harde eisch, maar in uw belang en in dat der jeugd. Het is goed op zekere Zondagen eens een rustpunt te zetten, te herhalen — in 't kort — wat de laatste paar maanden is behandeld. Men doet dan soms verrassende, niet altijd verblij- dende ontdekkingen. (Een groote stoornis brengt altijd op vele scholen de vacantie. Zij moest niet bestaan, want zij is voor de Zondagsschool even dwaas als het wezen zou in de kerk een poos vacantie te geven. Doch ten onzent dringen de omstandigheden er vaak toe. Zij dure dan echter zoo kort mogelijk). We willen hier niet uitweiden over de verschillende leervormen, die men gebruiken kan. Wie goed onderwijst, gebruikt ze toch alle, en dooreen, al weet hij ook de namen niet. Vertellen en vragen zijn hoofdzaak. Doch goed onderwijzen is onmogelijk zonder behoorlijke voorbereiding. Men vange met deze niet te laat in de week aan, leze het onderwerp na, overdenke het, verdeele het zoo noodig, lette op de moeilijkheden en bijzonderheden die er zich in voordoen,, en zoeke het noodige licht b. v. in een Bijbelverklaring en in andere boeken daarvoor bestemd. Kortom, men trachte er naar, dat het te behandelen onderwerp allereerst duidelijk zij voor wie het moet behandelen zelf. Doch daarmeê is men er nog niet, al denken velen dat. Want nu komt de vraag, hoe zal ik al het gelezene den kinderen meêdeelen? Is er ook gevaar dat zij niet het geheel vatten, en door hetgeen er niet rechtstreeks toe behoort, in de war geraken ? Men moet dus oordeelkundig te werk gaan. Voorts dient men zich duidelijk te maken, hoe men zal vertellen, vooral hoe moeilijke gedeelten in kinderlijke taal zijn te behandelen. Verder welke lessen er uit het verhaal voor de kinderen zijn te trekken. En eindelijk kan het voorkomen, dat men bepaald enkele vragen wil doen die men onmisbaar acht. Wie nu niet zeer vast van geheugen is, doet best zooveel mogelijk op te schrijven wat hem noodig is te weten. Doch hij gebruike de lijst niet, als hij voor de klas staat. Gemeenlijk zal men zelfs mettertijd al minder behoeven te schrijven en steeds meer onthouden; alle aanteekeningen moeten kort zijn. Een reeks vragen op te schrijven of uit een boekje over te nemen achten we niet goed. Voor de meeste vragen zijt ge afhankelijk van de omstandigheden. Twee of drie, die ge in elk geval noodig acht, zijn licht op te teekenen. Begint men nu de voorbereiding wat vroeg in de week en herhaalt men kort vóór den Zondag, dan zal men er 't meeste nut van hebben. Soms geschiedt de voorbereiding op een cursus of in een samenkomst der onderwijzers. Dit is zeer goed, mits de leider voor zijn taak berekend zij — men kan 't bij beurte wezen — en de belanghebbenden het onderzoek thuis vooraf niet vergeten. Men moet dus niet alles op den cursus laten aankomen, die zelf ook nooit enkel een stichtelijke bespreking of een strijd over moeilijkheden mag zijn. Men lette er echter wel op, dat èn afzonderlijke voorbereiding èn een cursus toch altijd slechts de helft géven van wat een onderwijzer behoeft. Er moet vroeger door voorafgaande studie een grond zijn gelegd; de hoofdzaken moet hij weten, in 't algemeen op de hoogte zijn. Elke week ontvangt hij dan wat voor dit bepaald geval noodig is. 