«Si UW ZAAD IN DEN MORGENSTOND." VOORDRACHT GEHOUDEN IN EENE LEDEN-VERGADERING DER CHRISTELIJKE WERKLIEDEN VEREENIGING „PATRIMONIUM" ■ TE GOES3 DOOR J. C. WIRTZ Cz. Hoofdonderwijzer. MET EEN INLEIDEND WOORD VAN Prof. A. BRUMMELKAMP. GOES, — G. M. KLEMKERK. .ZAAIUWZpiNDEpOfENSTOND." VOORDRACHT GEHOUDEN IN EENE LEDEN-VERGADERING DER CHRISTELIJKE WERKLIEDEN VEREENIGING „PATRIMONIUM" TE GOES3 DOOR J. C. WIRTZ Cz. Hoofdonderwijzer. MET EEN INLEIDEND WOORD VAN Prof. A. BRÜMMELKAMP GOES, — G. M. KLEMKERK. De geachte schrijver zendt mij deze voordracht ter inzage, met verzoek om een kort woord ter harer aanbeveling. Dat dit verzoek tot mij gericht wordt, vindt zij n grond hierin, dat ik mij in den laatsten tijd op Patrimoniums gebied nog al bewogen heb. Welnu, Patrimonium heeft mijn hart en in verband daarmede zette ik mij ter aandachtige lezing er van, en zeg nu: Als steeds met het aloude „latende eenige uitdrukkingen en zienswijzen voor rekening van den schrijver", voldoe ik gaarne aan zijn verlangen. Ik heb het stuk met veel instemming en genot gelezen, beveel het des Heeren leiding en wensch, dat het tot veler nut niet slechts honderden, maar duizenden lezers vinden zal. Niet slechts lezers, maar ook Uitgever en Schrijver mogen er gezegende vruchten van plukken. De Sociaal-Democratische toongevers zooals Domela Nieuwenhuis en anderen weten even goed als wij, dat hunne beweging dezelfde, in wezen en gevolgen slechts dezelfde is en wezen kan als die van 1789, en op niets anders uitloopen, dan op gelijk Da Costa in zijn 1648—1848 zong de . „Met meer vreemde straf eerst van regeeringloosneia „En straks van tiranny, elkaar gelijk in boosheid:" De Lamartine zong er ten jare 1845 van: ,De Omwentling! — min het bloed dat de aarde heeft doorweekt! ,'üe Omwenteling! — min de schuld der woede van haar vrinden! "ziedaar wat de aarde rust en grootheid zal doen vinden! „De heilfontein die, heeft ze vroeger vuur gebraakt, „thands, tot beregening met enkel vrede ontwaakt!" maar, of zij dit al weten, zij staan er evenmin \oor als de Lamartine in 1845/8, en drijven door. Intusschen wat kwam er anders van dien vrede, dan het kanon en de barrikaden in de Straten van Parijs en eindelijk die Louis Bonaparte, die als een nieuwe Napoleon de wereld beroerde? Reeds meermalen dus dreven zij hunne theorien door en vervulden de aarde met tranen en bloed. Zij dringen er thans weer op aan. God kan 't noodig rekenen ons er bij vernieuwing door te tuchtigen, maar Hij kan't nog afweren ook. Wien 't ernst is de Sociale kwestie te helpen oplossen zoeke de jeugd „op te voeden in de leering en vermaning des Heeren"; en in verband daarmede dan ook door woord en voorbeeld de „snoepwinkels" te vernietigen, de snoepwinkels, in de achterbuurten niet alleen, maar ook op de hoeken der straten, die koffij huizen heeten en kroegen, waar wij jaarlijks millioenen aan vermorsen. De kinderen moeten leeren verstaan, dat zij uit of naar de school die winkeltjes moeten schuwen en de vaders evenzeer de hunnen, als zij naar of van hun werk gaan. Zegene de God en Vader van alle barmhartigheid daartoe Patrimonium en ook deze Toespraak, terwijl ons aller bede opklimme tot dien Vader van alle barmhartigheid, dat Hij om Zijns Zoons Jezus Christus wille den stortvloed, die daar weer dreigt, nog afwende, de afgedwaalden van dien heilloozen weg terug brenge; en velen tot waarachtige bekeering en strijd tegen de zonde rondom zich en vooral en in de eerste plaats in eigen hart en huis. Kampen, Feb. 1885 A. Brummelkamp. EEN WOORDJE VOORAF. Uitgenoodigd door het bestuur der christelijke werkliedenvereenigirg Patrimonium, afdeeling Goes, om in de vergadering harer leden eene voordracht te