(PER TELEGRAAF.) PLECHTIGE OPENINGSBEDE DOOK PAÜS.PIÜSIX, BIJ GELEGENHEID VAN HET OECUMENISCH CONCILIE. UIT HET FRANSCH. AMSTERDAM, H. M. BREMER. Geliefde Broeders in Jezus Christus onzen Heer. Het is ons bijna onmogelijk u te zeggen welke oprechte vreugde wij smaken door u van alle oorden der wereld te zien toesnellen, om in onze heilige, oude stad vereenigd, de gewijde belangen van het christendom te overwegen. Wij kunnen onze gewaarwordingen daarover het best vergelijken bij die, welke de ziel van den ouden Simeon vervulden, toen hij den Hersteller van het menschdom aanschouwde. Genoeg zij het u te weten dat deze vereeniging van christelijke bisschoppen der .geheele wereld, aan welker goeden uitslag wij nu sedert meer dan twee jaren, al onze krachten gewijd hebben, voor ons een eeretitel is, dien wij evenwel van ons hoofd afwerpen door met den Psalmdichter uit te roepen: //Niet ons, Heer, niet ons, maar Uwen naam alleen zij eer gegeven" 1). 1) Non nobis, Domine, non nobis; sed noraine tuo da gloriam (Psalmus CXIlï, V, I. Vuig.) Geliefde Broeders, het lust ons niet u al de moeielijkheden op te sommen, die wij hebben moeten bestrijden om dezen gezegenden dag te bereiken. Gij zeiven weet hoe groot en talrijk die waren. Gode zij dank, wij hebben gezegevierd en smaken de voldoening vóór ons en onder ons voorzitterschap een dezer bisschopsvereenigingen te zien, den beroemden conciliën, die hetzelve voorafgegaan zijn, gelijkvormig en wij worden, naar wij vertrouwen, tot eene even groote plechtigheid geroepen. Bij onze algemeene en bijzondere uitnoodigingen, hebben wij u slechts een onbepaald denkbeeld omtrent het doel van dit Concilie gegeven. De anti-katholieke wereld is er over in beweging geraakt en is niet in gebreke gebleven, ons inzichten toe te sehrijven, die deze rede zeker zal rechtvaardigen. Uit zuiver christelijke beginselen hadden wij, bij gelegenheid van het oecumenisch Concilie, eene ernstige oproeping aan alle protestanten en anderen, niet-katholieken gedaan, hen uitnoodigende, Geliefde Broeders, zich bij ons te voegen, ten einde door onze gemeenschappelijke gedachtenwisseling een zuiverder en schitterender licht te doen opgaan. Deze broeders hebben evenwel die zoo oprecht christelijke oproeping niet begrepen en te midden van het geluk, dat wij smaken, smart het ons, niet één onzef anglikaansche, hervormde, kalvinistische of luthersche broeders op deze vergadering te zien. En toch, God is ons tot getuige dat wij, dooreen gevoel van groote onpartijdigheid gedreven, al degenen in deze stad en in dit gebouw opriepen, die zich op Jezus Christus en zelfs op den eenigen God beroepen. Nogtans zullen wij ons niet laten ontmoedigen, en hoewel door sommigen verkeerd begrepen, de hoop niet verliezen hen, èn door onze woorden èn door den uitslag zelfs uwer. beraadslagingen, met de ware inzichten van het Katholieke christendom bekend te maken en hen zoo van de uitnemendheid van het doel van dit Concilie te overtuigen. Geliefde Broeders, helpt ons de heilige zaak der waarheid en der godsdienstige vrijheid te doen zegepralen en leggen wij onze vereenigde heilbeden aan den voet van Gods troon neder. Sedert ongeveer vijf en twintig jaren, dat wij den Pauselijken Stoel beklommen, zagen wij een tal van gebeurtenissen zich voor ons ontrollen en wij hebben nooit verzuimd daaruit nuttige lessen te trekken. Bij deze lessen der ondervinding, hebben wij eene grondige studie der gewijde dingen gevoegd en van dag tot dag gevoelden wij meer de verantwoordelijkheid, die op ons, als geestelijk hoofd der Christelijke Kerk, rustte. "Van stap tot stap de ontwikkelingen