OVER DE WERELDLIJKE MAGT van den PAUS. LEERREDE, UITGESPROKEN TE BREDA DEN 26 AUGUSTUS 1860 DOOR A. FRENTROP, S. J. VOORAFGEGAAN DOOK EEN' BRIEF VAN DEN WelEdelen Gestrengen Beer Mr. s. p. l i p m a n, over datzelfde onderwerp. DERDE DRUK, bevattende de Encycliek van Z. H. Paus PIUS IX van 1 Novembek 1870 in Grondtekst en Overzetting. HENRI BOGAERTS, opvolger van P. H. VERHOEVEN, Drukker en Boekhandelaar van Z. H. PAUS PIUS IX. 's Hertogenhosch en Amsterdam. 18 7 0. -\T O O Tl W O O Ti I>. Mij werd door mannen, op wier oordeel ik hoogcn prijs stel, en die bij onderlinge verscheidenheid vu maatschappelijken rang en standpunt allen gelijkelijk opregte tegenstanderen zijn van Onregt, Oproer en G' weid, onder welk voorwendsel en door of tegen wie en waar ook gepleegd, aanzoek gedaan, van dit boekskeS' waarvan ook de tweede druk schier terstond uitverkocht was, thans eene nieuwe uitgave te bevorderen. Na» i hun gevoelen konde nog na tien jaren, zoo overrijk in dieptreffende ervaringen, de lezing of herlezing v« deze bladzijden in alle voor de Waarheid toegankelijke gemoederen het levendig besef opwekken van schromelijke gevaren, waarmede de tijdgeest in steeds klimmende mate alle volken van Europa bedreigt, do» eensdeels onder de meest liefelijk klinkende leuzen wanbegrippen te verspreiden, die de grondslagen zei* van elke welgeordende maatschappij ondermijnen, en anderdeels door overal het voltooide feit, de door be brutaal succes bekroonde verkrachting van het eeuwig en onveranderlijk regt, met eer- en schaarutelooze & dweeheid te huldigen. Er vereenigden hier zich voor mij zoo magtige drangredenen, dat de instemming m dezen wensch geen lang beraad konde vorderen. Op zich zelf alreeds was het gevergde een werk van pié'e.' jegens Hem, dien ik als teedersteu Vader en edelsten Vriend heb geëerd en liefgehad, en na het volzaWS einde van zijn aan God en den naaste geheel en alleen toegewijd leven onveranderlijk eer en liefheb. * wie, die het voorregt genoot en waardig was van hem te kennen in zijne zielsgrootheid en kinderlijk eenvo" des harten, in zijne zeldzame begaafdheid des geestes en diepe nederigheid des gemoeds, in zijne zelfver loochenende gestrengheid jegens zich en onuitputbare zachtmoedigheid voor anderen, in zijn onvermoeid ijvcre voor de uitbreiding van het rijk der Waarheid en minzaam verkeer met alle menschen, zal niet gevoelen, m hoe innige blijdschap ik mijne luttele zorg wijde aan den herdruk van deze Leerrede van den Eerw. Arnoldi Frentrop? Waardig Medelid van onze geëerbiedigde Nederlandsche Priesterschap en van de door kwa»9 willigheid en onwetendheid alleen miskende Sociëteit van JESUS, Wiens navolging in al zijn doen en strev* heerlijk uitblonk, heeft hij, gelijk in al wat van hem is overgebleven, ook in hetgeen hij hier zoo kalfl^ bezadigd en vr\j van allen opsmuk, zoo bondig en voor allen verstaanbaar gesproken heeft, eene getrou* | afbeelding gegeven van zich zeiven. Zonder verandering eener enkele lettergreep hetzij in Voorberigt of Leerrede wordt in dit weldra efi digend j. 1870 de tweede uitgave van 1860 hier teruggegeven, en nogtans zal elk ernstige en gemoedelijk lezer er niet of naauwelijks een woord aantreffen, hetwelk niet op het rampvol heden en met verhoog1' klem van toepassing is. Vanwaar dit verschijnsel ? Hetgeen toen nog voor vele goedtrouwigen duister kon1zijn, is thans voor elke eerlijke overtuiging aanschouwelijk. Toen had eerst kort te voren het geboortelap' van Niccold Machiavelli door eenen hem gelijken Terenzio Mamiani, onder bijvalgejuich van de nieuwighci' zucht in Italië, Frankrijk, Engeland, Duitschland, een modern stelsel van volkenregt voortgebragt, hetwe' niets minder beoogde, dan den roof van landen en troon, in vollen vrede beraamd en door sluw verraad e snood geweld uitgevoerd, tot onschnldige en eervolle daad te verheffen. Al wat van dit slag van int* nationale misdaden door de annexatie-drift van zijnen koninklijken Beschermheer alreeds bedreven was e nog zonde worden, werd door Terenzio niet alleen gewettigd, maar tot voorbeeld en regel gesteld. Waarw steunde dit vonkelnieuw stelsel, hetwelk de kracht van eeuwenoud bezit en plegtigste verbindtenis beneve" alle tot dusverre algemeen erkende — hoewel helaas! al te vaak geschonden — volkenregtelijke beginselc'>j als onvereenbaar met de schitterende beschaving der negentiende eeuw, klakkeloos moest opruimen? P heeft tot grondslag de voorgewende nationaliteit, de algemeene volksstemming tot werktuig, en tot noodwend'jj gevolg van het hierdoor hoe dan ook verkregen plebiscit de annexatie. Het sedert verloopen tienjarig tijd^ heeft door de onheilen en gruwelen, die de wereld geteisterd hebben en teisteren en nog zigtbaarlijk j aantogt zijn, de kortzigtigheid zelve proefondervindelijk geleerd , in hoe onredbaren chaos van barbaarschhei» j verwoesting en ontbinding het Europesche statenstelsel zelf moet vervallen, indien niet het modern volkenm door herstel van regt en orde overal duurzaam gestuit wordt. 1) j Het doorluchtigste, maar gewis niet laatste slagtoffer van dit afschuwelijk roofstelsel, hetwelk hoe la% hoe meer, hier en daar ietwat gewijzigd, in praktijk is en wordt gebragt, is Z. H. Pius IX, geestetö Opperhoofd van de Katholijke wereld en wettig Souverein van den Kerkelijken Staat. Indien uit het eetf oogpunt de Hem aangedane regtsverkrachting een vergrijp is, tegen de Katholijken van alle landen gepleeg^ zij treft in hare gevolgen ook geheel de Christenheid. 