DE GEÏÏAIGEMEIING EN BEVRIJDING VAN Dr. GIACINTO ACHILLI, DOOR J. DE IfU'FDË. OVERGENOMEN UIT HET TIJDSCHRIFT DE VEREEN1GING. HjftflSfttfcfïltt, H. HÖ VEKER. 1850. Prijs 50 Cents. DE GEVANGENNEMING EN BEVRIJDING TAN Pr. GIACINTO ACHILLI. II ilf lliïlIIHÜ® EN BEVRIJDING VAN DOOB J. DE LIEFDE. AMSTEEDAM, H. H Ö V E K E R. 1850. DE GEVANGENNEMING EN BEVKÏJDING van De. GIACINTO ACHILLI. Het zal onzen lezers gewis niet onaangenaam zijn eenige bijzonderheden te vernemen, aangaande den getrouwen broeder, wiens gevangenneming voor eeriige maanden de belangstelling van gansch Europa gaande maakte, en voor wien meer dan eene partij, van welke kleur en rigting ook, zich in de bres stelden. Sir CüNning Eaedley, lid van het Evangelisch Verbond, stelt ons in staat die bijzonderheden mede te deelen. Zoo iemand, dan was hij de man, die ons met den gang dezer zoo opzien barende als gewigtige zaak kon bekend maken. Met de getrouwheid van die liefde, welke zich schuldig gevoelt, zelfs het leven voor de broeders te stellen, heeft hij geene moeite ontzien, om den verdrukten broeder Achtlli met Gods hulp uit de klaauwen^ eener bloeddorstige priesterdwingelandij te verlossen. De Heer heeft zijne pogingen uitnemend gezegend. Dr. Achilli is thans in Engeland, ingaande en uitgaande en in het midden der broeders, die hem met alle de teekenen eener hartelijke liefde ontvangen hebben. Sir Eaedley heeft zich aanstonds gehaast een verslag van de handelingen die met zijne gevangenneming en bevrijding in betrekking staan in het licht te geven, en wij belasten ons gaarne met de taak om van dit uitvoerig verslag een uittreksel te leveren waarbij, hiervan houden wij ons Verzekerd, ook onze lezers gelegenheid zullen bekomen om zich te verwonderen, beide over de verregaande boosheid der vijanden Gods en over de uitnemende getrouwheid van den goeden Herder jegens zijne schapen. 1 Eene korte levensgeschiedenis van Dr. Achilli tot op zijne gevangenneming zal over het gansche verhaal een onmisbaar licht verspreiden- Geboren te Viterbo in het 1803, werd hij in 1819 opgevoed in het collegie der Jezuiten en opgenomen in de orde der Dominikanen. In 1821 begaf hij zich naarLucca om de Godgeleerde studiën voort te zetten, en werd aldaar tot priester geordend. In 1884 werd hij naar Kome geroepen om daar zijne studiën te voleindigen, waarop hij twee jaren later door den Bisschop als openbaar Professor der philosophie aan het Lyceum te Viterbo beroepen werd. Hij bekleedde het leergestoelte der philosophie .tegelijk met dat van de uitlegging der Veilige Schrift tot aan het einde van 1833. Toen werd hij door den Generaal der Dominikanen naar Rome geroepen, om daar als regent of prefect in het collegie van Minerva den gang der studiën te besturen. Uit dit alles blijkt, dat de doctor reeds eenen beroemden naam onder zijne geleerde tijdgenooten verworven had. en als ware dit nog niet genoeg te gelijkertijd waarop de roeping naar Eome hem gewerd, werd hij uitgenoodigd den leerstoel in de uitlegkunde der Heilige Schrift aan de hoogeschool van Macerata te aanvaarden terwijl een derde beroep hem van wege den kardinaal Galeffi geschiedde, die hem eenen leerstoel inhetarchigymnasium te Eome opdroeg. Onzeker, welke van deze benoemingen hij zou aannemen, werd hij met eene vierde benoeming vereerd, namelijk tot visiteur der Dominicaner kloosters in de Staten van Eome en Toskane. Het was deze hooge en eervolle betrekking die hij aanvaardde, en welke hem aanleiding gaf Viterbo te verktem Twee jaren nam hij dezen post waar, toen hij in 1835 dodr den kardinaal Seeka verzocht werd het ambt van prediker aan de hoofdkerk te Capua te aanvaarden. De doctor zou misschien geaarzeld hebben den hoogen post, dien hij bekleedde voor dit ambt te verruilen, indien er met, toentertijd reeds, eene werkzaamheid in zijn gemoed aangevangen had,'die het hem onmogelijk maakte zich langer h? de duistere holen der Dominicaner kloostergodsdienst op te houden. Hij verlangde niets liever dan de orde te verlaten; en het gelukte hem dan ook door de gunst van Paus Gregoritjs XVI en door een edict der congregatio disciplinae van zijne ordegelofte ontslagen te worden. Juist zou zijn ontslag tot stand komen, toen hij eenen brief van drie kardinalen ontving, die hem baden zijn voornemen uit te stellen. Hij gaf gehoor aan den raad dezer zoo hoog geplaatste personen, en bleef nog vier jaar onder de Dominicanen te Napels, gedurende welken tijd hij zich ernstig bezig hield met preken en theologisch onderwijs. In 1839 evenwel, verliet hij de orde voor immer en bleef als een eenvoudig priester in Napels, altijd prekende en onderwijs gevende in verschillende wetenschappen. Middelerwijl was hij door de kennis der Schrift meer en meer tot overtuiging van de waarheid, die in Christus is, gekomen. Hij kon zich in gemoede niet langer buigen onder den ijzeren schepter der priesterheerschappij, en nog minder onder het juk der onzinnige dwalingen, die den volke, met het gezag der kerk, als inzettingen Gods werden verkondigd. Een ieder, die geen vreemdeling is in den strijd van het door langdurige vooroordeelen bevangene hart, tegen het uit den hemel nederschietend licht, weet wel hoe het dan in zulk eenen tijd van overgang gewoonlijk gaat. Men aarzelt gedurig zich te verraden, zoolang- men niet tot volle beslissing gekomen is, en evenwel heeft men reeds te veel beslissing om verborgen te kunnen blijven. Zoo waren dan de wonderlijke gevoelens van Dr. Achtlli, bij geruchte reeds in Rome bekend geworden, en toen de Dr. in 1841, wegens eenige zaken te Rome kwam, ondervond hij zooveel wantrouwen bij de Inquisitie, dat zij niet aarzelde hem gedurende honderd dagen gevangen te zetten. Na zijne in vrijheid stelling werd zijn besluit rijp, om althans den geestelijken stand geheel vaarwel te zeggen. Hij diende zijn ontslag als zoodanig in, en deed voor de inquisitie bij geschrifte afstand van alle eeretitels, regten en voorregten, die hij tot dusverre genoten had. De inquisitie van haren kant vaardigde een decreet uit, waarbij zij den doctor tot in alle eeuwigheid, van alle takken der kerkelijke bediening af- 1« sneed; en nadat hierbij al die formaliteiten hadden plaats gevonden, die in zulk een geval gebruikelijk zijn, werd hij aan zich zelvcn overgelaten, en had hij opgehouden priester der Roomsche kerk te zijn. Hierop verliet hij Italië, waar het hem moeijelijk werd langer te vertoeven. Hij begaf zich in October 1842 naar Maltha, waar hij onder bescherming der Engelsche Kroon eene veilige rust genoot; zeven jaren lang wijdde hij hier zijne krachten aan het geven van onderwijs in wetenschappen en letterkunde; en daar hij zich als onderdaan van Engeland liet naturaliseren, zag hij eindelijk geene zwarigheid meer om naar Rome terug te keeren. Gedurende zijn verblijf te Corfu en te Maltha, schreef Dr. AcHixiii drie brieven aan twee achtereenvolgende Pausen, waarvan het belangrijk is eenige uittreksels mede te deelen, die over zijnen toenmaligen gemoedstoestand eenig licht kunnen verspreiden. * Geloof niet, Heilige Vader!" zoo schreef hij den ISden Januarij 1843, aan Paus Geegoeios XVI, » dat ik door eenig gevoel van wraak over de beleedigingen, die eenigen uwer ministers te Rome mij hebben aangedaan ben bewogen geworden, om den geestelijken stand vaarwel te zeggen. Ik wil nrij zeiven geenszins wraak verschaffen voor de honderd dagen, die ik thans een jaar geleden, zonder eenige gegronde oorzaak in den kerker der inquisitie heb moeten doorbrengen. Moge God u uwe beleedigingen even volkomen vergeven, als ik u die daad vergeef, schoon zij mij in zwaar lijden gebragt heeft. Ik ben verwaardigd geworden uit die verdrukking zegen te ontvangen; en datgene, wat gij voor mij ten kwade gedacht hebt, heeft de alwijze God ten goede gedacht. Heilige Vader! indien gij waarlijk God vreest, weet gij zelf, dat Hij geen God is, die met zich spotten laat; met andere woorden; dat men Hem niet kan beliegen, noch Hem eenig ding voorstellen, dat men straks weder ontkent. Vergun mij dan u voor Zijne tegenwoordigheid te dagvaarden en met u over uw en mijn geloof te spreken; want wij zijn beiden gelijk voor Hem; de wet en het Evangelie zijn ons beiden opgelegd. Buiten deze ken ik geen ander rigtsnoer voor mijn geloof en leven en het is mijne overtuiging, dat er voor iemand, die zich Christen noemt, geene andere behoort te zijn. »Zeg mij, bid ik u, waarop gij uwe leerstellingen grondt, die in het Evangelie niet te vinden zijn. Ik heb regt u dit te vragen;want nadat ik de zoo-geprezene bronnen der overleveringen, uwe godgeleerden en de kerkvaders onderzocht heb, heb ik bevonden, dat er in de verklaringen, in de veronderatellingen, in de beweringen en in de gevolgtrekkingen, kortom, in alles bedrog bestaat. Alles is te zamengetrokken, tot het eene doel,, den Paus tot algemeen opperhoofd, tot hoofd en heer van de gansche kerk te verheffen — — — zoodat naar deze theorie de Paus met het vermogen bekleed is, om alle andere magt te verzwelgen, van de magt Gods af aan, wien alleen in vroegeren dagen het regt werd toegekend, den mensch tot zaligheid of verdoemenis te oordeelen, tot op de magt van den geringsten gebiedvoerder toe, die alleen van den Paus de wettige magt over zijne vasallen ontvangen kan. »Zulke fabelen mogten in de gelukkige tijden van GreGOEiüS Vil verkondigd worden — maar de tijden zijn nu veranderd ; dat wil zeggen vele weidenkenden onder de geloovigen hebben het bedrog ontdekt en doorzien. De tijd der hervorming brak aan, die tijd van godsdienstige opwekking, welke door God verwekt en door den geest des Heeren bestuurd, half Europa genoeg verlichtte en overreedde, om zich van de theoriën des Pausdoms te scheiden, zonder te vreezen de godsdienst daardoor te zullen schenden, neen, maar veel meer regt doende wedervaren aan dat Evangelie, hetwelk de Pausen verkracht hadden, hetwelk Eome ontheiligd had, hetwelk gemaakt was geworden tot een instrument van gewetensverkrachting en verdrukking door de hulp der priesters en monniken. »Heilige Vader! hoeveel van de hoop der Pausen is er reeds voor drie eeuwen in rook vervlogen! Ja gij zelf hebt de grieven ondervonden van in het noorden en in het zuiden verschillende districten te verliezen, zonder eenige hoop te hebben van ze ooit te zullen herwinnen r En wilt gij weten wat hiervan de reden is? Het is omdat onze tijden niet meer overeenstemmen met de bedriegerijen, die gij door middel van uwe monniken verkoopt. De wereld weet maar al te wel, dat uwe algemeene opperheerschappij niets anders is, dan het bestuur over de twee en een half millioen menschen, welke het u, bij toestemming der Europesche mogendheden vergund is, met magt van wapenen in bedwang te houden. Uwe aflaten, uwe reliquien zijn reeds in onbruik geraakt. Een ieder begint in te zien, dat, hoe groot uw gezag ook zijn moge, gij echter die magt ontbeert, welke alleen aan God toekomt. Waarlijk het is betreurenswaardig dat een groot gedeelte van Europa nog altijd uwe kunstgrepen verdraagt en wel die kunstgreep voornamelijk, waardoor gij, inderdaad gelijk een goochelaar u beroemt in staat te zijn, door de kracht van zekere woorden, een weinig brood en wijn te kunnen veranderen in God zelf. »En weet gij wat hiervan het gevolg is? De grootste van alle rampen — het volslagen verlies van Godsdienst. Wanneer de Katholijken niet spoedig hunne toevlugt tot eene of andere hervorming nemen, zullen zij, op het eerste oogenblik dat hun de oogen opengaan, gevaar loopen van ongodisten te worden. Bij het ontwarën van zulke grove dwalingen als waarin gij hen gevangen houdt, zullen zij een wantrouwen opvatten tegen alle godsdienst, en ook in de duidelijkste waarheden bedrog vermoeden. Het zal hun gaan gelijk het ons gaat, wanneer wij aan eenen uitgelezenen disch gezeten, in sommige spijzen vergif ontdekken, en nu ons de moeite niet geven, dat vergif af te zonderen, maar liever den ganschen maaltijd prijs geven. Wat zoudt gij zeggen, heilige vader! wanneer ik, hetgeen mij gemakkelijk vallen zou, u bewees, dat het Pausdom den menschen boozer maakt? Waarlijk ik zou niet noodig hebben mij hiertoe louter van redeneringen te bedienen. Be zou u slechts behoeven te wijzen op de menigte roovers, sluipmoordenaars, verraders en overspelers, die nergens in zoo grooten getale als onder 'uwe katholijken gevonden worden, en die het ijverigst van alle voor uwe afgoderijen de kniën buigen. En natuurlijk; want er is slechts een voetval voor een uwer gevolmagtigden noodig, om die zonden uitgewischt te zien, welke de Schrift alleen uitwischbaar acht door het bloed van Christus. Ja, ik ga nog verder; vergeef mij, heilige vader! mijne vrijmoedigheid, waar bevinden zich over het algemeen aan elke plaats de goddeloosten onder de goddeloozen? Heilige Vader! — laat daden spreken — dat zijn uwe priesters en