der moderne, wijsgeerige gedachte volgend, hebben wij haar onophoudelijk in strijd, met dat geloof, hetwelk onze hoop uitmaakt, gezien en wij hebben, in elke omstandigheid getracht, de feiten met onpartijdigheid te waardeeren. Wij hebben met aandoening de innerlijke worsteling van het katholieke, het protestantsche, het grieksch katholieke geloof en van het jodendom bijgewoond. Overal hebben wij opgemerkt, geliefde Broeders, dat de gemoederen er naar haakten zich vrij te maken, en wij hebben ons onledig gehouden, er de oorzaak van op te sporen. Wij meenen, die nu gevonden te hebben, en wenschen u op dezen plechtigen dag, onze ontdekking mede te deelen. Ach! wellicht zult gij verbaasd zijn over de vreemdheid onzer woorden. Gij zult al aanstonds niet begrijpen hoe wij, elk vooroordeel, elk denkbeeld van persoonlijk belang, elk gevoel van eigenliefde van ons werpende aldus tot u kunnen spreken, maar door de leer van onzen Heer Jezus Christus geleid, meenen wij onze eerzucht, onze eigenliefde en ons persoonlijk belang, beneden het algemeene belang, beneden dat van het Christendom te moeten plaatsen. Ja geliefde Broeders, wij hebben de oorzaak van den steeds toenemenden afval van het Katholieke geloof gevonden, wij hebben de oorzaak van de vorderingen van het pantheismus of wereldgod geloof, van het scepticismus of de twijfelleer, van het atheïsmus of de godloochening, van het materialismus of de stofleer, onder de menschen gevonden; wij durven het bevestigen, deze oorzaak woont in ons zeiven, in onzen Katholieken,»Apostolischen en Roomschen godsdienst, die zoo slecht begrepen, zoo verkeerd voorgesteld en bij gevolg zoo slecht beoefend wordt. Ach! doet maar geen uitroep van verbazing geliefde Broeders; alvorens onzen godsdienst, zijne priesters en ingewijden te beschuldigen, beschuldigen wij ons zeiven en wij sidderen bij de gedachte dat wij het meest te veroordeelen zijn. Neen! mijne Heeren, wij hebben u niet in het Vatikaan bijeen geroepen om ons op nieuw den wierook uwer aanbidding en vleierij te komen aanbieden. Neen! wij hebben u niet bijeen geroepen om onzen Pauselijken roem of onze faam van christendom te vermeerderen. Wij hebben u echter geroepen omdat wij, na geleefd, geleerd, nagedacht, onderzocht en vooral met < vuur gebeden te hebben, in ons, door Gods genade, ons ontzenuwd en te lang sluimerend geweten hebben voelen ontwaken, en die innerlijke stem heeft ons aangespoord ons te verootmoedigen en onze dwalingen te' erkennen en te bekennen. Ja geliefde Broeders, het zegt veel, niet waar? Zijne dwalingen te erkennen en te bekennen, maar dit is nog niet alles. Het is toch niet genoeg, te weten dat men dwaalt en dit met ootmoed te belijden, er moet meer gedaan worden, men moet de dwaling vlieden, haar voorkomen, haar beletten zich meer voort te planten en zóó het bedreven kwaad, ten minste, eenigermate vergoeden. Dit zijn wij nu voornemens te doen. Daartoe smee- ken wij u om de medewerking uwer kundigheden, uwer krachten en uwer godsvrucht. Om dit oogmerk te bereiken, hebben wij een Oecumenisch Concilie bijeen geroepen. Het is het doel van dit Concilie den Katholieken, Apostolischen en Roomschen Godsdienst te zuiveren en er alles uit te verwijderen, wat niet het oorspronkelijke Christendom is, door Jezus Christus gepredikt. Onder de talrijke dwalingen, die wij voornemens zijn aan te duiden, is er ééne waarvan zelfs de toekomst van het Katholieke geloof afhangt; ik bedoel het gebruik van den Catechismus voor het Godsdienstig onderwijs der kinderen. Dit zoo nuttige stelsel voor hem, die de volken onder zijne heerschappij wil houden, wordt