houden, mocht ik dit verzoek niet afslaan. Immers de gelegenheid om eens met de ouders onzer leerlingen over opvoeding te spreken, doot zich zoo zelden voor, dat men ze niet ongebruikt voorbij mag laten gaan, als ze zich aanbiedt. Wel kwam mijn jeugdige leeftijd mij nog als een bezwaar voor, maar toen dacht ik aan een woord van den Prediker, ons nog kort geleden herinnerd door den grqzen Voorzitter onzer vereeniging voor christelijke onderwijzers en onderwijzeressen; n.1. aan Prediker 11 vs. 6: „Zaai uw zaad in den morgenstond en trek uwe hand des avonds niet af, want gij weet niet wat recht wezen zal, of dit, of dat, of dat die beiden te zamen goed zijn zullen." Welnu, ik heb in gehoorzaamheid aan dit woord gezaaid en op. verzoek dergenen, die mij dit woord den 16en October hoorden voorlezen, verschijnt het nu in druk, met de bede, dat het God behage, deze zaadkorrels te willen zegenen. Goes, November 1884. De Schrijver. Waarde Hoorders! Niet gewoon voor volwassenen op te treden, kan het voor mg niet anders dan moeilijk zijn om in uw midden te spreken. Daarbij komt dat de zaken, die u het meest aantrekken tamelijk wel buiten nrijn bereik liggen, 'k Stel mij toch voor, dat eene vereeniging van werklieden het liefst zaken behandelt, die haar dieper blik doen werpen in de arbeiderskwestie; dat dus eene lezing over de verhouding van kapitaal en arbeid, of over de rechten van den werkman, ot over vrouwen- en kinderarbeid wel belangstellende ooren zou vinden. Maar helaas I aan zulke onderwerpen kan en mag ik mij niet wagen; ik hoor daarvan tusschen de schoolmuren niets, en de weinige uurtjes, die mij buiten de school resten zgn op zijn best voldoende om van zulke zaken, door anderen behandeld, even notitie te nemen ; maarniet om ze te verwerken. Toch heb ik op mijne manier ook wel eens over de sociale kwestie nagedacht, en het komt mij voor, dat de werklieden zelf nog heel wat kunnen doen om hun stand weer meer in eere te brengen. Dit toch acht ik eene der belangrijkste hinderpalen voor de ontwikkeling der werklieden partij, dat de arbeid, de handenarbeid hunner leden, niet genoegzaam gewaardeerd wordt. Wat is hiertegen te doen? De overige leden der maatschappij door lange redevoeringen overtuigen van het nuttige in den handenarbeid"? Ik vrees, dat het weinig zal baten. Mijns inziens kunnen de werklieden niet beter doen dan door hun geheele gedrag achting afdwingen, zelfs daar, waar men niet geneigd schijnt, die te willen verleenen.' Dit is voorwaar geen gemakkelijke taak, want dien ouden stam te buigen valt niet gemakkelijk. Welnu! vindt gij het te moeilijk om bij den tegenwoordig levenden werkliedenstand alles te verbeteren, wat naar uwe meening verbetering behoeft? Dan wil ik het U gaarne gemakkelijker maken, begin dan met de kinderen der werklieden ; wel zijn we de meening niet toegedaan, dat dit wit papier is, waar men nog op schrijven kan, wat men wil; integendeel, niet alleen de Schritt, maar ook de ervaring leert ons, dat er in die jeugdige harttjes heel wat booze dingen huizen en ik geloof, dat zelfs J. J. Rousseau overtuigd geweest zou zgn van het bestaan der erfzonde, indien hg zijne kinderen bij zich had gehouden in plaats van ze zonder herkenningsteeken aan een vondelingenhuis toe te vertrouwen. Maar toch weten we, dat onze kinderen jonge takjes zijn en dat het nog altijd waarheid is: Vriend ! zijt ge wijs Buig jeugdig rijs; Want de oude stam Is al te stram. Zoo Ge uwe kinderen goed opvoedt, hebt ge een drievoudig voordeel. Vooreerst zult Ge zelf, zoo God u 't leven spaart, de vruchten er van plukken, als Ge zien moogt, dat uwe kinderen het rechte pad betreden. Voorts zult Ge daardoor een voorbeeld geven aan