't Is er meê als met den predikant. Deze heeft een algemeene studie gemaakt en moet zich tevens voorbereiden voor elke preek. Een eerste vereischte bij alle goed onderwijs op de Zondagsschool is, dat er Orde heersche bij de hoorders, in de klasse. Ontbreekt die, dan geeft ook het beste onderwijs niets. Wat zou de predikatie in de kerk baten, als de hoorders zich den tijd kortten met allerlei dat hun aandacht van de preek afleidde ? Zoo ook hier. Het onderscheid is dat de predikant niet voor de orde heeft te zorgen en wij wel. Wie dat niet inziet, moet er ook van afzien kinderen te onderwijzen. De kunst om orde te bewaren — het i s een kunst — komt hierop neer dat men wanorde voorkome öf tegenga. Het eerste nu geschiedt: 1°. door goed onderwijzen, door de leerlingen zoo te leeren, dat ge hun geest en hart in beslag neemt, dat ze niet aan wat anders denken dan wat gij behandelt. Ze hebben er dan zelf lust in, en dus geen lust om op allerlei manieren af te zwerven. 2°. door zekere maatregelen van orde, wier aantal en aard afhangt van de omstandigheden. Tot voorbeeld (niet tot vasten regel) dit: Vergun den kinderen vóór het beginnen eenige vrijheid, doch laat niet toe dat ze overluid spreken, rondloopen, opstaan, hun naasten bevechten, stoeien, enz. Ook niet, dat ze de laatste minuut bij troepjes binnenkomen. 3°. Eisch orde, stilte en oplettendheid zoolang de les duurt; allen moeten meêzingen, de oogen sluiten bij /het bidden, u aanzien als ge spreekt, de handen voor u zichtbaar houden, en bij 't vertrekken niet uiteenstormen maar ordelijk zijn. Let er ook op hoe 't bij het heengaan toegaat. 4°. Zijn de kinderen lomp of ruw, wijs hen dan daarop en laat het hen verbeteren. Laat nooit toe, dat Jan antwoordt op een vraag aan Piet gedaan, tenzij met uw vergunning. Zorg ook dat er geen boeken, centen, of wat ook binnen het bereik der jeugd zijn. Want deze weet daarvan onder de les vaak een lastig gebruik te maken en is opmerkelijk vernuftig. Is het rumoerig in de klas, spreek dan niet door, maar wacht, al zoudt ge het ook vrij lang doen. Geef daarna de uitlegging van uw handelwijs, en zorg dan dat het niet weer begint, al moet ge ook tijdelijk een paar roervinken verwijderen. Het eigenlijk tegengaan der wanorde door straffen komt in de Zondagsschool weinig vóór, en zij bezit er ook weinig middelen toe. Hoogstens kan zij zekere gunsten of voorrechten onthouden. Hebt ge echter — het komt soms voor, schoon bij goed. onderwijs zeer zelden — kinderen die als van een boozen geest bezield schijnen, welnu, dan beproeve men eerst of ze in een andere, liefst lagere klas, ook zullen deugen. Na de les worde vermanend, zoo noodig ook biddend, met hen gesproken. Baat echter alles niet, dan schrome men niet zulk een leerling voor een tijd of voor goed weg te zenden. Een rotte appel zou anders heel de mand bederven. Ook is het niet goed, gelijk voorkomt, dat de onderwijzer zijn ziel maanden lang kwelt en tegen den Zondag opziet wegens een of meer kwajongens. Men handele in overleg of althans met kennis der ouders, late den weg tot terugkeer open, en bedenke ook dat verwijdering uit de Zondagsschool Dog geen verwijdering is uit de Christenheid. Er zijn gevallen waarin, helaas, niet dan wegzenden overblijft. Doch ze zijn zeldzaam en 't moeten uiterste gevallen blijven. Wilt ge goede orde, let dan vooral op uzelf. Vertel goed, duidelijk, boeiend; wees altijd e e r op school dan de kinderen, praat niet voor de klas met uw mede-onderwijzers, laat nooit de jeugd zonder toezicht, en houd