2) En is uit het tweede gezigtspunt niet de.z*"' van pius de zaak van ieder' vorst, die zijnen troon, van elk volk , dat zijn zelfstandig bestaan, van ied* mensch eindelijk, die zijn goed regt tegen regtelooze overweldiging waardiglijk wil handhaven? Voor alj derhalve, die het onregt onder iegelijk masker haten, is de Encycliek van 1 November 11., welke «ij bel in den Grondtekst en in eene zorgvuldige overzetting bij deze Uitgave voegen, eene oorkonde van ho» aanbelang. Voor allen immers handhaaft onverschrokken de Priester-Vorst, dien noch belofte noch dreig1^ immer tot verzoening met de ongeregtigheid konde bewegen , 3) de veiligheid van troon en staat en regten der menschheid. Wisseloord bij Hilversum 24 December 1870. S. P. L. 1) Welke rampen uit dit valschnamig Volkenregt voor geheel Europa moesten voortspruiten, werd met ver-reikeiiJ I blik door Albert de Broqlie voorzien, eu onwederlegbaar aangetoond in zijne verhandeling {la Diplomatie et le Droif Nouf M Par. 1868), oorspronkelijk geschreven in Januarij 1803, doch alreeds wijzende op hetgeen later zich heeft verwezenlijk I en op hetgeen eerst NU voor ons zich aan den staatkundigen horizont allengs nader en nader vertoont. I 2) Billijkheid eischt de vermelding, dat ook onder onze Protestantsche Mede-Christenen velen, zich noch door de ne»■ schende wanbegrippen noch door confessionele vooroordeelen latende begoochelen, de Piémontesche aanranding van Kerkelijken Staat in e>k opzigt hebben afgekeurd. Zij werd vooral door Guizot {VEglise et la Sociéfé Chrétieimes Par. 1S61) én „au nom de la lihcrié religieuse" én „au nom du droit des gens" met loffelijke kordaatheid bestreden. ( 3) De onlaigs gevallen Napoleonide, wiens raadgevingen voor de Vorsten en volken, die ze volgden, even verderfelijk waren als ten laatste voor hem zeiven, heeft onophoudelijk maar vruchteloos PIUS IX aangezocht, met het modem volkenregt en met den Tijdgeest van den dag zich te verzoenen. Die verz0e3ujg was een onderdeel van het hersenschimmig wereldplan , hetwelk de e'phcmère Monarch zich gevormd had, en werd onder allerlei vormen in zijne brieven aangedrongen, eg door zijne handlangeren in hunne half-officiele vlugschriften voortdurend aanbevolen. Zoo b. v. eindigt de beruchte b.'ochurf van Zaguerronière (de Paus en het Congres, vert. Rotterd. 1860) met den wensch: „Moge voor den Erfgenaam (vaaNap. I de eer weggelegd zijn, op zijne beurt den Paus, als wereldlijk Vorst, met zijn volk en zijn' tijd tb verzoeken!" Volgaarne erken ik, dat mijne Leerrede over de wereldlijke magt van den Paus die veerkracht en zielsverheffin|* niet heeft, welke het gewigt des onderwerps, dat daarin behandeld wordt, vooral in onze dagen schijnt te vorderen. Maar gelijk ik mij steeds beijver, om zooveel mogelijk, elk een' in te lichten, zonder iemand te kwetsen, zoo heb ik ook hier aan eene duidelijke uiteenzetting boven eene dichterlijke en warme beschouwing de voorkeur gegeven. Dan hoe eenvoudig de Leerrede, welke ik thans mijnen lezers aanbiede, ook zijn moge, heb ik toch gemeend, die met vrucht te kunnen in het licht geven, vooral nu, daar ik er den brief mag hij voegen, dien mijn hooggeachte 'WÖend Lipman mjj over die Leerrede heeft toegezonden. Deze brief, Mijne Geliefden, kan niet alleen eenigermate dienen als inleiding tot inijne Leerrede, maar zal er tevens de verklaring en opheldering van zijn, ja zal aanvullen, en wat er werkehjk aan die Leerrede mogfc ontbreken, en wat mijn plan niet Was, daarin te hehan» delen. Ik heb het genoegen dezen brief hier in zijn gehee| te laten volgen: 1 ZEER EERWAARDE HEER EN GEËERBIEDIGDE VRIEND! Ontvang mijnen hartelijken dank voor de verpligtcnde mededeeling .van uwe Leerrede, over de wereldlijke magt van den Paus. Het onderwerp, in onze dagen van beginselloosheid zoo hoogst gewigtig, en hetwelk -zoovele dwalingen heeft voortgebragt, wordt daarin op eene voor allen bevattelijke wijze met de U eigene beknoptheid en klaarheid toegelicht. Gij bepaalt U tot drie onbetwistbare en eenvoudige stellingen: De wereldlijke magt van den Paus is niet in volstrekten zin noodzakelijk; zij is nuttig en wenscMijk; zij is wettig. De heldere en onopgesmukte ontwikkeling van deze waarheden is uitnemend geschikt, om menig wanbegrip en menige overdrijving te bestrijden. God geve, dat de meerdere openbaarheid van de gedrukte Leerrjede daartoe in ruime mate dienstbaar moge worden! De algeheele overeenstemming van Uwe. en mijne beschouwing hieromtrent kan voor U, geëerbiedigde Vriend, niet twijfelachtig zijn. 1. Gewis, de wereldlijke magt van den Paus is niet in volstrekten zin noodzakelijk: zij behoort niet, en kan niet behooren, tot het wezen der Goddelgke instelling. Deze is uit haren aard hooger, dan eenige wereldlijke magt, envan denvoortduur daarvan niet in het minste afhankelijk. De teo-enstanderen van het Katholicismus, die geneigd mogten zijn, hier onregt en geweld goed te keuren, hetwelk zij in elk ander geval zouden afkeuren, verkeeren in eene voor hen zeiven noodlottige dwaling. De ondergang der wereldlijke magt van den Paus kan nooit den val zijner geestelijke magt tot gevolg hebben. De wereld vermag niets tegen de Goddelijke stichting, welke onvergankelijk is beide door haren oorsprong en door hare bestemming. Die met ijdele hoop geweld en onregt toejuichen, bevorderen daardoor niets, dan de heerschappij van beginselen in Europa, welker zegepraal weldra de zekerheid van alle bezittingen moet bedreigen. 