hen, die meer met aardsche goederen zijn bedeeld, en bij wie, helaas! de opvoeding der kinderen vaak zoo ontzaggelijk veel te wenschen overlaat, en eindelijk zullen zoodoende uwe kinderen later in staat zijn, de achting voor hun werk en hun stand af te persen, die men u geweigerd heeft. Daarom geachte vrienden ! dacht het mij goed heden avond eenige oogenblikken te spreken over de vermaning van den wijzen koning Salomo, die we vinden in Spreuken 22: 6. „Leert den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns wegs, als hq ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken." Maar verlangt nu niet van mij, dat ik deze vermaning, dit gebod van den Spreukendichter in al zijne lengte en breedte zal uitwerken; want eigenlijk gezegd, hebben we hier te doen met een bevel, waar heel de opvoedkunde voor noodig is, om na te gaan, wat dit woord in zich sluit. We wenschen dan ook niet eene verhandeling of verklaring van dit woord te geven, maar willen alleen naar aanleiding ervan enkele punten aanstippen. Daarom willen we trachten aan te wijzen: 1. Wie het zqn, die onderricht moeten ontvangen; 2. Wat hun moet onderwezen worden. 3. Wanneer het hun moet verschaft worden. 4. Hoe het moet gegeven worden, en 5. Welke heerlijke belofte aan de vervulling van dezen plicht verbonden is. Wie zijn het, die onderwezen, die geleerd moeten worden? De jongen, dat is onze kinderen. Maar wat wil dat zeggen: onze kinderen? In het dagelijksch leven kan men daarop verschillende antwoorden vernemen, niet zoo zeer, als we alleen letten op hetgeen de menschen zeggen, maar vooral door te zien op hunne daden en handelwijze. Dan zullen we merken, dat sommige ouders hunne kinderen beschouwen als, ja, het moet er uit: als wandel'ende kapstokken. Dat begint al, wanneer ze nog maar zeer jong zijn, om ze zoo op te sieren en op te pronken, dat het zien van zulk een wandelenden kapstok ons onwillekeurig de vraag op de lippen legt: „Maar zouden nu die ouders waarlijk denken, dat ze hunne kinderen nergens anders voor gekregen hebben, dan om er wat mooie kleeren aan o p te hangen?" Op doelmatigheid wordt bij de keuze der kleeding niet gelet; de gedachte „zou dit kleed wel tot bevordering der gezondheid strekken ?" komt bij velen niet eens op. O neen, als de kinderen, of liever de kleeren, die er aan opgehangen zijn, maar bewonderd worden, dan is [het genoeg. Anderen zien in hunne kinderen eene soort van clowns (kunstemakers, hansworsten) die in de wereld zijn om hen te vermaken. Is vader goed gemutst, dan moeten de kleinen allerlei kunsten verrichten, versjes opzeggen, orgel en pianouitvoeringen geven enz. Maar een volgenden dag heet het: „houd op ver velende jongen! met je grappen!" „Schei uit met dat getingel!" enz. Vooral als er visite is, mogen de clowns hunne diensten bewijzen om het gezelschap te „amuseeren" (zooals het in beschaafde kringen dan heet.) Hoeveel zaden van hoogmoed op die wijze worden gestrooid, daar wordt minder op gelet, wie kan ook altijd om de toekomst zijner kinderen denken; als men voor het oogenblik maar genot heeft, maar genoegen smaakt! dan is het al wel zoo! Nog weer anderen zien hunne kinderen aan voor eene soort van bokken, gewoonlijk zondebokken genoemd, die gewillig het pak hunner grillen en luimen moeten dragen. Of zijn ze U ten eenenmale onbekend, die vaders, die het op hunne kinderen wreken, als er in huishouden of in de zaken iete niet naar hunnen zin gaat ? Helaas! hoeveel oorvijgen zqn niet het gevolg van een minder smakelijk maal, of van eten, dat niet op tijd klaar was! Hoeveel kastijdingen aan kinderen toegedeeld, behoorden eigenlijk thuis ? ja misschien wel bij vader of moeder zelf, of bij een familielid, of