VRIJHEID EN GEZAG. EEN WOORD VAN O". H. -V\A.2sT DER XjIIbTIDIEIKr, Ouderling van de Nederd. Hervormde Gemeente te Amsterdam. NAAR AANLEIDING VAN DE BROCHURE GEZAG OF VRIJHEID? AMSTEED AM, B. H. BLANKENBERG. 1870. VRIJHEID EN GEZAG. VRIJHEID EN GEZAG. EEN WOORD van Ouderling van de Nederd. Hervormde Gemeente te Amsterdam. naar aanleiding VAN DE BEOCHUEE GEZAG OF VRIJHEID? AMSTERDAM, B. H. BLANKENBERG Jr. 1870. Snelpersdruk van A. Hoogenboom te Amsterdam. Hoe zal het nu zijn? Gezag of vrijheid? Gezag? Gaat dan naar Eome en laat u door de priesters leiden. Vrijheid? Noemt u dan Protestanten en volgt verder Jezus na. Met deze vragen besluit de ongenoemde Schrijver zijne beschouwingen over: Gezag op Vrijheid ? en de daarbij gestelde antwoorden zijn gewigtig genoeg om door iederen lezer met ernst overwogen te worden. Zult ge u laten verschrikken door het eerste, dat u met afkeer vervult en daardoor als het eenigste redmiddel het tweede, de vrijheid, met beide handen aangrijpen? Bedenk wat gij doet; onderzoek ernstig of het eerste onvermijdelijk uw lot zal moeten zijn, alvorens gij u door het schijnschoon van het tweede laat medeslepen. Vrijheid! de leuze van den tijd; vrijheid, het woord dat op aller lippen ligt; vrijheid, een woord, dat het edelste bevat en uitspreekt, maar ook een woord waarvan het grootste misbruik wordt gemaakt! Zal men om het misbruik het regt tot vrijheid ontzeggen? Ik zal de laatste wezen om die vraag in toestemmenden zin te beantwoorden! Maar wat ik wensch ? dat een iegelijk, waar hem de vrijheid wordt verkondigd: ziet ze is hier, of ziet ze is daar! ernstig onderzoeke of hij zich onder den schijn van vrijheid, niet kluisters laat aanleggen die ten slotte knellender zijn dan die welke hij vroeger meende te dragen; dit wensch ik dat een iegelijk zich afvrage met al den ernst welke deze zaak vordert, of hij uit vrees voor het droombeeld van het roomsche priestergezag, zich ook begeeft tot eene vrijheid, die waar zij geheel individueel moet wezen, zal zij volkomen zijn, moet uitloopen op eene bandeloosheid of zedeloosheid (zoo God het niet verhoedt) erger dan de prediker der vrijheid het zelfs heeft kunnen vermoeden. Is dit niet overdreven? Oordeel zelf: iGeene onfeilbare Synoden. Geene verbindende belijdenisschriften. Geene feillooze bijbelschrijvers, en ten slotte: Geen gezag hoegenaamd in zaken, die \ den godsdienst betreffen. Kunt ge meer verlangen? Het eenige wat nog overblijft is het gezag van den prediker die u dat alles als de waarheid verkondigt, maar hij kan dat gezag niet vragen, want wilt gij de godsdienst tot nog kleiner omvang beperken, hij kan u dat niet ten kwade duiden; wilt ge ten slotte zelfs niets meer weten van een Moraal van Jezus, omdat gij in uzelven genoegzame notie hebt van zedelijkheid en deugd, wat nood, door het betrachten van die zedelijkheid en deugd beantwoordt gij voldoende aan uwe roeping tegenover God en de menschheid. Doch laat ons bij ieder onderwerp door den schrijver behandeld stilstaan: Conciliën en Sijnodin. Ik stond verbaasd over de vergelijking, de eerste bijeengeroepen door een enkel man, de opperpriester van Eome, niet de kerk vertegenwoordigende, maar de kerk als met den ijzeren scepter regerende, zelf niet gedogende dat een der medegeestelijken een persoonlijk gevoelen hebbe; leerstukken bepalende zonder eenigen anderen grond dan zijn eigen wil en verlangen, — de andere wettiglijk bijeengekomen als afgevaardigden van verschillende gemeenten om na onderlinge zamenspreking, op grond van de bijbelsche getuigenissen de grondslagen te regelen van de Nederl. Hervormde kerk, opdat allen die eenzelfde geloof deelachtig zijn, te zamen als kinderen van een huisgezin in eènigheid des Geestes den Heere God zouden dienen. Zoodanige Synode is