monniken. Nadat de doctor den Paus de onmogelijkheid aangetoond heeft dit alles te ontkennen, gaat hij op deze wijze voort: «Heilige Vader! zijt gij gegriefd door hetgeen ik zeg? Ik verblijd mij, met in uwe droefheid maar in de hoop dat uwe droefheid u ten zegen gedijen zal. Het staat aan u, zoo gij wilt, uwen weg te veranderen. Wees niet al te zeer beschaamd van tot heden gedwaald te hebben. Gij zult de man uws tijds, een man beroemd in de geheele geschiedenis, gij zult de ware Apostel van Jezus Christus zijn, wanneer gij afstand doende van de ijdelheid uwer opperheerschappij, die slechts nog korten tijd duren kan, de titels en waardigheden nederlegt, die u niet toebehooren. Gij kunt beter dan ieder ander de dienst van Christus in Italië in hare reinheid herstellen. — Ik bid u, neem niet in aanmerking wie het is, die u deze wenken geeft. Geloof mij, ik ben veel minder vijandig tegen u dan gij denkt. Ja, ik verklaar u plegtig, dat ik geene vijandschap in mijn hart gevoel, tenzij alleen tegen uwe leer en staatkunde. Tegen u zeiven gevoel ik haar niet in het minst, want ik beschouw u nog altijd met godsdienstige toegenegenheid en bid voor u af, dat licht van God, hetwelk noodig is om u en uwe broederen tot bekeering te leiden." Een tweeden brief aan denzelfden Paus gerigt, schreef hij in Julij 1844. Daarin spreekt hij den Kerkvorst onder anderen ook op deze wijze aan: »Hoe kon het volk u langer gelooven, daar Gods woord in openbare tegenspraak stond met het uwe? Gods woord, hetwelk vergeving aanbiedt dengenen die gelooft; — uw woord, dat alleen absolutie schenkt dengenen, die werkt! Gods woord, dat eene dienst van God verkondigt in geest en waarheid, dat beelden en afbeeldingen verbiedt, om dat geen ander ge- diend mag worden, dan Hij alleen; — en uw woord ? O hoe vele zaken hebt gij geleerd en in de praktijk ingevoerd, hoe hebt gij den tempel des gebeds, de geheimnisvolle tafel des Heeren, het eenvoudig lied des geloovigen, de zuivere prediking des woords veranderd ! Wie zag ooit in de oude kerken des Christendoms, en wie zou in de nieuwe verwacht hebben, wat wij thans aanschouwen, de gouden versiersels van uwe priesterlijke kroonen en kleedijën, zoodat er geen gedeelte aan uwen persoon te zien is dat niet op plegtige dagen in den tempel schittert als een zon, tot welke de bijna duizelende oogen eener bedrogene menigte gekeerd zijn, «welke helaas de zinnen in plaats van den geest, de aarde in plaats van den hemel en den mensch in plaats van God stelt." Na op deze wijze nog eene poos voortgegaan te zijn, vervolgt hij aldus: «Aan wien zijn die plegtige dagen toegewijd?" Aan de heiligen. Wie zijn het onderwerp der meeste en gloeijendste leerredenen in de kerken? De heiligen. Wie staat over de altaren? Een heilige ten vpete uit, met of misschien zonder een klein crucifix, dat naauwelijks zigtbaar is. Welk een' weg gaat het volk, wanneer het den tempel binnen treedt? Dien weg, op welken het een gesneden beeld ziet, dat zijn gevoel opwekt. En wat volgt nu? Het volk knielt er voor. En gij, ■ aanschouwers van deze afgoden! — gij ziet het aan en zwijgt — gij zwijgt, omdat uw eigen belang het mede brengt; want offers, giften, geschenken, volgen op de aanbidding. Men mag vragen of dit niet is het volk te bedriegen! Maar welke zwarigheid? — Indien, slechts de priesterschap daarbij voordeel heeft!" Dit zoo rijk als treurig onderwerp, vervolgt de doctor nog met eenige gepaste en op de Schrift gegronde opmerkingen. Daarna komt hij tot de dwalingen der Pauselijke leer: «Zal ik u," zoo schreef hij; «nog andere verzinsels in herinnering brengen, waardoor gij het volk bedrogen hebt, hen diets makende, dat gij ze in de Heilige Schrift gevonden hebt en dat zij nog buitendien door de bestendige overleveringen der kerk bevestigd zijn? Het volk, sedert dat het geleerd heeft te vreezen, neemt nu zelf den Bijbel in handen en zoekt daarin naar uwe leerstellingen. Waar, zoo vragen zij, is het gebod der oorbiecht, van welke de kerk van Kome een opzettelijk gebod maakt, en welke zij tot een Sacrament verheven heeft? Geen woord kan daarvan in het Evangelie gevonden worden, zelfs niet de geringste toespeling in de brieven der Apostelen. Maar misschien hebben sommige Christenen der vroegste tijden haar in beoefening gebragt? Voor vier eeuwen kenden zij haar nog niet bij name, en toen zij zich begon te vertoonen, vond zij meer tegenstanders dan vrienden, daar zelfs niemand het waagde, haar tot een gebod te verheffen. Het volk zoekt in den Bijbel naar het leerstuk van het Vagevuur. Maar hoe groot is hunne verbazing, wanneer zij bevinden, dat Jezus Christus, die het leven en de onverderfelijkheid aan het licht heeft gebragt, zoo min als zijne Apostelen van het vagevuur gesproken heeft. Gij wilt, dat zij eene spreuk uit het boek der Maccabeeën lezen en begeert, dat Judas de Maccabeeër het Christelijk volk dingen leert, die Jezus Christus niet geleerd heeft. Maar het volk, dat niet geheel en al zijn verstand verloren heeft, vraagt den priesters, wat de waarde van het boek der Maccabeën is? Wanneer de priester opregt is, kan hij niet anders antwoorden dan, dat het een der Apocryphe boeken is, dat door de Hebreeuwen nooit is aangenomen, dat in hunne oorspronkelijke taal niet is geschreven, dat noch door Chbistus, noch door zijne Apostelen aangehaald is geworden, dat bij gevolg niet opgenomen is geworden, door de oude Katholieke Kerk; maar door het concilie te Trente, onder de heilige boeken is geschoven geworden, opdat men toch eenig gezag voor het leerstuk van het vagevuur hebben zou." Van de Schrift gaat de doctor over tot de overleveringen, waarvan hij de willekeurigheid en godslasterlijkheid zonneklaar aantoont. Hier uit neemt hij aanleiding den Paus zijne verantwoordelijkheid voor God op het geweten te drukken. «Het juk van Chbistus, zoo vervolgt hij, dat zoo zacht, en Zijn last die zoo ligt is, hebt gij zoozwaar en ondragelijk gemaakt dat het volk weigert denzelven te dragen. Er is iets anders dan aflaten en zegesprekingen noodig om het volk te boeijen. In onze dagen kunnen fabelen alleen aan kinderen behagen. Het volk der Christenen verlangt van ons dienaren der Kerk, het Woord des Levens — zoo als het door Jezus Christus en Zijne Apostelen is gepredikt geworden, en zoo als het in de Heilige Boeken onzes geloofs geschreven is. Indien gij, Bisschop van Rome! aan het volk, in plaats van rozekransen en gouden prentjes^ den Bijbel gaaft, dan zoudt gij zien hoe zij u zouden volgen. Geef hun den Bijbel! Geef hun die Heilige Boeken, die Mozes en de Propheten, de Evangelisten, en de Apostelen, voor het volk, ennietalleen voor dePriesters, geschreven hebben! Geef het volk wat zijn eigendom is; het heeft regt op datgene, wat gij hun niet ontnemen moogt, op het Testament dat God zijnen volke heeft nagelaten, op welks lezing het geloof geschonken wordt, en op welks geloof de zaligheid volgen zal. Wie gaf u de magt het volk van dit zijn privilegie en dierbaarst kleinood te berooven? Wel moogt gij vreezen dat God dit aan u bezoeken zal om der wille zijner onderdrukten, en dat hij hun bloed op uwen kop zal doen nederdalen. Gij waagt het, het volk in den ban te doen, wanneer zij de Bijbels lezen, welke een weldadig Christelijk genootschap, in alle talen en voor alle volken, heeft doen drukken. — O Paus Gregorius ! van welken geest zijt gij ? Als een der Bisschoppen des Christendoms behoordet gij u te beijveren om uwe kudde te voeden; maar waarmede zult gij haar voeden, zoo niet met het zuivere en heilige Woord Gods. Moest gij niet de hand reiken aan die mannen, die het Woord Gods uit het Hebreeuwsch en Grieksch getrouwelijk hebben overgebragt in de taal die het volk verstaat, zoodat gij en de andere Bisschoppen uwe kudde daaruit bedienen kunt? Moest gij zelf deze. heilige bladen niet van deze handen ontvangen, en ze met de warmste uitdrukking der vaderlijke zorgvuldigheid aan uwe kinderen aanbevelen? Wat zeg ik? Moest gij zelf voor eigene rekening ze niet doen drukken, zonder hierin op het werk van anderen te wachten ? — Maar helaas! gij doet juist het tegenovergestelde. Niet alleen zorgt gij niet, dat de Schrift gedrukt wordt, maar gij verhindert ook dat anderen het doen. Gij geeft haar nooit aan het volk en gij wilt ook niet, dat anderen haar geven. Ja, ik voeg hierbij wat ik heb hooren verzekeren, gij leest zelf er niet in; gij wilt ook niet dat anderen er in lezen. En hiervoor voert gij als eenige reden het voorwendsel aan, dat het volk niet in staat is haar te verstaan! Zeker zij verstaan haar niet in het Latijn maar zij zouden haar verstaan in hunne eigene taal. De Duitschers en Engelschen verstaan haar; waarom zouden de Franschen, Italianen en Spanjaards het niet kunnen ? !! Thans neemt de Doctor gelegenheid den Paus aan te vallen over zijnen bekenden herderlijken brief, waarin de kerkvorst zijnen onderhoorigen herinnert, dat het Concilie van Trente bevolen heeft, dat in elke hoofdkerk het gansche jaar door zekere gedeelten der Schrift zouden gelezen worden. De Doctor toont het ontoereikende en armzalige van deze maatregelen aan, waardoor het volk nog altijd buiten de kennis der Schrift gehouden wordt. Hij dringt er op aan dat het volk den Bijbel in handen gegeven wordt, en nadat hij de noodzakelijkheid hiervan heeft aangetoond gaat hij aldus voort: »Bisschop van Rome! ga voort indien gij wilt, met zoolang als de menschen het toestaan, op den troon der Cesars te zitten, die dood zijn ; maar plaats u niet op dien van Jezus Christus, die niet dood is, maar leeft en regeert.— Vergeet niet , dat er in zaken van godsdienst geene minnelijke schikking mogelijk is. Gij zijt een dienaar en ouderling zoo als St. Petrus zich zeiven noemde ; en onder de ouderlingen willen wij u erkennen als een opziener, wanneer gij met ons wilt terugkeeren tot het Christendom der eerste tijden; anders moeten wij van u scheiden." Uit d eze beide brieven wordt het ons duidelijk dat de Doctor toen reeds op een standpunt stond dat onmogelijk met de beginselen van Rome te vereenigen was. Niet minder duidelijk blijkt dit uit zijnen derden brief dien|hij in 1846 van Malta aan den tegenwoordigen Paus Pius IX schreef. Voor een groot gedeelte brengt hij dezen Paus dezelfde1 dwalingen onder het oog, waarover hij zijnen voorganger, onderhouden had, en toont hem aan, dat de meeste leerstellingen der pauselijke godsdienst niet in de Heilige Schrift te vinden zijn. Voorts ontzegt hij den Paus het regt van nieuwe leeringen toe te voegen tot die, welke ons door de Apostelen in de Heilige Schrift overgeleverd zijn. «Laat dan" zoo schrijft hij onder anderen «die onzalige aanmatiging varen waarmede gij beweert dat uwe voorgangers heilig en onfeilbaar waren. Meent gij dat het den mensen ooit is geoorloofd geworden hunne begrippen, en denkbeelden naast die van God te plaatsen ? Zijt gij, niet met mij bewust, dat iedereen, die dit doet de straffe Gods op zich laadt, gelijk in het laatste vers van het boek der Openbaring geschreven staat." «Maar," zoo vervolgt hij een weinig verder, aan wieit staat het, eene hervorming in zaken van godsdienst tot stand te brengen ? »Ik antwoord:" aan de bisschoppen, het éérst; dan aan de ouderlingen; vervolgens aan allen die in godsdienst eenig belang stellen. Het middel ter hervorming is hoogst eenvoudig, gij bezit het in het Woord, van God, zoo als dat besehreven is in de Heilige Schriften, zuiver zoo als het 'onze voorvaders hebben ontvangen,, magtig in zich zelf om het gelaat der gansche wereld te veranderen. De waarheden van dat heilige boek zijn de inhoud der gansche Christelijke godsdienst; buiten hetzelve bestaat er geene waarheid voor de Kerk. Laat het dan uwe heiligste aangelegenheid zijn, Heilige Vader! met de heilige Schriften in uwe hand de leer te hervormen, welke door uwe voorgangers vervalscht is! Niemand kan zoo goed als gij dat werk doen: niemand is zoo zeer als gij door geweten en pligt daartoe verbonden." De Doctor wijdt nu uit over den droevigen staat der godsdienst in Italië: «Wanneer wij" zoo schrijft hij «het oog rigten op het Christendom om ons heen, wat zien wij dan? Ongeloof en bijgeloof. Te eener zijde hebben de menschen alle geloof uitgeschud en eenen handel gemaakt van Christendom en Pausdom. Te anderer zijde neemt de schare alles wat de Priesters haar voorstellen voor goede munt aan; buigt de kniën voor de heilige maagd, en voor de heiligen, aanbidt de reliquiën, de beelden, de aflaten. Laat er dan eene hervorming der kerk geschieden. Gij weet wat de kerk is naar de meening der Schrift. Gij weet dat Gods Woord onder dezen titel het Christelijk volk bedoelt. Het is onbijbelsch onder dezen naam alleen de Priesters te verstaan. Dit gevoelen kan niet anders dan in de kerk twee partijen verwekken, die elkander vijandig bestrijden; de Priesters te eener, het