DE MACHT van den VKEDE.M.AKER, - door H. HÖVEKER. Indïan fty m Mij blijft, ph mijne woorden in u blijven, zoo wat gij wilt, zult gij liegeeren, en liet zul n geschieden. Jon. XVr-T.- AMSTERDAM. HÖVEKER & ZOON. 1885. DE MACHT VAN DEN VREDEMAKER. DE MACHT van den VREDEMAKER, dook H. HÖVEKER. TWEEDE DE.XJIE. Indien gij in Mij bljjft, en mijne woorden in u blijven, zoo wat gij wilt, zult gij begeeren, en het zal u geschieden. Joh. XV: 7. AMSTERDAM. höv;eker & zoon. 188 5. VOORREDE. Machteloosheid. — Ziedaar het woord des tijds, dat alles met moedeloosheid vermdt. De regeering heeft geen zedelijke kracht meer. Zij moet om zich te handhaven naar de wapenen grijpen, en niet slechts tegen den vijand buiten haar gebied, maar vooral tegen de vijandelijke machten daarbinnen, die haar met omverwerping bedreigen. — En dit verschijnsel wordt niet slechts in een enkel land gezien, maar iedere regeering, vooral van de volken, die het Christendom hébben aangenomen, ziet met vrees een ontembare macht naderen, die dan niet meer te beteugelen zal zijn als ook fiet leger zich er mede vereenigt. _•»,■ Ontzettende toestand, die ons wel met bekommering mag vervullen, te meer omdat ook de Kerk niet meer instaat is deze machteloosheid te bezweren, en de volken gehoorzaamheid te leeren onder de macht, die over hen gestéld is. Zij had daartoe de macht ontvangen, — de geschiedenis bewijst het. — Het machtige Romeinsche rijk stortte ineen voor de bezielende macht van het levend Christendom. Maar deze macht heeft zij verloren door zélve machteloos te worden. Zij heeft deze macht verloren door Gods openbaring van lieverlede in een omgekeerde orde te gebruiken, dan waartoe zij gegeven was. Zij was gegeven om het hart van den mensch weder tot zijn Oorsprong terug te leiden, opdat het verstand waarachtige verlichting zou ontvangen cn de vreugdevolle bezieling van het goddelijk organisme in een tot God teruggekeerd gemoed. Daartoe had zij van den Heer der heerlijkheid de grondwet van het koninkrijk Gods ontvangen, en de belofte des Heiligen Geestes, welke alleen de macht kan schenken om zelfstandig het goddelijke te willen, en te wandelen in de vreeze Gods. Het arme van God vervreemde verstand heeft immer iets anders dan dit goddelijk organisme gewild, en wat anders dan een innerlijke ontbinding, een volslagen machteloosheid, zoowel van Staat als Kerk, moet daarvan het gevolg zijn ? Wij aanschouwen de ontzettende gevolgen van deze noodlottige vergissing, die niet kan worden weggenomen, ook niet door de juiste omschrijving van de waarheden der Schrift; want deze waarheden zullen haar beheerschend vermogen missen, zoolang de organische weg van wedervereeniging met God wordt voorbijgegaan. Alleen in het terugkeeren tot de orde Gods wordt goddelijke macht géboren. DE MACHT VAN DEN VREDEMAKER. In uw licht zien wij het licht. Ps. XXXVI: 10. God heeft zich geopenbaard. Ziedaar den juichtoon van een tot God wedergekeerd gemoed. God heeft zich geopenbaard, en met die openbaring eeuwige krachten ter beschikking gesteld van een ieder, die gelooft. En dit geloof is geen ijdele waan van een opgewonden gemoed, maar integendeel de hoogste zekerheid der waarheid. God heeft zich geopenbaard, en deze openbaring, zoo goddelijk verheven als zij is, is nochtans begrijpelijk ook voor het allergeringste verstand en toegankelijk voor het eenvoudigste gemoed. Want Gods openbaring.is geen bekendmaking van diepzinnige denkbeelden, slechts verstaanbaar voor het ontwikkeld verstand. Integendeel, zij is de sprake Gods tot het hart van den mensen, die zoo zij wordt verstaan, de volkomen vervulling is van de dringendste behoeften van 's mensehen gemoed. Wij zijn uit God, en ons hart kan niet rusten tenzij het weder tot God is teruggekeerd. Ons hart heeft een innerlijke behoefte naar God, en nauwelijks heeft dit hart zin Oorsprong weder teruggevonden, of het verheugt zich met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; en nu wordt er een macht geboren, die zichzelve en anderen beheerscht. Helaas, dit hart is door de zonde van zijn Oorsprong vervreemd, en daarom zwerft het rusteloos rond, zoekende vrede, vreugde en vrijheid; maar hoe duizendwerf ook doorzijn verduxsterd verstand teleurgesteld, dit arme verstand zal den mensch een nieuwe misleiding bereiden, indienhet niet eindelijk luistert naar de stem van den goeden Herder, dien (*od gegeven heeft, om ons weder tot Hem te leiden God kent onze diepe ellende en heeft daarin voorzien; daarom heeft Hg zich aan ons geopenbaard en voor deze openbaring worde Hij eeuwig geprezen! God heeft zich geopenbaard. Op de eerste bladzijden dier openbaring zie ik den oorsprong der zonde en haar rampzalige gevolgen. Daar vertoont zich onmiddellijk wantrouwen, vijandschap, broedermoord; eindeIgk een toenemende goddeloosheid, die de eerste wereld doet verzinken in verderf en ondergang. Noach en de zijnen betreden een nieuwe aarde, maar ook in zijn geslacht openbaren zich de rampzalige gevolgen der zonde, en deze zou opnieuw alles in het verderf medeslepen, indien de Almachtige ons niet in Abraham den weg had doenkennen, langs welken wij weder met Hem in gemeenschap kunnen komen. — Maar het zal in een omgekeerde orde zijn, dan die, welke de mensch meent. Het zal de orde Gods zijn, die de hoogste wijsheid en de eenige weg is, waardoor wg Weder tot Hem kunnen komen. Het is de weg van niet begrijpen, maar gelooven. — Dit is de weg van Abraham geweest. Niet in den weg van eigen verstand, niet in den weg van een juist en welwikkend oordeel, maar in een voor dit verstand onbegrgpelgken weg heeft God Abraham het onbepaald vertrouwen geleerd, als den eenigen weg van terugkeer tot Hem. — Juist langs de meest zonderlinge wegen, waartegen het verstand aandruischt, is hij geleid geworden. Hij heeft moeten leeren stipteljjk te. gehoorzamen, ook dan wanneer het bevel streed met alle verstandelijke beschouwingen. Gehoorzamen werd er geëischt, niettegenstaande die eisch van gehoorzaamheid hem moest verbazen. Schijnt het geen ongerijmdheid, om een vruchtbaar oord te verlaten, en dat met een talrijke bezitting, die aan de hebzucht een welkome prooi biedt? En dan midden door woeste horden naar een land te trekken, dat men niet kent en dat nog eerst moet worden aangewezen ? En voorwaar dit zou het geweest zijn, indien Abrahams hart niet vooraf zijn eeuwigen Oorsprong had teruggevonden, en de vreugdevolle gemeenschap met dien eeuwigen Oorsprong niet van lieverlede tot zulk een hoogte van zekerheid was geklommen, dat hij den wille Gods volkomen kon verstaan en met God kon omgaan als een man met zijn vriend. — Daarom wordt in hem een aanschouwelijk beeld voor oogen gesteld, waarop voorts de geheele Schrift wijst. Het is de openbaring van de groote Godsgedachte: » Die den Heer aanhangt wordt een Geest met Hem." Daardoor wordt de mensch zelf een machtige persoonlijkheid. Heerlijke openbaring Gods! Het is de aanschouwing van de mogelijkheid, dat de mensch door het eenvoudig Godsvertrouwen weder met Hem vereenigd wordt, en naarmate zijn hart in nauwer betrekking met God staat, naar diezelfde mate zijn verstand, zijn wil en oordeel hun oorspronkelijke bestemming terug ontvangen: het is de ontdek- king, dat het verstand eerst dan van zijn rampzalige kluisters kan verlost worden, wanneer de mensch geheel zijn hart aan God overgeeft. Heerlijke verlossing! Zie dit in Abraham. Een machtige persoonlijkheid zien wij voor onze oogen tevoorschijn treden. Dit wordt vooral in een opmerkelijk feit ons voorgesteld, dat de diepste grond van Gods openbaring aan menschen