onder het spreken allen in h e t o o g. Dit is heel vermoeiend, maar toch noodig. Wees, vooral zoo de jeugd u nog niet kent, niet te lief, want dit breekt èn u en den kinderen straks leelijk op. Doe ook niet meê aan de tegenwoordige dwaasheid om kinderen als volwassenen te behandelen. Spreek hen niet aan met „u", en heel zelden met „lieve kinderen". Ze vinden het zelf naar en dat is het ook. Een hartelijke, gulle omgang bevordert de orde gansch zeer, en op de aangenaamste manier. Orde is altijd middel, nooit doel. Er zijn orde-bewaarders in de Zondagsschool, die niets meer zijn dan dat zij zoo hun roeping niet vervullen. Onderwijzen blijft hoofdzaak, doch zonder orde is het onmogelijk. Op uw persoon komt, althans in de Zondagsschool, het meeste in dit opzicht aan. En is die per- soonlijkheid onder de leiding van des Heeren Geest, dan zult ge 't best uw taak verstaan en vervullen. VIII. Velerlei. De ruimte waartoe we ons in dit boekske moeten beperken gedoogt niet, dat we uitvoerig èn over de theorie èn over de practijk van den Zondagsschoolarbeid handelen. Toch wilden wij gaarne in een laatste hoofdstuk velerlei saam vatten, zij 't dan ook in slechts enkele woorden, dat wel dient te worden behartigd. Het kan niet genoeg gezegd worden, dat het Zondagsschoolonderwijs, in het algemeen gesproken, nog zeer veel te wenschen laat. Wel wordt het iets beter, maar daar tegenover ontwikkelen zich ook misstanden. Dit alles nu kan en moet anders worden. Het dient te beginnen bij de onderwijzers. Na al wat we over hen en hun vorming reeds gezegd hebben, komen we tot de slotsom, dat niemand mag worden aangesteld tenzij hij: 1. betoone door woord en werk een christen te zijn, lust te hebben den Heere God te vreezen; dat hij wenscht behoudenis te vinden door Christus den Verlosser. Hoe hij over ondergeschikte punten denkt doet er voor de Zondagsschool weinig toe; zij is geen catechisatie. Maar we gelooven één heilige, algemeene, christelijke kerk, en hebben denzelfden Bijbel, als eenige kenbron der waarheid. Wie alzoo den Heer belijdt, heeft ook, ontbreekt het andere niet, het recht de jeugd met het heil dat in Christus is bekend te maken, — mits hem daartoe tevens lust en roeping zij gegeven. Doch dat kan geen mensch buiten hem vooraf weten; 2. blijken hébbe gegeven de noodige kennis en de ver- eischte geschiktheid tot onder wijzen-te bezitten. Dat moet niet blijken uit een (vaak zeer onbetrouwbaar) examen, maar uit de getuigenis dergenen, onder wier leiding hij zijn kennis verkreeg en gevormd is. Ik kan uit een ervaring van vijfentwintig jaar in den arbeid dit zeer aanbevelen. Allen die de opleidingsklasse onder mijn leiding verlaten, ontvangen, mits dat kan, een verklaring, waarin vermeld staat in hoeverre zij tot den Zondagsschoolarbeid geschikt zijn, en hoe zij dat werden; 3. gewillig zij zich voor de goede zaak iets te getroosten, d. w. z. zekere „maatschappelijke.deugden" enz., te beoefenen, die in een onderwijzer niét kunnen gemist worden. Hij moet b. v. steeds op tijd in de school zijn, vóór de jeugd er is; nooit, als hij voor zijn klas staat, met mede-onderwijzers over allerlei gaan praten ; de kunst verstaan om al sprekend steeds zijn oogen te laten rondgaan; een voorbeeld geven van orde, nauwkeurigheid, netheid, welwillendheid en vriendelijkheid. Hij moet de vriend der kinderen zijn, maar zoo dat hij nr. één