volk te anderer zijde. Er is eene scheiding gemaakt tusschen kerk en volk, daar de priesters, zich zeiven de kerk noemende, zich den naam van Latijnen gaven, terwijl het volk zich zelf Italianen noemden. Dit is een feit dat tot hiertoe niet genoeg is opgemerkt geworden. Het volk, steeds onder de tyranny der Priesterschap, bezat geen' geest genoeg om de onderdmkking te weerstaan; en de Priesters ontzagen geene moeite om het volk gevangen te houden, onder het geloof, dat deze slavernij de natuurlijke toestand was waarin God hen geschapen had. De Latijnsche taal heeft de waarheden der Katholijke kerk voor het volk uitgedoofd. Laat onze kerk wederom in de Italiaansche taal en laat deze de oude kerk der Apostolische tijden zijn. Verdwijne de kerk der middeleeuwen, ja, dat zij eene vervloeking (anathema) zij! Op deze wijze alleen kunnen wij, priesters, wederom met het volk vereenigd worden; op die wijze alleen kunnen wij de kerk herstellen. Deze Italiaansche kerk is het, die ik, als een hunner, wensch nuttig te zijn. Wilt gij, Heilige Vader! haar niet als opziener dienen? Gaarne zoude ik dan tot u wederkeeren en met mij zoo velen, die van haar vervreemd geworden zijn. Dan zullen zij geene oorzaak meer hebben om zich van haar te scheiden, want Jezus Chbistus zal in waarheid onder ons regeeren, en met Jezus Chbistus zullen beide, eendragt en liefde, heerschen. O, welk een schouwspel zoude dat zijn! Hoe goed en hoe liefelijk is het wanneer broeders ook zamen wonen! Aldus in de Italiaansche kerk vereenigd, zouden wij elke zaak uit het midden wegnemen, die ons thans van andere Christelijke kerken scheidt. Duitschland, Engeland, Zwitserland, alle andere landen, die op het oogenblik van de gemeenschap met Eome buitengesloten zijn, zouden wederom met ons in één geloof vereenigd worden. Volken zouden met banden der broederschap zamengesnoerd worden, en gij, Heilige Vader! zoudt het gezegende werktuig zijn, waardoor de Goddelijke prophecy vervuld werd : Het zal gijn eene kudde en een Herder. De genade vanOnzenHeere JeztjsChristus en de liefdeGods, en de gemeenschap des HeiligenGeestes zij met uallen, Amen. De Christelijke lezer, die door langdurige kennis en ondervinding van de vrijmakende waarheid heeft leeren verstaan, welke de meeningen en leidingen Gods, ook ten aanzien van het kerkelijke zijn, zal gewis in deze brieven van Dr. Achilli het eene en andere opgemerkt hebben, dat van nog jeugdige ondervinding, en van te hoog gespannene verwachting de kenmerken draagt. Het is duidelijk dat Dr. Achilli alleen eene kerkelijke hervorming, en geene staatkundige omwenteling bedoelt, maar het is even duidelijk, dat hij het onderscheid tusschen de kerk en het volk, in staatkundigen zin, niet helder inzag. Hij verwart deze beide begrippen, welke door Eome, dit stemmen wij hem toe, op al te mechanische en vleeschelijke wijze waren gescheiden geworden. Maar de Dr. zag niet in, dat deze scheiding hoe mechanisch en vleeschelijk dan ook, het ware wezen, beide van de Pauselijke kerk en van den Pauselijken Staat, bepaalde, zoodat hij door eene opheffing van die scheiding te begeeren, niet alleen eene hervorming der kerk, maar ook eene omwenteling in den Staat verlangde. Hij schijnt intusschen zelf daarvan iets gevoeld te hebben, door den Paus toe te roepen: »Ga voort zoo lang op den troon der Cesars te zitten, als menschen het u zullen toestaan." Maar, hij bevroedde niet dat zijn gansche brief, op hetzelfde oogenblik van den Paus verlangde, dat hij aanstonds van dien troon afstand deed. Men kan intusschen begrijpen, hoe deze brieven zijn opgenomen geworden. Het vervolg der geschiedenis zal ons dit leeren. Gedurende zijn verblijf te Maltha genoot Dr. Achilli de hoogste achting en onderscheiding van de Evangelische broeders op dat eiland. Hij deed zelfs van daar uit eene reis naar Engeland, om gelden te collecteren voor het protestantsch collegie op Maltha, en knoopte bij die gelegenheid vriendschaps-betrekkingen aan, welke de Heer later tot zijne bevrijding zegende. Ook werd hij lid, van het Evangelisch Verbond, en hij was van gedachten naar Amerika te reizen, om de hulp der Christenen aldaar tot de vervaardiging van eene nieuwe vertaling des N. T. in het Italiaansch in te roepen, toen de bekende gebeurtenissen van 1848 hem naar zijn vaderland terug riepen. Het scheen hem toe, dat God hem gebruiken wilde om de kerkelijke bewegingen te Rome te helpen besturen. Den 29sten December 1848 verkondigde het klokgebrom op het kapiteel, de vernietiging der aardsche heerschappij van den Paus. Pius IX vlugtte naar Gaëta en in de tweede week van Januarij 1849 verliet Dr. Achilli Engeland, om in de eerste week van Februarij Rome te bereiken. De toestand van Rome was geheel veranderd, sedert de doctor die stad voor het laatst bezocht had. De doctor die thans zoo als hij meende, geene vrees voor de vervolging der priesters behoefde te koesteren, achtte nu het oogenblik gunstig om zich in het huwelijk te begeven met eene Engelsche dame, Miss Helï, die in Italië opgevoed was en de gevoelens van den doctor ten volle deelde. Het huwelijk had plaats volgens de wetten der toen bestaande Republiek; eene omstandigheid, die hier wel in 't oog dient gehouden te worden, daar dit huwelijk later als punt van beschuldiging, ja als bewijs van 's doctors onzedelijkheid is aangevoerd geworden. Ofschoon de doctor, wat van zelf spreekt, in de staatkundige bewegingen van zijn land, veel opmerkte, wat hem hoop gaf op de verwezenlijking zijner wenschen, ten aanzien van de vrijmaking der kerk, zoo onthield hij zich toch gestreng van alle deelneming aan deze wereldsche bemoeijingen. Hij bepaalde zich geheel en alleen bij de verandering in het godsdienstige en dat deze van zelf de verandering in het staatkundige bevorderen moest, was zijne schuld niet, maar die der Roomsche kerk zelve. »Gij kunt het u niet voor- stellen" zoo schreef hij den 87sten Februarij van uit Rome aan Sir CüNNiNG, »hoeveel vertroostingen ik ontvang, door de ontmoeting van zoovele personen, die zich in mijne verandering verblijden. Verbeeld u hoe mijn hart opspringt van vreugde, nu ik dat wijde veld voor mijne evangelisatie geopend zie. Het geloof, dat ons zalig maakt zonder de verdiensten onzer eigene werken, de Heilige Geest die ons wederbaart, zonder de noodzakelijke hulp der Sacramenten; de ware dienst van God in geest en waarheid; alle deze waarheden vinden toegang tot de harten. Waar ik slechts kan, neem ik de gelegenheid waar, over deze zaak te spreken, zoodra ik slechts eenigen bij elkander zie; maar ik spreek tot de priesters in het afzonderlijke, opdat zij met gekwetst worden, wanneer zij hooren, dat ik hunne fouten ontdek, in de tegenwoordigheid hunner leeken. Ik heb reeds eenige kloosters bezocht en daar mijne zending volbragt, door het zaad van Gods woord in de harten uit te strooijen. »Ik heb plan een godsdienstig weekblad uit te geven, en eenige traktaatjes te verspreiden. Wij komen gedurig te zamen om te bidden. Verleden Zondag waren wij met ons drieën; den volgenden Zondag zullen wij 6 of 7 zijn. Ik hoop dat dit getal zal toenemen, enz." Den 13den Maart schreef hij aan zijnen vriend, den heer Tónna te Londen : »wat wij verwacht hebben schijnt te zullen gebeuren. Nu de zoogenaamde stedehouder van Jezus Christus, Rome verlaten heeft wil onze Heer zelf hier Zijnen zetel oprigten. Het eerste bewijs van dit feit is, dat zijn Woord nu in Rome openbaar gepredikt wordt, Binnen eene maand zal het N. T. (naar de vertaling) van Diodati in overvloedige menigte, in elk dorp der Republiek verspreid worden. De Bijbels, die ik uit Engeland medegebragt heb, zijn reeds voor het grootste gedeelte uitgedeeld: Geen dag gaat er voorbij, waarop niet verschillende menschen mij om Bijbels komen vragen. Terwijl ik deze woorden schrijf komen twee Franciscaner monniken in mijne kamer, en verzoeken mij om den Bijbel, dien ik hun gisteren beloofd heb. Wij spraken te zamen over de woorden van Paulus, dat Christus ons is geworden, wijsheid van God, en geregtigheid en heiligmaking en verlossing. De goede monniken hebben mij beloofd dat zij eiken dag, een hoofdstuk der H. S. met gebed en dankzegging zullen lezen. »Eiken morgen wanneer ik mijn huis verlaat, neem ik een Nieuw Testament mede, en tot nog toe heb ik het geene enkele keer weer teruggebragt. Degenen aan wie ik het geef dragen het met zich, lezen het met hunne vrienden, en maken bij elk vers hunne opmerkingen. Een mijner vrienden vertelde mij, dat hij onlangs in eenen tabakswinkel kwam, waar een groep menschen bezig was, in het Nieuwe Testament te lezen. Een der daar bijstaan-, den zeide: »is dit waarlijk het Woord van Christus, waarom verhinderen zij het ons dan te lezen ?" — »Wel," antwoordde een ander, »het is omdat wij hunne dwalingen zouden leeren kennen." «Men begint den Bijbel ook in de kloosters, inde huisgezinnen, aan de publieke plaatsen te lezen. Ik heb beloofd ook vele exemplaren van het N. T., die nog moeten gedrukt worden, aan de volksvergadering (»Circold Popolare)" te zenden; want velen begeeren het te bezitten. Intusschen begeleiden wij dat werk van God, met onze wenken en ons onderrigt. Ik heb een paar regt ijverige medewerkers, die geene gelegenheid laten voorbijgaan, om van Jezus Christus te spreken. Tot dat einde gaan:wij dikwijls in de huizen, en bezoeken wij vooral de koffijhuizen. — Het volk ziet de ongerijmdheid in, dat de Priesters zich met staatkunde bemoeijen. Jezus Christus, zoo zeggen zij, en Zijne Apostelen hebben zich nooit met staatkundige zaken opgehouden. Dit staat duidelijk in de Schrift. Laat ons onderzoeken waarom de Priesters tegen de Schrift handelen. Van hier onder alle klassen de begeerte om den Bijbel te onderzoeken. » Ons volk is van nature godsdienstig. — Zoodra iemand hun toont, dat het een of ander punt van hun geloof tegen de leer van Chbistus en Zijne Apostelen is, zijn zij geneigd het te veranderen, want zij erkennen de Goddelijke ingeving der Schrift. Het is nu gemakkelijk toegang tot hunne harten te vinden, want het gezag der Priesters 2 is bij hen diep gezonken. Evenwel is het noodig, hierin met eenige voorzigtigheid te handelen, en het is onvermijdelijk, althans met staatkundige onderwerpen te beginnen, om het gesprek tot godsdienstige te kunnen leiden. Tot nog toe, heb ik alleen tot bijzondere personen gesproken, maar eerlang hoop ik in het openbaar op te treden. Wij verwachten weldra eene wet, die de vrijheid van Godsdienst bepalen zal. Over dit onderwerp heb ik met eenige afgevaardigden der algemeene vergadering gesproken. Wanneer de wet aangenomen is, zal ik voor het volk optreden met den Bijbel in de hand, en ik zal het Woord spreken dat de Heere mij zal geven.'' Niet minder belangrijk dan bovengaande brief is een andere, dien de Doctor den 3Jen April aan Sir CuixiNG schreef. Het zijn, met eenige nieuwe bijzonderheden dezelfde berigten die hij daarin aan dezen vriend mededeelt. Zeer gewigtig is het verslag, dat hij geeft van de redevoeringen, -die in de Nationale Vergadering gehouden waren. Het blijkt daaïuit dat de behoefte, naar vrijheid van godsdienst algemeen gevoeld werd, en wat ons daarbij het meest verraste, is, de Christelijke toon, die in deze redevoering heerscht. Intusschen wij weten, dat hieraan in zulke staatkundige volksvergaderingen niet al te veel gewigt te hechten is; in de toenmalige omstandigheden was het staatkundig, Bijbelsch te zijn, omdat de Bijbel anti-pauselijk is. De Doctor evenwel gebruikte de Schrift tot hooger doel. Hij onthield zich ook nu nog voortdurend van alle staatkundige bewegingen. Nadat hij de opwekking beschreven heeft, die te Eome bij het vooruitzigt der ophanden zijnde vijandelijkheden, de gemoederen in gisting bragt, vervolgt hij aldus: »In dezen oorlog hoop ik de aanvoerder van een klein corps te zijn, dat dapperlijk strijden zal met de wapenen des gebeds, en ik houd mij verzekerd, dat onze kleine schare grootere overwinning behalen zal, dan zij, die met vleeschelijke wapenen strijden; want deze brengen den dood in de vijandelijke gelederen, maar wij brengen het leven in de harten der zondaren. Intusschen houd ik niet op, traktaatjes te doen drukken, en te verspreiden. Ik ben thans juist bezig aan een traktaatje tegen de oorbiecht. Ook heb ik een boekje onder, handen waarin ik eenige van de voornaamste leeringen, der Schrift in het licht stel. De deur is nu geopend, en wij weten niet, hoe spoedig zij weêr kan gesloten worden.. Daarom moeten wij geen' tijd verliezen, enz. »Eergisteren werd het paleis der inquisitie voor het publiek opengesteld. Men verdrong elkander om die verschrikkelijke plaats te zien,, waar zoo vele goede christenen zijn gepijnigd geworden onder het voorwendsel, van ketterij. Daar waren dan die vreeselijke holen waar de slagtoffers van het Pausdom ingekerkerd