kan genoemd worden, en waarop wij al onze aandacht moeten vestigen. Abraham komt in het land der belofte. Hij wordt rijkelijk gezegend; maar de vervulling der voornaamste belofte: die eener nakomelingschap, blijft hem ontbreken. Er verloopen een, twee, drie, vijf en meer jaren, maar Gods belofte wordt niet vervuld. De echtelieden hebben ongetwijfeld elkander bedenkelijk aangezien, en wellicht heeftSara eindelijk aan Abraham moeten verklaren: dat thans alle hoop om moeder te worden was verdwenen! Peinzend zien wij den Godsman daarheen gaan. Zal hij ook nu nog op Gods belofte kunnen hopen ? Zal hij ook nu nog daarop kunnen pleiten ? Of moet hij zich bereiden om zijn hoogsten wensch ten offer te brengen ? Zal de zoon van zijn huis verzorger Eliezer ook wellicht zijn erfgenaam zijn? Diepe weemoed vervult zijn gemoed. Maar in de stilte van den nacht hooren wij den Almachtige tot hem spreken: *) Abraham! vrees niet, Ik ben uw schild, uw loon zeer groot I — O ja, dit erkent Abraham: de Heer was zijn schild geweest in tallooze gevaren, en overvloedige zegen was hem geschonken. »Maar," hooren. wij hem zeggen, »Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kin- 1) Hoe kon God met den mensch spreken? is de vraag des ongeloofs. Men vindt het antwoord: Num. XII. 6—8. deren heenga? Zie, Gij hebt mij geen zaad gegeven, en de zoon van mijn huis verzorger zal mijn erfgenaam zijn." >Neen," is het goddelijk antwoord, »deze zal uw erfgenaam niet zijn, uw. eigen zoon zal uw erfgenaam zijn. Zie opwaarts naar den hemel, en tel de sterren, zoo gij die tellen kunt; alzoo zal uw zaad,zijn!" Goddelijke vreugde.daalt in het hart van Abraham; hij gelooft het ongeloofelijke, en de vrede Gods vervult zijn gemoed. Maar nu, welk een ontzaglijke ontdekking voor hem en voor ons: dit geloof, dat God waak is en de algenoegzame vervuiler van al zijne beloften, wordt hem tot rechtvaardigheid gerekend. Het diepe geheim: hoe kan de van God afgevallen mensch weder met God vereenigd worden? is opgelost. Het is het kinderlijk geloof, het is het staatmaken op Gods beloften. Maar hier wordt tevens de oorzaak ontdekt, die ons belet om met God in gemeenschap te komen. Het is ons door de zonde ontrust geweten, dat ongeloof kweekt, waardoor het ons onmogelijk wordt op Gods beloften te vertrouwen. Hoe eenvoudig en natuurlijk, maar tevens hoe goddelijk wordt ons de wederveréeniging van God en den mensch voor oogen gesteld. Ü, aanschouwen wij met aandacht het goddelijk onderwijs, ons in den persoon van Abraham gegeven; lankmoedig verwachtende verkrijgt hij den zegen. En ook de oorzaak, waardoor God en de mensch weder een konden worden, en de mensch zijn koninklijke macht terug verkrijgt, deze is voor Abraham niet verborgen gebleven. Want waar goddelijke viede en vreugde zijn gemoed vervullen , kunnen zjjn godgewijde blikken een hoogere vlucht nemen. Wij zien het, hoe hij door steeds inniger gemeenschap met God het plan Gods tot redding der wereld kon ontdekken. Of heeft de Heiland het ons niet zeil bekend gemaakt: > Abraham heeft mijn dag gezien en is verblijd geweest." Heerlijk openbaarworden van de terngkeerende macht in den mensch, wanneer hij de orde Gods volgt, waardoor die macht alleen in hem kan terugkeeren. Welk eene macht ziet men in den zoo ootmoedigen Abraham, die eerst zichzelven onder de macht Gods stelt en dan door die macht weder anderen beheerscht. »Wij zien — zegt Murray — in Abraham zich eene macht ontwikkelen, die door het gebed instaat was over het lot te beslissen van hen, die met hem in aanraking kwamen. In Abraham wordt het openbaar, dat het gebed niet enkel een weg is om voor onszelven een zegen te ontvangen, maar om de koninklijke macht van den mensch te laten gelden, waardoor hij op de geschiedenis invloed kan oefenen. »Wij lezen van geen gebed, dat Abraham voor zichzelven deed. Zijn gebed voor Sodom en Lot en voor Abimelech, voor Ismael toont, welke macht een man, die Gods vriend is, heeft, om over den loop der gebeurtenissen een koninklijke heerschappij te voeren. De mensch is voor zulke koninklijke heerschappij geschapen." *) Dit toont ons de strekking van Gods openbaring. Heeft de mensch door de zonde Gods heerlijkheid verloren, wij zien in Abraham hoe Gods beeld weder in hem wordt hersteld. Hoezeer wordt alles met ontzag vervuld voor den man, die een vriend Gods mag worden genoemd. Is de wijsheid der menschen hier werkzaam geweest, om zulk een machtige persoonlijkheid te vormen ? Immers neen. Hier is het te aanschouwen, dat met de herstelling van Gods beeld in den mensch, tegelijk diens oorspronkelijke 1) Andrbw Murray. De School des Gebeds. Amsterdam, 1884. heerlg'ke eigenschappen weder tevoorschijn treden. — Natuurlijk. — Nu immers kan de wijsheid Gods weder in hem werkzaam zijn. Nu eerst en nu alleen wordt de mensch weder waarlijk mensch. Hij wordt een dienstknecht Gods, en laat iets van Gods heerlijkheid op aarde aauschouwen. Gij zijt een vorst" Gods! roept een heidensch stamhoofd uit; ja zelfs de Priester-koning Melchizedek biedt hem zijne hulde. Daar staat dus eene persoonlijkheid in bet voorportaal der Schrift ons voor oogen, die ons predikt: de van God vervreemde zondaar kan door gemeenschap met God, dat is: door vertrouwen te stellen in den Vertrouwenswaardigste, weder in zgn oorspronkelg'ke heerlijkheid worden hersteld. Maar alleen daardoor — door niets anders. — Klaar en duidelijk wordt hier gepredikt, dat in zijn persoon iedere vraag van alle tjjden, ook de sociale vragen van onzen tijd zijn opgelost. Is Abraham dan geen persoon geweest van gelijke bewegingen als wg' ? Was hij geen zondaar gelijk wij, en is ook niet bij hem de zwakheid van onze gevallen natuur openbaar geworden V En desniettegenstaande is hg' door het eenvoudig Godsvertrouwen opgeklommen tot eene persoonlijkheid, wier grootheid ons verbaast, en die toch ook voor ons bereikbaar is, indien wij willen wandelen in de voetstappen van Abraham, die door geloof en lankmoedigheid, Gods beloften heeft verkregen. Herinneren wg' ons nog eens die voetstappen Abrahams. Daar zien wij hem heengaan, gehoorzamende aan een goddelijk bevel, waarvan hg de bedoeling niet begrijpt; naar een land, dat hg niet kent, om den zegen te ontvangen door God beloofd. Doch de voornaams!e belofte wordt niet vervuld, en alles toont dat zij nimmer vervuld zal worden. Maar hij pleit op Gods trouw, en onder dit pleiten klimt de grootheid van Abraham steeds; want daardoor wordt de mensch met God vereenigd en ontvangt hij goddelijk leven, goddelijke wijsheid en goddelijke kracht. Nu kan Abraham zichzelven verloochenen en aan Lot de keuze overlaten, waar hij als rechtmatig eigenaar had moeten beslissen; geen eigenbelang"bezielt hem. —■ Nu kan Abraham uit den weg gaan, wanneer men hem van zijne putten berooft, om weder op andere plaatsen het onmisbaar water te zoeken. Maar wordt Lot gevangen genomen en van het zijne beroofd, dan wordt de toegevende, zachtmoedige herder een krijgsoverste, en zgn eenvoudige herders worden dappere soldaten, die geoefende krijgsbenden op de vlucht slaan. In Abraham ontdekt zich eene persoonlijkheid, dio met zgn talrijke dienaars een geheel uitmaakt, en zgn huisbezorger tot een even voortreffelijk persoon vormt als hij zelf is. En is Abraham een man, die achting en eerbied bij zijne onderhoorigen kweekt, welk een vader is hij! In Isaak, den zoon der belofte, zien wij welk een opvoeding hij zgn zoon heeft gegeven. Het ontzaglijk bevel was aan Abraham gegeven: »Offer Mij uwen eengeboren, dien gij liefhebt," en zien wij geen aarzeling bg Abraham om aan Gods bevel te gehoorzamen; ook niet bij Isaak; ook hg heeft geleerd te gehoorzamen; ook hij kent geen anderen wil dan dien zijns vaders. Hij kent de liefde van dien vader, maar weet ook dat Gods wil diens wet is geworden, en er bij Abraham aan geen vergissing is te denken. Hij, die gelooft, kweekt geloof, en ook de 17jarige Isaak gehoorzaamt! 