onverdragelijk voor hem, die den arme als rijn broeder erkent, behoefte gevoelt den onkundige te onderrichten door, hem voor zich zeiven te laten oordeelen en rekenschap te doen geven. Tot dus ver, geliefiie Broeders, hebben de Pausen, onze voorgangers, dezen vorm van onderwijs, die elk begrip naar den zelfden vorm vormt en den Katholiek zelfs de keus zijner uitdrukkingen ontzegt, hoog verheven. Broeders. Wij behoeven geene automaten of spreekmachines, geene gevangenen, die den kogel der dienstbaarheid, tot de letter, die doodt, voortslepen, om de zaak der waarheid te doen zegenvieren, maar integendeel hebben wij levende, denkende, .vrij handelende wezens noodig, welke hun maatschappelijke toestand en de omvang van hun onderwijs ook zijn mogen; deze menschen nu moeten wij vormen, wij die het geluk gehad hebben, de .onderscheidene wetenschappen uit hunne bronnen te putten. Komt laat ons, voor dezé onsterfelijke wezens, van hunne teederste jeugd af, zorg dragen en hun liefde voor het goede en schoone in prenten. Wijden wij er ons aan, hun verstand, dat slechts eene goede leiding behoeft,, te ontwikkelen, en door hen vroegtijdig aan nadenken en nauwkeurig onderzoeken te gewennen, zullen wij voor de Kerk ontwikkelde Christenen, voor den staat nuttige burgers en voor het huigezin goede vaders vormen. Doen wij het kind begrijpen dat hij een leven van bittere beproevingen, door velerlei verleidingen bedreigd, te gemoet gaat; maar dat het meer tot i eer strekt, te midden van den zedelijken storm deugdzaam te blijven, dan het gevaar te vlieden. Door den mensch van zijne kindsheid af al het gewicht van het doel van ons aardsch bestaan, te doen begrijpen, zullen wij hem, als met kracht, tegenover de werkelijkheid plaatsen. Wij willen hem het leven niet met donkerder kleuren afschilderen, dan het inderdaad is, wij willen hem van geen denkbeeldig leven, dat onmogelyk is spreken, en dit doende zullen wij eene onzer Katholieke instellingen verbreken, die eene langdurige ondervinding ons heeft leeren verachten en ons geweten ons gebiedt te schandvlekken: wij bedoelen het kloosterleven. Toen God de mensch op aarde plaatste, heeft Hij in hem de behoefte gelegd, om in gezelsehap met hem gelijkvormige wezens te leven; bovendien heeft Hij hem rechten en plichten gegeven. Onder de eersten, is de vrijheid het grootste. Zijne plichten zijn drieërlei: plichten jegens God, plichten jegens zich zeiven, plichten jegens zijne naasten. De mensch behoort aan de maatschappij; hij heeft geen recht haar van zijne tegenwoordigheid te berooven, en, even laag en schandfeiijk als het is zich, door zelfmoord, aan de vaak bittere beproevingen des levens te onttrekken, 'even laag en schandelijk is het afstand van het" aardsche leven te doen om verleidingen te vlieden, waarvoor onze zwakheid zou moeten bezwijken. Het is verkeerd zich aan de maatschappij te onttrekken; veel verkeerder is het evenwel zich het huiselijk leven te ontzeggen. De ongehuwde staat der priesters is strijdig met Gods wetten. De Almachtige schiep den man en de vrouw. Hij onderwierp aldus den mensch aan de algemeene wetten der geheele natuur, Hij beval hem zich te vermenigvuldigen en vooruitgang te maken. De vooruitgang voor den mensch (even als voor alle bewerktuigde wezens) bestaat daarin, dat hij meer en meer het doel nadert, waartoe hij bestemd is. De mensch maakt dan eerst vorderingen als hij gebruik maakt van al de ' vermogens hem, door den Schepper, geschonken. Nu wordt het vaderlijk gevoel tot de meest zedewekkende vermogens gerekend en het huiselijk leven is de zuiverste bron van vreugde eu geluk. Men