blijve. Laat hij met zich sollen dan is zijn invloed weg. Vooral in onzen tijd lijden vele onderwijzers aan zekere flauwheid en zoetsappigheid, waardoor wanorde ontstaat en het werk onvruchtbaar wordt. Voor zichzelf lette de onderwijzer er altijd wel op, dat hij te beter zal in staat zijn tot zijn werk, naarmate hij meer door de liefde van Christus gedreven wordt, en vaster in Hem geworteld is. Het geestelijk leven is van onberekenbaren invloed op den Zondagsschoolarbeid. Doch ook de vroomste deugt er niet toe zonder grondige kennis en onderwijskunde. De onderwijzer moet altijd veel verder zijn gevorderd dan ook de beste zijner leerlingen; hij moet wat hij weet gedurig onderhouden en vermeerderen ; weinige maar goede boeken bestudeeren, Gods Woord allereerst. Kan men voor gemeenschappelijk gebruik een kleine verzameling aanleggen van goede boekwerken — des te beter. Wat de leerstof betreft, zoo houde men steeds voor oogen, dat men niet geeft een cursus in zekere volksgeschiedenis, maar dat, als wij geschiedenis allereerst onderwijzen, dit geschiedt wijl dat onderwijs bedoelt de openbaring des heils, de voorbereiding en de voleindiging der verlossing duidelijk te maken. Daartoe moet voor ons doel vooral gezorgd worden, dat de eerlingen een overzicht hebben van het geheel en van de hoofdfeiten. In hoeverre ge dan de onderdeden nauwkeurig kunt behandelen hangt af van den tijd, de ontwikkeling der leerlingen en andere omstandigheden. Vooral leide men de kinderen tot de bron, tot den Bijbel zelf. Men zie wel toe dat ze dien thuis lezen (zie bl. 42 en 43) en sta er op, dat zij het aangewezen hoofdstuk thuis eerst inzien. Voor de jongere leerlingen leze men gedeelten des Bijbels die in de les voorkomen voor; den ouderen kan men elk, zoo mogelijk, een Bijbel geven en hun daaruit van tijd tot tijd een deel laten lezen. Zelfs is het soms doenlijk zoo al lezende en besprekende heel een les te behandelen. Ook de tekstenboekjes (Daamen, Leiden) kunnen hierbij goede diensten bewijzen. Heel het onderwerp voor heel de school vooraf voor te lezen heeft uiteraard groote bezwaren. Trouwens, wie niet volkomen berekend is voor de taak van onderwijzer, wie niet de orde flink weet te bewaren, mag met dat lezen, zelf of door de kinderen, wel zeer voorzichtig zijn. Doch dit neemt niet weg, dat ons aan den Bijbel veelal ontwend geslacht in de Zondagsschool ook weer moet leeren dien te lezen en te verstaan. En als de onderwijzers daarbij in het vereischte te kort schieten, moeten zij „zichzelf herzien" en biddend alles begeeren van Hem, die mildehjk geeft en niet verwijt. Bij den inhoud van hetgeen we meêdeelen worde de regel niet vergeten van een professor der Gereformeerde kerk in Amerika :„de geschiedenis voor de Zondagsschool, de leer voor de Catechisatie." Dit wil niet zeggen dat we een Zondags- school zonder „dogma" wenschen, mits we elkaar goed begrijpen. „Dogma" of leerstuk is een zeer wijd begrip; een Christendom zonder leer is er niet, want dit zou niets zijn. En als men nu door „leer" niet anders verstaat dan de toepassing van de geschiedenis, de les die er in ligt, dan moet zij op elke Zondagsschool worden onderwezen. Haar de „leer" zooals bovengenoemde professor haar bedoelde, d. i. die voor waarheid eerst erkend wordt bij besliste persoonlijke overtuiging, en langs wegen die een kind nog niet kan betreden, (Denk