geroepen om te waken voor de hoogste belangen der gemeenten, te zamen de kerk uitmakende, geroepen om te handhaven wat de kerk zelve heeft uitgesproken als haar beginsel; zulk eene Synode harer taak volkomen bewust, heeft het regt niet om zoo als de Schrijver het doet voorkomen, zelf afgescheiden van de gemeenten, leerstukken te bepalen, of de conscientien te dwingen tot geloovenvanwat zij bepaald heeft, maar om in het belang der Chris- telijke kerk orde en tucht te handhaven tegen degenen die afwijkende gevoelens zijn toegedaan. Wat toch doet de roomsche kerk met haar onfeilbaar gezag? Zij vervloekt die zich niet blindelings onderwerpen aan hetgeen de kerk leert en bepaald heeft. Zij vervloekt allen, zelfs die buiten haar staan op grond dat zij de alleen zalig makende kerk is, die niet dwalen kan. — De Synode daarentegen verlangt alleen instemming met de beginselen der Hervormde Kerk, om als haar lid te kunnen optreden, maar oordeelt niet en spreekt geen Anathema uit over hen, die eene andere overtuiging zijn toegedaan. Vrijwillig kan de toetreding tot de kerk geschieden; geheel vrij verlaat men de kerk, waar men gevoelens koestert afwijkende van hetgeen haar kenmerkend karakter uitmaakt. De kerk, het is de uitwendige en tijdelijke vorm waarin de gemeente des Heeren op aarde verkeert; vrijelijk voegen zich bijéén die eenzelfde geloofs-overtuiging bezitten, die éénheid is een noodwendig vereischte voor haar bestaan en bloei, voor hare kracht om te arbeiden, die eenheid is eene Synode geroepen te handhaven, als het wettig gekozen hoofd dat haar bestuurt en leidt. Is zij daarom onfeilbaar zoo als de conciliën zich noemen. Waar is dit immer gebleken, heeft die van 1618 en 1619 niet hare zwakheid erkend, heeft zij niet in diepe afhankelijkheid van God, onder gebed en ernstig onderzoek hare taak vervuld en is niet juist in die afhankelijkheid, in die erkentenis van zwakheid haar hoogste kracht gelegen ? — hebben hare uitspraken niet nog blijvende waarde en kracht, omdat zij betrekking hebben op die eeuwige waarheden welke te kennen en te gelooven ten allen tijde en voor alle menschen een behoefte is ? — Veel is er dat alleen betrekking heeft op den toestand van dien tijd, veel is er dat in vorm gewijzigd zou moeten worden naar den tegenwoordigen, maar het regt en de pligten van eene Synode blijven ten allen tijde bestaan, zij doet uitspraak over afwijkingen, niet van wat de Synode als zoodanig bepaald heeft, maar van hetgeen de kerk, als haar grondslag heeft aangenomen. Dwaasheid derhalve de uitspraak, dat die Synode consequent als onfeilbaar moet worden erkend; nog dwazer de raad, gaat dan naar Rome; in de Protestantsche kerk hoort ge niet te huis. (Pag. 12.) Nog eene vraag. Heeft de Synode van 1618 en 1619 welligt door hare handelingen de beschuldiging verdiend dat zij op eene lijn behoort gesteld te worden met de roomsche kerkregering ? — Wie zal het geheel ontkennen, wie zal de vervolgingen niet betreuren, die hebben plaats gehad in naam van de Hervormde Kerk. Maar vergeet men dan bij het oordeel daarover dat de Nederlandsche Staat zijn ontstaan en vestiging aan de Hervorming heeft te' danken; en dat daar waar de godsdienstige en staatkundige beginselen vereenzelvigd worden, en de eersten haar kracht en steun zoeken bij de laatsten, geen andere gevolgen zijn te wachten? daarom: volledige scheiding tusschen de magt van Kerk en Staat. Maar daarom ook eeuwige scheiding tusschen de Protestantsche en de Roomsche kerk; welke laatste een onfeilbaar gezag toe- kent aan één wereldlijk en-geestelijk opperhoofd, waarvan de eerste niets weet of kent. — Daarom- is het bestuur van eene wettig gekozen Synode zeer bestaanbaar met het protestantsch beginsel, want zij is geroepen tegen verwoesting van de kerk te waken, doch