FLAKKEESCHE BOEKDRUKKE RIJ te MIDDELHARNIS. 1» Alfa Siwi», OF DE JEUGDIGE MARTELAAR VAN VENETIË. EEN WAAR VERHAAL DOOR MISS BEATRIX. MIDDELHARNIS. FLAKKEESCHE BOEKDRUKKERIJ, PSALM 72: 7. ooddruftigen zal Hij verschoonen, Aan armen uit gena Zijn hulpe ter verlossing toonen; Hij slaat hun zielen ga. Als hen geweld en list bestrijden, Al gaat het nog zoo hoog, Hun bloed, hun tranen en hun lijden Zijn dierbaar in zijn oog. DE TWEE VRIENDEN. /Jwv DS we driehonderd jaren geleden in Venetië waren Jpfjj?1 geweest en die schoone, bekoorlijke stad, in eenen gondel gezeten, hadden doorkruist, was onze opmerkzaamheid zeker geboeid door het fraaie paleis van een der aanzienlijkste, Venetiaansche burgers, den heer Venossa. Het trotsche gebouw was geheel opgetrokken van zuiver, wit marmer, en aan alle zijden omringd door donker cypressenloof en groenende olijven. Sierlijk stak het vergulde koepeldak boven de bosschages uit, en het geheel spiegelde zich af in het heldere water van het kanaal Orfano. Die heerlijke plaats werd bewoond door een gelukkig ouderpaar en hunnen eenigen zoon Lucodovico. Deze jongeling, schoon en krachtig van gestalte, met de fijne, blanke tint zijner moeder, de schitterende, zwarte oogen en donkere lokken zijns vaders, was de trots en hoop van beiden. Hij was waarlijk een veelbelovend jongeling, die de zorg, aan zijne opvoeding besteed eenmaal rijkelijk zou beloonen. Lucodovico was nu evenwel niet in het ouderlijke huis, maar studeerde in de rechten, aan de hoogeschool te Padua. In die dagen was het leven aan eene universiteit geheel anders dan in onzen tijd, en dat niet alleen, maar de vrijheid des gewetens werd door Eome's priestermacht geheel aan banden gelegd. De Hervorming was reeds tot in Rome doorgedrongen, en het was den Paus niet onbekend, dat zelfs aan de hoogeschool het woord Gods door de studenten werd gelezen en onderzocht. Om dit, zooveel mogelijk, tegen te gaan zond het hoofd der Roomsche kerk zijne dienaren en spionnen naar alle verdachte plaatsen; te Padua alleen waren aan de hoogeschool negen priesters werkzaam onder de studenten, om hen te bespieden en, zoo noodig aan te klagen. Deze maatregelen konden evenwel niet beletten dat sommige jongelieden in alle stilte den Bijbel lazen en de boeken der Hervormers bestudeerden; onder hen bevond zich ook Lucodovico Venossa. Met zijnen vriend Bartocci onderzocht hij de schriften en vond daarin eene andere leer dan die der Kerk. Beiden zochten ernstig vrede te vinden voor hunne bezwaarde en ontruste zielen. Hun biddend onderzoek werd ruim beloond en zij mochten zich na betrekkelijk korten tijd verblijden in de vergeving hunner zonden, uit vrije genade, om Christus wil. Het was niet te verwonderen, dat de beide vrienden er nu naar smachten het "Woord Gods nog meer en nader te leeren kennen; daar hun hiertoe des daags tijd en gelegenheid ontbraken, gebruikten zij den nacht voor hunne meestgeliefde bezigheid. Na eenigen tijd brak de vacantie aan; ook Venossa en Bartocci zouden Padua verlaten om eenige weken in Venetië te gaan doorbrengen. „Ik heb een heerlijk plan gevormd, Venossa," zeide Carlo een paar dagen voor de vacantie tot zijnen vriend. Deze zag van zijn werk op en keek Bartocci vragend aan. „"We moeten in de straat Delle Zucca een paar kamers huren gedurende de helft der vacantie; dan hebben wij ruimschoots tijd om het onderzoek der Heilige Schrift voort te zetten. Hoe vind ge dat, mijn vriend?" „"Wel, me dunkt, we kunnen dat zeer geschikt doen. Het zal voor mij wel eene zware taak zijn, mijne ouders bekend te maken met mijne geloofsverandering; ik wensch door gebed en schriftonderzoek mij daartoe voor te bereiden en de hulpe onzes Gods af te smeeken." Nadat de jongelieden nog een en ander besproken en in een vurig, hartelijk gebed des Heeren aangezicht gezocht hadden, namen ze tot hunne afreis afscheid van elkaar. Vier dagen daarna treffen we de studenten in eene eenvoudige albergo (herberg) te Venetië aan. Zij zetten zich in eenen hoek van de zaal neer, want zij wenschten geene bekenden te ontmoeten, daar deze wellicht aan hunne ouders kennis zouden geven van hun verblijf te Venetië. Nauwelijks waren zij echter gezeten, of zij bemerken zeer dicht in hunne nabijheid eenen monnik, die hen opmerkzaam gadesloeg en met oplettendheid luisterde naar elk woord, dat ze spraken. De vreemdeling geleek nochtans in 't minst niet naar eenen spion. Zijn blik was oprecht en bescheiden, zijne edele houding en scnoone gelaatstrekken boezemden onwillekeurig achting en vertrouwen in. De studenten durfden hun gesprek niet voortzetten, maar wierpen nu en dan vragende en eenigszins nieuwsgierige blikken op den onbekende. Het trok hunne opmerkzaamheid, dat de monnik een tamelijk groot boek onder zijn kleed scheen te verbergen, en zij vroegen zich in