b. v. aan het Avondmaal) d i e behoort niet op de Zondagsschool. Er is een belijdende Christenheid, wier eenige regel is Gods Woord. Haar geloof, dat in den gekruisten en verrezen Heiland, het Evangelie, behoort op de Zondagsschool, Gods Woord en wat daaruit voor alle Christenen volgt. Meer niet. Dit nu met den passer af te perken, op een lijstje te beschrijven gaat niet, en brengt eenvoudig twisting voort. De Zondagsschool moet zijn „undenominational"- d. w. z. zóó dat elk Christenkind er geleerd, vermaand, in de waarheid die tot zaligheid leidt kan onderwezen worden. Zij is geen catechisatie maar gelijkt op de Christelijke school, gelijk het Réveil die schiep. En we raden zeer sterk af ooit een anderen weg op te gaan. De oude is bij al zijn gebreken goed gebleken; immers die gebreken liggen niet in wat we hier bespraken, maar in veel dat we vroeger aanwezen. Wat de feestvieringen op onze Zondagsscholen aangaat, zoo is het eenerzijds niet te loochenen dat daarin iets verkeerds sloop, ten tweede dat men dit begint in te zien. Op onze Zondagsscholen herdenken we getrouwelijk de groote feiten der Christelijke feesten, voorts de Kerkhervorming, en wordt ook wel omtrent den tijd der jaarlijksche bidstonden met de kinderen een ure aan de beteekenis van de Zondagsschool gewijd. Soms komen er nog andere gedenkdagen en feesten, ook wel uitgaansdagen, bij. Dit al is op zichzelf niet af te keuren. Maar wel is verkeerd, dat bij de Christelijke feesten al de nadruk valt op het Kers tfeest, dat de andere daarbij vergeleken haast niet gevierd worden. Karakteristiek antwoordde mij eens een onontwikkelde, arme Zondagsscholier, die ik vroeg: „Wat beduidt het Kerstfeest?"— „Dan krijgen we wat!" Nu werken er zeker stoffelijke en geestelijke redenen toe meê, dat voor de kinderen het Kerstfeest vooral een feest is. En dat wraken we niet. Doch wel: 1". dat het Kerstfeest wel als iets bijzonders wordt gevierd en de andere feesten niet; 2". dal men het eerste niet eenvoudig, maar zoo luisterrijk mogelijk viert; 3'. dat men elkander de loef wil afsteken; 4°. dat het ontzaglijk veel kost, met weinig nut; 5". dat het stoffelijke het geestelijke verdringt; 6". dat het niet Protestantsch, maar Roomsch is zoo te doen; 7". dat de onderwijzers, op die manier zelf voor hun ziel weinig ontvangend, door de drukle eigenlijk geen Kerstfeest hebben. In sommige groote steden is de Kerstfeestviering met zijn uitdeelingen, tractaten, kerstboomen enz. eigenlijk h e t •eest in 't heele jaar op de Zondagsschool — en dat deugt niet. Wij moeten liefst geen openbare Kerstfeestvieringen hebben; het geldt de kinderen; hoogstens late men er ouders en vrienden bij. Alles geschiede eenvoudig, zonder stuitelijke collecten noodig te maken. Men zoeke ook hier de kracht niet in het stoffelijke, maar in het woord, 't welk gesproken wordt. Zelfs daarbij zij men met vertellingen niet te ruim. D e Kerstgeschiedenis blijve hoofdzaak. Ook bij de z. g. Kerstvertellingen zie men wel toe. De bruikbare zijn zeer schaarse h. Schrijver dezes levert ook wel eens iets voor de jeugd, maar weigert steeds „Kerstboekjes" te schrijven, en acht dat wat hij geeft ook op andere tijden moet bruikbaar zijn. Eigenlijke „ Kerst vertellingen'.' zijn er welbeschouwd niet. Het Kerstverhaal staat in Lukas II. We beslissen hier niet voor of tegen Kerstboomen. Ieder bbjve vrij. Alleen