een klant, of een knecht; aan wien men echter zijn hart niet koelen kan; maar aan de kinderen kan men dat wel! Eindelijk zijn er ook menschen, die.... ten eenenmale over hunne kinderen heenzien. Dat is nog wel het ongelukkigste van alles, als ouders leven, alsof ze geen kinderen in de wereld hebben. Natuurlijk dat dezulken al het mogelijke doen om zich zooveel mogelijk van dien last (! ?) te ontslaan. Zijn het menschen met goederen bedeeld, dan zijn de gouverneurs en gouvernantes, de kindermeiden of bonnes er goed voor; altijd onder den schijn, dat het zoo goed is voor die lieve kleinen om eens onder vreemde oogen te zijn! Maar kan er zooveel geld niet op overschieten, dan is het toch maar een geluk', dat er legenwoordig zooveel scholen zijn. Al spoedig onderzoekt men, hoe jong ze wel op de bewaarschool geplaatst kunnen worden, en is men eenmaal zoo gelukkig, dat ze op de lagere school terecht kunnen, dan natuurlijk, hoe langer hoe liever: immers 't is zoo goed, als ze veel leeren! maar eigenlijk gezegd, is men zoo blij, dat men er zooveel uurtjes van af is! De overige tijd wordt op straat doorgebracht, waarmede? maar hoe kan een mensch dat nu weten, wat zijne kinderen op straat doen! als ze immers van avond maar weer vroeg genoeg in bed liggen, dat geeft rust, en ze zijn weer voor een poosje bezorgd! Ongelukkige ouders, die zoo over uwe kinderen heen ziet, of die er niets inziet als zondebokken, of clowns, of wandelende kapstokken ! Ongelukkige kinderen, die niet beter opgevoed wordt, wat zal er van u worden ? Neen, dan zijn die ouders er beter achter, die uit Gods woord geleerd hebben, wat hunne kinderen zijn; die als Jochébed hun kind hebben aangezien en bemerkt hebben, dat „het zeer schoon is», zooals Stephanus het van denzelfden Mozes uitdrukte, door onze kantteekenaren als „goddelijk schoon" verklaard. Die ouders hebben iets goddelijk schoons ontdekt bij hunne kinderen; die hebben ontdekt aan het voorhoofd hunner spruiten, dat God zijn verbond bezegeld heeft: dat God, de Almachtige Vader, hen erkent als zijne kinderen; dat de Zoon hun verzekert, dat Hij ze wascht in zijn bloed en dat de H. Geest hen tot lidmaten van Christus heiligen wil. Ziet, dat zijn ze, die onderwezen moeten worden, het godgeheiligd zaad, de kinderen des koninkrijks, de kinderen des verbonds; en wie niet door zijne daden bewijst, dat hij dit gelooft, dat h\j dit aan zijne kinderen ziet, die zal eens van God moeten hooren: «Gij hebt Mijne kinderen den Moloch opgeofferd!» In de tweede plaats geeft deze vermaning ons aan, wat aan onze kinderen moet onderwezen worden, n. 1. de eerste beginselen. Naar mijne meening heeft de wijze Koning hier allereerst het oog op de leer, die naar de godzaligheid leidt en wil hij, dat de kinderen in de eerste beginselen daarvan onderwezen worden. En zoo opgevat is deze les ook voor onzen tijd nog van ontzaggelijk nut, immers ze waarschuwt ons voor overschatting en voor te geringschatting der kinderlijke vermogens. Sommige opvoeders toch willen hunne kweekelingen alles en nog wat leeren, ook van datgene, wat de geestelijke zaken betreft. Zjj vergeten, dat de grooten moeten worden als de kinderen, en niet omgekeerd; zij maken zich het verwijt van den dichter waardig die sprak: »Wordt als de kinderen sprak de Heer! Want hunner is mijn koninkrijk!» Gjj maakt o! drijvers van de leer ! UwJ kinderen U gelijk!" Dezulken, die hunne kinderen overschatten, maken zich ook eene geheel verkeerde voorstelling van het doel der christelijke school. Ze stellen zich voor, dat die school geroepen is niet alleen om den kinderen onderricht te geven in het geschiedkundig gedeelte der Schrift, maar dat daarenboven de onderwijzer ook