ieder lid blijft vrij, de gemeenschap van die kerk te verlaten, waar zijne geloofsovertuiging hem dringt, waar zijne gevoelens in strijd komen met die van de kerk, waarin hij tot nu toe leefde. Want nu zou de vrijheid, die hij verlangt en "die niemand regt heeft te belemmeren of te beperken, eene belemmering worden voor auderen. Geene verbindende belijdenisschriften meer! Eene kerk zonder verbindende belijdenis, als eene gemeenschappelijke uitdrukking des geloofs, wie kan zich zoo iets voorstellen, zonder onmiddelijk te denken aan zelfvernietiging; het onvermijdelijk gevolg van alle ongeordende zaken. Wat leert ons zelfs de ervaring: juist het niet handhaven der belijdenis; het in de ^plaats stellen van die zoo rekbare bepalingen van Geest en Hoofdzaak, is een der oorzaken van de tegenwoordige grenzenlooze verwarring, en wat oogsten nu de grondleggers van die verwaterende bepalingen en verklaringen? Ondank en miskenning zelfs van diegenen, die hun zijn in de kerk aan hen te danken hebben. Ook zelfs de Schrijver van de brochure geeft daarvan getuigenis. — Zijn zij, die aan de belijdenis getrouw wenschen te blijven, niet vervolgd en verjaagd geworden en gedrongen tot eene afscheiding? waar is onder de actuele toestanden regt te verkrijgen, wanneer men zich beroept op de belijdenis der kerk, volgens verklaring der Synode zelve, regtens nimmer afgeschaft. — Maar dit mag alleen geschieden, zoo als de Schrijver zegt, wanneer men nog de gansche belijdenis van 1619 met tittel en jota vasthoudt; geschiedt dit niet, dan heeft een ieder regt om daarvan af te wijken, zoo ver en zoo grenzenloos als hij wil, zonder dat hij bereikbaar is voor die magt, die geroepen is voor de belangen der gemeente te waken. — Is die eisch billijk? Is er ook bij de bepaling dat om de drie jaren de belijdenis zou worden herzien, vastgesteld dat zij bij gebreke van daaraan te voldoen, haar verbindende kracht verliest, of mag daartegenover ook gesteld worden, dat zij onverzwakt haar regtsgeldig standpunt blijft innemen omdat nimmer eene wijziging heeft plaats gehad? — Immers ja. Voorzeker zij die aan den inhoud onzer belijdenis blijven vasthouden behooren niet tot hen, die bijzonder gaarne van dien geest en hoofdzaak der belijdenisschriften spreken, nu zij de droevige ervaring hebben opgedaan welk gewetenloos spel er gedreven wordt met die. woorden, en met mij zullen velen instemmen met den Schrijver, dat de opregtheid en de waarheid gebieden die woorden hoe eer hoe beter uit de kerkelijke schriften weg te nemen, — maar wat dan? de belijdenis van 1619 blijven handhaven? en zij dan, die waar zij de hand in den boezem steken, maar die meer of min melaatsch terugtrekken, omdat er toch enkele zaken in zijn waarmede zij zich niet vereenigen kunnen? is dat de bezorgdheid van den Schrijver die hier spreekt, of is het zelfredding, onder den schijn van bekommering over den last, die anderen te dragen hebben?— Men gebruikt eene waarheid dat er afwijkingen bestaan om eene onwaarheid, dat de belijdenis haar verbindende kracht zou verloren hebben, aantrekkelijk te maken. Die belijdenis behoudt haar verbindende kracht voor allen, die op eenigerlei wijze zich daaraan hebben verbonden, omdat zij gegrond is op de Schrift, en al is het waar, dat zij wijzigingen kan ondergaan in verband met den veranderden toestand der kerk, in verband met de ontwikkeling van kennis en wetenschap, omdat zij gegrond is op de Schrift zon het verschil tusschen de mannen dezes tijds, die de waardij der H. Schrift erkennen en de vierschaar der Dor dsche Vaderen, blijken nog niet zoo groot te zijn, als de Schrijver meent. Maar welligt dat hij het verbindende van de belijdenissen verwerpt om alléén de Schrift te laten spreken? Laat ons zien. Vooreerst betoogt hij, dat) waar