geweest zijn. Het schijnt dat de inquisiteuren niet genoeg zorg, gedragen hebben, sommige voorwerpen weg te nemen, die hunne wreedheid konden, verraden. Men zag daar in de lager gelegene holen,, die het vreeselijkst zijn, de overgeblevene vodden van kleedingstukken, niet alleen van volwassenen, maar ook van kinderen. Op de muren war ren uitdrukkingen van smart met houtskool, en sommigen met bloed geschreven. Eene trapdeur werd geopend, en men zag eene begraafplaats bedekt met menschenbeenderen. Een onderaardsche kelder veroorzaakte bijzonder afgrijzen. Hij was opgevuld met de overblijfsels van beenderen met aarde gemengd, waarin zich menschelijke schedels en geraamten van verschillenden vorm en grootte; bevonden. Het eenige wat wij niet gevonden hebben, zijn de foltertuigen, die gebruikt werden om de slagtoffers tot bekentenis te dwingen. Het schijnt dat deze dingen alleen met groote zorg vernietigd, of misschien in dezen of genen hoek ingemetseld geworden zijn. Om die redenen heeft de regering bevel gegeven, dat men in de muren breken zou om te onderzoeken, wat er nog verborgen mogtzijn." Den 7den Mei schreef de Doctor wederom aan zijnen vriend Tónna : «Eome is tusschen twee legers ingesloten. Ten zuiden zijn de Franschen, ten getale van omstreeks 8000, ten oosten de Napolitanen met de Spanjaarden, Portugezen, Zwitsers enz. ongeveer 12,000." De Doctor geeft nu eene- beschrijving jranrde stelling dezer troepen, die op Eome lostrekken, om het pauselijk gezag te herstellen, en van de geestdrift waarmede alles wat de wapenen dragen kan op de been is, om den Paus buiten Eome te houden. Wij zullen on«e lezers met dit verhaal thans niet ophouden, daar wij de bijzonderheden van die worsteling in der tijd uit de dagbladen vernomen hebben. Het is ons doel niet eene beschrijving der Eevolutie te Eome te geven; wij bepalen onze aandacht bij onzen moedigen geloofsheld. Den eersten Julij'schreef hij wederom aan zijnen vriend Tónna. Daarin spreekt hij onder anderen aldus: « Sedert eene maand worden wij door de Fransche armee hard belegerd. Frankrijk, dat vaderland van Voltaibe, treedt te voorschijn als de handhaver der Pauselijke magt, en toont, dat ongeloof en pausdom innige bondgenooten zijn. Wat ons boven het hoofd hangt weten wij niet. Frankrijk .wenscht onze republiek te verstoren; maar kan het onze republikeinen vernietigen? Het wil het pauselijk gezag herstellen; maar kan het den haat tegen den Paus en de priesters uitdooven? Dat vermag Frankrijk niet, en daarom zullen wij altijd wederom op hetzelfde terrein terugkomen. Ik beveel het alles in de handen der Goddelijke Voorzienigheid. Onze wapenen zijn het o-ebed, en wij zullen zekerlijk met het geloof bidden. Ik zal Eome niet verlaten. Ik zal met mijne trouwe broeders in het geloof zoo lang stand houden als het God behagen zal; en ik kan dit met des te geruster geweten doen, omdat ik mij hoegenaamd niet met staatkundige zaken bemoeid heb. De regering was gezind mij eenen post te geven, maar ik heb het geweigerd. Mogt er vervolging komen, dan sta ik met een vrij geweten voor God." Had de Doctor welligt een voorgevoel van hetgeen hem te wachten stond? Zoo veel te gelukkiger voor hem, dat hij met eene reine consciëntie het oog op zijnen God kon houden. Nog eenen brief schreef hij voor zijne gevangenneming aan Sir Cülling. Hij is van den 12 Julij. Nog altijd springt hij op van vreugde over den goeden voortgang der Evangelisatie te midden van zwaardgeflikker en kruiddamp. Hij verzoekt dringend om Bijbels. DeFran- schen hebben gezegepraald, en de Eepublikeinsche regering ontbonden, maar de Eepubliek zelve nog niet afgeschaft. Het schijnt, zoo schrijft hij, dat de Franschen zelve Eome willen besturen. Zoo lang de Paus niet teruggekeerd is heb ik weinig te vreezen, want mijne zending is in de oogen der Franschen eene onschuldige zaak. Ik erken in alles wat er gebeurd de Voorzienigheid van God, die zekerlijk Zijnen wijngaard zal zuiveren, in welken Hij zelf de landman, en Jezus Christus de wijnstok is. Zijn wil geschiede. Ik ben Zijn dienstknecht en heb alles feil, om wat Hij wil, te volbrengen. Ik ben verzekerd, dat onze lieve broederen in Schotland en Engeland niet zullen ophouden voor ons te bidden, en het is gewis hierom, dat wij zoo veel genade en ondersteuning van God ontvangen. Bid hen, dat zij voortgaan ons deze magtige hulp te verleenen." Het is onmogelijk de voorgaande brieven te lezen, zonder getroffen te zijn, wegens het uitgebreide werk waartoe onze broeder geroepen was, en wij kunnen niet anders dan erkennen, dat God hem geleid heeft door dien geest, die niet met kracht en geweld, maar desniettemin met nog magtiger vermogen werkzaam is. Bovenstaande letteren werae'n door geheel Engeland verbreid, en waar zij gelezen werden, verwekten zij de hoogste belangstelling. Onze lezers zullen dus ligt kunnen bevroeden, met welk een diep gevoel van droefheid het volgende berigt vernomen werd, dat Sir Culling, dato 2 Augustus, uit Eome ontving: Mijnheer ! «Een heer, bij name UE. wel bekend, Dr. Achilli, lid van het Evangelisch Verbond te Londen, werd op den avond van den 29s*en 1. 1. omstreeks 11 ure gearresteerd door drie mannen die in 't particulier gekleed waren en geen bewijs van volmagt vertoonen konden, maar te kennen gaven, dat zij volgens order van den Franschen Prefect kwamen. Dit alles was valsch; want ik heb later ontdekt dat deze daad van willekeur niets anders is dan een manoeuvre van den Vicaris van den Paus en van zijne medegenooten. Ook heb ik vernomen, dat de ongelukkige man reeds in een geheim kerkerhol van de zoogenaamde «heilige officie" geworpen is, misschien tot de gruwelijkste martelingen en tot den wreedsten dood gedoemd, gelijk zulks in dat verfoeijelijk en helsch gebouw gewoonlijk plaats vindt. De heer Feeeborn, agent van den Britschen Consul alhier (die in de tegenwoordige treurige omstandigheden bij menige gelegenheid den meest loffelijken geest van menschlievendheid jegens hen die zijne hulp of bescherming behoefden, betoond heeft) heeft dit gewigtig voorval reeds met het levendigste gevoel van deelneming ter harte genomen; maar indien hij niet krachtiglijk ondersteund wordt, vrees ik dat hij niet slagen zal in het behouden van Dr. Achilli, wiens eenige fout hierin bestaan heeft, dat hij te vast vertrouwd heeft op de regtvaardigheid der zaak, die hij voorstond, en te weinig mistrouwen heeft gekoesterd jegens de trouweloosheid zijner tegenstanders. Hij was met het ware geestelijke licht begenadigd, en begeerde, in zijne edelmoedigheid, niets opregter, dan dit licht met zijne natuurgenooten en inzonderheid met zijne onderdrukte landgenooten te deelen. Ik bid u, mijnheer! geen tijd te verliezen met deze treurige gebeurtenis aan de leken van het Evangelisch verbond mede te deelen, en met iedereen, die daartoe slechts in staat is, op te wekken, om de bevrijding van onzen christelijken vriend te bevorderen." ^VvS II. Mijne lezers zullen het zich kunnen voorstellen, dat dit herigt geene geringe verontwaardiging bij de vrienden van den Doctor in Engeland gaande maakte. Terwijl zij aan de eene zijde de overtuiging niet verloren dat God Zijne eigene zaak bepleiten en Zijnen trouwen dienaar niet verlaten zou, gevoelden zij zich ecbter evenzeer geroepen alle krachten in te spannen om hunnen vriend en broeder uit den muil des leeuws te verlossen. De brief werd naar alle oorden van Engeland gezonden, met eene aanbeveling aan allen, die den Heer Christus en de vrijheid in Hem liefhebben, om in hunne gebeden den vervolgden broeder gedurig te gedenken. Middelerwijl werd de Commissie tot Godsdienstige verbetering van Italië, ten spoedigste door den heer Eardly zamengeroepen. Men zond eene deputatie tot den Franschen Ambassadeur bij het Engelsche hof, den heer Deouyn de i/Hïtts, terwijl eene andere deputatie van wege het Evangelisch verbond, zich tot den Minister Palmebston begaf. In de voorzienigheid des Heeren gebeurde het dat. juist eenige uren na de ontvangst van den onrustbarenden brief, een vriend der goede zaak den heer Eaedly op zijne doorreize naar Parijs bezocht. Aanstonds maakte de heer Eabdly van deze gelegenheid gebruik, om hem eenen brief mede te geven voor de leden van het Evangelisch Verbond te Parijs. Deze boodschap werd met zoo veel juistheid uitgevoerd, dat reeds den volgenden dag door den Graaf de Gaspaein uit naam van de Evangelische kerken in Frankrijk, eene nota aan den heer Odillon BaeROT, toen ter tijd President-Minister van Frankrijk, gerigt werd, en ongeveer op hetzelfde oogenblik waarop in Engeland Lord Palmebston van de zaak kennis ontving, stond in Frankrijk een afgevaardigde van het Evangelisch Verbond voor den Minister van Buitenlandsche Zaken, de Tocqueville, om zijne tusschenkomst in te roepen ten behoeve van eenen Engelschen onderdaan, die, onder het Fransche bestuur te Eome, wegens Godsdienstige gevoelens vervolgd werd. Intusschen stelde de bovenvermelde commissie ter Godsdienstige verbetering van Italië, den Franschen Ambassadeur eene Memorie ter hand, welke een kort maar duidelijk verslag van het gebeurde bevatte, en met de volgende zinsnede eindigde: »Dat de commissie, die zich verantwoordelijk gevoelt voor de veiligheid van Dr. Achilli, in geenen deele wenscht hem door hare tusschenkomst te beschermen, indien er kan bewezen worden, dat hij eenige wet des lands geschonden heeft; maar dat zij in het tegenoverstelde geval, (aan welks waarheid zij niet twijfelt) de spoedige, vriendelijke en magtige tusschenkomst van het Fransche Gouvernement ten behoeve van den verongelijkten Dr. Achilli op de ernstigste wijze inroept, op dat er zoo spoedig mogelijk een onderzoek naar deze zaak worde ingesteld ; en dat, indien hij van geen vergrijp tegen de landswet beschuldigd, maar alleen wegens zijne godsdienstige gevoelens gevangen gehouden wordt, hij voor 's hands uit zijne boeijen ontslagen moge worden, om, indien zijne godsdienstige gevoelens een nader onderzoek mogten noodzakelijk maken, onder de openbare bescherming der wettige overheid in bewaring genomen en tot een openlijk onderzoek van zijne zaak toegelaten te worden. De commissie begeert de zaak van een waarlijk onschuldig maar beleedigd man toe te vertrouwen aan de eer, de liberaliteit en menschelijkheid van de regering der Fransche republiek, die, immers naar zij vertrouwt, de schending van de grondwettige beginsels der burgerlijke en Godsdienstige vrijheid in Rome, in eenen tijd toen de Fransche vlag nog op het Kapitool wapperde, niet zal goedkeuren, en zulks nog te minder, wanneer tot die schending de naam van den Franschen Prefect valschelijk gebruikt is geworden." Terwijl dit in Engeland voorviel, ontving de Heer Gaspabtn in Frankrijk van den Minister Odillon Babbot, het volgende antwoord op zijnen brief: »Tk ben geheel van uwe meening dat het de gebiedende pligt van Frankrijk is, ten minste zoo lang het Rome met zijne troepen bezet houdt, om geene Godsdienstige vervolgingen te gedoogen en de Baad van Ministers is heden reeds werkzaam, om tot dat einde instructiën af te zenden." Wij wenden onze blikken thans naar Rome. Ten gevolge van de instructiën der Fransche Ministers werd er ten minste aanvankelijk zoo veel bewerkt, dat de gevangene uit het kerkerhol der Inquisitie naar het kasteel van St. Angelo overgeplaatst werd. De stappen, die het Fransche Gouvernement vervolgens deed, leidden allereerst tot eene poging om het gedrag der Inquisitie te regtvaardigen. De zaakgelastigde van den heer Eaedley te Parijs, deed inmiddels onderzoek naar de eigentlijke gronden van beschuldiging, en nu eerst vernamen de vrienden van den Doctor, dat hem niets minder dan de snoodste misdaden te laste gelegd werden. Dit bleek uit den volgenden brief, dien de Heer Eaedley, dato 17 September, van zijnen zaakgelastigde uit Parijs ontving. m#m* Mijnheer ! Het spijt mij, dat ik u mededeelingen doen moet, die u bedroeven zullen, en waarvan het nog zal moeten blijken, of zij waar dan valsch zijn. De Minister de Tocqueville heeft eene depêche van Rome ontvangen, waarvan de inhoud is als volgt: 1°. Dat Doctor Achilli, eer hij nog in den geestelij- ken stand trad, aan eene jonge dame verbonden is geweest, wier vrienden zijn aanzoek afgeslagen hebben. 2». Dat genoemde dame zich daarop in een Dominicaner klooster te Viterbo begeven heeft. 3°. Dat de heer Achilli vervolgens in dezelfde stad zich heeft nedergezet, ten einde Dominicaner te worden. 4°. Dat tosschen beide personen eene betrekking ontstaan is, die zoo veel schandaal veroorzaakte, dat men den heer Achilli, den toegang tot het Dominicaner klooster heeft moeten ontzeggen. 