begaat' eene misdaad als men zich daarvan berooft. Als men in den ongehuwden staat leeft, miskent men Gods wil, men schendt eene goddelijke wet, die zich tot over het plantenrijk uitstrekt en waaraan de deugdzaamste mensch, zich, niet ongestraft, zou kunnen onttrekken. Geliefde Broeders, wij willen hier de oorzaken niet opzoeken, waarom onze voorgangers op den Pauselijken stoel dezen maatregel genomen hebben; zij zijn genoeg bekend; maar waren zij ook nog zoo geldig,'toch zouden wij ze goddeloos noemen omdat zij strijdig met de vrijheid des christens eu met de vervulling des goddelijken wils zijn. Maar laat ons nu de leerstellingen van onzen godsdienst beschouwen. Nevens de verheven en geloofwaardige lessen van onzen Heer Jezus Christus, zijn er van de eerste christelijke eeuwen af menschelijke leerstellingen ingeslopen, die, bij nauwkeurig onderzoek, geen vasten steun in de Evangeliën vinden. Hieronder tellen wij in de eerste plaats de Oorbiecht. Helaas! geliefde Broeders, wij hebben er een afkeer van te zeggen welke. lage, menschelijke hartstochten tot de invoering van deze treurige instelling in onzen godsdienst, hebben aanleiding gegeven. «Belijdt el- kander uwe zonden", zeide Jakobus 1), en hij meende met deze woorden: //Hebt een wederkeerig vertrouwen in elkander, zijt openhartig jegens elkander! Deelt elkander wederkeerig uwe vreugde, uwe droefheid en beproevingen, uwe twijfelmoedigheid en overtuiging mede. Maar hij wilde geenszins een nadrukkelijk bevel van deze raadgeving maken. Bovenal wilde hij door die woorden geen leek overhalen, zijne zonden liever aan een priester dan aan een anderen leek te belijden. De Heer Jezus Christus zeide: //Zoo wat gij zult binden' op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn, en zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn" 2). Deze macht der sleutels.is de kracht van het Evangelie , dat vrij maakt. Het is niet de macht der dienstbaarheid, die wij ons over de zielen aanmatigen, wij zijn slechts de nitdeelers des goddehjken Woords, dat zelf zgne vruchten voortbrengt. Als nu de Apostelen geen aanspraak op dit willekeurig gezag gemaakt hebben, hoe zouden wij dan, zoo ver beneden hen geplaatst, zoo vermetel durven zijn. Helaas, geliefde Broeders, om staatkundige redeneu, 1) Confitemini ergo alterutrum peccata vestra. (Bpistola Jaoobi V, v. 16.) 2) Amen dico vobis, quaecumque alligaveritis super terram, erunt ligato et in caelo, et quaecumque solveritis super terram, ernst soluta et in caelo. (Matth. XVII, v. 18 Vuig. ed.). uit zucht tot heerschen en om nog meer vernederende hartstochten te bevredigen, hebben de priesters eene andere beteekenis aan de evangelische woorden gegeven en zich een willekeurig en anti-christelijk recht aangematigd, dat de noodlottigste gevolgen voor het menschdom gehad heeft en waaraan, tot mijne groote verbazing, zoovele geslachten zich gewillig onderworpen hebben. De begeerte naar rijkdom heeft ten alten tijde de zucht tot heerschen vergezeld en zelfs zij, die eene groote, heilige vermaardheid verworven hebben, zij» er niet vrij van geweest. Deze noodlottige hartstocht heeft aanleiding gegeven tot leerstellingen, als die van het Vagevuur. De schandelijke Aflaathandel is er uit gevolgd en het huis Gods, is volgens de uitdrukking van Christus zelf, in een hol van dieven veranderd geworden. Onze zimielijkheid, niet te vreden met de aanbidding in Geest en in Waarheid, heeft langzamerhand heidensche gebruiken in de Kerk ingevoerd. Naast de prachtige kerkgebruiken, is de dienst der heiligen, die der Maagd Maria ingeslopen, welke met God gelijk gesteld wordt. Wat