wil de schrijver als zijn persoonlijk gevoelen meêdeelen, dat hij ze bepaald ontraadt. De Kerstboom is niet Christelijk, maar heidensch, (en dat op het Chr istusf eest)! niet Nederlandsch maar Duitsch. Hij doet vaak voor het zienlijke het onzienlijke vergeten, en is allang ook door de ongeloovige wereld in beslag genomen. Vooral de vergeesteüjking van den Kerstboom keurt schrijver af; men kan ook wel de tafel „vergeestelijken". •Gelukkig is de liefhebberij voor Kerstboomen, die eenige jaren geleden opkwam, al grootendeels hier verdwenen. Kort gezegd, vier Kerstfeest, maar eenvoudig, Christelijk, 't Zij geen feest louter om te zien, te geven en te ontvangen, een prettigen avond te hebben. (Wilt ge den kinderen eens een vroolijken dag geven, welnu ga dan des zomers met hen uit). Ook moet het Kerstfeest niet te zeer bij Paschen en Pinksteren achterstaan. Eindelijk nog een woord voor die broederen en zusteren, niet gering in getal in Nederland, die op kleine plaatsen of in streken vol ongeloof, alleen en met geringe middelen en kracht, toch pogen eiken Zondag de jeugd, soms een groote schare, waarvoor men bijna of geheel alleen staat, in het Woord Gods te onderwijzen. Uw taak, vrienden, is zeer moeilijk. Ge hebt soms geen opleiding gehad, kunt geen cursus volgen, mist vrienden die u raden, broeders en zusters die met u saamspreken. Gij staat alleen doch neen, de Heer is met u. Hoe moet gij het aanleggen? Allereerst houdt moed, door dat ge gelooft. Ziet niet veel rondom u, maar des te meer opwaarts. Let ook niet bijzonder op allerlei groote dingen, die u van elders vooral uit den vreemde, door woord of door drukpers, ter kennis komen. Er is o zooveel waar een I bij moet staan, 'tls hier nu eenmaal niet Engeland of Amerika en daar zijn we niet in elk opzicht rouwig om. We doen het in Nederland op onze wijs, en dat is ook in 't algemeen gesproken minstens evengoed als de wijze der anderen. Vat de zaak vooral practisch aan. Kunt ge 't een en ander toepassen van wat we in dit boekske bespraken, doet het dan zooveel mogelijk. Voorts let op drieërlei: uzelf, de orde, het onderwijs. Wat ge buiten het vroeger besprokene inzonderheid behoeft 'tis niet zooveel, mits het goed zij. Gij hebt kennis noodig, maar beschikt over weinig middelen om daartoe te geraken. Welnu, gebruikt uw B ij b e 1, de Wenken of toelichtingen die behooren bij den kalender welken gij volgt, en voorts een of ander boek dat aanwijzigingen en ophelderingen geeft, bijvoorbeeld Loómans „Gids," het werk van Jesse enz. Ook kleinere handboekjes kunnen dienen. Elk predikant of elk Christelijk onderwijzer kan u daarover inlichten. Stelt op beider hulp grooten prijs. Let in uw school, wijl ge meestal een groot aantal kinderen van allerlei leeftijd hebt, zeer op de orde. Anders baat uw werk toch niet De kinderen moeten luisteren en eerbiedig zijn. Doet hen dit Hefdelijk maar ernstig gevoelen, en zendt liever tijdelijk eenige wanordelijken weg, dan dat ze uw school en uw werk bederven zouden. Doch bedenkt wel, dat orde op uitnemende wijs verkregen wordt door vriendelijken omgang, boeiend vertellen en door niet te veel te bestraffen. Regel en stuur in de zaken voorkomen vaak luidruchtigheid, doen reeds wonder veel. Stelt u ten slotte zooveel mogelijk in gemeenschap met de ouders. Dit is in uw geval bijna onmisbaar. Ge weet dan uit wat gezinnen de