0 gijlieden, die peinst op welke wijze de dreigende storn: zal worden bezworen; die vreezen" moet dat woeste drift alles zal omverwerpen; die geen raad weet met het zedebederf en de ongehoorzaamheid van den dienstbaren stand, met de dartelheid, onhandigheid en zelfgenoegzaamheid van het opkomend geslacht; staakt uwe overleggingen, de plannen van uw machteloos verstand, en brengt dit verstand onder de gehoorzaamheid aan Gods openbaring. God laat u zien in den persoon van Abraham, hoe door de orde Gods te volgen de macht terugkeert, daar — waar men zich onder die macht Gods heeft gebracht. Waarlijk, er is geen andere wijsheid noodig, dan het kinderlijk vertrouwen van Abraham, van wien gij een kind zijt geworden, zoo gij als hij uw vertrouwen alleen op den Vertrouwenswaardigste stelt. En gij kunt dit, want meer dan Abraham is hier. Zien wij in Abraham een meer zwijgende persoonlijkheid, die slechts spreekt door hetgeen hij gelooft, de Heer der heerlijkheid zal het ons doen zien, wat dit geloof in den mensch werkt. Hij zal ons de grondwet van Gods koninkrijk voor oogen stellen. Hij, de Gezondene des Vaders, zal ons de hoedanigheden der onderdanen van het Godsrijk doen kennen. En het zal ook hier zijn niet door de omschrijvingen van een veelzijdig verstand, niet door een uitgebreide wetenschap. Neen, ook hier is van geen juist begrip, van geen klare voorstellingen van de leer der waarheid sprake. Neen, ook hier is een Stilzwijgend protest tegen de ongerijmdheid om van het verduisterd verstand te verwachten, wat alleen de vernieuwing des gemoeds kan schenken. — Tot het hart van den mensch worden onbedrieglijke waarheden gesproken, aan welke hij zich toetsen kan, of hij al dan niet tot Hem is ge- komen, die den armen mensch weder met goddelijk leven wil verrollen. Het zgn zeven zaligsprekingen, die de kenmerken aangeven van het teruggekeerd zgn van den mensch tot zgn Oorsprong. Wg hooren geen zaligsprekingen over uitnemende en goed geformuleerde denkbeelden der waarheid. Neen, bij wijzen en on wij zen, rijken en armen bestaat slechts éen kenmerk van het terugkeeren tot de orde Gods, en dat is: het erkennen van het arm zgn aan het goddelijk leven der liefde; het smartgevoel bij het ervaren van de macht der zonde, der zelfzucht en der verkleefdheid aan zienlijke dingen; aan het gevoel van deze armoede wordt de zaligheid toegekend. Waarom? Omdat de waan der dwaze zelfgenoegzaamheid is verbroken en zelfkennis de eerste schrede is in het koninkrijk der hemelen. Maar deze ervaring is geen voorbijgaande smart, neen, het is een blijvende gemoedsstemmiDg. Laat ons slechts de tweede zaligspreking hooren. Daar is het: >zalig zij, die treuren, want zij zullen vertroost worden." Ziedaar het kenmerk van het door Christus verworven leven. Een treuren over onzen toestand, een droefenis naar God, die een onberouwelijke bekeering tot zaligheid werkt. De zegen der vertroosting zal worden geschonken en worden genoten, maar alleen in den weg der verootmoediging en vernedering des harten. Zachtmoedig wordt het trotsche, zelfzuchtige hart; wij zien dit in de derde zaligspreking. Nu kan de mensch de ij delheden vaarwel zeggen, en terwijl hij daarvan geen heil meer verwacht, wordt hem reeds in beginsel de belofte ten deel: hg zal alles beërven wat de mensch in den staat der rechtheid genoot. En naarmate het gemoed verteederd wordt, naar die mate wordt er voor het zielsoog een schat ontsloten, dien men poogt te verkrijgen. Men heeft goddelijke heerlijkheid, heiligheid en gerechtigheid ontdekt, en nu gaat het hart er naar uit, om deze te bezitten. O, voorzeker als de afgrond van onzen afval van God ontdekt, de oogen daarvoor zijn opengegaan en de blinddoek der eigenliefde, is verscheurd geworden, ontstaat er een dria' gend verlangen naar heiligheid, gerechtigheid en waarheid; dan is er plaats voor de vierde zaligspreking: Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Ziedaar het middelpunt der zaligsprekingen; kan er iets duidelijker zgn, waaraan wij onszelven kunnen beproeven? Hier wordt het kenbaar of het goddelijk leven reeds ontstaan is in 's menschen gemoed; deze spiegel is onbedriegelijk-. Hier is zelfbedrog onmogelijk. Hoort het, gij allen, die naar waarheid streeft, hetzij gij u modern of orthodox noemt, hier wordt u een goddeljjk kenmerk voor oogen gesteld, of gij waarlijk de waarheid begeert. De vier zaligsprekingen hebben geen ander doel dan dat dit resultaat wordt gezien: dat er een vurig, aanhoudend gebed in het gemoed wordt gevonden, dat Gods beeld weder in ons liersteld worde. En waar de zelfzucht uit haar diepen schuilhoek is verdreven, waar een honger en dorst naar Gods gerechtigheid bestaat, daar is het nieuwe, goddelijke leven geboren. En deze toestand kan geen voorbijgaande zgn. — Neen, want de belofte: »hij zal verzadigd worden," is aan deze zijde des grafs onmogelijk. O voorzeker, de geloovige is in Christus volmaakt, maar niet in eigen oogen. Indien Paulus zegt: »Ik jaag er naar, waartoe ik van Christus gegrepen ben," ■dan is dat jagen naar de volmaaktheid een onophoudelgk streven, dat hier niet ophoudt. Maar de werkzaamheid des gemoeds, in deze vier zaligspre- 2 kingen uitgedrukt, zal heerlijke gevolgen hebben, want daarin ontwikkelen zich bij den mensch goddelgke eigenschappen, en deze openbaren goddebjke deugden, die getuigenis geven van de vernieuwing des gemoeds. — Is de zelfzucht in haar hartader getroffen; is de mensch weder tot zijn Oorsprong teruggekeerd, dan is hij ook niet meer zichzelven genoeg, maar wordt met zijn naaste vereenigd. Want de liefde keerde weder in den mensch en openbaart zich in ontferming over anderen. Hoort slechts: Zalig, zegt de Heer, de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Evenals in het gebed des Heeren de-yergeving van anderen de maatstaf is, hoeveel vergeving wij van God kunnen gelooven, zoo ook hier. Neen, nu geen hardheid des gemoeds meer, geen veroordeelen van anderen, maar barmhartigheid, maar medelijden, maar ontferming over den medezondaar. Allen zgn wij afgeweken, tezamen zgn wij onnut geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet tot een toe. Indien dit de grondtoon der ervaring wordt, worden ook de gedachten geoordeeld, en de mogelijkheid wordt geboren, om de heerlijkheid van de zesde zaligspreking te genieten: Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien. Ja, voorwaar, waar de zelfkennis het verstand van zijn onzalige boeien heeft verlost, doordien het hart weder tot God is teruggekeerd, daar gaan de oogen open voor goddelijke dingen ; daar kan God zich aan den mensch openbaren; daar wordt zijn Woord verstaan; daar worden de geheimen van Gods openbaring ontsluierd en de heilige blijdschap genoten, die zich kan verheugen in de onophoudelijke ontdekking van de diepten der Godsgedachten in Gods Woord nedergelegd. Daar geniet men de ondervinding van Gods ontfermende liefde in het gemoed, en wordt er een ernst des levens geboren, die er naar streeft om naar al de geboden Gods te wandelen. En waar men zich in de kennisse Gods en van zijn verlossende liefde in Christus mag verheugen, waar reinheid des gemoeds weder het kenmerk wordt van den mensch, daar is de zevende zaligspreking waarheid