dient te zorgen, dat ze een geheel, volledig dogmatisch stelsel machtig worden. Weer anderen willen, dat de onderwijzer zijne bevindingen aan de kinderen zal meededen, of dat hij voor eene bepaalde richting, of een bepaald kerkgenootschap zal arbeiden. Al zulke eischen wijzen we beslist af, ook op grond van dit woord, dat we den jongen slechts de eerste beginselen moeten onderwijzen; en daar nu alles, wat de Schrift ons leert op geschiedenis en op feiten gegrond is, beginnen we met die Terbalen aan de kleinen mee te deelen en voorts gebruiken we heel den inhoud des bijbels, waar we dien noodig hebben tot bestrijding van ondeugd, tot aanmoediging, tot opvoeding. Andere menschen schijnen in dezen tekst iets te lezen, dat ik er nog nooit in gelezen heb. Het is alsof er voor hen staat: «laat uwe kinderen een paar uurtjes in de week onderwezen worden in de eerste beginselen en zendt ze voor het overige op die plaatsen, waar men op listige wijze die beginselen weet onzijdig te maken, of erger nog, soms het tegenovergestelde er voor in de plaats geeft." Ge begrijpt me, ge gevoelt, waar ik heen wil. Dit woord, leert den jongen de eerste beginselen, eischt van ons, dat de drie plaatsen, door God tot opvoeding bestemd, het huisgezin, de school en dekerkéene lijn trekken. Wie dit woord gelooft, niet slechts wie belijdt het te gelooven, maar wie het waarlijk gelooft met zijn hart, hij zal zorgen, dat zijne kinderen verre blijven van den verpestenden atmosfeer der zoogenaamde neutrale school, hetzij dan lagere, middelbare of hoogere school geheeten. Ziet dus dit woord allereerst op de eerste beginselen der leer, toch geloof ik dat we voor onzen tijd er nog wel eene leering uit mogen afleiden. Wij toch leven in een tijd van overlading der hersenen. Alles wordt verwacht van de ontwikkekeling van den geest, en van die der rede. Dat dit zoo is bij men- schen, die meenen met God afgerekend te hebben, begrijpen we ; die dweepen met de rede; en dweepen dus ook met alle abstracte d. i. afgetrokkkene wetenschap zooals wiskunde enz. Maar dat christenen zich daardoor laten meeslepen, dat moest niet zoo zijn. En toch helaas! het is maar al te vaak zoo. Hoe menig ouder vraagt alleen, wat kent mijn kind al? waarom leert hij dit nog niet, en dat ook nog niet? En hoe weinig wordt er opgelet, of het karakter ook wijziging ondergaat Neen vrienden, opvoeding wil niet zeggen ontwikkeling van het kenvermogen alleen, maar wie iets aan opvoeding wil doen moet met den geheelen mensch beginnen. En daarom moeten ouders en onderwijzers bij de kinderen nooit verder gaan dan de beginselen, ja de eerste beginselen van datgene, wat onder het bereik der kinderlijke hersenen valt, en zich niet laten meeslepen met deu algemeenen roep naar kennis. Leer dus den jongen de eerste beginselen ! En wanneer moet hun dit onderricht in de eerste beginselen verschaft worden ? Ook hierop geeft Salomo's woord ons het antwoord: „I eer den jongen, zegt hij, dus leert hun die eerste beginselen, terwijl ze nog jong zijn." De jeugd is de beste tijd om te leeren; niet alleen hier maar ook op andere plaatsen der Heilige Schrift worden we daaraan herinnerd. Maar dit wil niet zeggen, dat ge met het leeren bij uwe kinderen zoo vroeg mogelijk moet beginnen. Ach, lieve vrienden, eene koude huivering vaart mij door de leden, als ik hoor van kinderen, die op hun 4e of 5e jaar al zoo goed kunnen lezen. Let toch op de natuur. Er is een tijd, die uitstekend geschikt is om de akkers te bereiden en om ze geschikt te maken tot het ontvangen der zaden. Dan volgt een tijd om te zaaien enz. Zoo ook bjj uwe kinderen. Eerst moet het kind voorbereid worden om het onderwijs te kunnen ontvangen. Dit is