2. De wereldlijke magt van den Paus is wenschelijk en nuttig. Dat zij voor allen zonder onderscheid van godsdienst dit is, blijkt uit het voorgaande alreeds. Alleen zij, die geene bezittingen hebben of door eerlijke middelen verwelven kunnen, en die daarom geen belang hebben bij de veiligheid van bezittingen — zij alleen kunnen roofzieke en gewelddadige onteigening van hen, die bezitten , eene aanwinst achten. Niet die behoud van orde en regt wenschen, maar die naar omkeering en regtsverkrachting haken, mogen plundering en berooving wenschelijk en nuttig achten: voor alle anderen is de zegepraal van róofeucht een onheil en een gevaar, al zijn zij zeiven daarvan de eerste slagtoffers niet. De bewoner van de schamelste hut is niet langer veilig, waar openbare schending van bezit niet alleen schaamteloos en straffeloos gepleegd, maar zelfs toegejuicht wordt. Niet de Vorst alleen, die eenen anderen Vorst in vollen vrede door geweld, oproer en list onttroond ziet, wordt daardoor zelf bedreigd, maar wij allen verliezen daardoor den waarborg van onze veiligheid; want er is geene veiligheid zonder handhaving van regt. 1* Doch uit een ander en hooger gezigtspunt, in Uwe Leerrede aangewezen, is de wereldlijke magt van den Paus nuttig en wenschelijk. Daarin toch is de meer gewigtigc waarborg gelegen voor het behoud van de staatkundige onafhankelijkheid van den Priestervorst, wien honderden van millioenen Katholijken in alle landen der wereld als hun Geestelijk Opperhoofd huldigen. Vordert hier niet een klaarblijkelijk algemeen belang, dat de Paus, die eenen zoo wijd uitgestrekten en onvergelijkbaren invloed bezit, niet de onderdaan zij van eenigen Monarch? In menigerlei opzigt wordt , dit door de Geschiedenis van Europa bevestigd. Een enkel voorbeeld is reeds toereikend. Elke dwingeland, wiens toomelooze heerschzucht aanslagen smeedt tegen de vrjjheid en de onafhankelijkheid der volken, moet, om de wereld aan zijne heerschappij te onderwerpen, in dé eerste plaats de wereldlijke magt van den Paus aantasten. Het was een Pius, die, ofschoon gekerkerd, aan den veroveraar Napoleon I weerstond; en zoo die door Europa uitgeworpen overheersclier eenen erfgenaam van zijne vloekwaardige ontwerpen mogt ge»vonden hebben, wie, dan een Pius, zal de eerste zijn, om hem te wederstaan? Niet de Katholijken alleen, maar alle vorsten en alle volken, hebben een onmiskenbaar belang, dat de Paus nimmer de onderdaan worde van eenigen Monarch. 3. De wereldlijke magt van den Paus is wettig. Zoo de meest regtmatige titels, gepaard met het meest langdurig bezit, eenige waarde hebben, waar is in Europa een Koning, wiens magt op meer wettigen grondslag berust? Het Europesche Volkenregt kent noch eenen Souvereni, wiens regten beter gestaafd, of meer onschendbaar zijn, dan die van den Souverein van den Kerkdijken Staat, noch handelingen, meer onverschoonbaar, dan die, waardoor de regten van Pius IX zijn aangerand; te vergeefs zoude men tot zelfs een voorwendsel zoeken, om of het eerste te betwisten, of het laatste te vergoelijken. Deze waarheid is erkend door de mannen zelve, die zich aan dezen roof hebben schuldig gemaakt. Zij moesten daarvoor een nieuw Volkenregt uitvinden, en nieuwe beginselen verkondigen. Wie heeft de taak aanvaard, om dit problema op te lossen ? De Sardinische Minister van Openbaar Onderwijs, graaf Terenzio Mamiani, weleer Minister van Pius IX , en ambtgenoot van den edelen graaf Rossi, dien de Italiaansche vrijheidshelden van 1848 verraderlijk hebben vermoord. Aan Mamiani derhalve behoort de eer van dit problema te hebben opgelost. Hij heeft dit gedaan in zijne Verhandeling d'un Nuovo Dirilto Europeo, tegen het einde van 1859 in Tbrijn uitgegeven. De titel althans- van dit Sardinisch volkenregt heeft de verdienste van openhartigheid, en men zoude (indien dit woord hier toepasselijk konde zijn) bijkans zeggen, van regtschapenheid. Hij zegt ten minste duidelijk en zonder eenige achterhoudendheid: dat de volkenregtelijke regelen, door de beschaving en het regtsgevoel van Europa tot dusverre allerwege erkend en gehuldigd, als verouderd en afgeschaft krachteloos zijn geworden. In derzelver stede is het regt getreden, om de plegtigste verdragen te schenden, en het wettigste bezit te verkrachten. Het stelsel van den Minister is door de bedrijven van den Koning van Sardinië verwezenlijkt, en zoo mogelijk overtroffen. Wij moeten dan ook op onze beurt, geëerbiedigde Vriend! wel erkennen, dat, wordt het Romeinsche vraagstuk aan dit Nuovo Diritto Europeo getoetst, geene blaam meer de handelingen treffen kan, door welke het achtbaar Italiaansch Triumviraat Garrilaldi, Victor Emmanuël en Cavour, geholpen door Mazzini en eenen vijfden medestander, de regtmatige bezittingen van een' ander aan den bezitter hebben ontrukt. Daaraan getoetst, zijn die handelingen onberispelijk. Maar wij mogen daarentegen, met al te gegronde bekommering over de toekomst van Europa, hetwelk aldus een nieuw Volkenregt ontvangt, eene vraag opperen, welke uit deze nieuwe orde van zaken als van zelve oprijst. Zij is deze: Wat moet de gesteldheid en het lot worden van eene maatschappij , waarin de misdadigers de wetgevers zjjn van een nieuw regt? Het is klaar, dat het alsdan bij niemand meer verwondering kan baren, dat de eenige misdaden, waartegen straffen gesteld worden, de eerlijkheid en regtvaardigheid zijn zullen. Maar wel mag het verwondering baren, dat Europa de zegepralende misdaad lijdelijk en schier goedkeurend aanschouwt, en het duldt, dat de organen eener logenpers, welke de openbare meening stelselmatig vergiftigt, de glorie en grootheid der