geworden, daar staat ons het kind Gods voor oogen, die nu een vredemaker is geworden. Een vredemaker gelijk zijn Heer! Welk een eer aan Hem te mogen gelijken, die, komende door het Evangelie vrede verkondigde. Ook hij mag de blijde boodschap aan zondaars doen hooren; — want, zegt Chrysostomus: ieder kind Gods is tot prediker gewijd; — ook zijn woord mag zijn: »God was m Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hare zon. den haar niet toerekenende;" en ook hij mag de heerlijke zekerheid van de liefde Gods uitspreken en van Godswege bidden: »Laat u met God verzoenen." Welk een tijding aan den van God vervreemden mensch, welk eene boodschap aan eene wereld, verzonken in zonde' wrevel en gpddeloosheid: Vrede in uw hart, in uw huis' m de wereld; want de groote Vredemaker is verschenen, dié den vloek der zonde gedragen en ons met God heeft verzoend. Hij mag spreken: Jezus Christus heeft den Heiligen Geest voor u en voor mij verworven, die ook den onreinste weder tot een beelddrager Gods kan vormen. Welk eene roeping! Hoe zal de vredemaker die vervullen? O niet uit zichzelven, maar door Hem, die zich den waren wijnstok noemt, waarvan de vredemaker een rank is geworden. Alleen dan echter, indien hij met den Heer nauw verbonden blijft, want Hij heeft nadrukkelijk gezegd: » Zonder Mij kunt gij niets doen." Maar met Hem alles. Want heerlijke woorden worden tot den vredemaker gesproken. Hoort slechts: >Indien gij in Mij blijft en mijne woorden in u blijven, zoo wat gij wilt zult gij begeeren, en het zal u geschieden." — Ziet welk eene ruime, vrije vergunning om van de macht van Christus te moo-en gebruik maken. De machteloosheid heeft plaats gemaakt voor eene macht, die niet te weerstaan is. De mensch is door de vereeniging met Christus niet slechts in zgn oorspronkelijke heerlijkheid hersteld, maar hij heeft de macht van een kind Gods. — Hij mag hemelsche krachten en vermogens van God begeeren, want hij heeft de roeping om der goddelijke natuur deelachtig te worden. Lezen wij op de eerste bladzijde der Schrift, dat aan den mensch heerschappij over al het geschapene was geschonken, en was deze zijne macht door de zonde in diepe machteloosheid veranderd, hier is deze macht met dubbele heerlijkheid hersteld. Niet slechts het geschapene, dat door de oogen kan worden aanschouwd, maar alles, ook de oorzaak en de gevolgen der zonde zouden onder de macht van den vredemaker worden gesteld. Want hooren wij niet Hem, die alle macht heeft in hemel en op aarde, spreken: »Dezelfde dingen, die Ik doe, zult gij ook doen, en gg zult grootere dingen doen, want Ik ga heen tot den Vader." Ja, groot is de macht van den vredemaker. — Hoort wat de Heer bg zgn afscheid van de aarde tot ons zegt: »Dengenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: in mijnen naam zullen zg duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en al is het, dat zg iets doodelgks zullen drinken, dat zal hen niet schaden. Op kranken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden." Welke onmetelijke krachten, welk een verbazende macht is den vredemaker geschonken. —Maar deze macht verdwijnt, indien de weg wordt verlaten, waarop alleen deze macat wordt gegeven. Dan gaat zij onmiddellijk verloren. De mensch behoudt wel de woorden dezer genade in zijn geheugeD, maar de kracht is geweken. In Jezus Christus is de fontein des levens, en is dit leven alleen het licht van den mensch, dan moet iedere afzwerving van zijne gemeenschap verduistering van het verstand en vervreemding van het goddelijke leven ten gevolge hebben. — Het biddend leven wordt een sleurdienst, en machteloosheid is weder het kenmerk van den Christen. Helaas! nu komt inplaats van een nieuwe overgave des harten aan den Heer en een nieuwen gebedsernst, om van Hem naar zijne beloften nieuwe stroomen des levenden waters te ontvangen, zich eeu bedriegelijk surrogaat in de plaats stellen. — Het verstand zal het geheugen gebruiken, om zonder goddelijke bezielino; over goddehjke dingen te kunnen spreken. Het zal verschillen beoordeelen en juiste onderscheidingen maken van hetgeen men al of niet als waarheid erkennen kan. Helaas! de arme mensch weet niet dat met een weder ongeestelijk geworden verstand, Gods waarheid niet kan worden gekend; men heeft dan wel de woorden der Schrift, maar niet de waarheid der Schrift; want dit zwaard des Geestes kan alleen door hen, die geestelijk zijn, worden gehanteerd. Er bestaat een valsche ijver tegen andersdenkenden, want de liefde is geweken en daarmede het vermogen om, gelijk Petrus het uitdrukt, de zonde reeds van verre te zien. Er wordt hardheid des gemoeds geboren, een vuur van twist en tweedracht ontstaat, en het Christendom der vreugdevolle gemeenschap met God wordt in een strijdperk veranderd, waarin men elkander zoekt te overwinnen. Helaas, men weet het niet dat men van het gebied des geloofs en der liefde op dat der arm geworden rede is terugge- komen, en weder door zijn bedorven verstand wordt bebeerscbt. Immers, waar de macht der liefde is geweken is het oordeel verduisterd, en de mensch is weder een machtelooze prooi van zijn verduisterd verstand. Waar de liefde wijkt, wijkt het goddelijk leven, en waar het goddelijk leven wijkt is de mensch weder machteloos, machteloos niettegenstaande zgn vermeende kennis van goddelijke dingen, en hoeveel ijver voor Gods eer en waarheid er ook wordt tentoongesteld. Op het gebied van Gods koninkrijk heeft alleen het goddelijk leven macht, alleen de Heilige Geest heeft den sleutel der Schrift, Hij alleen heeft de macht ter overtuiging en der overwinning van de wereld en de zonde. Indien dit goddelijk verband dooT de listige omleiding van de macht der duisternis verloren gaat, wordt er in alles machteloosheid zichtbaar, en het ontzettend tafereel wordt aanschouwd van een Christendom ontbloot van den Geest van Christus. Neen, dit bedriegelijk kleed van een Christendom zonder den Geest van Christus moeten wg onszelven en ook anderen trachten te ontnemen, omdat het een valsch Christendom is zonder goddelijk leven, zonder de bestraling van den Heiligen Geest en zonder de vruchten des Geestes, zonder welke geen Christendom bestaat. Daarom moet het wel innerlijk krachteloos zgn, ofschoon het soms met uiterlijk vertoon van macht kan optreden. Het goddelijke, in Gal. V vs. 22 beschreven, kan alleen het ongoddelijke tegenstaan en vernietigen. Goddehjke macht heeft de vredemaker ontvangen; maar deze macht verliest hij, indien de bestraling des Heiligen Geestes niet onophoudelijk wordt begeerd, en de vermaning des Heilands wordt vergeten: »Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt." *) Neen, waarlijk van geen scboone denkbeelden, van geen fantastische idealen wordt hier gesproken, maar van een goddelijk beginsel en van een onuitroeibare levenskracht. Maar, laat het ons herhalen, die oneindige macht, ons door tJods genade in Christus geschonken, is immer afhankelijk van onze gemeenschap met de Fontein des levens; houden wij op daaruit leven te ontvangen, kunnen wij het buiten Hem stellen, dan staan wij weder met onze bedorven natuur alleen en zgn machteloos. — Daarom is de apostolische verklaring zoo alles beslissend: »Die den Geest van Christus niet heeft, komt Hem niet toe." 1) De grondwet van de navolging van Christus is deze: »Die zijn leven verliest, zal het vinden." De Heiüge Geest komt om uw oude leven weg te nemen, en in plaats daarvan het leven van Christus in u te geven. Doe gij afstand van het oude leven, en geloof dat, gelijk de lucht, die gij inademt, elk oogenblik uw leven