5°. Dat de jonge dame daarop gestorven is. Dat het Greregtshof der Inquisitie hierop onmiddellijk een proces tegen den heer Achilli, als van moord verdacht, aangevangen heeft, maar dat hij, reeds naar Engeland ontvlugt was eer de agenten der Inquisitie hem konden gevangen nemen. Men verbeelde zich de verlegenheid waarin des Doctors vrienden zich gebragt zagen, toen de zaak plotseling zulk eene onverwachte en onrustbarende wending nam. Het was nu de vraag, of de gevangene de tusschenkomst en voorspraak der broederen verdiende of niet; maar het was tevens de roeping der liefde, om, zoo lang het haar mogelijk was, alle krachten in te spannen, ten einde de ongegrondheid dezer beschuldigingen aan het licht te brengen. Oogenblikkelijk rigtte de commissie Tot Godsdienstige verbetering, enz. door de handen van den Franschen Ambassadeur eene memorie aan het Fransche Gouvernement, waarin zij ten minste de waarschijnlijkheid, dat de Doctor, alleen wegens Godsdienstige gevoelens vervolgd werd, in het licht stelde en de regering dringend verzocht, de ijverigste nasporingen in deze zaak te bespoedigen. De vrienden van den Doctor te Eome heten het intusschen niet aan ijver ontbreken, om klaarheid te ontvangen aangaande deze ingewikkelde zaak. Zij trachtten den gevangenen Doctor te spreken om van hem zeiven te vernemen wat er van zijne betrekking tot die jonge dame te Viterbo en van haren plotselingen dood, dien men hem als een moord te laste legde, te denken was. Hunne pogingen echter waren vruchteloos, de toegang tot den gevangene werd hun ten stelligste ontzegd. Het berigt hiervan maakte de verontwaardiging der vrienden in Engeland op nieuw gaande. In de jaarlijksche zamenkomst van het Evangelisch Verbond te Glasgow, die in October plaats vond, werd schier over niets anders gesproken. Men besloot daar, eene deputatie te benoemen, die ten spoedigste naar Parijs zoude vertrekken, om met de Fransche regering te onderhandelen, en indien zulks noodig was, zelfs naar Eome te reizen, ten einde de bevrijding van den Doctor te bewerken. Deze deputatie bestond uit de heeren Eabdly, Baptist Noël, Cowan, Bickeesteth, Steane en Lord Russell. Tk zal mijne lezers niet ophouden met het vermoeijend verhaal van de verdrietelijke teleurstellingen en uitstellingen, die deze deputatie zich moest getroosten, eer zij met het Fransche Gouvernement te Parijs ten minste zoo ver kwam, dat zij wist wat er in deze zaak gedaan, of liever niet gedaan moest worden. De broeders ondervonden, dat de staatkunde der diplomatische heeren haren weg veel langzamer bewandelt dan de liefde van Christus den haren, en dat er, voor een naar regt en vrijheid brandend gemoed, niets bedroevender en kwellender is, dan eene onderhandeling met mannen, die de gewigtigste zaken in haren loop vertragen, om den roem te kunnen geniéten, van alle vormen stipt in acht genomen te hebben. Even als onze Heer van Pilatus naar Hebodes gezonden werd, zoo werd ook de deputatie van den eenen Minister naar den anderen, en van de eene vergadering naar eene volgende verwezen. Intusschen zat zij niet stil, noch verloor zij het doel harer zending uit het oog. Onder de trouwe, en in dit geval merkwaardige, voorzienigheid des Heeren, was het Dr. Achilli gelukt, in zijne gevangenis een geschrift op te stellen, getiteld: Mijne levensbeschrijving en protest; en dit geschrift, wij weten niet door welk middel, aan eenen vriend te doen toekomen, die het onmiddellijk naar Engeland opzond. Juist toen de heer Cowan, lid der deputatie, op gijnen weg van Edinburg naar Parijs te Londen, kwam, was daar dit geschrift ontvangen. De heer Cowan nam het mede en weldra zond de deputatie het, van eene toelichtende memorie begeleid, aan den Ministerraad in. Na al de omwegen, die de Fransche diplomatie voorschreef, bewandeld te hebben, na veel over en weêrschrijvens, en na eene reeks van conferentiën, bleek het eindelijk, dat, indien de beschuldigingen van onzedelijkheid en zelfs van moord, ook al waar mogten zijn, zij echter niet den grond uitgemaakt hadden, waarop de Inquisitie de gevangenneming had doen geschieden, maar dat men deze beschuldigingen eerst bij eene tweede of derde zitting van het geregtshof, als een later opgekomene grond van aanklagt had aangevoerd. Tevens ontving de deputatie van wege het Fransche Gouvernement den wenk, dat het niet raadzaam zijn zou, dat de heeren gezamentlijk naar Rome gingen, aangezien hunne verschijning aldaar den Franschen Generaal zonder twijfel bemoeijebjr ken zou, in zijne pogingen om den gevangene te bevrijden. Na eenige beraadslaging en een hartelijk gebed om licht en wijsheid, besloten de broeders dezen wenk op te volgen, maar daarentegen den Heer Tónna, die zoo als wij reeds weten, een bijzonder vriend van Dr. Achilli is, uit te noodigen, dadelijk naar Parijs over te komen. De heer Tónna verscheen en was aanstonds bereid naar Home te gaan, waar hij, met de Italiaansche taal zeer vertrouwd, en buitendien als bijzonder vriend van Dr. Achilli bekend, zeker de achterdocht der Kardinalen minder zou opwekken, dan wanneer eene gansche deputatie, van niets dan Engelsch sprekende Protestanten, regelregt wit Londen naar Rome kwam, om Dr. Achilli te zien. Een ander vriend van den Doctor, de heer Meteüeis, die het Italiaansch vloeijend sprak, voegde zich gaarne bij den heer Tónna, en zoo vertrokken die beide vrienden naar Rome, met het gebed in hun hart dat God hunne pogingen mogt zegenen, om den derden te bevrijden. Inmiddels was de Generaal dHautpoul bestemd geworden, om te Rome het bevel over de Fransche troepen over te nemen. Deze, wiens vertrek naar Rome nog eenigen tijd uitgesteld was, gaf den beide vrienden eenen aanbevelingsbrief mede aan den Franschen Minister te Rome. Den 20sten November kwamen zij aldaar aan, en mijne lezers kunnen het zich voorstellen, dat zij al aanstonds die personen gingen opzoeken, wier kuip en raad zij tot bereiking van hun doel meenden noodig te hebben. Hunne eerste poging was daarheen gerigt om de Fransche regering te bewijzen, dat men zich op eene valsche wijze van haren naam bediend had, om den Doctor op te ligten. Tot dat einde lieten zij den Heer Henbi Helt en Elizabeth Helt, ooggetuigen van de gevangenneming, de volgende verklaring opstellen: »Wij verklaren dat wij met Dr. Achilli in het hötel Borghese woonden, toen wij op den 29sten Julij 1849, des avonds te elf ure door een kloppen op de deur gestoord werden. Wij openden de deur en onmiddellijk traden er drie mannen binnen, die zich als policie-agenten van den Franschen Prefect bekend maakten. Zij vraagden naar iemand wiens naam Domenico Antonio Achilli zijn moest. Wij antwoordden dat hier wel zekere Heer Achilli woonde, maar dat zijn naam Giacinto was. Op het hooren van dezen naam werden zij zeer onbeschoft en dreigden, dat zij twee wachten bij hem stellen zouden indien hij niet bekende, dat zijn naam Domenico Antonio was. Dr. Achilli antwoordde daarop, dat hij geene moeite zou hebben hun te bewijzen, dat hij dezen naam niet droeg, en tot dat einde met hen naar den Franschen Prefect van policie wilde gaan. Zoo ging hij dan met hen mede, maar hij is niet teruggekeerd. Wij verklaren hierbij tevens dat die agenten van policie hoegenaamd geen bewijs of geschreven instructie hebben getoond, waardoor zij hun gedrag hebben gewettigd." Onze lezers zien hieruit, dat de Doctor hier misschien iets te weinig van de voorzigtigheid der slang gehad heeft, en daardoor in het net geloopen is, dat zijne vijanden hem spanden. Toen de Fransche Minister deze verklaring gelezen had, zeide hij dat de zaak hem bekend was, maar dat hij evenmin als de Generaal van meening was, dat Frankrijk zich dit misbruik van zijnen naam behoefde aan te trekken; dat er gewigtiger omstandigheid bestond; dat men bij des Doctors gevangenneming, eene vrouw bij hem gezien had; en dat het dus eene eerste roeping van de heeren was, te bewijzen, dat de Doctor wettig getrouwd was. De beide vrienden beloofden hierin niet te zullen vertragen, maar verzochten van den Generaal tot dat einde de vergunning om den gevangene te mogen zien en van het Secretariaat die papieren te mogen bekomen, die zij zouden behoeven. In het laatste vonden zij weinig bemoeijelijking. Het huwelijks-contract van Doctor Achilli, • door den Minister der Republiek zeiven onderteekend was spoedig gevonden. Daaruit bleek dat de Doctor naar alle orde en wet deugdelijk getrouwd was, en dat er dus niets te zijnen nadeele kon worden bewezen uit de omstandigheid, dat men in zijn slaapvertrek eene vrouw gezien had. Minder gelukkig slaagden zij in de poging om den Doctor te zien te komen. Het gelukte hun wel is waar in het kasteel St. Angelo zoo diep toegang te verkrijgen, dat zij de deur, waarachter hun vriend gevangen zat konden zien, maar hem zei ven mogten zij niet spreken. Van nu af moesten de beide vrienden, even als de broeders te Parijs, zich eene verdrietelijke en vervelendewandeling langs de slingerpaden der omslagtigste en voorzigtigste diplomatiek getroosten. De Heer Meyrueis begaf zich naar het bureau der Fransche policie, om daar te onderzoeken of werkelijk Fransche soldaten tot de gevangenneming van den Doctor waren gebruikt geworden. Na een langdurig onderzoek bleek het eindelijk, dat er werkelijk Fransche Soldaten bij het arrest tegenwoordig geweest waren, iets dat de Generaal tot nog toe ten stelligste ontkend had. De heer Meybueis leverde nu aan den Generaal het getuigenis van twee Fransche officieren, die verklaarden dat zij den 298*»11 Julij in Borghese de wacht hebbende, met eigene oogen gezien hadden, dat de gewaande policie-agenten, die den Doctor gevangen genomen hadden, door een detachement jagers van Vincennes ondersteund werden. Er bleef dus geen twijfel over, dat de kardinalen zich niet ontzien hadden van Fransche soldaten gebruik te maken, om de misdadige oogmerken hunner Priester-heerschappij ten uitvoer te brengen. Daar de heide vrienden van den gevangene wel inzagen, dat zijne bevrijding nog al wat voeten in de aarde zou hebben, zoo kwamen zij op zekeren dag tot de vraag, of er ook mogelijkheid zoude zijn door de eene of andere list, zijne ontvlugting te bewerken. «Na ons bezoek op het kasteel St. Angelo," zoo schrijft de heer Tónna in zijn dagboek, «hielden wij ons overtuigd, dat wij onzen vriend gemakkelijk uit zijnen kerker konden bevrijden, indien de Italiaansche cipier, die de sleutels zijner cel en van het gansche gebouw bewaart, over te halen ware, om ons in ons plan behulpzaam te zijn, en wij twijfelden er geen oogenblik aan of hij zoude voor eene kleine somme gelds daartoe gemakkelijk te bewegen zijn. Deze gedachte leidde ons tot eenen pijnlijken inwendigen strijd; de verzoeking was sterk, en nadat wij met elkander een' tijdlang over de zaak gesproken hadden, zonderden wij ons van elkander' af, bragten de zaak in het gebed voor den Heer, en kwamen toen weder bij elkander, om onze beraadslaging over dit punt te hervatten. Wij konden niet ontkennen, dat de daad, die wij op het oog hadden, den naam van omkooping verdiende; maar toch het geval was van zoo groven, schandelijken en onregtvaardigen aard, dat wij de kans bijna niet konden laten voorbijgaan, om onzen broeder, zonder wezentlijke schade voor zijnen naam en zijn karakter uit eene droeve gevangenschap, indien zelfs niet van eenen wreeden dood, te redden. Evenwel wij kwamen tot de overtuiging tusschen God en ons zeiven, dat het voorgestelde middel zondig was, omdat het niet kon aangewend worden, zonder het geweten van eenen mensch uit liefde tot het geld te verkrachten. Wij zagen in, dat wij op het punt stonden van regtstreeks te handelen tegen het gebed: leid ons niet in verzoeking. Zoo lieten wij dit plan dan voor eens en voor altijd varen, door hoe veel schijnbare redenen van regt en geoorloofdheid het ook aangeprezen werd. Het doel, dat wij beoogden, was wel is waar de redding van eenen broeder, maar wij gevoelden dat hij alleen door zulke middelen mogt gered worden, die het Evangelie, om het- welk hij leed, waardig waren. Het werd ons ten laatste zoo duidelijk, dat wij zelfs betwijfelden, of onze broeder zelf zijne toestemming wel tot dit middel zou gegeven hebben, Wij bevalen hem en ons dus in de handen van onzen Vader, met de bede, dat Hij ons zoodanige wegen mogte aanwijzen, die even doeltreffend waren voor de redding van onzen broeder, als overeenkomstig met de eer van Zijnen heiligen naam. Inmiddels deed de Heer Tónna alle mogelijke onderzoek, om te weten te komen, wat er van des Doctors zedeloosheid en misdadigheid, met betrekking tot die jonge dame te Viterbo, te denken ware. Wij reisden naar Viterbo, maar daar wist niemand iets van deze geschiedeóis af. Men herinnerde zich daar Padre Achilli nog met veel liefde en eerbied, en was verbaasd toen men van den Heer Tónna hoorde, welke beschuldigingen men tegen hem inbragt. De jonge dame zelve, was niet alleen niet dood, maar eene levende moeder van een talrijk en gelukkig gezin, en sprak van Padre Achilli met tranen in de oogen als van eenen man, wien zij naast God hare redding uit zeer moeijelijke en troostelooze omstandigheden te danken had. Van dit alles liet de Heer Tónna proces-verbaal opmaken, en door getuigen onderteekenen. Hij zond het aan den Generaal, en kort daarop ontving de Heer Metrueis van dezen de uitnoodiging tot een gesprek. Hierin gaf de Generaal te kennen, dat de tegenwoordigheid der beide Heeren, de bevrijding van den Doctor meer belemmerde dan bevorderde. »Ik bid u,'' zeide de Generaal, »laat mij dit veld vrij'; ik verzeker u, dat ik meer kan doen, wanneer gij vertrekt, dan wanneer gij blijft." — »Maar welke hoop kan ik op deze woorden bouwen?" vraagde de Heer Metrueis.