bedrijvers allerwege lofzingende uitbazuinen. De gesteld/ieid en het lot van Italië, door die verachtelijke trawanten als eene schouwplaats van heldenroem en een paradijs van de ontwakende volksvrijheid geschilderd, zoude, naar waarheid geschetst, althans het groot zedelijk nut hebben, hetwelk de Voorzienigheid aan door eigene schuld berokkende rampen verbonden heeft, het nut namelijk van de meest krachtige en heilzame waarschuwing voor anderen. Voorwaar, niets zoude in hoogere mate geschikt zijn, om andere volken te weerhouden van een zoo heilloos voorbeeld na te volgen. Het tafereel van de ellende en de slavernij, welke nu (dank zij den bevrijders van Italië!) in dat meest bevoorregté land van ons werelddeel liecrsclien, zoude elk gevoelig kart, elk regtschapen gemoed met heilzamen afschuw vervullen voor de beginselen van het Nmvo Diritto Europeo. Met de U eigene gematigdheid, dierbare Vriend! hebt Gij geoordeeld, ook niet éene streep ver U te mogen verwijderen van het eng afgebakende bestek eener Leerrede , uitsluitend bestemd, om aan de gcloovigen ware en gezonde begrippen te geven van den aard, den oorsprong, het nut en de rcgtinatigheid der wereldlijke magt van denPriestervorsfc, wien wij allen eerbiedigen als het zigtbare Opperhoofd der Kerk van onzen Heere Jesus Christus. Ik ben niet bevoegd, een woord van lof over de wijze uit te spreken, hoe Gy dit Uw éenig doel hebt weten te bereiken — en Gij wilt ook van meer bevoegden nimmer een woord van lof ontvangen, omdat Gij, met nederig gemoed uwen arbeid Gode alleen wijdende, naar hpoger en meer streeft, dan eerc van. mensehen geven kan. De kernspreuk van Uw leven is, gelijk die van Paulus (Galat. I : 10): Want zoo ik nog menschen behaagde, ware ik Christus diemtknecld niet. Ik kan echter niet eene aanmerking terughouden, die bij de lezing van uwe Leerrede mij vooral getroffen heeft. Welk eene volstrekte zelfheerschappij toch geeft U het vermogen, om niet een oogenblik en niet in éene enkele uiting af te wijken van de meest volkomene kalmte, waar Gij" handelingen en gebeurtenissen bespreekt, die in Uw gemoed, gelijk in dat van een' ieder, meer dan droef heid, meer dan verontwaardiging moesten voortbrengen? Waar de eeuwige beginselen van regtvaardighcid geschonden worden, waar het verfoeijelijkst doel wordt nagejaagd door de meest eerlooze middelen, verlaat Gij nimmer dc impassïbilileit van den didaktischen spreektrant. Hier, gelijk overal, stelt Gij U voor, alleü te Verlichten en niemand te kwetsen. Gij geeft ons een moegelijk te volgen voorbeeld, hoe de voorstanderen van Waarheid en regt de zich daartegen aankantende harts» togtèn hartstogtelóos moeten bestrijden. Gij wilt alzoo geene zelfe regtmatige drift opwekken, maar door verspreiding van de kennis der waarheid onderrigten. Daarom ook vermijdt Gij zorgvuldig het terrein der staatkunde. Niemand voorzeker deelt in meer-" dere mate, dan ik, Uwe overtuiging, dat de roeping van den Christelijken kanselredenaar daaraan vreemd behoort te blijven.. - Veroorloof mij echter de vraag, geëerbiedigde Vriend I of Gij niet hier welligt al te gestreng U hebt onthouden van hetgeen Uwe hoorderen met loffelijke geestdrift mogt vervullen. Gewis, de Christen heeft, ten aanzien van den oorsprong en het karakter1 van het burgerlijk gezag, eene overtuiging, wjjd verschillende van de meening y welke tot onheil der Wereld thans de heerschende Wordt j en welke de Regeringen zelve, als Waren zij vöor de onvermijdelijke gevolgen met blindheid geslagen, Veeleer begunstigen, dan te keer gaan. De Christen erkent wel , dat het burgerlijk gezag, van het bloot menscheljjfc standpmt gezien, een staatkundig gewrocht is, maar hij belijdt met den H. Paulus (Rom. XIH: 1): Er is geene magt, dan van God, en de bestaande (magten) zijn door God verordend. Zoo is , uit het bloot menschelijk gezigtspunt, ook de wereldlijke magt van den Paus, Welke men thans streeft te terbreken, Wel een gewrocht van de staatkunde, maar van de staatkunde der Christenheid. Alle Christe* ïjjke volken hebben medegewerkt, om van Rome te maken, heigeen het geworden is, de algenieene hoofdstad der Christenwereld. Zij, die het werk van de Mazzinis en Cavoürs en Garribaldis toejuichen, verraden eene bekrompenheid, Welke alleen door hunne onwetendheid wordt geëvenaard, wanneer zij meenen of voorwenden, dat die wereldhervormers het werk der eeuwen en der volken zullen verbeteren, en Rome in glorie en majesteit doen winnen, zoo hunne pogingen slagen, om binnen de muren der eeuwige stad, zij het eene wijl onder een koninklyk bewind , of in het uiteinde onder het repüblikeinsch gezag, den hoofdzetel te vestigen van de Italiaansche éénheid. Rome vertegenwoordigt feitelijk en zigtbaarlijk (zonder dat hier de dogmatiek in aanmerking wordt genomen) eene gansch andere éénheid. Want wie is er, die het eene verhoogde waardigheid en stelling noemen zal, de hoofdstad te worden van Italië, na gedurende eeuwen de hoofdstad te zijn geweest van de Christenwereld? De revolutie van Italië moge aan Napels en Florence het droevig voorregt schenken, van bewónderde hoofdsteden in provincie-steden herschapen te worden: eene buiten alle evenredigheid grootere verlaging van rang zoude Rome treffen j indien zij van hare eeuwen-oude waardigheid wierd ontzet, en de Christenwereld aldus van hare hoofdstad beroofd. Dit bloote feit is te klaarblijkelijk, om niet doör allen zonder onderscheid van godsdienst te worden begrepen. Gelijk er niet éeh Christelijk land is, hetwelk niet sedert eeuwen