vernieuwt, zoo natuurlijk, zoo onophoudehjk de Heilige Geest uw leven zal vernieuwen. De Heilige Geest zal zijn werk in u niet afbreken: gij zijt in den Geest als uwe levenslucht; door den Heiligen Geest werkt God in u beiden het willen en het volbrengen. O Christen, heb toch eerbied voor het werk van den Heiligen Geest in u. Geloof, o geloof toch aan de kracht Gods, die door den Geest in u werkt, om het leven en het beeld van Christus in u te geven en elk oogenblik te bewaren. Houd gij u bezig met Jezus en zijn leven, dat leven, dat tegelijk uw voorbeeld en uwe kracht is, in de vaste verzekering dat de Heilige Geest weet zijn werk in de stilte te volbrengen. Leef in het geloof, dat de volheid des Geestes de uwe is, en dat gij niet bedrogen zult uitkomen als gij, rnet het oog op Jezus, eiken dag blijde zijt in het zalig vertrouwen, dat de zorg voor uw geestelijk leven in handen is van den Heiligen Geest, den Trooster. Alzoo zal, met den levensgeest van Jezus in u, het levensbeeld van Jezus aan u gegeven worden. Andrew Murray, Gelijk Jezus. Amsterdam 1884. De heerlijkheid van het Christendom vordert deze nadrukkelijke bepaling. Ontzaglijk woord des Heilands: »Die in Mij niet bljjffc, is buitengeworpen!" De vredemaker moet een C hristen, dat is een met den Heiligen Geest gezalfde zgn; en daarom is er gedurige zelfbeproeving noodig, of de grondwet van het koninkrijk Gods in hem leeft. Het kan immers voor ons geen geheim zgn, welke de vruchten des Geestes zgn. Laat ons het ons gedurig herinneren: »De vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid." Tegen hen, die daardoor worden beheerscht, heeft de wet geen veroordeelende kracht. Zij zgn het, die het vleesch hebben gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden, omdat de goddelijke macht van den Heiligen Geest in hunne harten heerschappij voert. Deze macht is er en moet heerschappij voeren, anders zal er machteloosheid zijn. Laat ons dezen proefsteen voor onszelven met allen ernst aanwenden; want de genieenschap met Christus is de voorwaarde van macht of onmacht voor ons Christendom. Onmachtig is het Christendom van onzen tijd, met hoeveel vertoon van ijver het zich ook wil bekleeden. Niet een breede lijst van geloofswaarheden, niet het vasthouden aan eene schoone belijdenis, maar alleen het geloof, door de liefde werkende. .— Het kinderlijk geloof, — het vertrouwen op den Vertrouwenswaardigste. — O, laat ons dit herhalen, dat is niet een juist omschreven geloofsbegrip, maar een geloovig den Heer aanhangen, om een Geest met Hem te worden.'— En hij, die een Geest met Hem wordt, wordt ook zelf eene fontein, waaruit levend water vloeit ter bezieling van anderen. En daarom moet de vredemaker, indien bij waarlijk een vredemaker is geworden, tegen versteening en versterving waarschuwen, een toestand, waarin beleden waarheden lichtelijk geraken, indien zij slechts in het geheugen worden bewaard en niet den geheelen mensch bezielen. En hij mag dit niet nalaten, want is hij een vredemaker, dan is hij een licht der wereld geworden, een zout, dat voor bederf moet bewaren. Ach, indien ons Christendom weder door eigen wil en zin en door zinnelijkheid wordt beheerscht, dan is het geen Christendom meer, en deugt het nergens meer toe dan om weggeworpen te worden. Ontzettend oordeel over den Christen, die geen navolger van Christus is. — Hij wordt' weggeworpen! — dat wij het ter harte nemen. Wij moeten navolgers Gods zijn als geliefde kinderen. Wij moeten navolgers van Christus zgn, want Hij heeft ons zijn voorbeeld achtergelaten, opdat wij in zijne voetstappen zouden wandelen. Wij moeten navolgers van Abraham zgn, die door geloof en lankmoedigheid de belofte heeft verkregen. Machteloosheid is niet onschuldig, is geen reden om te klagen over den Heer, alsof Hij het zou laten ontbreken aan zijne macht en genade. — Dit zou een beleediging zgn van Hem, die ons alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, heeft geschonken. Machteloosheid is ongeloof, is een verachten van den rijkdom van Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet beseffende dat Gods goedertierenheid ons tot bekeering leidt. Gods goedertierenheid moet ons tot bekeering leiden; dit is de eisch Gods tot mij en tot u, lezer! Want Hg zelf heeft de fontein des levens voor ons geopend: Jezus Christus onze Heer, die machtig is zalig te maken allen, die door Hem tot God gaan. Hij wil ons doopen met den Heiligen Geest. Hij heeft die wettig verworven voor u eu voor mij, opdat wij weder met God zouden vereenigd worden; opdat wij weder zgn beeld zouden dragen; opdat zijne macht en heerlijkheid door ons weder overwinnend zouden werken iu de wereld. Krachtig kunnen wij worden in den Heer en in de sterkte zijner macht, en wij vereeren Hem door dit ernstig te begeeren. Het is noodig voor onszelven en voor de wereld, waarin wij verkeeren; wij zgn geroepen om zijne heerlijkheid te openbaren in de wereld, opdat de wereld voor Hem gewonnen worde. Wij aanschouwen met ontzetting de openbaring der zonde en het wegzinken van alle zedelijke beginselen bij ons volk; en dit wegzinken wortelt in onze machteloosheid, niet slechts bij het oppervlakkig Christendom, of bij het liberalisme, dat van eene macht uit den mensch beuzelt, maar ook bij een Christendom, dat luide predikt dat alle macht uit God is. Helaas, ook dit Christendom is machteloos geworden, omdat er geen bezielend, goddelijk leven meer van uitgaat. Er is een overvloedig spreken over de waarheid, maar geen openbaring van de kracht der waarheid. — Ons tegenwoordig Christendom heeft de blijdschap der waarheid verloren; omdat het niet waarlijk in die blijdschap gelooft, daarom wordt zij niet genoten. — Maar indien uw Christendom u niet de macht geeft om een Godgewijden wandel in ootmoed en godzaligheid te leiden, hoe kunt gij dan verwachten, dat men aan die macht zal gelooven? Indien gg niet zelf door- drongen zijt van de vreugdevolle gewisheid van een almachtigen Verlosser te bezitten, en daardoor de wereld en hare begeerlijkheid kunt versmaden, hoe zullen dan uwe kinderen en zij die u omgeven, begeerig kunnen worden om mede die vreugde te genieten? Ach, indien gij zelf naar eer en genot, naar macht en bezit streeft, indien geen vrede met God, geen zelfverloochening bij u wordt gezien, wat moet dan uw Christendom bij anderen uitwerken? Ach, uwe kinderen en zij, die u omgeven, hooren wel uw godsdienstige woorden en de juistheid uwer begrippen, maar zjj zien geen blijdschap in God bij u; hoe zouden zij die dan kunnen begeeren "L- Ach, onze arme jeugd kent de vreugde niet van tot den vriendelijken Heiland met vrijmoedigheid te mogen gaan en Hem al hare wenschen bekend te maken. Zij weet niets van de heerlijkheid van het goddelijk zegel der genade, dat op haar voorhoofd is gedrukt; zij weet niet dat zij geroepen is om daarvan de vreugdevolle gewisheid bjj eigen ondervinding te genieten. Helaas, men heeft door een noodlottig misverstand he* zegel van Gods liefde, den doop, zijne waarde ontnomen, en het machteloos »misschien" daarvoor in de plaats gesteld. Maar hoe kan er van een misschien kracht uitgaan ? *) i) »Leer de natie haren doop verstaan en waardeeren en Kerk en Staat is gered," zegt Wormser in zijn geschrift: De Kinderdoop beschouwd met betrekking tot het bijzondere, kerkelijke en maatschappelijke leven. Van dit hoogst belangrijk werk, waarvan thans een derde druk met een kort woord vooraf van den zoon des schrijvers wordt uitgegeven, zegt Mr. Groen van Prinsterer in zijne inleiding: «Hij overwint het Orthodoxisme, hij geneest de