kinderen komen, en vindt ook veelal eenigen, soms zeer veel steun. Was het eerst ons voornemen geweest om aan dit boekske nog een lijst toe te voegen van Zondagsschool-uitgaven, we hebben hiervan moeten afzien, wijl die uitgaven zoo ontzaggelijk verspreid bleken te zijn, en we, voor allen schrijvend, niemand wilden overslaan. Vooral in den laatsten tijd is het getal geschriften en werkjes op Zondagsschoolgebied en ten nutte der onderwijzers zeer toegenomen, zoodat men ongeveer bij eiken Christelijken uitgever van beteekenis iets vindt. Wie er dus nader kennis van begeert, vrage slechts een catalogus bij zulk een aan. Evenzoo is het getal Zondagsschoolvereenigingen in de laatste jaren toegenomen. Slechts enkele echter geven bepaaldelijk werken voor onderwijzers. In den regel moet men eenvoudig bij den boekhandelaar hiervoor terecht komen. En als nu iemand ten slotte, als wijlen Goldsmith van zijn boek, oordeelt dat er in dit werkje „honderd fouten "zijn," dan zullen we het hem niet betwisten. Het is een eerste proeve ter ontginning van een ten onzent nog haast braak liggend veld. Daarom: Ieder die een opmerking, een verbetering, een aanvulling ten beste wil geven, zende die aan den schrijver. Hij zal er met dank bij een tweede uitgaaf, zoo mogelijk, gebruik van maken. Geve de Heer op dit geringe werk zijn zegen! IN HOUD. Bladz. I. WAT BEDOELT DE ZONDAGSSCHOOL? 5 II. ONDERWIJZERS EN ONDERWIJZERESSEN 7 III. HELPERS 14 IV. DE LEERLINGEN 15 V. DE INRICHTING DER ZONDAGSSCHOOL 21 VI. LEER- EN HULPMIDDELEN 32 VII. ONDERWIJZEN EN LEIDEN. . - 57 VIII. VELERLEI 65 Uitgaven van de Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging: HET GEHEIMZINNIGE HUIS. NAAR HET ENGELSCH VAN CATHAEINA SHAW. Prijs .... ƒ 1.50; in prachtband .... ƒ 1.90. jmtdleidrnjj tot At h\mm nart |akatma m At Jjjraclietiathf 0uihMj.1t, vooral ten behoeve van Zondagsschoolonderwijzers. Prijs. ..ft.— KONING VAN ZWEDEN. NAAR HET FRANSCH DOOR G. P. P B ïï IJ T Jr. Prijs . . / 0.60. De steenen ?an Assp en de getuigenis der ScMï, NAAR HET HÓOGDDITSCH VAN Dr. r. buddensieg. Prijs. . . ƒ 0.40. VOOR SCHOOL EN HUIS. DERDE DRUK. Prijs ƒ0.20; 50 Ex. ƒ3.50. DOTJE. DOOR Mevr. O. F. WALTON. ZESDE DRUK. Prijs ƒ0.20; 25 Exempl. ƒ4.—. Wenken en Toelichtingen voor den onderwijzer, betreffende de te bespreken onderwerpen volgens den Zondagsschoolkalender voor 1896. Prijs per jaar ƒ 1.—. Franco per post ƒ 1.15. ZONDAGSSCHOOLROOSTER 1896. Tri boekformaat geperforeerd, of aan vellen. Prijs ƒ0.05; 50 Ex. ƒ2.-; 100 Ex. ƒ 3.—. ZONDAGSSCHOOLKALEKDER 1896. Prijs ƒ0.03; 50 Ex. ƒ1.25; 100 Ex. ƒ2.—. ZONDAGSSCHOOLROOSTER ■VOOR DE LAAGSTE KLASSE. Prijs ƒ0.04; 100 Ex. ƒ3.—. ZONDAGSSCHOOLKALENDER "VOOR IDE LAAGSTE KLASSE. Prijs ƒ0.03; 100 Ex. ƒ2.-. In de lente overgeplant ƒ 0.25 DE ZWART, Een kerstavond in het Bauhe Haus . „ 0.20 Roosjes Kerstfeest „ 0.20 ADAMA VAN SGHELTEMA, De Diamanten Doekspeld. , 0.15 LOOMAN, De kleine Diakones , 0.15 LOOMAN, Gustaafs eerste en laatste Kerstfeest . . , 0.15 CÉDÉ, De kleine Simeon „ 0.15 Door de Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging is uitgegeven: VREDE OP AARDE. EEN ZENDINGSBOEKJE door O. INT. LOOMAN. Prijs f0.30. 9S Ex. fe.-s 5O Ex. fMO.-s ±00 Ex. flS.-. DE CHRISTELIJKE FAMILIEKRING MAANDBLAD VOOR HET HUISGEZIN EN DE ZONDAGSSCHOOL ONDER REDACTIE VAN T. M. LOOMAN Prijs per jaargang van 12 afleveringen . . . ƒ 2.—