meer zegt, met kleinachting Van het mozaïsch gebod: Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch eenige gelijkenis van hetgeen boven in den hemel of onder op de aarde is, of in het water onder de aarde is; Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; (//Denteronomium V, 8—9), is het gebruik van Maria beelden en andere beelden in de Kerk ingevoerd en de Katholiek knielt voor deze afgoden neder. v Kortom, Geliefde Broeders, tot zelfs de hoofdzaak van onzen eeredienst, De Mis, wordt door deze woorden van Paulus. veroordeeld: //Want Jezus Christus heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt, degenen, die geheiligd worden". (Hebreën X, 14). Eene heilige siddering heeft ons bevangen bij de gedachte aan onze aanmatiging van onfeilbaarheid en oppermacht, die ons op aarde met God gelijk maakt, wij zijn verschrikt geworden over de ongehoorde macht, door ons als priester toegeëigend, die hemel en aarde van ons afhankehjk maakt, en ons, door de verandering van het brood en den wijn, machtiger dan God maakt, machtiger dan de menschen door de ontzondiging, die door een woord van ons, God in een stuk brood op aarde doet nederdalen en door een ander woord eene ziel ten hemel doet op varen. Dwaze aanmatiging! wij willen niet langer de vervaardigers van God, noch de meesters der gewetens zijn! ... Geliefde Broeders, wij hebben genoeg gezegd, om hetgeen wij bij den aanvang onzer rede zeiden, te recht vaardigen. Ja/ wij zijn schuldig dat wij ons zoo lang lieten verblinden, toen wij juist zooveel middelen onder ons bereik hadden om tot een helder inzicht te komen. Geliefde Broeders, zonder dralen dan aan het werk! Laat ons bij de studie dezer vragen, die ons lang zullen bezig houden, de vrijheid van onderzoek, door den Apostel Paulus aanbevolen , voegen: '/Beproeft alle dingen; behoudt het goede." 1). "Voegen wij er een eerlijk geweten bij door elke vraag van persoonlijk belang van ons te weren. Met één woord, houden wij onze blikken op Jezus Christus, ons voorbeeldr onzen Koning, en ons éénig opperhoofd gericht. Nu is het oogenblik voor ons gekomen om tot het einde toe getrouw aan onze beginselen te blijven. Deze ure is plechtig voor ons en wij smeeken om Gods hulp. Geliefde Broeders, na veel nagedacht en vooral gebeden te hebben, voelden wij de drievoudige pauselijke kroon te zwaar op ons drukken. Wij kunnen, noch willen ons langer een titel aanmatigen, die Christus alleen toekomt en daarom voor God, die harten en nieren proeft en tot in het binnenste onzer ziele leest, en voor u geliefde Broeders dalen wij(van dezen Stoel neder, God smeekende om vergiffenis voor de verschrikkelijke zonden, die wij begaan hebben, en vragen van hem de genade om ons leven als een oprecht en ootmoedig christen te mogen eindigen. Doen wij ten slotte hulde aan allen, die vrijmoedig 1) Omnia autem probate, quod bonum est tenete (1 Thess. V, v. 21. Vïdg ed.) genoeg waren, zich van het jak der, door ons aangehaalde, dwalingen vrij te maken, als daar zijn Savonaroles, pater Hyaeinth en anderen, tevens uiten wij den wensch dat de werkzaamheden van dit nu geopende Concilie voor de geheele wereld eene weldadige hervorming te weeg mogen brengen. Amen. Verrukt over deze uitnemende rede, wilde ik bij den Deken van de parochie, waartoe ik behoor, aanschellen om hem te verzoeken mij te willen toelaten tot dien godsdienst, waarvan ik juist de verheven beginselen en de edele gevoelens gelezen had, toen iemand zich over- mij heenboog, tot mij zeggende: //Beste vriend, slaapt gij?" Het was mijne vrouw. Ik werd verschrikt wakker,... ik had gedroomd! CONSTANTIN DU PILLOY.