de heilige plicht der moeder; alleen als zij hiertoe volstrekt geen tijd heeft, kan de bewaarschool deze taak gedeeltelijk maar altijd nog maar gedeeltelijk" van haar overnemen. Daarna volgt de zaaitijd, de tijd om onderwijs te geven. Maar van dien tijd moet dan ook getrouw gebruik gemaakt worden. Ja, ik weet het wel, hoe menigmaal vader het kind kan gebruiken om hem te helpen, of boodschappen voor hem te doen, hoe dikwijls moeder uit den brand zou zijn, als de oudste maar eens op de kleine broertjes of zusjes kon passen. Maar ik bid u, vrienden, bedenkt het wel; de jeugd is de beste leertijd, die jeugd komt maar eens, en als de gelegenheid voorbij is, zult ge u te laat beklagen. Vooral zulke ouders, die hun kinderen geen geld, geene gevestigde zaak kunnen nalaten, moeten hier wel om denken, dat de kinderen in hunne jeugd moeten leeren ; en 'kweet het zeker, zij zullen later geen spijt hebben van de opofferingen, die zij zich getroost hebben. Vervolgens zegt het woord van den Spreukendichter ons ook, hoe dit onderwijs moet gegeven worden, n. 1. naar den eisch zijns wegs. Dat de weg, de neiging, de lust van een kind vaak een geheel andere is dan die van ouderen van dagen, daarop wordt, helaas! niet altijd gelet De wijze Koning schijnt er wel op gelet te hebben, vandaar dat hij deze voorwaarde er met nadruk aan toevoegt. En onzes inziens terecht; wie kinderen opvoedt, moet er zqne hoofdstudie van maken, om te weten te komen, wat de eisch huns wegs is. Onmogelijk is het, dit in alle bijzonderheden hier te beschrijven, vooreerst toch zou dit opstel dan uitgebreid worden tot een boek over opvoedkunde, en ten tweede kan ieder vader en moeder, en ook ieder predikant op de cathechesatie, evenals ieder onderwijzer in de school het voor elk kind persoonlijk pas weten, wat voor dezen kweekeling noodig is, wanneer hij oplettend het karakter gadeslaat; terwijl toch het eene kind in tranen uitbarst, als het maar denkt, dat vader boos is, zijn er anderen, die eerst door de roede tot gehoorzaamheid gebracht kunnen worden. In 't algemeen is de weg om aan de vermaning van Salomo te voldoen dus deze: eerst onderzoeken, hoe de weg van uw kind loopt en welke behandeling het vereischt; en dan de beste middelen opspeuren om hieraan te voldoen. Wat dit laatste betreft kan de Heere Jezus tijdens zijne omwandeling op aarde ons menigmaal tot voorbeeld strekken. Wel heeft Hq niet bepaald kinderen onderwezen en daardoor opgevoed; maar toch, de verschillende menschen, waarmede Hij in aanraking kwam, waren over 't geheel zoo weinig ontwikkeld en zoo onbekend met de beteekenis van zijne komst in 't vleesch, dat we niet te veel zeggen door ze in dit opzicht groote kinderen te noemen. Welnu, gaat dan het onderwijs van den Heere na, ziet hoe Hij met zijne leerlingen handelde en in vele gevallen zal u het pad gewezen zijn om ook met uwe kinderen naar den eisch huns wegs om te gaan. Wilt ge enkele voorbeelden ? Gaarne geef ik ze u. Vooreerst leer van den grooten Leermeester om zoo veel hetu maar mogelijk is uwe kinderen in Gods vrqe natuur te onderrichten. Als ge zelf eens met hen gaat wandelen, hebben ze lucht en beweging, en ze zijn bewaard voor den omgang met vaak zeer verkeerde elementen. En als ge dan met hen op den weg zijt, geeft hun dali al spelende gelegenheidsonderwijs. Ziet ge de leliën des velds, vertelt hun maar vast, wat onze Heiland zijnen discipelen daarover vertelde; gaat ge door het gezaaide, of vliegt er een hoop musschen bjj uwe nadering uit een korenveld, weer hebt ge stof tot spreken. Begint de avond te dalen en komen de sterren te voorschijn, onmiddelijk herinneren zij u aan Abraham's nageslacht en hebt ge gelegenheid om uwe kinderen