bijgedragen hééft, om deze algemeene hoofdstad te versieren, te verheffen, en door schatten van kunst en wetenschap in alle vakken te verrijken, zoo is er geen land, voor welks zonen Rome niet toegankelijk was* om zin en gevoel voor kunst door de studie der modellen te ontwikkelen, of om kennis en geleerdheid uit te breiden door de navorsching der bronnen. Nederland, Zweden en Duitschland noemen onder de nationale vermaardheden, waarop zij zich met regtmatige fierheid verhoovaardigen, niet minder dan Spanje, België en Frankrijk, onsterfelijke namen van mannen, die aan Rome hunne vorming en hunnen roem te danken hadden. Oordeelkundige en waarheidlievende Protestantsche schrijvers hebben niet geaarzeld, dit meermalen met eene rondborstigheid te verklaren, welke hun tot eer strekt; Zoo schetste vóór ruim eene halve eeuw een uitstekende Engelsche schrijver 1), in uitdrukkingen van hooge opgetogenheid, de groote en edele genieting en voldoening, welke hem in Rome waren te beurt gevallen, gelijk aan alle zijne landgenooten, die de liefde voor wetenschap of kunst derwaarts geleidde. Zoo schreef vóór ongeveer eene eeuw de beroemde Winkelmam 2), in wien Duitschlands voortreffelijkste kunstenaren hunnen grooten voorganger erkennen, dat voor allen, die met ontvankelijkheid voor het ware, het goede en het schoone aan de studie der antieke en moderne kunst rich toewyden, Rome steeds het hoofddoel moet zijn, van hetwelk men overal elders zich verwijdert 3). (1) Roman Contersations, deell, Inlrodticlion'y.lV—\l: «Jlmost ever» one of these is enraptnred teith the greal and nolle pleasures of this city, and is following with ardour som of the studies of the place." (2) I). Wehb, Untersvehung des Schonen, Voorrede bl. II: vRont sev auf ihrer ganzen Reise ihr Ilauptaugenmerk, and andre Orte nur Nebenztcecke, die sie von ihrem grossen Ziel entfernen." (3) Deze tweede uitgaven der Leehbbde, alreeds binnen tien da"en noodig geworden, is gewis een verblijdend verschijnsel, maar heugelijk ook, omdat hierdoor de gelegenheid ontstaan is, de aan- Zoo was, zoo is nog heden, Rome niet blootelijk eene Italiaansche stad, maar hoofdstad van de Christenwereld. Dat getuigen eensdeels de gedenkteekenen, gebouwen, bibliotheken, musaea, mstellingen, verzamelingen van handschriften en kunstgewrochten, met een woord, al wat door den wedijver en de edelmoedigheid der Christelijke volken in den loop der eeuwen in Rome gesticht en bijeengebragt is, om die wereldstad te verheffen tot een algemeen middelpunt van Christeljjke geleerdheid, beschaving en kunst. Dat getuigen anderdeels alle de geleerden en alle de beoefenaren der schoone kunsten, uit alle volken daar zamengevloeid. Ook hierin schittert het karakter van algemeenheid, hetwelk niet kan worden aangerand zonder aanranding van het regt der Christenheid. dacht te vestigen op een in dien korten tnsschentijd ontvangen werk, hetwelk over het hier besproken gedeelte van het onderwerp een nieuw en glansrijk licht verspreidt: ik bedoel de Analecta Romana, De schrijver daarvan is de beroemde Hugo Laemmek. Doctor in de Theologie en Philosophie, iu 1858 Leeraar aan de Universiteit van Berlijn,, en een van hare edelste sieraden, door haar meermalen om godgeleerde prijsschriften van hooge wetenschappelijke verdiensten bekroond, liet is bekend, hoe hij aan zijne grondige en gemoedelijke studiën eenen hoogeren eereprijs te danken had en daarvoor afstand deed van alle de schitterende uitzigteu, hem door de hoogschatting der Pruissische Regering en de bewondering der geleerde wereld verzekerd. Dr. Laemmeb, voor wien zijne' crltische en historische navorschingen in de Bibliotheken van Dretden, Wennen, Munchen, Venetië, Padua, Milaan enz. alreeds eene zeldzame voorbereiding voor zulk eene taak waren, heeft nu gedurende een jaar in de Bibliotheken en Archiven van Rome lijnen arbeid voortgezet, welke nog met onafgebroken ijver voortduurt. Hij had zich hiertoe vooraf uitgerust door de kennis van hetgeen zijne beste en meest uitstekende voorgangers omtrent die verzamelingen van werken en handschriften hadden aangeteekend. voor zoo verre het met het bepaalde doel zijner wetenschappelijke reize overeenkwam. Doch in welke male zijne verwachtingen, Ook liet heidensche Rome prijkte wel met praal en pracht, uit alle landen der toen bekende Wereld verzameld. Doch de heerlijkheid van het toenmalig Rome was haren oorsprong aan het krijgsgeluk verschuldigd. Wat de overwinning geschonken had, konde eene nederlaag óntröoven. Het Christelijk Rome heeft te dezen aanzien aan het wapengeweld niets, aan de grootmoedige gehechtheid der Christelijke volken alles te danken. Tot handhaving van dit gewrocht van alle de Christelijke volken, van alle de Christelijke eeuwen is het wereldhjke gezag van den Paus (ofschoon voor de Kerk niet in volstrekten zin noodzakelijk, als niet behoorende tot het wezen der Goddelijke Instelling) onontbeerlijk. Ook uit dit gezigtspunt is de verMaring van den edelen de Lqmoricière waar, dat de zegepraal der Italiaansche revolutie over Rome eene overwinning zijn zoude van heidendom en barbaarschheid over Christelijke beschaving. ofschoon door hooge geestdrift gekenmerkt, nog door de werkelijkheid der uitkomsten overtroffen zijn, melden ons de Analecta Romana: nlch war von vornherein üóer Umfang und Bedeutung des »i» der eicigen Sladl vorhandenen ungedrucklen Materials im Allgeïimeincn orienlirt. StWstoerstiindlich braehte ich demzu/olge groszc » Erwarlungen mit, viel gröszere als beziiglich jedef