men zich voor de kracht der belijdenissen beroept op de Schrift, men dan toch de belijdenis wel gerust ter zijde kan stellen, vermits het hoogere het lagere uitsluit; daarop volgt de vraag: heeft Eome ooit hare besluiten aan den bijbel getoetst? neen, want dan zou zij de zaak op losse schroeven hebben gezet; het eerste is alweder eene scheve voorstelling van hetgeen de belijdenis op zich zelve en in verband niet de H. Schrift is. De H. Schrift is de voorraadschuur van alles wat noodig is voor de geestelijke behoeften van den mensch; de belijdenis is de uitdrukking des geloofs van velen tot eene gemeente vereenigd; zij ontleent hare kracht aan de Schrift, staat met deze in harmonisch verband en is dus geenszins overtollig. Omtrent de vraag, zij opgemerkt: dat die toch immers juist het groote verschil tusschen de Roomsche kerk en het Protestantisme daarstelt! Waaraan werden de protesten ontleend? Aan de H. Schrift. W at was en wat is nog de kracht van den protestant tegenover Rome ? De H. Schrift. Wat vreest de Roomsche kerk meer dan de kennis der H. Schrift, juist omdat hare heerlijkheid en haar magt berusten op menschelijke vonden en niet op de openbaring Gods. Dat is het wat ook de vergelijking onhoudbaar maakt. Rome erkent een onfeilbaar priesterlijk gezag, daarmede kan zich een vrij onderzoek naar de waarheid niet vereenigen, daarom wordt het verboden en ontzegd, daarom bestaat in de Roomsche kerk het leven alleen in ceremoniën in plaats van in de kracht, die uit het Woord Gods in de menschen zich openbaart; van daar dat zij in den loop der tijden haar toevlugt moet nemen tot het daarstellen van leerstukken van eigen vinding, meer en meer staande tegenover de Goddelijke openbaring en daarom meèr en meer het schepsel vergodende tegenover den dienst van God in geest en in waarheid. Daarentegen de grondslag van het protestantisme is de H. Schrift, zij laat alles vrij wanneer het maar gegrond is op de H. Schrift. De protestantsche kerk vreest ook die toets niet en daarom nog eens, men onderzoeke vrij de belijdenis tegenover de H. Schrift; maar dit kan immers alleen dan wanneer men de H. Schrift beslissend gezag toekent en ziedaar ons genaderd tot het treurigste standpunt waartoe men komen kan: geen apostelen en profeten door den H. Geest in alle waarheid geleid; geen onfeilbare Bijbelschrijvers; geen onvoorwaardelijk betrouwbare Evangelisten; geene openbaring van den wille Gods. Geen gezag in zaken de Godsdienst betreffende. Schudt af het juk van de geboden Gods. Schudt af alle banden die U aan Uwen God verbinden, geloof wat gij wilt, verwerp wat gij wilt, maar verwerp dan ook het gezag van den Schrijver! die u altijd nog zal willen aantoonen wat volgens de kritiek der wetenschap, regt heeft van bestaan, hoe weinig er ook nog bestaan kan voor dit snoeimes der menschelijke wijsheid! Waarom zult gij vragen naar de betrekking tusschen God en den mensch; waarom zult gij zoeken naar zijn oorsprong en bestemming? Waarom zult ge u verdiepen in die onrust der Conscientien, in dat zoekeu naar een vrede, waaraan ieder menschenhart behoefte heeft, waarom zoudt ge zoeken naar de middelen om die kreten des gewetens te stillen die rondom u worden gehoord? — alles belemmeringen van de vrijheid! Welnu, ga uit Van ons, apostel der vrijheid, maar dwing de kerk niet om zich te onderwerpen aan uw gezag en zoo doende het vonnis der ontbinding, zelve te onderschrijven — beproef het of gij eene gemeente of kerk kunt stichten en in het leven houden, zonder een gemeeuschappelijken grondslag des geloofs, zonder een besturend, regelend en bestraffend hoofd, zonder eene openbaring van Godswege aan Zijne schepselen, zonder een Christus ons van God gegeven tot een Middelaar en Verlosser, in en door wien zondaren komen tot