— »0," antwoordde de Generaal, »ik beloof niets, maar misschien zal ik in staat zijn meer te doen dan ik zeg, wanneer gij mij het veld vrij laat. Ik zou niet gaarne een woord gebruiken dat u zou kunnen kwetsen, maar gij hindert mij. Denk hierover na; gij weet dat ik altijd gereed ben u van dienst te zijn." Een ieder kan begrijpen dat de Heer Metrueis een tijdlang in volstrekte onzekerheid was wat te doen. De Tomsfa was wegens familiezaken genoodzaakt geworden, naar Engeland terug te keeren, en zoo was de gansche zorg der gewigtige zaak aan den Heer Metrueis alleen overgelaten. Nog eenmaal had hij een gesprek met den Generaal, waarvan hij den inhoud aldus mededeelt: «De wijze, waarop de Generaal mij ontving, laat mij geen twijfel over aangaande de opregtheid zijner bedoelingen, of ik moest hem voor eenen uitgeleerden veinsaard houden, waartoe ik in mijn geweten geene vrijheid gevoelde. Zijne stelling is valsch; daar ligt het kwaad. Ik gaf hem te kennen, dat ik besloten had zijnen raad op te volgen en Rome te verlaten. Hij betuigde mij zijne goedkeuring en hernieuwde zijne verzekering, dat dit de wijste stap was, die ik in het belang van onzen vriend kon doen. Ik vraagde hem, of hij met den Paus gesproken had, en wat deze had gezegd.'' — »Zijne Heiligheid antwoordde," zeide hij, »dat Achilli een gevangen onderdaan was, die groote schade aan de Godsdienst had toegebragt en nog grootere toebrengen zou, zoo hij in vrijheid gesteld werd. Meer kan en mag ik u niet zeggen, maar zeg aan uwe vrienden, dat ik de hoogste belangstelling in den gevangenen Doctor gevoel, en mijne goede diensten voor zijne zaak veil heb; zeg aan uwe vrienden, dat Generaal Baraguet d'Hillters een man is, die, wanneer hij een grein belooft, een pond geeft, en die de belangen der gevangene onsehuid, evenzeer verdedigt als hare vrienden zei ven." Den volgenden dag verliet, de Heer Metrueis Rome, om naar Civita Vecchia te gaan. Hij deed dit echter niet zonder den Generaal eenen brief te schrijven, waarin hij onder anderen het volgende zeide: »Het is voor mij buiten twijfel, Mijnheer de Generaal! dat de geheime magt, die onze soldaten in hare dienst gebruikten, volstrekt geen ander gezag daartoe had, dan hare eigene vrijpostigheid. En wie heeft die soldaten in die dienst oogluikend overgegeven? Niemand anders dan de Fransche autoriteiten, Is het dan mogelijk, dat men Frankrijk buiten verantwoordelijkheid stellen kan, al wascht het 4 zijne handen ook met de woorden : ik heb geen schuld aan het bloed dezes regtvaardigen? En houdt die verantwoordelijkheid alleen bij die aanleggers op? Neen, zij gaat ook over op hunne opvolgers, en schrijver dezes roept u, Generaal! bij gevolg op, om te Parijs de invrijheidstelling te bewerken van eenen man, die op de schandelijkste wijze verongelijkt geworden is. Inmiddels had de Generaal het ijzer gesmeed zoo lang het heet was. Denzelfden dag, waarop de Heer Metrueis Eome verliet, ontving het Fransche Gouvernement te Parijs, eene telegraphische depêche, waarin de Generaal den Minister van Buitenlandsche zaken berigtte, dat de Eoomsche regering eindelijk besloten had, Doctor Achilli in vryheid te stellen en tot aan de grenzen uitgeleide 'te doen, mits het Engelsche Gouvernement en zijne vrienden in Engeland er borg voor wilden zijn, dat hij Italië verdaten zou. Den was het berigt reeds in Engeland, en Lord Nobmanbt, Engelsch gezant te Parijs, had •reeds dadelijk, aan Dr. Achilli geschreven, dat de Eoom■sehe regering in zijné invrijheidstelling toegestemd had, -weshalve hij hem verzocht te Parijs te komen, zoodra hij in vrijheid zijn zou. In overeenstemming met den wensch van Lord Nobmanbt, schreven Aghtlli's vrienden hem insgelijks, om dadelijk over Parijs naar Engeland te komen. Drie of vier dagen later echter kwam het berigt in Engeland, dat de Paus zich op zeer gestrengen en onrustbarenden toon jegens den Generaal Babagukt d'Hilliebs had uitgelaten, terwijl zich daarbij allerlei geruchten verspreidden, die den dood van den Doctor buiten twijfel stelden. Ofschoon AchilM's vrienden deze geruchten niet geloofden, zoo zagen zij toch in de voorgewende milde gezindheid der Eoomsche regering, eene list om tijd te winnen. Zij schreven daarover naar Parijs, maar ontvingen van daar de meest geruststellende verzekering. Het bleek echter weldra, dat zij zich- in hunne vrees niet vergist hadden, en dat zelfs dé Fransche regering de listen van Eome nog niet kende. Toen de brief van Lord Nobmanbt aan Dr. Achilli tegen het midden van Januari] te Eome kwam, had Generaal Babaguet éigenthjk aanstonds de kerkerdeuren moeten openen en vervolgens den Paus berigten, dat hij overeenkomstig de afspraak, gedaan had ; maar de Generaal het hoffelijker achtende, eerst aan den Paus te schrijven, die toen te Portici was, berigtte hem, dat de Engelsche regering de voorwaarden aangenomen had, en verzocht hem volmagt tot opening der gevangenis. De Paus schreef echter een weigerend antwoord terug, waarin hij zeide, dat hij de zaak tot op zijne eigene komst te Eome in overweging zou nemen ! Zoo was dan op eenmaal de hoop der vrienden van Achilli in rook vervlogen. Er bleef hun niets anders over, dan de zaak van hunnen gevangenen broeder in de handen van zijnen Almagtigen Herder op te dragen. Zij konden dit thans met des te meer vrijmoedigheid doen, omdat het gedrag van zijns vijanden thans allen twijfel weg nam, aan welke zijde de trouweloosiiéid en het onregt te zoeken waren. De gebeden, die van uit verschillende plaatsen der Protestantsche Christenheid werden opgezonden, bleven dan ook niet onverhoord. Waar de menschehjke magt het uiterste vruchteloos beproefd had, daar bewees de Heere, dat zijn arm niet verkort was, en dat Hij alleen magtig is te doen, wat de vereenigde krachten van menschen niet vermogen. Het trouweloos gedrag van den Paus was zoodra niet in Parijs bekend, of aanstonds werden er van daar beslisteinstructiënyjaaar Eome gezonden, die er op den 16de<» Januarij ;vsn dit jaar aan kwamen. Den volgenden dag schreef de correspondent van het Londensche dagblad de Times, het volgende berigt: «Gisteren avond is de Generaal Baraguey d'Hilliers plotseling naar Portici vertrokken, daar hij dépêches van dringenden aard van Parijs ontvangen heeft. Men gelooft, dat zijne reis in verband staat met de terugkeer van den . Paus naar Eome; iets waarnaar het Fransche gouvernement alhier hartelijk verlangt." Wat het doel van deze reis geweest is, moeten wij aa.ri de gissing van onze Jefcers overlaten, maar na een tijdsverloop van twee dagen keerde de Generaal terug, en vaardigde den 20^"» van Eöme eene telegraphische dépêche naar Parijs af, wier inhoud niet twijfelachtig zijn kan, wanneer men den volgenden brief leest* die de uit zijne gevangenis ontslagene Doctor Achilli, den 3dcn Februarij; 1850 uit Parijs* aan Sir Chllujg Eardley schreef. 4 " Waarde Sir Culling! »Daar gij gewis begeerig zijt, de bijzonderheden te vernemen, die mijne' ontsnapping uit de gevangenis en mijne ontvlugting uit Rome vergezelden, (ik versta het Rome der Priesters, niet mijn hartelijk bemind Vaderland) zoo wil ik u den ganschen toedragt van het gebeurde bij dezen open en zonder de minste overdrijving mededeelen. Om mijne geschiedenis meer zamenhangend te maken, zal ik beginnen met eenige gebeurtenissen van de laatste dagen mijner gevangenschap, opdat gij een ovérzigt over den stand der zaken in het algemeen en over mijnen persoonlijken toestand in dien tijd in het bijzonder verkrijgen moogt. Toen mijn waarde vriend, de Heer Metrueis, Rome verliet, wist hij mij eenige bemoedigende regelen te doen* toekomen, die mij berigtten, hoe veel reden tot hoop ik had, beide bij God en de menschen. Hij verzekerde mij, dat de Generaal Baraguet d'Hilliebs goed gezind was, en dat deze hem herhaaldelijk beloofd had, van elke ontmoeting met den Paus te zullen gebruik maken, om mijne zaak te bevorderen, aangezien hij toen ter tijd bepaalde instructiën van zijn gouvernement had, om geene stappen buiten den Paus te doen. De zaak moest toen nog langs den weg eener minnelijke schikking vereffend worden, maar," zoo zeide ik bij mij zelf, »dat alles is goed en wel, doch met al die minnelijke schikkingen, zal ik tot aan het einde van mijn leven in de gevangenis blijven. En waarlijk, dit zeide ik niet zonder reden, want niemand kende beter, dan ik zelf, de kwade gezindheid der Priesters, die de fepublikeinsche hoofden Mazzini en Garibaldi, eerder dan mij vergiffenis zouden schenken, en liever zien, dat zij, dan dat ik Rome ontvlugtte. Dien ten gevolge was mijne hoop op de menschen zoo goed als ten einde, maar mijn vertrouwen op God wies met eiken dag, zoo zeer zelfs, dat ik bij mijn toenemend geloof, in de bescherming van Hem, die geene menschen noodig heeft om zijne raadslagen te kunnen uitvoeren, mijne bevrijding reeds als eene op handen zijnde gebeurtenis begon te beschouwen, en eenen brief aan mijne lieve vrouw schreef, waarin ik van die bevrijding als van eene uitgemaakte zaak sprak. Op den morgen van den 24stei> December, een dag, welke in Rome gewoonlijk aan onderlinge gelukwenschingen van vrienden en bekenden wordt toegewijd, kwam mijn goede cipier tot mij en berigtte mij, dat er een order gekomen was van eenen Franschen Generaal, om mij toe te staan een vrij onderhoud te hebben met zekeren Dr. Bambazzi en eenen anderen persoon, wanneer deze komen mogten om mij te bezoeken. De goede cipier, die niet zoo als ik wist, wie deze personen waren, welke zulk eene ruime vergunning bekomen hadden om met mij een onderhoud te hebben, hetwelk aan ieder ander was verboden geworden, trachtte mij te overtuigen, dat zij werkelijk twee van mijne vrienden moesten zijn, aan wie het met groote moeite eindelijk gelukt was een verlof te bekomen, dat tot dus verre onbreikbaar was geacht geworden. Ik liet den goeden man spreken, maar liet mij niet misleiden, en des te minder, daar ik den volgenden dag vernam, dat de adjudant van het Fort, een onderdanig vriend der priesters, van de kardinalen eene bevestiging van de orde des Generaals gevraagd en bekomen had. Ik zeide tot mij zeiven: • Een van beide is het geval, óf dit is eene overeenkomst en onderlinge schikking tusschen de Kardinalen en den Franschen Generaal, óf de Kardinalen hebben weder een van hunne gewone handgrepen in het werk gesteld om de Fransche autoriteiten te betrekken en ten toon te stellen in eene zaak, die wederom op het belang der Priesters moet uitloopen." Mijne medegevangenen, aan wie ik mijne twijfelingen mededeelde, stemden volkomen met mij in. Acht dagen verliepen er, en Dr. Bambazzi, die met zoo veel gewigt aangekondigd was, liet nog immer op zich wachten. Mijne medegevangenen begonnen zich reeds vrolijk te maken over deze fopperij, zoo als zij het noemden , en ik zelf begon er reeds toe te neigen in hun gevoelen te deelen. Op den 31«ten December echter berigtte men mij, dat twee personen, die zich als visiteuren aankondigden, mij wensehten te spreken. De deur ging open en een Priester trad binnen, van top tot teen een Monsignor, dien ik aan zijn purperen kleed herkende, terwijl een ander, persoon hem vergezelde, die, even als hij zelf, mij van aangezigt vreemd was. Zij naderden mij met groote deftigheid, en na mij van het hoofd tot de voeten beschouwd te hebben, gaven zij mij een teeken^ dat ik kon gaan zitten. Nu ontdekte ik, dat zij twee regters waren, en begreep uit welken hoek zij waren afgezonden. Later heb ik vernomen, dat de Priester Monsignor Bambazzi was, Viscaal van de Inquisitie en de andere, de advokaat de Dominicis, kanselier der Inquisitie. Nadat wij alle drie rondom eene tafel hadden plaats genomen, gaf de Priester aan zijnen medgezel een teeken om te schrijven en begon hem in het Latijn te dicteren: Een zeker man (homo quidam) is voor mij verschenen, welke verklaarde genaamd te zijn Giacinto Achilli, zoon van , geboren te ..... oud gekleed (bier volgde eene naauwke^jge beschrijving van mijne kleoderen, van het hoofd tot de voeten) dewelke door mij ondervraagd zijnde, of hij wist waarom hij in hechtenis genomen was, antwoordde: »Ik ben hier reeds sedert 0 maanden gevangen en ik