stilte af, wie die zonderlinge geestelijke toch zijn mocht. Spoedig daarna verlieten zij het koffiehuis en begaven zich naar hunne kamers, daar zij vermoeid waren van de reis en naar rust verlangden. Den volgenden dag — het was een schoone Italiaansche morgen — stapten de twee vrienden vroolijk en welgemoed in eenen gondel, om zich naar Vincentino te doen brengen. Dit was een dorpje nabij Venetië, waar op bepaalde dagen, door de Protestanten samenkomsten werden gehouden, daarheen wenschten ook Venossa en Bartocci zich te begeven. Het was een heerlijk tochtje, dat de vrienden in het, morgenuur maakten. < Overal zag men prachtige booten en sierlijke gondels, terwijl de fraaie paleizen en vergulde koepeldaken schitterden in de eerste stralen der zon. Zij waren ternauwernood aan wal gestapt, toen Bartocci zijnen vriend aanstootte en hem op eenen man wees, die op hetzelfde oogenblik ook uit eenen gondel stapte. „Zie, Venossa, - daar is de monnik weer, dien wij gisteren in het koffiehuis zagen. Hij kijkt ons weer zoo doordringend aan; wie zou hij toch zijn?" „Ik weet het evenmin als gij," antwoordde zijn vriend, „Zie toch," vervolgde hij, daar komt die vreemdeling waarlijk tot ons!" ■■■■■■■■■ De monnik trad op de studenten toe en hen vriendelijk aanziende zeide hij op innemenden toon: „Goeden morgen, heeren! Gij schijnt hier vreemd te zijn; ik ben te Vincentino echter zeer goed bekend. Kan ik u ook van dienst zijn?" De vrienden zagen elkander vragend aan, want zij wisten niet, wat te antwoorden. De monnik scheen-hunne verlegenheid te bemerken en zich tot Venossa wendende, vraagde hij zacht: „Vergis ik mij, als ik onderstel, dat gij naar die menschen zoekt, die door de Katholieke kerk „ketters" worden genoemd. Verschrikt trad Venossa een paar stappen achteruit, en geen wonder! Indien deze man eens een spion der inquisitie was en ontdekt had, dat zij de geheime vergaderingen wenschten te bezoeken? Al de jammer, dien de inquisitie den getrouwen belijders des Heeren bereidde stond hem op eens voor oogen, wat moest hij antwoorden? Zou hij zijn geloof verloochenen, zich zijnen Heiland schamen, omdat er gevaar aan verbonden was ? Dat kon hij niet. Vrijmoedig voorwaarts tredende, zeide hij daarom: „Ja, Eerwaarde He«r, wij zoeken dat volk, dat tegen den vorm der Roomsche Kerk, den Heere wil aanbidden in Geest en in waarheid." „Dan, mijn jonge vriend , zijn wij broeders, reizigers naar hetzelfde Vaderland en discipelen van denzefden Meester," sprak de monnik, terwijl hij den beiden jongelingen hartelijk de hand drukte. „Komt met mij ," vervolgde hij ; „ik zal u brengen, waar gij zijn wilt; ik ga daar ook heen." Vol blijdschap namen de studenten het voorstel van den vreemdeling aan, en weldra waren zij te midden der broederen, die in hunnen geleider den voorganger der vergadering begroeten. De beide jongelingen werden aan de aanwezigen voorgesteld en hartelijk ontvangen. Nadat allen plaats genomen hadden , ging de nieuwe vriend der studenten de vergadering voor in den gebede. Ja, dit mocht terecht bidden heeten. De kerk van Christus moest in die dagen, met den lijdenden zanger des Ouden Verbonds klagen: „Gedenk aan uwe vergadering, die Gij van ouds verworven hebt; de roede uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt. — Geef aan het wild gedierte de ziel uwer tortelduif niet over, vergeet den hoop uwer ellendigen niet in eeuwigheid." In die tijden, toen de brandstapels allerwegen werden opgericht, het kanaal Orfano te Venetië telkens nieuwe offers ontving, de kerkerholen weergalmden van de klaagzangen der beminden Gods, toen was er voor de vergaderden stof tot gebed, tot smeeking èn voor hen zelf èn voor de lijdende broederen. Kinderlijk geloovig droeg de vrome bidder de strijdende en lijdende gemeente des kruises aan haren trouwen Verbondsgod op; veler hoofd boog zich dieper en aller mond sprak hem van harte het „Amen" na. Daarop werd een brief gelezen , afgezonden door den Kardinaal Altieri, die een ijverig voorstander en verdediger der verdrukte gemeen- te was. In dien brief werd gesproken van nieuwe en heftiger vervolging om des geloofs wille; hij eindigde met eene ernstige aansporing tot vurig gebed. Na de lezing van dezen brief werd de godsdienstoefening voortgezet door schriftverklaring en gebed. Veel werd er vervolgens door de broeders gesproken, en eindelijk scheidde men met ernstige, maar toch bemoedigde harten. De Heer betoont zijn welbehagen Aan hen, die needrig naar Hem vragen, Hem vreezen, zijne hulp verbeiden En door zijn hand zich laten leiden: Die, hoe het ook moog' tegenloopen, Gestadig op zijn goedheid hopen, O Salem! roem den Heer der heeren; Wil uwen God, o Zion! eeren. DROEFHEID EN HOOP. JjnjwfMSTREEKS twee weken na deze samenkomst begaven onze jonge vrienden zich weder naar de bekende