der auf meiner nersten ilalienisehen Reise besuchten Stadie iind ihrer literarischen »Hil/smiitel. Doch all diese Erwarlungen sind noch weit durch die ureiche Fülle deszen, was ich in Kou factisch an Quellen Jür hisvlorische Theologie ge/unden, übertroffen worden. Die hiesigen Bibliou theken und Arthive erscheinen mir als «nvergleichliche Sehatz- und uRüslkaamern, urn Kop/ und Geist und Herz zu erweilern, etc." Zie Analecta Romana, p. 2. Doch men zoude het geheel moeten afschrijven, om slechts een eenigermate volledig denkbeeld té hebben van den onschatbaren letterkundigen en historischen rijkdom , welken do Bibliotheken en Archiven der Christelijke wereldstad bevatten. Dr. Laemher bevestigt volkomen en met onverminderden nadruk de waarheid der verklaring van den vermaarden Fraelaat Een beroep op de Italiaansche nationaliteit is hier derhalve ijdel. Tot eene zoodanige en zoo beperkte nationaliteit behooren Rome en het gebied van den Paus niet. Dat eindelijk de beginselen, welke de Italiaansche revolutie verkondigt, en waarop zij haar Nuovo Diritto Europeo gegrond heeft, het Europesche statenstelsel, door de voorafgaande gebeurtenissen alreeds tot in zijne grondslagen bewogen en geschokt, met algeheele omverwerping bedreigen; dat zij onvereenbaar zijn met de orde, de veiligheid en de rust van Europa; dat hunne zegepraal eene onafgebrokene reeks van staatsomkeeringen in alle landen van ons werelddeel tot onvermijdelijk gevolg moet hebben: dit is eene bedroevende waarheid, welke alleen de kortzigtigbeid miskennen kan, doch welke alle de Europesche vorsten en volken achtereenvolgens door de ondervinding zullen leeren erkennen. Uit dien hoofde achtte ik het een' burgerpligt voor allen, die het behoud van den gevestigden regtstoestand en van het wettige gezag wenschen, zoo heillooze en verderfelijke beginselen te bestrijden. Hadde niet volstrekt tijdsgebrek het onmogelijk gemaakt, voorlang zoude ik mij van dien diepgevoelden pligt hebben gekweten. Ik zoude dit gedaan hebben in eene meer algemeene, dan onze Nederduitsche taal, en met meerdere Marino Marini, wiens ijvervolle bemoeijing in en na 1815 tot de teruggave geleid heeft van de Vaticaansche Archiven, die de eerste Napoleon na zijnen misdadigen aanslag tegen Pms VII uit Rome geroofd, en naar zijne, met den buit der volken gevulde hoofdstad gevoerd had. Het was nadat het wedergeboren Europa het strafo-cregt over dien gevallen' roover gehouden had, en nadat zijne misdaad geboet was, dat Marino Marini met regtmatige fierheid in datzelfde Rome verklaren mogt: «Se tutti gli Archivj di Europa nsono ricchi di monumenti, i pontificj ne sono ricehissimi, e possono, nappellarsi Archivj europei, o piuttosto universali." S. P, L,, Volledigheid, dan het bestek van eenen brief gedoogt. Ik verblijd mjj echter, dat de toezending van Uwe Leerrede mij de gelegenheid heeft aangeboden, om, hoe ook onvolledig, mijne innigste overtuiging uit te spreken. Ik behoeve niet hierbij de verzekering te voegen (want Gij, dierbare en geëerbiedigde Vriend! zijt daarvan overtuigd), met welke gevoelens van vriendschap en eerbied ik onveranderlijk ben Geheel de Uwe in J. C. 's Ilagc, 21 November 1860. Lipman. Met den geheelen inhoud van dezen brief stem ik zonder twijfel volkomen in, uitgenomen met datgene, wat daarin eenigermate tot mijnen lof wordt gezegd. De woorden welke dien lof vermelden, zoude ik wel is waar hebben kunnen doorschrappen. Maar behalve dat een ieder begrijpt, hoe moeijelijk het is in dezen brief iets door te halen, zonder er de kracht van te ontzenuwen, kan de lof, die daarin wordt gegeven, nog dienen tot eene les, die mij en anderen nuttig zijn kan. Overigens beveel ik mijnen lezers bijzonder aan, om zich met éene lezing van het voorafgaande niet te vergenoegen, maar om, na de eenvoudige grondbeginselen, m mijne Leerrede ontwikkeld, o-oed begrepen te hebben, nog eens dezen brief met aandacht te lezen. Dan voorzeker zullen zij in staat zijn, om dit belangrijke onderwerp in geheel zijn' omvang genoegzaam te bevatten. OVER DE WERELDLIJKE MAGT VAN DEN PAUS, Tu es Petrus, et super lanc petram aedificabo ecclesiam meam, et portae injeri non praevahbunt adversus cam. Matth. XVI: 18. Gij zijt Telrns, cn op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen, cn de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. ZEER GELIEFDE , AANDACHTIGE TOEHOORDERS ! Uit de tekstwoorden, door mij aangehaald, zal U alreeds zijn gebleken, dat het heden niet mijn voornemen is, U over het Evangelie van den dag te spreken. Ik wil U spreken over een geheel ander onderwerp, over een onderwerp, dat mij van het hoogste gewigt toeschijnt, en in deze bewogen en angstvolle tijden onzer aller aandacht overwaardig is. In waarheid, Mijne Broeders, wie onzer is niet vol van de verrassende en vaak treurige gebeurtenissen, welke thans ons oog op het tooneel dezer wereld met verbazing aanschouwt? Wie onzer spreekt niet van Italië, van Rome, van den Paus, van zijne wereldlijke, van zijne geestelijke magt? En wie van ons weet niet, dat men Hem zijne wereldlijke magt wil ontnemen, ofschoon niet iedereen beseft, dat door velen bovenal wordt bedoeld, Hem daardoor ook in de uitoefening zijner geestelijke magt te muiken? Onder degenen, die de wereldlijke magt van den Paus bestrijden, worden er (wij erkennen het gaarne) niet weinigen gevonden, wier bedoeling ' daarbij schuldeloos mag genoemd worden. Maar dit is dan ook enkel en alleen aan hunne onwetendheid of kortzigtigheid toe te schrijven. Want het