weet nog niet om welke reden." Ondervraagd zijnde of hij wist voor welke regtbank hij nu teregt stond en verhoord werd, antwoordde hij:»ik wenschhet te vernemen." En toen hem gezegd werd, dat hij teregt stond en verhoord werd voor de regtbank der Heilige Inquisitie, antwoordde hij »ik verheug er mij zeer over." Daarop vermaand zijnde om de waarheid te zeggen en in het gebeurde de geregtigheid Gods en niet de wraak der menschen te erkennen, antwoordde hij op het eerste gedeelte: »Ik beloof de waarheid te zullen zeggen," op het weede gedeelte echter bewaarde hij het stüzwijgen.. Toen hij zoo ver gekomen was, bragt hij een blad papier te voorschijn, dat aan beide zijden beschreven Was, en begon de eerste bladzijde voor te lezen, waaruit ik bespeurde, dat het een proces verbaal was, hetwelk de Kardinaal Vicarius op den tweeden dag mjjner gevangenneming had opgemaakt, en hetwelk een algemeen onderzoek naar mijn gansche levensgedrag bevatte, dat is te zeggen, het was een uitvoerig relaas aangaande mijne opvoeding, mijne studiën, mijne openbare bedieningen, mijne bezigheden, mijne reizen, en inzonderheid mijne reizen naar de Ionische eilanden, naar Maltha, naar Engeland, enz. tot op mijne terugkeer naar Eome; voorts, wat ik gedurende de Eoineinsclie Eepubliek gedaan had, en eindigende met mijne gevangen- neming. Dit alles, ter toets gebragt aan duizende vragen die mij gedaan werden, maakten het onderwerp uit van mijn eerste onderhoud met Monsignor Bombazzi en zijnen medgezel. In een oogenblik was het gansche kasteel van St. Angelo vol van het nieuws, dat de regters der Liquisitie met bijzondere vergunning der Fransche autoriteiten gekomen waren, om zich in het bezit te stellen van mijnen persoon. Gij kunt u verbeelden met welk eene verontwaardiging en scherpe uitdrukkingen men zich over de Priesters en de Franschen uitliet. Et alleen glimlachte te midden van de algemeene opgewondenheid. Vier dagen later werden de beide inquisiteurs andermaal aangediend. Nu volgde een nieuw en zeer lang verhoor, even als het vorige, van het begin tot het einde in het Latijn, waarom ik de order der Dominicanen verlaten had, van welke ik tot den laatsten dag toe, zoo vele bewyzen van achting en goedwilligheid ontvangen had, zoodat men mij zeifin mijne jeugd tot de hoogste en gewigtigste posten, die, men ter naauwernood aan oude Heden toevertrouwde, bevorderd had? waarom ik later den Priesterstand der Koomsche Kerk had vaarwel gezegd en mijne Godgeleerde bedieningen evenzeer, als eene menigte van andere Godsdienstige pligten had laten varen, waardoor ik mij zeiven ten hoogste ondankbaar betoond had, voor de uitstekende opvoeding der Kerk en voor het belang dat men te Eome in mij gesteld had? Welke klagt ik in te brengen had tegen de onbeduidende berisping, die ik in 1842 bij mijne veracWjmng voor de Inquisitie ontvangen had, toen ik (NB. 1) honderd dagen was gevangen gezet, met het enkele doel om mij tot het regte pad terug te voeren? Eindelijk waarom ik Eome verlaten en mijne toevlugt tot Protestantsche landen genomen had, waardoor ik tot ergernis van mijne beste vrienden en tot onberekenbare schade van mijne ziel, mij zelve tot het onderwerp van zoo vele betreurenswaardige gesprekken gemaakt had? Dit is de inhoud van mijn tweede verhoor, waarop ik in bedaardheid met weinige woorden op elke vraag antwoordde : »dat gewetensovertuigingen mij genoodzaakt hadden de Dominicanen vaarwel te zeggen, jegens wie ik mij evenwel nog altijd dankbaar gevoelde voor hunne vriendelijkheid; dat ik dit met volle vergunning van Paus Gregorius XVI gedaan had; dat gewetensbezwaren mij insgelijks bewogen hadden het predikambt der Eoomsche Kerk te verlaten, en dat ik verre van op de Inquisitie verstoord te zijn, in volkomene kalmte, al de voorregten van dat prediktambt opgegeven had, en dat ik hierbij verklaarde op eene wijze, welke voor ieder, die mij zou willen verstaan, voldoende was, dat ik van toen af niet meer begeerde tot die Kerk te behooren, op welk eene wijze of in hoedanig eene betrekking dit ook zijn mogte, aangezien ik mij zelve in zaken van geloof aan niemand anders, dan aan God gebonden achtte; eindelijk, dat mijn vertrek uit Home en uit Italië het gevolg was geweest van voorafgaande gebeurtenissen; dat het weinig afdeed of ik naar Engelsche of naar Spaansche bezittingen mij begeven had, aangezien ik overal een opregt leven geleid had; dat ik in andere opzigten mij niet gehouden achtte aan eenig mensch rekenschap te moeten geven.'' Dit was de inhoud van mijne antwoorden, terwijl ik telkens het voornemen had, om in uitvoerige ontwikkeling te treden, wanneer Monsignor Bambazzi te eeniger tijd op geloofspunten komen mogt. Dit tweede verhoor eindigde met persoonlijke beleefdheden. Hij beval den cipier mij eiken dag een kwartier lang wat frissche lucht te laten scheppen, op de terrassen van het kasteel, terwijl hij zeide, dat hij opperbest met mij voldaan was en dat wij volkomen ééne lijn trokken!! Ik weet niet hoe hij dit in waarheid zeggen kon, want al mijne antwoorden, waren van stuk tot stuk zoo vele terugkaatsingen van zijne vragen, en mijn geest betoonde zich in alles in volstrekt lijnregte tegenspraak met den zijnen. Maar de Inquisitie is, even als PoNTros Pilatus voor den Heer, altijd zoekende geweest naar waarheid. Toen zij vertrokken, gaven beide mijne regters mij de hand en zeiden, dat zij binnen kort zouden terug komen. Acht dagen verliepen er toen er wederom naar mij gevraagd werd: »Daar is Bambazzi!" riepen mijne medegevangenen en lagchende ging ik de trap af, toen ik in plaats van hem, eenen Priester van het Oratorium alleen zag voor mij staan, die mij met de meeste hoffelijkheid ontving. Ik bespeurde dadelijk aan zijn accent, dat bij geen Italiaan was. Ik vraagde hem naar zijnen naam en naar het doel zijner komst, waarop hij mij antwoordde dat hij gekomen was: om mij een bezoek te brengen, en terwijl hij mij zijnen naam op het titelblad van een boek toonde, las ik: Dr. Augusïtous Theiuer uit Pruisisch Silesiën, Professor in de Kerkelijke Geschiedenis, aan het Collegie der Propaganda te Home. »Hij zeide dat hij met leedwezen mijnen tegenwoordigen toestand vernomen had, maar dat alles nog ten beste zoude afloopen, indien ik mij slechts wilde laten onderwijzen, om mij aan God en de Heilige Moeder, de Roomsch-Catholijke Kerk, over te geven. Dit bragt ons al aanstonds tot de vraag, of de Roomsche Kerk alleen het regt had de Catïwlijke, genoemd te worden. Ik hield staande dat de Roomsche Kerk eene Kerk, maar niet de Kerk was en bij logische gevolgtrekking onmogelijk de algemeene (Catholijke) Kerk, heeten kon, om de eenvoudige reden dat Rome niet de geheele wereld was; dat de Paus alleen Bisschop van de Roomsche, maar niet van de Algemeene Kerk was, ten bewijze waarvan ik aanvoerde dat er in de Algemeene Kerk vele honderden Bisschoppen waren; waarvan sommige niet, en andere wel afhankelijk waren van Rome, zonder nog zoo vele andere Christelijke Kerken te rekenen, die zich beroemen geenen anderen Opziener te hebben dan die in \ Petri H: 26 genoemd wordt. Hij vraagde mij glimlagchende, welke dan mijn Kerk was, waarop ik hem antwoordde: die, waarvan Paulus spreekt in Hebr. XH: vs. 23, n. L de algemeene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn. Na nog eenige andere vragen van denzelfden inhoud te hebben laten volgen, drong hij mij zijn boek te lezen, dat op last der Propaganda gedrukt was, en daarop namen wij afscheid van elkander. Het boek is eene Geschiedenis der Hervorming in Zweden, geschreven naar het schijnt met het doel, om den naam dier Hervormers den goeden Koning Gdstaap Adolph en den voortreffelijken Olepp Petehson te bevlekken, en om eene gelegenheid te hebben, van alle mogelijke bijvoegelijke naamwoorden uitroepingen en verwenschingen bij een te brengen, die strekken kunnen om de nagedachtenis van Luther te beleedigen. Het werk heeft, zoo als de schrijver mij zeide, de eer gehad van door den Heer Montalembert in het Fransch, en door Dr. Newman, in het Engelsch vertaald te worden, welke laatsgenoemde dan ook een Priester van het Oratorium geworden is. Een tweede en derde bezoek van Dr. TheinBr, die gedurig met andere boeken van zijn eigen maaksel verscheen, welke hij mij dringend verzocht te lezen, werd van het begin tot het einde besteed aan allerlei vragen over de Roomsche Kerk, waarbij de Dr. zich op zekere plaatsen in de kerkvaders beriep, om te bewijzen, dat zij de Catholijke Kerk was; en waarbij ik dan uit dezelfde Kerkvaders, plaatsen aanvoerde, die duidelijk deden zien, dat zij onder de Catholijke Kerk niet slechts de gemeente van Rome, maar met haar ook alle andere gemeenten bedoelden, uitgenomen die vergaderingen, die van de leere der H. Schrift en van het Christelijk geloof afweken. Ik deed hem zien, dat de gemeente van Rome in de tijden der Kerkvaders geheel iets anders was dan zij in onze dagen is, bepaaldelijk sedert het Concilie van Trente; dat de Heilige Vaders, indien zij nog leefden nu de eersten zouden zijn, die tegen de Roonujche Kerk protesteerden en zich van haat afscheidden; dat er eene hervorming noodig was, zoo de tegenwoordige Roomsche Kerk, ooit den naam van Christelijk zou kunnen verdienen, aangezien in hare leer en eeredienst, de Joodsche en Heidensche elementen zoo zeer de overhand bekomen hadden, dat het Christelijke element daaronder geheel begraven lag; dat, indien de Paus deze hervorming ondernam, ik en mijne vrienden zich met hem vereenigen zouden, maar dat wij anders zouden gescheiden Mijven. En, zoo zeide ik ten slotte, ook de bedreigingen van den Paus zullen ons evenmin verschrikken, als zijne Inquisitie in staat zal zijn, de Christenen van Italië van hun geloof, en van hunne gemeenschap in het geloof te berooven. Ik heb den broederen een voorbeeld gegeven, hoe men in dit land de zuivere en eenvoudige leer van Christus verbreiden kan. De Bijbel, en de Bijbel alleen, is genoegzaam om het gansche gebouw van den Paus, onderste boven te werpen, en op den dag waarop ik te Rome het Nieuwe Testament in het Italiaansch herdrukt zag, en aanschouwde hoe het Romeinsche volk dit dierbaar boek met gretigheid ontving, heb ik in verrukking uitgeroepen s »Het is gedaan met het Pausdom." Deze en dergelijke dingen waren het, die ik den goeden Padre Theineb zelfs nog met grobter opregtheid zeide, dan ik ze u hier nederschrijf. Mijn hart huppelÖein mijne borst van vreugde, omdat ik verwaardigd geworden was, zelfs in de gevangenissen der Roomsche Inquisitie dit getuigenis van de waarheid, en de godsdiénst van Jezus Christus af te leggen. »Ik ben zoo gelukkig als ik slechts immer zijn kan," zeide ik tot eenige van die goede vrienden, die met mij in de gevangenis waren, en die mij telkens vraagden, hoe het mij met den Pauselijken Godgeleerde gegaan was. »Ik vrees alleenlijk dat hij, misschien gevoelende, hoe sterk mijn God mij maakt Zijne bezoeken staken, en den Kardinalen en den Paus vertellen zal, dat elke poging om mij tot de Roomsche Kerk terug te brengen vruchteloos is. »En inderdaad hij had mij bij,i!|ij» tweede bezoek eenen brief van den Kardinaal Vicarius getoond, waarin deze hem, — op verlangen van den Paus, den last gegeven had, om zich onder het masker van eenen visiteur tot mij te begeven, ten einde gesprekken met mij te houden, en zoo te onderzoeken of er nog een weg bestond, om mij tot bnn geloof terug te brengen." Bij het einde van elk bezoek, evenwel had ik hem verzocht alles wat ik hem gezegd had, getrouw aan«ijfi« zenders over te brengen, terwijl ik er bijvoegde dat ik steeds meer en meer in mijne 'overtuiging gesterkt werd, en dat indien het Gode behaagde, mij weder uit mijne gevangenis uit te voeren; dat ik dan in de genade van mijnen God, mijne zending tot uitbreiding van zijn Evangelie met nog des te meer ijver zoude voortzetten, sedert ik ontwaard had, dat die ijver aangenaam was aan Hem, die de genade aan mij verleend had, van zes maanden gestrenge gevangenis om Zijns-naams wille te mogen ondergaan. «Maar," zeide ik hem «laten de Paus en de Kardinalen niet vergeten, dat eene zoo schandelijke vervolging als deze, niet kan, en niet zal ongewroken blijven, en dat zelfs de Roomsen Catholijken reeds te veel van het regt der waarheid hebben leeren verstaan, om zulk een onregt te kunnen goedkeuren. Mijne gevangenneming, indien zij ook al niets meer doet, zal ten minste deze uitwerking hebben, dat zij een hamerslag te meer is, aan de wankelende fondamenten der verfoeijelijke Roomsche Inquisitie.'