de vrijheid der Heerlijkheid der Kinderen Gods; door wien zij eene hope hebben voor de Eeuwigheid, die niet beschaamd zal worden. Beproef het, Apostel der Godsdienstige vrijheid, wat de vrucht zal zijn van uwe theoriën ook in de Burgerlijke Maatschappij als gij de grondslagen wegneemt, waarop zij feitelijk, bewust of onbewust, rust. Gij moet gaan, gij kunt in ons midden niet blijven, want begeert gij vrijheid voor uzelven, gij moogt anderen niet belemmeren, anderen niet te kort doen in hunne regten, anderen niet regeeren. Wie geeft u regt om bij den eisch van vrijheid voor uzelven, anderen een dwangbuis aan te leggen en te noodzaken lijdelijk aan te zien, dat het dierbaarste wat zij bezitten, wordt verguisd, dat het heiligste wat zij kennen wordt onteerd, dat hun eigen huis wordt verwoest, en zij zeiven het moeten aanzien dat men hunnen arbeid tot uitbreiding van het Koningrijk Gods te niet doet. Volle vrijheid hebt ge voor uw eigen persoon, verwerp het gezag Gods, verwerp alle banden die gij meent te kunnen verwerpen, doch ga dan uit de gemeenschap van hen die gelooven aan eene openbaring van God aan zijne schepselen, die gelooven in Jezus als de eengeborene des Vaders vol van genade en waarheid, in Hem die kon zeggen die Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien, aan wien gegeven is alle magt in Hemel en op aarde, in Hem die eene verzoening is voor alle onze zonden, in wien wij hebben het eeuwige leven en de aanneming tot kinderen! de eenige troost in leven en in sterven! — Hij zelve is de grondzuil van de Christelijke kerk, haar Hoofd, haar middenpunt, haar leven! en zij die Hem erkennen als hun Hoofd, als hun Heer, die maken te zamen de kerk uit; met Hem vereenigd, door Hem geheiligd, dooi Zijn geest verlicht spreken zij hun gemeenschappelijk geloof uit in hunne belijdenis; zij mogen en moeten nu eischen dat ieder, die zich aan hen verbindt dezelfde geloofsovertuiging koestere, zij zijn verpligt het onderwijs op dezen grondslag te doen rusten, opdat er vrede wone onder de broederen van één huis; dan is er een bestuur uoodig, niet zoo als ten onregte wordt voorgesteld om te bevelen wat men gelooven moet, maar om te handhaven wat de gemeente gelooft; dan kan men niet toelaten dat eene leervrijheid besta, die de gemeente verwoest, die onder de schitterende uitspraak van vooruitgang op het gebied der Godsdienstwetenschap zegt, dat wij den leeftijd der onmondigheid ontwassen, in het tijdperk der zelfstandigheid overgegaan zijn, en die onder dien vorm het eeuwig Evangelie tegenstaat, de gewetens van hen, die daarin hun leven en kracht vinden, ergert, en bij den eisch van vrijheid voor zich zelve, vergeet dat zij met iedere poging daartoe aangewend, de vrijheid van anderen te kort doet. Voorzeker is de tegenwoordige treurige toestand der Nerderl. Hervormde Kerk een gevolg, juist van het verlaten van den eenigen grondslag: het woord Gods, de H. S c h r i f t; het leven en de wandel in dè kracht dier Schrift openbaren zich niet meer, en het is zeker de opregte belijdenis van velen, dat zij zelve door ontrouw mede oorzaak zijn van dezen loop der zaak, doch men verlieze ook niet uit het oog, dat meer en meer de menschelijke wijsheid zich in de plaats gesteld heèft van de Goddelijke wijsheid, meer en meer de heerlijke gaven Gods des verstands, gebruikt zijn geworden, niet om biddende en geloovende, dieper in te dringen in de openbaring des Heeren, maar om die openbaring te onderwerpen aan eene kritiek, die de almagt Gods in het aangezigt slaat, aan die wetenschap, welke zich op den troon zet om uit te spreken wat God doen kan! wat God doen mag! en zal nu de gemeente daarin berusten, nu de oogen bij velen opengaan aan den rand van den afgrond? Zullen nu de bepalingen omtrent de handhaving