is bij ernstig nadenken duidelijk, dat hij, die den Paus van zgne wereldlijke, magt berooft, Hem daardoor tevens in de uitoefening van zijne geestelijke magt belemmert en krenkt. Dit laatste is dan ook in waarheid het hoofddoel van velen; zij beseffen met ons, dat het verlies van de wereldlijke magt in de gevolgen nadeelig zoude zijn voor de vrije en onbelemmerde uitoefening der geestelijke magt. Te hunnen aanzien, omdat het hun noch aan kennis noch aan doorzigt ontbreekt,, geldt derhalve de regel: dat die de oorzaak wil, te regt aangemerkt wordt, ook de gevolgen te wijlen, die er onvermgdelyk uit voort» spruiten. Wat er van zij, Mijne Geliefden, ik heb mg voor-^ genomen, U over de wereldlijke magt van den Paus te spreken. Er zijn namelijk ook onder ons Katholieken sommigen, die, dqor valsche grondbeginselen of ijdele redeneringen misleid, zich over die wereldlijke magt weinig bekommeren, er zich ongunstig over uitlaten, en bij vele gelegenheden met de tegenstanderen onzer Kerk, indien ik mij zoo mag uitdrukken, medepraten. Het is daarom, dat ik heb goed gevonden om U, onder den bestand des Allerhoogsten, over die wereldlijke magt eenige inlicbtingen te geven, en wel meer bepaaldehjk hare wettigheid en hare nuttigheid aan te toonen. God geve, dat daardoor eensdeels liefde en eensgezindheid worde bevorderd, en anderdeels de getrouwheid nog moge toenemen, waarmede wij ons hechten aan onzen algemeenen Vader, die de opvolger is van Hem, tot wien Christus gezegd heeft: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Dat, Mijne Geliefden, de wereldlijke magt van den Paus voor het bestaan der Katholieke Kerk niet volstrekt noodzakelijk is, dit wordt door ons volmondig erkend; dit bewijzen ten duidelijkste de drie eerste eeuwen des Christendoms. Met de geheele Katholieke Kerk, alom over het aardrijk verspreid, bevond zich toen ook de Kerk van Eome, wat haren stoffelijken toestand betrof, in de meest ongunstige omstandigheden. Neen, onder de heerschappij der heidensche keizers waagde zij het niet, met eenige uiterlijke pracht te schitteren. Nederig verborg zij zich in de zoogenaamde katakomben. Daar, in die onderaardsche verblijven, tusschen de beenderen der martelaars, daar vergaderde zij hare geloovigen; daar verrigtte zij hare godsdienstoefeningen; daar putte zij nieuwe kracht tot den vreessehjken "strijd, waarin men, met duizendtallen van geloovigen, den eenen Paus na den anderen den marteldood zag sterven. Dan, hoe treurig, de toestand ook moge geweest zijn, waarin zich de Kerk van Christus toen bevond, zij heeft dan toch gedurende zoovele jaren en te midden van zoovele moegelgkheden werkelijk bestaan, zonder dat de wereldlijke magt van den Paus haar ondersteunde. Daaruit mag alzoo met zekerheid worden afgeleid, dat die wereldlgke magt niet noodzakelijk is voor haar bestaan. Dan, Mijne Geliefden, tusschen bestaan en bestaan is een groot onderscheid. Men kan bestaan in een' kwijnenden en in een' bloedenden toestand. Indien men ons alleen zulk een bestaan toewenscht, als wij vroeger hadden, te midden der moordtuigen, die gereed stonden om ons te verslinden, dan is die wensch voorzeker niet een uitvloeisel van liefde, niet een blijk van welwillendheid. God daarentegen, Wiens Wil ook de wereldgebeurtenissen regelt, had betere gedachte met Zijne Kerk, de stichting van Zijn' Eeniggeboren'. Hg, die de Bron is van alle magt, schonk haar ook die wereldlgke magt, waarvan ik U nu allereerst de wettigheid, en daarna de nuttigheid zal aantoonen. De wereldlgke magt van den Paus is wettig, wanneer zü ten eerste niet strijdt met de grondbeginselen van het Evangelie, en ten tweede op eene regtvaardige wgze is verkregen. Maar de wereldlgke magt van den Paus strijdt niet met de grondbeginselen van het Evangelie; zg is op eene regtvaardige wgze verkregen: dus is zij wettig. Om dit zoo onwraakbare bewijs naar behooren te staven, zeide ik alzoo ten eerste, dat de wereldlgke magt van den Paus niet strijdt met de grondbeginselen van het Evangelie. En ook hoe zoude zg daarmede kunnen strijden? Welke reden is voor zulk een beweren immer aangevoerd, of kan daarvoor worden opgegeven? Met het Evangelie strijdt wel hoogmoed, trotschheid, dwingelandij, liefdeloosheid, krenking van eens anders regt, diefstal, roof onder welke benaming en met wat oogmerk ook gepleegd; maar het regtvaardige bezit van eenig tijdelijk goed, van welken aard dit ook moge zjjn, neen, dit strijdt met het Evangelie niet. Nog tijdens Christus omwandeling op aarde, waren de Apostelen in het gezamentlijke bezit van gelden, hun door godvruchtige personen geschonken. Dat Judas die gelden trouweloos beheerde en van datgene, wat aan allen gezamenüijk toebehoorde, een gedeelte uitsluitend voor zich zeiven behield, dit (wie begrijpt het niet?) was met het Evangelie in strijd. Maar dat de Apostelen eenvoudig in het bezit waren van die gelden, neen, dit streed met het Evangelie niet, dit kwam er mede overeen, vermits die gelden ter bevordering van het Evangelie werden aangewend. Toen de eerste Christenen pas tot het geloof bekeerd waren, voélden ?