* Ik was in het midden van het derde bezoek van Pad*© Theiner, in het heetst van onze disputen, toen de kapitein van het kasteel'binnenkwam om mij te berigten, dat twee Chasseurs te Vincennes voor de poort stonden, om mij naar den Franschen krijgsraad te brengen, waar ik eenige inlichtingen zou geven, in de zaak van zekeren Signor Cerntjschi, die onder de Republiek volksvertegenwoordiger geweest was. Ik was niet minder verwonderd dan mijn Godgeleerde vriend, die nog minder dan ik in staat was te begrijpen, hoe ik, die uit kracht van de wetten der Inquisitie afgescheiden was geworden van de wereld, voor eene militaire regtbank, en dan nog wel van eene vreemde overheid kon gedagvaard worden. De kapitein voegde er echter bij dat de jagers van Vincennes, een order van den Kardinaal Vicarius toonden, en hiermede was dus alle twijfel opgeheven. Laat ons gaan in den naam des Heeren! dacht ik bij £intffzeiven. Padre Theiner vergezelde mij tot aan de koets, waarin twee soldaten met karabijnen gewapend zich aan mijne zijde plaatsten. De krijgsraad werd in de kerkelijke akademie, dat groote gebouw der Dominicanen gehouden. Zif ligt in de Piazza di Minerva, en weldra hielden wij voor hare ontzaggelijke poort stil. De kapitein rapporteur ontving mij, rigtte eenige vragen aan mij over den persoon van Ceenuschi, zeide mij nog eenige andere zaken van weinic of geene beteekenis en — tot mijne groote verwondering liet hij mij weêr naar het kasteel terug voeren. Ik begreep niets van dit alles, en toch begreep ik misschien genoeg. Den volgenden dag, den negentienden Januarij, bezocht de Godgeleerde Padre mij wederom en opende met een stroom van bewijsredenen, eenen hevigen twist, die ik met een stroom van niet minder krachtige bewijzen beantwoordde. Het onderwerp was het Bisschopsambt van St. Petbus te Rome, en het voorregt der Successie (opvolging) welke aan de Pausen werd toegekend. In het midden van het gesprek, dat een geruimen tijd duurde, zoo dat het reeds begon te schemeren, kwam de cipier binnen en berigtte mij, dat de twee jagers er andermaal waren, om mij voor de krijgsraad te geleiden: «Vaarwel Padre Thelner, breng mijne eerbiedige groete aan den Kardinaal Vicarius en dank hem in mijnen naam, voor uwe bezoeken, die mij een wezentiijk genoegen gedaan hebben. Ik hoop, dat wij beiden daaruit voordeel mogen getrokken hebben, om ons meer en meer in het Woord van God te bevestigen!" Nadat ik dit gezegd had, drukte ik hem de hand en steeg in de koets, waar ik tusschen de beide soldaten plaats nam. Voor deze keer was het een open rijtuig en terwijl wij de lange straat van het kasteel naar de Piazzadi Minerva doorreden, zag ik menigen bekende en werd ook door hen gezien. Inderdaad een nieuw schouwspel! Een gevangene der Inquisitie in bewaring gehouden door de wapenen der Fransche Republiek! De kapitein rapporteur was zeer vriendelijk jegens mij en gevoelde, hiervan ben ik zeker, veel medelijden met mij. Ik zal de gesprekken, die ik met hem had, hier niet herhalen.... ik zal alleen zeggen, dat ik ten hoogste verblijd was en mijns ondanks mij reeds als een vrij man en als mijn eigen meester begon te beschouwen. Ik besloot zelfs, toen de kapitein de kamer verlaten had en mij alleen liet staan, te beproeven of ik werkelijk vrij was. In een belendend vertrek, waarvan de deur open stond, waren verschillende stellen militaire kleedingstukken. In een oogenblik had ik mij zeiven van het hoofd tot de voeten als een Fransch soldaat gekleed. De deuren naar de verschillende portalen stonden open en de uitgangen werden door niemand bewaakt. Het was toen zes ure in den avond. Ik deed wat iedereen in mijn geval, zou gedaan hebben, en ik deed het met een glimlach op het gelaat. Ik klom naar beneden naar het Minervaplein, ging. door de Strada Pié di Marmo, de Piazza del Collegio Romano en wandelde door het Corso, terwijl geen sterveling die mij tegen kwam vermoedde, dat de soldaat die daar voorbijging de gevangene der Inquisitie was. Te *** veranderde ik van kleederen en vond er geld, dat men er voor mij had neergelegd. In een oogenblik was er een wagen met postpaarden en een pas gereed. Te zeven ure na den middag verliet ik Eome's vesting, terwijl ik den Heere zegende en mijn land, mijne broederen en de jeugdige gemeente, die eenmaal een voorbeeld voor alle gemeenten zijn zal aan Hem aanbeval. Dit laatste geloofde ik met vast vertrouwen ofschoon thans de Prediker des Evangeliums Rome ontvlugtte, maar ik zie in het verschiet den dag waarop men ook aan de Romeinen zeggen zal, dat er van hun geloove gesproken wordt in de gansche wereld. Omstreeks zes ure in den morgenstond, bereikte ik Civita Vecchia, bleef er tot het aanbreken van den dag, schreef eenige brieven en scheepte mij toen in aan boord van eene oorlogsstoomboot. Den ganschen dag bragten wij in de have door, terwijl ik mijnen God nog dankte en Hem bad in alle opzigten voor mij te zorgen. Ik schreef eenen brief ten afscheid aan de broederen in Rome en was zoo gelukkig iemand te vinden, die hem ter post bragt. Den volgenden dag zeilden wij naar Toulon en van daar ging ik naar Marseille, waar ik niet kon blijven. Ik vertoefde ^eehter eenen dag te Lyon, om onzen uitnemenden vriend den heer Tisch en de overige broederen te omhelzen. Zij konden den Heèr niet genoeg loven en danken, toen zij mij daar zoo onverwacht voor zich zagen! O, welke g©t noegens biedt het Christelijk leven reeds hier op aarde aan! Wat mij betreft, alles wat ik geleden heb'is mij nu zoet (eh- 'liéSe^k: voor mijn ligchaam is het, als het ware, een droom, maar voor mijnen geest is het wezenlijkheid. Hoe heerlijk en voor ons waar belang bevorderlijk is niet dé dienst des Heeren, welke slechts Hem en geene menschen vreest. Ik zal niet noodig hebben u de blijdsohap van onze geliefde broeders te Parijs te beschrijven. Wij hebben reeds menige zamenkomst tot bidden (prayer-meeting) gehad, waarin wij mijnen voornaamstenen trouwen Uitredder gedankt hebben. Maar ik hoop nooit de dankbaarheid te vergeten, die ik naast God aan de lieve broeders van het Evangelisch verbond verschuldigd ben, die inderdaad een voorbeeld van Christelijke broederliefde gegeven hebhen, hetwelk ieder kind Gods moet versterken in den goe^ den strijd des geloofs. De Heere zegene in alles mijne geliefde vrienden, en vergelde u door Zijne genade in den dag der rekenschap, wat gij om Zijns naams wille aan mij gedaan hebt! Ik had hoegenaamd geene aanspraak op uwe hulp; het was de liefde des Heeren, de liefde tot de broederen, die u geleid heeft om te mijnen behoeve ook u zeiven niet te sparen. Die vriendelijke, broederlijke trouw was de vrucht van dat geloove, hetwelk ons voor God regtvaardigt. Hem alleen zij de eer en de heerlijkheid, door Jezus Chbistus onzen Heer! Ik ben waarde Sir Culling: Uw toegenegene, Giacinto Achilli. Ons verhaal loopt ten einde. Niet lang nadat deze brief Londen bereikte, zag deze wereldstad den schrijver zeiven binnen hare muren. Een mijner vrienden, die dezer dagen van daar terugkwam, heeft hem bezocht en zoo met hem, als met zijne beminnelijke vrouw, eenige regt gezegende oogenblikken doorgebragt. Ik zeg eenige oogenblikken, want het stond niet Stil van bezoekers, die den belangwekkenden vlugteling wenschten te ontmoeten, óf om hem te leeren kennen, óf om hem hunne Vreugde over zijne redding te betuigen. Welk een werkkring Dr. Achilli nu kiezen zal is ons niet bekend, maar wij twijfelen niet of hij zal de eerste de beste gelegenheid aangrijpen, om het Evangelium der vrijheid Christi te prediken, aan diegenen, die gebonden zijn in ketenen der zonde en der menschelijke instellingen. Wat den indruk betreft, dien deze gebeurtenis op ons maakt, zoo kunnen wij aan den eenen kant ons niet genoeg bedroeven, over den treurigen toestand waarin nog immer die gemeente verkeert, aan welke eenmaal de uitnemendste der Apostolische brieven geschreven werd. Toen de mare zich verbreidde, dat ook de Romeinen de wapenen opgevat hadden, om den Paus uit Rome te verdrijven, hebben wij niet gejuicht, hoezeer ook anderzins eene verbanning van den Paus, en van alles wat Paus is, uit de Christelijke werehi onze wensch en bede is. Wij wisten maar al te wel, dat de geest, die thans den Paus bevocht, dezelfde was, welke in Frankrijk zich tegen de van God gestelde magt verhief, en dat hij den Paus niet bevocht, wegens de onschriftuurlijkheid, maar wegens de onvrijzinnigheid Zijner magt. Wij hoopten echter, dat deze staatkundige vrijmaking, den akker van Eome zoude openstellen voor het levend en levendmakend zaad van Gods Woord, en toen wij vernamen, dat Dr. Achilli en andere Evangelisten er reeds werkzaam waren, om dat zaad uit te strooijen, hebben wij daarvan oneindig meer verwachting gehad dan van al de vrijzinnige, verdraagzame en vrijheid roepende toezeggingen der nieuwe Bomeinsche Bepubliek. Het is echter gebleken, dat noch het eene noch het andere vermogend genoeg is geweest, om te Eome de eerste en dierbaarste vrijheid, de vrijheid van Godsdienst te herstellen. Het moet dan nog wel een knechtelijke en slaafsche geest zijn, die Eome's Burgerij bezielt, wanneer na zulk eene prediking, als die van Achilli, en na de verspreiding van zoo vele Bijbels, zich nog geene stem in Eome zelf tegen den gewetensdwang van den Paus en zijne Inquisitie verheft. De tijd schijnt nog niet rijp te zijn, om in die afgodische stad de banier des Evangeliums te ontrollen, ofschoon er overigens misschien geene plek op aarde is, wier gruwelen en zonde de prediking van den gekruisten Christus meer noodig maken. IVij hebben voor dat arme land, hetwelk nog altijd de profeten Gods steenigt en doodt, die er heen gezonden worden, menig gebed ten hemel te rigten, want indien de ketters niet voor Eome bidden, is het onvermijdelijk, dat deze moeder der heiligen ten verderve gaat. Van eenen anderen kant verkwikt het ons hart te zien, hoe de Heer ook in onzen tijd Zijne genade nog niet inhoudt om Zijne dienaren te versterken in het dragen van slagen, moeite en gevangenis. Het Christendom heeft zich anders in onze eeuw, zoo zeer met de wereld weten te verzoenen, dat eene gevangenneming om des geloofs wil, tot de zeldzaamheden behoort. Hier evenwel heeft de broederlijke liefde, nog eens weder eene schoone gelegenheid gehad, om haar medelijden met de verdrukking en de banden eens gevangenen des Heeren ten toon te spreiden, en zij heeft zich, wie moet dit niet tot haren lof getuigen? van deze taak op de uitstekendste wijze gekweten. Wij hopen en biddèn Van harte, dat die broederlijke liefde zich meer en meer als het sieraad dergenen, die door Christus vrijgemaakt zijn, vertoone, en vooral hierin openbaar worde, dat zij niet, gelijk Eome, vrije kinderen Gods in banden legt, maar gelijk het Evangelisch verbond gedaan heeft, gebondene kinderen in vrijheid stelt. J. de Liefde. By den Uitgever dezes is mede gedrukt en te "bekomen: Bonnet, (L.) De eenheid des Geestes door den band des Vredes. Brieven over de Evangelische Alliantie f 0,75. Ellendorp, (J.) Geschiedkundige Verdediging der Reformatie in de Zestiende Eeuw, als zijnde een noodzakelijk gevolg van het diep bederf in de Roomsche Hiërarchie, door een Katholijk f 0.60. Fleming, (R-) Sleutel tot de Openbaringen, of verhandeling over de opkomst en val des Pausdoms. Derde nieuwe uitgave ƒ1.25. Gossner, (J.) Bedienaar des Evangelies te Berlijn, vroeger Roomsch-Kathohjk Pastoor. De weg der zaligheid. Derde druk ƒ0.30. Bij de 25 Exemplaren. ƒ 0,20. Guldo de Brés, Opsteller der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, in zijn leven en sterven. Benevens eenige brieven kort voor het ondergaan van den marteldood aan zijne huisvrouw en moeder, door hem geschreven. Naar het Fransen met eene Voorrede en eenige Aanteekeningen voorzien. . . ƒ 0,80. Kennedy. (Miss. Graee) Vader Klemens, eene Roomsch-Katholijke Geschiedenis. Uit het Engelsen vertaald naar den vierden Drnk. . . : ƒ 2,78. Luther, (Dr. Martin) (Paarlen uit de Schriften van) in 32mo, in carton, 3e drnk ƒ 0.60. Slalan, (C.) Het ware Kruis. . . ƒ 0.30, 25 Ex. ƒ 5.00. Het Gelukkig Huisgezin. » 0.30, 25 » » 5.00. Ik heb Rome en zijne Altaren verlaten. Geschiedenis van de bekeering eener adelijke Roomsch-Katholieke Dame tot het Christelijk Geloof. Uit het Fransen door T. Jf. Looman. . .' f 0,15. Merle d'Aubignc, (JT. H.) Het Kruis van Jezus Christus en de Prediking van het Evangeli», met eene Voorrede van Ds. R. J. van der Keulen, V. D. M. te Amsterdam, ƒ 0.60. : Dé Kerk geroepen om Jezus Christus te belijden, }£$jÊÊÈfflÊÈ&^ • • • ••■ ƒ0,40. Boussel, (N.) MWmto&Ê!--ÏPra»B&rpriesters. • f °>20. ^85 Exempl. . ƒ 3,00. Yj^TJ^Pai^en, door hen zeiven gètcekcnd. ƒ 0,20. Vi aaMl^k verbiedt de Pastorren den Bijbel te lezen? '^F^Ul^^M- • ■ ƒ 0,05, 25mcmpl. ƒ 1,00. Boy, (J. JpprV want te Oude Tonge. Zestal Brieven over de Biilbaarheid van den Paus en de Kérk van Rome. Ter beanMÉprding der Brieven van den Héér Le Sage ten Bkoek . . . . . « M • • ƒ 0,60. Terstegen, (Ga^Aanwijzing tot het regt verstand en het nuttig gebruik oi^fceilige Schrift. Met eene voorrede, uitgegeven door J. J. telSPra Predikant te Oude Tonge. . . ƒ 0.30.