der leer die volgens getuigenis van den schrijver in haar reglementen nog voorkomen, daaruit verwijderd moeten worden , of wel als een doode letter slechts blijven bestaan ? Zij moeten blijven bestaan, wil zij niet haar eigen doodvonnis onderteekenen, zij moeten gehandhaafd worden, opdat de krankheid weggenomen worde, althans niet verder wortel schiete; hebben wij allen schuld dat het zoo verre met de kerk gekomen is, dat stemme ons tot ootmoedigheid, en verbanne elke gedachte, zoo als die van den farizeër: Heer ik dank U da ik niet ben gel ij k de anderen; dan liever de tollenaarsbede op de lippen, Heer wees mij zondaar genadig. Neen niet op de lippen: in het hart! en leeft die bede in het harte, de vrucht daarvan zal niet uitblijven in leven en wandel, de kracht daarvan zal zich openbaren tegenover hen die het Evangelie verloochenen, en deze zullen zelve gedrongen worden eene plaats te verlaten, waar. zij zich niet te huis kunnen vinden, omdat de kracht der vrijheid ook voor hen bestaat in overeenstemming in beginselen; zij zoeken die overeenstemming te vergeefs in de Nederl. Herv. Kerk, en mogen toch hunne beginselen (zij zullen het zelve moeten erkennen), aan anderen niet opdringen. Of is die onbelemmerde vrijheid welke wordt voorgestaan : de ware Godsdienst? „De ware Godsdienst is dat wij er ons vóór alles en onder alles op toeleggen om ons echt godsdienstige, waarachtige zedelijke menschen te betoonen, zulken, die hun geloof in God en hunne liefde voor God, door een Gode gewijd leven openbaren, enhunnebroederlijke genegenheid voor den naaste aan den dag leggen door alles wat den naaste ten goede komen en ten zegen strekken kan." Maar eilieve, hoe zult ge in God gelooven indien ge Hem niet kent, zooals Hij zich geopenbaard heeft in Christus Jezus tot redding en behoud van een afgevallen en zich nog steeds van Hem afkeerende wereld; hoe zult ge God Hef hebben, indien het niet Zijne liefde is die n beschaamt en verootmoedigt, ja tot zich trekt, en hebben wij in Christus niet de gave Zijner hoogste en heiligste liefde, terwijl wij buiten dien Christus, Hem alleen kennen als onzen Formeerder, van wien de vreeze ons terughoudt? of spreekt ons geweten niet luide van eene vervreemding van Hem, die ons geschapen heeft naar Zijn beeld. Is het niet de magt, de vreesselijke magt der zonde, die door alle eeuwen heen de krankheid der wereld en der menschheid is geweest, en heeft zich daarin niet juist de vijandschap tegen God geopenbaard, — is het niet dezelfde zonde, in alles de vrucht van de zelfzucht, die ons onbekwaam doet zijn om de broederlijke liefde te beoefenen zoo als ze behoort beoefend te worden? — Sla een blik rondom u en zeg mij, heeft niet de dienst van het schepsel boven den Schepper de overhand. Zeg mij, waar is de vreeze Gods, die de zonde doet haten, indien niet juist daar, waar men God kent in het aangezicht van Jezus Christus, indien niet da4r, waar men in den Christus de hoogste gave der liefde maar ook de openbaring van Gods heiligheid en rechtvaardigheid kent en belijdt. Joh. 3, vs. 16. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eenig geboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe, 1 Joh. 2, vs. 2; en Hij is eene verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der geheele wereld. Waar is de broederlijke liefde en zelfverloochening, indien niet juist daar, waar men de verlossing in Christus voor zich zeiven kent, en erkent dat ons barmhartigheid is betoond van God, dat Zijne liefde en genade ons hebben gered van het verderf; daar leeft eene liefde voor de medezondaren, voor de medemenschen, die geen strijd of moeite ontziet, geen offer te groot acht om hen te doen deelen in de zegeningen, die ook ons deel zijn geworden. Daar is het de liefde van Christus