Orthodoxen door de Orthodoxie. Ts het daarom wonder dat de lichtzinnigheid toeneemt en velen door onreine hartstochten worden verwoest? Kan het anders nu de bronnen worden verstopt, waardoor het goddelijk vreugdeleven tot hen moet komen? Christenen, willen wij macht uitoefenen op de wereld, dan moet de waarheid van Gods beloften weder in ons worden aanschouwd. De wereld vraagt niet naar de woorden van uwe belijdenis, maar naar de kracht daarvan. Zij moet uw door den Geest Gods bezielden wandel zien. Zij moet uwe liefde, uw geloof, uwe zachtmoedigheid, uw medelijden kunnen aanschouwen; zij moet uwe zelfverloochening, uw ootmoed kunnen opmerken; haar moet in het gedrag der belijders van Christus de lijdzaamheid, godzaligheid, broederlijke liefde en daarbij liefde tot alle menschen duidelijk worden, eer zij de macht zal aanschouwen van het Christendom. En daartoe is ieder Christen geroepen. Toont men zgn Christendom slechts in de juistheid zijner denkbeelden en in den ijver om die te verdedigen, dan leeft men niet naar de grondwet van Gods koninkrijk; dan heeft men daarvoor zgn eigen begrippen in de plaats gesteld; maar deze oefenen geen kracht uit op de wereld, al ware die belijdenis uit enkel Bijbelteksten saamgesteld. De macht van den vredemaker is geestelijk, omdat zij goddelijk is, en alleen van het goddelijke de macht kan uitgaan ter overwinning. Overwinnen moet hij, want alleen aan de overwinnaars worden door den Heer der heerlijkheid goddelijke beloften gegeven. Wij lezen dit zevenmaal in de Zendbrieven aan de gemeenten van Klein-Azië en aan de meest machtelooze van allen, aan die van Laodicea, laat de Heiland schrijven: »Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in mij- nen troon, gelijk Ik overwonnen heb en ben gezeten met mijnen Vader in zijn troon." De vredemaker, ook de allereenvoudigste, kan overwinnen. Heerlijke Godsopenbaring! Wel mocht de Heer der heerlijkheid met vreugdevollen blik zijn oogen ten hemel heffen, toen Hij de vruchten van het geloof der door Hem uitgezonden zeventig eenvoudige mannen mocht aanschouwen. Waren zij uitgezonden om het Evangelie van Gods koninkrijk te verkondigen en kranken te genezen, hun geloofsmoed had zich ook ter bestrijding van het rijk der duisternis uitgestrekt, en zij overwonnen! Waarom was hunne macht grooter dan van ons, die onder het vervulde Evangelie leven; van ons, die op de macht des Heiligen Geestes mogen staatmaken? Is het niet, omdat de heerlijkheid van Gods openbaring bedekt is door onze redeneerziekte, door ons gebrek aan goddelijk leven, door onze waanwijsheid, die ons krachteloos maakt? Of zou de Heer ook niet tot ons kunnen zeggen: tevergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn? — Helaas, is er niet ook onder ons een geroep : des Heeren tempel is deze, des Heeren tempel is deze! Is er niet gebod op gebod en regel op regel? Is er niet eene opeenstapeling van leerstellingen, door ieder weder anders uitgelegd en daardoor een eindelooze verwarring onder de handhavers zeiven? Zullen wij niet eindehjk eens tot den eenvoud van Christus terugkeeren, die aan zijne discipelen geen ander bevel gegeven heeft dan het bevel der liefde? *) -]) ....Onze tijd begint te gevoelen — en moge het steeds meer gevoeld Daarvoor behoeft niemand zgn kerkgenootschap te verlaten. Een ieder blijve waar hij is, en in de betrekking, die hij bekleedt, maar worde alleen en in alles een dienstknecht van Christus. — Hij vrage en ontvange slechts de genade, om een vredemaker te zgn; en waar een vredemaker is, hoe eenvoudig ook, zal er macht worden uitgeoefend, en dat wel een ieder in zijne mate. Onze God vraagt niet naar velen of weinigen. Hg vraagt niet naar conciliën of decreten. Hg vraagt naar geen machtige partgformeering, of een juist program, dikwijls slechts door enkelen begrepen. Neen, de eenige vraag is slechts, of men zijne macht en deze alleen begeert. Daar staat ons de eenvoudige herder Abraham, de groote vredemaker voor oogen. Hij is ons door de Schrift als den grooten geloofsheld aangewezen. — Daar zien wij Jakob en de schaduwzijde van een berekenend karakter; maar God ziet de diamanten van een 100-jarig Godsvertrouwen, en vormt daarvan eene kroon, die hem op het hoofd wordt gezet. - - Daar zien wij Jozef, een machtelooze jongeling, door zgn godsvrucht tot den machtigen regeerder van Egypte opklimmen, en de redder worden van Egypte en zgn geheele geslacht. Daar zien wij Mozes, den man Gods, machtig door een 80jarige geloofsoefening, machtig door zgn vasthouden als ziende den Onzienlijke. — Daar aanschouwen wij den godvruchtigen Samuel en weldra met hem scholen van jongelingen, worden! dat men niet langer aan de Theologie een formulier van eenheid te vragen heeft, wanneer Jezus Christus zelf in deze woorden er ons een gegeven heeft: «Hieraan zullen zij allen bekennen dat gij mijne d iscipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander. Felix Bovet, De Graaf van Zinzendorf. die door hem gevormd worden, om zelfstandige organen Gods te worden tot bezieling van Israël. Daar zien wij een bescheiden jongeling tevoorschijn treden. Het is David, die door zijn leven in gemeenschap met God tot den machtigsten koning van zijn tijd wordt verheven. Daar zien wij twaalf eenvoudige visschers, door het geloof in den Heiland tot Godsgezanten aangesteld. Zij zgn het, die verkondigen: de zaligheid is in geen ander dan in den Heere Jezus Christus. Hij is opgestaan uit de dooden, om ons te geven bekeering en vergeving der zonden. Wij zien die hulpelooze schaar van Christusbei jjders onder martelvuren en moordschavotten tot een macht aangroeien, die het heidensche Rome, dat hen vervolgt, doet ineenzinken. Thans is Christus overwinnaar. Welk eene vreugde! — Maar, maar ... helaas, nu willen de overwinnaars door Hem ook heerschen in de wereld! En daartoe zijn zij niet geroepen. — Een driedubbele kroon van zaligspreking wordt slechts beloofd aan hen, die, gelijk hun Heer, vervolging en verdrukking ondergaan. — Helaas, het overwonnen heidendom overwint weder opnieuw het Christendom, en waardoor? door het zgn levende godsvrucht te ontnemen. — Wij kennen de geschiedenis. — Het heerlijk Evangelie werd van lieverlede in verstikkende vormen gedrongen en Mahomed vond een machteloos Christendom, dat hij bijna vernietigde. Nu moet de navolger van Christus zich wel in het verborgene terugtrekken, en daar werken als het licht en het zout der aarde. Maar ook dan nog zal het macht uitoefenen. Aanschouw die machtelooze Waldenzen, vervolgd maar niet uitgeroeid. Aanschouw het nog heden vereenigd Zwitserland, waaraan is het te danken, dat zijne kantons niet uiteen zgn gescheurd en zij nog gezamenlgk een onafhankelijke natie vormen ? Het is te danken aan een godvruchtig man, die zich teruggetrokken heeft in de eenzaamheid, aan Nicolaas van de Plue, die in 1481 zgn vaderland redde. Zijn godsvrucht kon niet verborgen blijven. *) Hij werd weldra een vraagbaak voor aanzienlijken en geringen. Er is eene vergadering te Stans van de hoofdlieden der kantons. Er is een hevige twist. Woedend staan zij tegenover elkander, en het oogenblik van scheiding is gekomen. — Onverwacht verschijnt in hun midden de machteloozë grijsaard, maar met den glans der godsvrucht op het gelaat. De vredemaker gebiedt vrede in den naam van Jezus Christus, en deze verbitterde mannen buigen zich voor deze geestelijke macht, en geven elkander opnieuw de broederhand. De macht van Christus is immer dezelfde, maar kan alleen als een geestelijke macht heerschen. — Daar ziet men in de 13de tot de 15de eeuw godvruchtige mannen in het verborgen werkzaam. Men ziet den heiligen ernst en het goddelijk leven van eenen Ruysbroeck, s) Tauler, Geert Groote, Thomas 1) Otto Fünckk zag in een prachtige kerk in Zwitserland zijn afbeeldsel en daaronder deze woorden: Het aangezicht Gods was het boek, waarin hij gedurende zijn geheele leven gestudeerd heeft. 