te leeren hoe vreeselijk het is een jood te verachten of te bespotten. En zoo ge hiermee de proef wilt nemen, ik weet zeker, dat van de 100 vaders, die thuis den kindertoon niet kunnen treffen, er 90 zijn, die het buiten spoedig leeren; de natuur zelf zal er toe meewerken. Leer ook van den Heiland om zooveel mogelijk bij uw onderricht van aanschouwing uit te gaan. Wanneer zijne discipelen Hem vragen, wie toch wel de meeste is in het Koninkrijk der Hemelen, dan houdt Hij geen lang betoog of wijsgeerige redeneering, neen Hij laat het hun zien. Hij zet een kindeke in het midden van hen, en zegt, „zoo ge niet wordt als dit kind, ge zult het Koningrijk Gods niet zien". Wanneer men Hem vraagt, of het geoorloofd is den keizer schatting te betalen; dan heet het: „toont mij een penning." Hebt ge kinderen, die wat moeilijk van begrip zijn, leert deze twee dingen van onzen Heiland: lo. een onuitputtelijk geduld te hebben; 2o. de zaken op verschillende wijzen voor te stellen. Hoe menigmaal had Hij het zijnen discipelen niet trachten duidelijk te maken, dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was, en zelfs toen Hij op het punt was om deze aarde te verlaten, vroegen ze Hem nog: „Heere zult Gij in dezen tijd aan Israël het koninkrijk weder oprichten ?» Maar de Heere bleef geduldig en hield niet op met zijn onderwijs. En als Hij met de Samaritaansche vrouw sprak, en zij maar niet begreep, wat Hij haar aan het verstand wilde brengen, dan werd de Heiland niet ongeduldig, maar dan begon hij weer op een geheel andere wijze door tot haar te zeggen: „Roep uw man!" totdat zij eindelijk begreep, dat Jezus de Messias was. Klaagt ge misschien, dat uwe kinderen zooveel, wat ge hen leeren wilt, maar volstrekt niet begrijpen, of maar half vatten, leert dan van den Heere Jezus, dat dit ook niet altijd kan en niet altijd noodig is. Immers hoe menigmaal besloot Hij zijne redenen niet met een woord als dit: „Wie het vatten kan, die vatte het". „Wie ooren heeft om te hooren, die hoore", of „Gij zult het na dezen verstaan". Dan wist de Heere het, dat niet allen hem hadden gevat, dat ze het niet hadden verstaan, en toch had Hij het hun verteld. Waarom? omdat Hij wist, dat het, evenals het tarwegraan, in de aarde zou vallen en sterven, om dan later, veel later soms vrucht te dragen. Laat dit dan Uw troost zijn, als de kinderen de volle beteekenis uwer woor- den niet vatten, dat wellicht later hun duidelijk zal worden, wat ze nu reeds weten, al is het soms alleen maar werktuigelijk weten. En zoo zouden we kunnen voortgaan om U op 's Heilands voorbeeld te wijzen, maar we meenen, dat het aangevoerde voldoende is om u op te wekken, om, zoo Ge het niet reeds deedt, den Bijbel ook te gebruiken als leerboek der opvoedkunde. Eindeüjk rest mij nog u te wijzen op de heerlijke belofte aan deze vermaning verbonden. Welk vader en moeder, die zelf den Heere Jezus heeft leeren kennen als zijn' Heiland en Zaligmaker, wenscht niet, dat zijne kinderen hetzelfde pad zullen betreden? Wie hoopt niet, dat lhj eens voor God zal kunnen verschijnen met de woorden: „Zie hier mij, Heere! en de kinderen, ' knecht laten bekendmaken, Hem zal het niet berouwen; Hij zal u zegenen en Uwe kinderen zegenen, zoo Ge U houdt aan Zqn Woord en Zqn beveL * Vaders in ons midden, wilt Ge meehelpen om de sociale kwestie op te lossen, begint van huis uit; begint met uwe kinderen, pleit daarbij op de vele beloften door God in Zijn woord voor Uw zaad gegeven en ook op deze, die we heden avond kortelijk mochten bespreken: „Leert den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns wegs, als hij ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan niet afwijken. Ik heb gezegd.