die ook ons dringt tot eene heilige, hartelijke, zelfopofferende liefde, die niet rust voordat zij genieten, wat wij door Gods genade smaken; die liefde heiligt alle aardsche banden der liefde; waar die liefde in waarheid woont, daar, maar ook daar alleen, zal niets vergeten worden van hetgeen den naaste ten goede komen en ten zegen strekken kan. De waarachtige kennis der zonde, der verlossing door Jezus Christus, de kracht tot een Gode welgevalligen wandel door den Heiligen Geest, ze zijn alleen te vinden in de Schrift; neemt men als een waarachtig woord aan Joh. 7, vs. 17: „Zoo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of ik van mij zeiven spreek," dan ook dat woord, Joh. 6, vs. 29: „Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, dien Hij gezonden heeft" en vs. 40: „En dit is de wil desgenen die mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe, en ik zal hem opwekken ten uitersten dage"; maar dan ook deze leer, die Jezus in de voorafgaande hoofdstukken en ook naar de andere Evangeliën verkondigd heeft. En nu noeme men dit dogmatisme, ik stem het volkomen toe, doch dit is naar mijne overtuiging zeker dat er geene waarachtige Godsdienst of dienst van God is, zonder de openbaring Gods; dat er geen waarachtig Christendom is buiten het Apostolisch Evangelie; dat er geene christelijke liefde bestaat buiten het geloof in Jezus als de Christus, dat is de gezalfde Gods, de Messias, dat er geen christelijk leven, geen christelijken wandel denkbaar is buiten het geloof in Jezus, als ons van God gegeven tot wijsheid, regtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Voor hen die dit aannemen is dan ook het woord van Jezus in vervulling gekomen. Joh. 8, vs. 36. Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn, en ook dit, vs. 31 en 32. Indien gij in Mijn woord blijft, zoo zijt gij waarlijk Mijne discipelen en zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken; dan stellen wij in onze banier tegen over Gezag of Vrijheid, met besliste keuze: Vrijheid en Gezag. Gezag van Jezus: buigt u voor Hem die gezegd heeft, Joh. 3, vs. 36, die in den Zoon gelooft heeft het eeuwige leven; die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op Hem. Matth. 24, vs. 35. Hemel en aarde zullen voorbijgaan maar mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan. Die in het Hoogepriesterlijke gebed, Joh. 17, vs. 2, getuigt van de magt Hem van God geschonken, vs. 3, getuigt dat het Eeuwige leven is, God te kennen en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft. 17, die gebeden heeft voor zijne Apostelen, 20, maar ook voor hen, die door hun woord in Hem gelooven zouden. Maar waar zou ik beginnen en eindigen; de gansche Schrift getuigt van en voor Hem, en die Zijn gezag erkent, dat is, die in de innigste gemeenschap des geloofs met Hem is verbonden, die behoeft niet te vreezen dat hij Rome toebehoort of ooit toebehooren zal. Want Rome valt waar de Christus naar de Schriften naar waarde wordt gekend en geëerd. Gezag van Jezus, het leidt tot de eenige ware en waarachtige vrijheid: de vrijheid der kinderen Gods! de vrijheid van alle banden der zelfzucht, en waar die verbroken zijn, waar de Geest des Heeren woont, daar is vrijheid en daar zal zich ook de liefde openbaren in al zijn kracht, in al zijn omvang, eene liefde die zich versterkt in de gemeenschap met de broederen, die eenzelfde geloof deelachtig zijn; een Uefde die, niets te kort doet aan de regten der Christelijke Vrijheid, maar toch doet aanhouden in het gebed, dat de wolk mogt weggevaagd worden, die den Heer der Heerlijkheid alsnog voor veler oogen verbergt, dat spoedig, ja, zeer spoedig, ook des Heeren woord in vervulling kome (Joh. 10, vs. 16); En het zal zijn ééne kudde en één Herder. Amsterdam, 27 Mei 1870.