1) Eerst in onzen tijd wordt er iets van de schriften van dezen voortreffelijken man openbaar. Eene proeve daarvan, getiteld: Drie boeken. Indien gij des avonds daarvoor tijd hebt, lees dan voor dat gij u ter ruste begeeft, drie boekskens, die gij immer bij u moet dragen. Het eerste boekje is oud, leelijk, onrein en met zwarten inkt geschreven. Het tweede boekje is wit en schoon, en met bloed beschreven. Het derde boekje is blauw en groen, en beschreven met fijn goud. Gij zult in de eerste plaats uw oud bóekske overlezen, dat is uw ou-le leven, dat zondig en gebrekkelijk is. Daarom keer tot uzelven in, en open dat boek van uw geweten, dat toch immer geopend is voor het oog van God, en waarnaar een ieder zal geoordeeld worden. Noodig is het voor u, dat gij daar wel op let, en uzelven beproeft en uzelven oordeelt, opdat gij niet veroordeeld wordt. a Keinpis en anderen. Zij beoefenen het levend geloof en de navolging van Christus, en men aanschouwt hunne blijmoedige godzaligheid. Men ziet de heerlijkheid van het levend Christendom, het breekt naar alle zijden door, en er ontstaat een geestelijke macht, die de zestiende eeuw van gedaante doet veranderen. Gij zult met nauwlettendheid uw geweten onderzoeken en eens nagaan hoe gij geleefd hebt, en waarin gij verzuimd hebt in woorden als in werken, zoowel in uwe begeerten, uwe overdenkingen als in uwe gedachten. Overdenk waarin gij onordelijk hebt gehandeld, zoowel in uwe vrees als in uwe hoop, in uwe liefde als in uw lijden, in uwe ongestadigheid, in uwe ongestorvenheid, in uwe onoprechtheid, in uwe geveinsdheid, in het volgen van eigen wil, in uw afzwerven, in uwe zinnelijke neigingen en begeerlijkheden. In uwe beraadslagingen buiten den wil van God en daardoor het verzuimen van zijne geboden. Deze dingen, die zoo menigvuldig zijn als God alleen weet, bevlekken en verontreinigen ons; zij zijn in het diepste van ons aardsche leven ingeweven en openbaren zich daarom menigvuldig. En hierom zult gij uzelven mishagen en met den tollenaar nedervallen voor uwen hemelsehen Vader en voor zijn eeuwige ontferming en spreken met Hem: »0 God, wees mij zondaar genadig. Geef in mijn oog water der tranen en in mijn gemoed oprecht berouw, en reinig mij van al mijne zonden. Heere, geef mij uwe genade en versier daarmede mijn aangezicht, opdat ik U moge behagen. Heere, geef mij ernst en gewilligheid ter vernieuwing mijns harten, en dat ik U oprechtelijk moge dienen." Maar het moet u waarlijk ernst zijn; gij moetu waarlijk verootmoedigen en pleiten op zijne genade; gij moet op zijn antwoord wachten, en dit antwoord zal niet uitblijven. Hij zal tot u van vrede spreken en u van uwe vrees verlossen; Hij zal u het geloof schenken, en gij zult opstaan en het tweede boek openen, dat witte boek met roode letteren geschreven, dat is het heerlijk leven van onzen Heere Jezus Christus. Hij is vol van genade, vurig van brandende liefde. Hij is blinkend wit, klaarder dan de zon, al is Hij met geeselen overdekt geworden en al heeft men Hem bloedende wonden geslagen. Dit bloed is het teeken zijner eeuwige liefde. Die wonden zijn hoofdletteren van ieder kapittel van dit boek. Gij zult die met diepen ernst gedenken. Het zijn de bewijzen zijner vurige liefde tot u, en die zal u met teedere liefde voor Hem vervullen. Neen, het is geen Luther, die deze gedaanteverwisseling heeft daargesteld, maar de macht des goddelijken levens, die ook hem aangreep, toen een dezer mannen, Staupitz, hem de heerlijkheid des geloofs in den Heere Jezus deed kennen. Voorwaar ook in hem en anderen openbaarde zich de macht des geloofs, en de hervorming brak alomme door. En toen deze levende stroom des Heiligen Geestes weder door het menschelijk verstand en door menschelijke vormen vau zgn bezielende macht werd beroofd,1) traden er opnieuw vredemakers tevoorschijn. — Wij zien eenen Arndt, Spener, Schuw en vlied de valsche wereld. Zie uwen Heer, Hij strekt zijne armen naar u uit om u te ontvangen. Verberg u in zijne wonden, gelijk de duif in de klove der steenrotsen. Leg u aan zijn hart, ensmaak en zie dat de Heere goed is. Zie Hem aan, uwen kampvechter, uwen machtigen Heer, hoe Hij voor u gestreden heeft tot den dood toe. Hij heeft uwe vijanden overwonnen, en den dood uwer zonden gedood met zijn dood. Hij heeft uwe schuld betaald zijns Vaders erve gekocht en verkregen met zijn bloed. Hij is voor u opgevaren ten hemel, en heeft u de poort gèopend van de stad van eeuwige heerlijkheid. Hierin moogt gij u verblijden en genieten zijne liefde en zijn innige genegenheden, dan zal Hij leven in u en gij in Hem. Dan zal de geheele wereld voor u een kruis zijn, en gij zult de zonde begeeren te sterven en uwen Geliefde navolgen in zijn rijk. En nu moogt gij het derde boek openen. Richt uwe oogen ten hemel en aanschouw uw verworven heerlijkheid; dit boek is blauw en groen, omdat het spreekt van het eeuwig hemelsch leven. Het is met gouden letteren beschreven, iedere regel spreekt van ontfermende liefde. Het zegt: eet en drinkt zijne heerlijke spijze. Verzadiging van vreugde is bij zijn aangezicht, liefelijkheden zijn in zijne rechterhand eeuwiglijk! Overgenomen naar: A A. van Otterloo. Johannes Roysbroeck. Amsterdam, 1874. 1) Melanchton eindigde zijn loopbaan der bitterheden zat, en zegende bij zijn sterven den God, die hem van de razernijen der Theologanten verloste. Het Christelijk leven scheen op het punt van te zullen verdwijnen; de Kerk scheen te zullen sterven, en wel een Orthodoxen dood, voorzien van een Evangelische Geloofsbelijdenis en een onberispelijke dogmatiek. Felix Bovet, De Graaf van Zinzendorf. Francke, Zinzendorf, Tersteegen en anderen optreden, om de macht en de heerlijkheid van het levend Christendom als het eenig kenmerk der waarheid in het licht te stellen. Bjj hen aanschouwen wij het resultaat en de zegepraal des nieuwen levens, en evenals bij Paulus, nadat hij het heerlijk verlossingsplan in de zeven eerste hoofdstukken van zijn brief aan de Romeinen heeft geschetst, roepen zij met hem uit: »Zoo is er dan geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zgn, die niet naar het vleesch wandelen maar naar den Geest;— want de wet des geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods." Maar opnieuw komt menschelijke wijsheid dit goddelijk leven uitblusschen, en ongeloof en wereldzin beheerschen weldra de 18de eeuw. Maar ook opnieuw wordt de macht van den vredemaker openbaar. Wij zien Newton, Jung Stilling, Lavater, Van Alphen, Sailer en anderen het volk voor den afval van den levenden God bewaren. Daar zien wij een eenvoudig man, eenen Spittler en met hem zich een geestelijke macht ontwikkelen, die Bazel tot een middenpunt vormt, vanwaar het levend Evangelie met breede stroomen over de wereld zal worden verspreid. Aanschouw dat machtig paleis in de Missionsstrasse aldaar' Daar worden 100 zendelingen opgeleid ter verkondiging van het Evangelie in de Heidenwereld. Aanschouw Chrischona bij Bazel; er worden 30 a 40 jonge mannen tot evangelisten opgeleid. Zij gaan waar zij gaan kunnen, om het Godswoord te verspreiden en den weg der zaligheid te verkondigen. — Er worden kweekplaatsen voor Christehjke onderwijzers, voor Bijbelverspreiding en andere Christelijke werkzaamheden gesticht, die zich tot Alexandrië en Jeruzalem uitstrekken. Zie diens vriend Johannes Gossner en zgn gloeienden ijver om het rijk van Koning Jezus uit te breiden. Hij spreekt waar hij spreken kan door woord en pen. Hij verspreidt Gods Woord en daarbij Christelijke geschriften bij duizendtallen, en niet minder dan 3 a 400 zendelingen worden door hem uitgezonden in de heidenwereld, met het ontzaglijk mandaat: »Laat mij u in de eeuwigheid niet ontmoeten, zonder ten minste een tot Christus te hebben gebracht." Daar zien wij den eenvoudigen vredemaker Fhedner. Zgn hart wordt met diepen weemoed vervuld bij al de ellende, die hij overal aanschouwt. Zijn besluit is genomen. Het arme en verachte moet tot Christus worden gebracht. En nu, wie verbaast het niet, welk een uitbreiding die macht der liefde heeft verkregen. Zie te Kaiserswerth die uitgestrekte gebouwen, vanwaar 5 a 600 Diakonessen uitgaan, om overal, door de geheele wereld gestichten te vestigen, waar kranken en ellendigen een toevlucht vinden, en hoeveel Diakonessengestichten zgn er daarna door anderen gesticht? Ziedaar eenige bljjken der macht van het levend Christendom, die wij door meer voorbeelden zouden kunnen aantoönen. Aanschouw deze macht. Hier is niets te zien, dat door de wijsheid uit den mensch is verkregen, maar alleen de openbaring van het goddelijk leven des geloofs. Het is alleen door de vernieuwing des gemoeds, door het terugkeeren van Gods beeld in den mensch. Hier zien wij het goddelijk verstand en de heerlijkheid van de wijsheid Gods; daardoor alleen waren al deze mannen machtig. En waarom zouden wij nu niet door deze macht evenzeer kunnen overwinnen, al zgn wij thans door de wijsheid uit den mensch en het formalisme in diepe machteloosheid verzonken? Waarom wendt men pogingen aan, om door het verstand de ongoddelijke strooniingen des tijds te keer te gaan ? Het zal alles tevergeefs zijn, men kan door het verstand het hart niet bereiken. Het is de omgekeerde orde Gods. Neen, dit is Gods openbaring a>m menschen niet. Berst moet ons hart weder tot God zgn teruggekeerd, zal het verstand van zijn verduistering worden verlost. En dit geschiedt in geen anderen weg dan door het luisteren naar de roepstem der genade: dat is door den eenvoud des geloofs. Laat ons tot den eenvoud van Christus terugkeeren, deze alleen heeft den toegang tot de schatten Gods. Wg' zijn arm geworden door onze omslachtige theologie. Jezus Christus heeft slechts een mandaat gegeven aan zijne discipelen, en dat is: »Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Evangelie van Gods verlossende liefde aan alle creaturen. Doopt hen in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb." En zij zgn gehoorzaam geweest aan dat mandaat. En nu wat zien wg' ? — Duizenden, die hunne woorden gaarne aannamen, werden gedoopt en scharen van menschen werden met goddelijke blijdschap vervuld. —■ Hun diepe armoede was in onoverzienbaren rijkdom, veranderd. Maar, maar... Ziet gij daar dien rijken man, dien millionair? Welk een zegen kon hij met zijne schatten voor zichzelven en anderen zgn; maar hij verwaarloost ze en weldra is hij armer dan de minste daglooner. Evenzoo ons arm geworden Christendom. Jezus Christus, de Heer der heerlijkheid, is verschenen. Hij is arm geworden om onzentwil, om ons rijk te maken. Hij heeft op ons en onzer kinderen voorhoofd het zegel gedrukt van onzen rijk- dom; maar waar worden de bewijzen van onze onmetelijke schatten aanschouwd? Geen wonder dat de wereld zich van ons arm geworden Christendom afkeert, en de invloed van het Christendom meer en meer verdwijnt. Geen wonder dat de Vrije gemeente en de Protestantenbond den naam van Jezus als de eenige Verlosser uit hunne gezangen hebben verwijderd. Is daarvan niet ons machteloos geworden Christendom de schuld? Helaas, ons Christendom geeft den Heiland wel de schoonste namen, maar die namen hebben geen beteekenis, indien de kracht daarvan niet wordt aanschouwd. O, indien wij waarlijk den Heer der heerlijkheid als onzen Verlosser erkennen, laat ons dan onzen doop aanvaarden. Laat ons pleiten op de beloften ons daarin toegezegd. Het is de ontfermende genade van Gods Vaderliefde, die ons door den doop wordt verzegeld. Het is de verlossende liefde des Zoons, die ons wordt beloofd. Het is de heiligende invloed des Heiligen Geestes, die ons om niet is geschonken. — Deze heerlijkheid Gods is ons eigendom, en dit eigendomsrecht is ons verzegeld door het bloed des Zoons Gods. — Laat ons dit eigendomsrecht aannemen, dan worden wij door een nieuw leven bezield. Of zouden wg Hem, den Heer der heerlijkheid, tot een leugenaar willen maken ? Heeft Hij ons dan ledige, ziellooze beloften gegeven? Daar staan de zeven zaligsprekingen, de grondwet van Gods koninkrijk ons voor oogen. Wij zijn tot geen ander doel gedoopt dan opdat deze grondwet in ons waarheid worde. Niet om over de waarheden der Schrift te redeneeren, daar- van verstaan wij niets, tenzij wij de enge poort dezer zaligsprekingen zgn ingegaan, tenzij de organische weg der wedergeboorte weder wordt betreden. Daartoe wordt ons in den doop Gods genade toegezegd. Wij kennen van goddelgke dingen niets, tenzij wij arm van geest zgn geworden; tenzij wij door het gevoel onzer ellende verootmoedigd zijn en honger en dorst naar gerechtigheid hebben; tenzij er iets van Gods beeld in ons, zijne barmhartigheid wordt gezien. Dan eerst en dan alleen ontvangen wg het verstand om den Waarachtige te kennen, en met Hem de kennis der geopenbaarde goddelijke waarheden; want de mond der waarheid heeft het gezegd: alleen de reinen van hart zullen God zien. Alleen zij zullen zijn Woord verstaan en zich in de heerlijkheid daarvan kunnen verblijden. En dan ja, dan zgn wij vredemakers in het Godsrijk, en worden kinderen Gods genaamd. — En hebben wij de macht van een kind Gods, dan hebben wij ook de wijsheid Gods en dit in de nioeielijkste aangelegenheden des levens, dan hebben wij de eenige macht, die geroepen is om kracht uit te oefenen in de wereld; want deze is de macht der liefde, die raad weet, waar menschelijke wijsheid ten einde raad is, omdat die in een God gelooft, die nog altijd de dingen, die niet zgn, roept alsof zij waren. Dan zijn wij het licht der wereld, dan bezitten wij het eenig teeken, waaraan de wereld alleen kan kennen wie discipelen van Christus zijn. slndien gij in Mij blijft en mijne woorden in u blijven, zoo wat gij wilt zult gij begeeren en het zal u geschieden." Ziedaar het koninklijk woord van onzen koninklijken Heer! Zoo ooit dan is er thans behoefte om van deze goddelgke vergunning gebruik te maken; zoo wij het niet doen dan zal een valsche geeste- lijkheid, de dweeperij, het spiritisme het volk nog meer van den levenden Christus afleiden. De mensch is uit God en daarom een geestelijk wezen; wordt het verstand niet door den Heiligen Geest beheerscht, dan wordt het beheerscht door menschelijke wijsheid, en de zekerheid van Gods beloften aan mg en aan u door het modernisme of het formalisme of het spiritisme van zijn kracht beroofd. Kan er geen zekerheid in Gods beloften meer zijn, dan zal ik.het in iets anders zoeken, dan ben ik een machtelooze prooi van hetgeen mij den schijn geeft mijn innerlijke behoeften te vervullen. Christenen! laat ons met ernst smeeken om de macht, die Jezus belooft. Hij is de Waarachtige en Getrouwe, die het doen zal. Zijn macht moet weder worden gezien op aarde, en deze macht heeft Hij den vredemaker goedgunstiglijk verleend, zoo hij in Hem gelooft. " ^o-XT STOOMDRUK. - SCHNEIJDEIt.& BROEKHUIS. - 'S HERTOOENBOSCH. OC"^