ój zich zoo vervuld met den Geest Gods, zoo onthecht aan de goederen dezer aarde, dat zij hunne akkers en huizen verkochten, en de daarvoor ontvangen gelden bragten, en aan de voeten der Apostelen nederlegden. De Apostelen, wij weten het, beheerden aanvankelijk die gelden zelve. Later, wel is waar, hebben zij de zorg daarover aan anderen opgedragen, maar die gelden bleven niettemin gemeenschappelijk eigendom der Kerk. En niemand meende toen, dat dit eenigermate in strijd was met het Evangelie. Integendeel, een ieder hield zich overtuigd, dat dit geschiedde in overeenkomst met het Evangelie , vermits 2' die gelden tot betere doeleinden dan vroeger besteed werden. Vooronderstellen wij nu, Mijne Geliefden, dat Nero, zoo berueht door zijne wreedheid, in plaats van de Christenen te vervolgen, zich tot het Christendom bekeerd had. Vooronderstellen wij wijders , dat hij, bekeerd zijnde, aldus tot Petrus had gesproken: »Hoe»zeer ik ook als een opregt Christen mijnen pligt wil «vervullen, is het mij toch niet mogelijk, naar het »voorbeeld van velen onzer broeders te Jerusalem, »geheel mijn rijk voor uwe voeten te leggen. Maar »zie wat ik doen kan en zal. Ik geef u deze of gene »aanzienlijke stad met de omliggende gehuchten en »dorpen, ten geschenke. Ja zelfs het souvereiniteits»regt, dat ik over dat gewest heb, sta ik af en stel »ik in uwe handen. Gij zijt daar heer en meester. Gij »zijt er vorst. Onbelemmerd kunt gij, en kunnen Uwe »opvolgers, daar alles zoo regelen als met de belan»gen der Christelijke godsdienst het best overeenkomt, »zonder dat iemand regt heeft zich daartegen te ver> zetten." Nu vraag ik, Mijne Geliefden, indien Nero dit had aangeboden, indien hij zulk eene opdragt aan Petrus gedaan had, zoude Petrus dan verpligt zijn geweest, die opdragt, dat aanbod van de hand te wijzen, uit kracht van eenig voorschrift van het hem toevertrouwde Evangelie? Neen, duizendmaal neen: zulk een voorschrift is er in het Evangelie niet te vinden. Nero nu, het is waar, heeft nimmer aan Petrus eene dergelijke opdragt gedaan. Maar latere keizers en koningen hebben die meermalen aan de opvolgers van Petrus gedaan; dit historisch feit kan niet ontkend worden, en wordt door niemand ontkend. Ik zal ten overvloede hiervan eenige voorbeelden vermelden, en zoo zal het blijken, dat de wereldlijke magt van den Paus op de meest regtvaardige wijze werd verkregen. Door de erfgoederen der Pauzen, welke de onbekrompene mildheid der geloovigen steeds deed aangroeijen, bezat de Kerk van Rome reeds tijdens de vervolgingen niet onaanzienlijke rijkdommen, welke zoo ter uitoefening der eeredienst als ter ondersteuning der armen besteed werden. Deze schatten moesten wel in den loop der tijden van lieverlede toenemen; vooral had dit plaats door de rijke giften, welke Constantinus, eenmaal tot het geloof bekeerd zijnde, met vorstelijke vrijgevigheid daaraan toevoegde. Nadat Constantinus in zijn' vromen godsdienstzin daarmede een begin had gemaakt, schepten ook volgende keizers er behagen in, het voetspoor van hunnen edelen voorganger te drukken. De schatten, door verschillende keizers aan de Kerk van Rome gegeven, bestonden, volo-ens den beroemden geschiedschrijver Sigonius, niet slechts in geschenken van goud, maar ook van uitgestrekte landerijen, die, door alle provinciën van Europa en Afrika verspreid, het erfgoed des Romeinse/ten Opperpriestèr» genoemd werden. Omtrent het jaar 564 strekte zich alreeds het bezit van den Heiligen Stoel uit tot de landstreken van de Cottische Alpen, van Thuscia, van Sabinen, van Brutlia van Lucariê, van Calabrië en van een deel van Sicilië welke landstreken als het erfgoed van Petrus door een' Prefect, van den Paus gezonden, bestuurd werden; ZöO uitgestrekt was het territoriaal bezit der Pauzen, zoo groot hunne magt, alreeds eeuwen vóórdat zij in Rome zelf de wereldlijke Souvereiniteit met liet geestelijk Oppergezag hadden vereenigd. Raadpleegt men de geschiedenis, vergelijkt men daarmede het ontstaan van de tegenwoordige Staten en Stamhuizen van ons werelddeel, er is geen, welks oorsprong van vroegere eeuw dagteekent, of welks magt op eene meer regtvaardige wijze werd verkregen, of welks ontwikkeling en uitbreiding meer duidelijk wordt gestaafd. Ondertusschen, de kerk van Rome genoot ook na de drie eerste eeuwen niet altijd voorspoed. Om niet te spreken van de meer gevaarlijke vervolging, welke zij van de zijde der Arianen en Iconoclasten had te verduren, gewaag ik hier slechts van dien tegenspoed, waardoor zij in het rustig bezit harer tijdelijke goederen gestoord werd. De Lombarden namelijk, toen nog grootendeels heidenen, deden herhaalde invallen in de landstreken, tot het erfdeel des Heiligen Stoels behoorende, en ontnamen daaraan, met geweld van wapenen, het eene gewest na het andere. Dan, deze beproeving was slechts voorbijgaande, en had zelfs eene voor den Heiligen Stoel gunstige uitwerking. De ontnomen gewesten toch werden later teruggegeven, en dan meer bepaaldelijk met het daaraan verbonden vSouvereiniteits-regt. Te midden der bloedige oorlogen, welke Agilulfus , koning der Lombarden, in Italië voerde, verkreeg Gregorius de Groote onder de bescherming van de vrome Theodelinda, echtgenoote van Agilulfus, het onafhankelijk bezit van Gallipoü, Otrante en Napels. Aribentus, insgelijks koning der Lombarden, gaf in het begin der achtste eeuw aan den Paus terug de hem vroeger ontnomen Cottisehe Alpen, waartoe de niet onaanzienlijke steden van Aix, Dortone , Bobhun, Genua en Sacone behoorden. Nadat Pepinus, koning der Franken, op Astolfus, koning der Lombarden, eene volledige overwinning had behaald, schonk hij aan den Heiligen Stoel de geheele landstreek, het Exarchaat genoemd, met de daarin gelegen twee en twintig steden, als Ravenne, Rimini, Pesaro, Fano, Cesene en anderen. De gravin Mathildis, die door warme godsvrucht uitblonk, schonk in het jaar 1077 hare staten, uit Toskane en een gedeelte van Lombardië bestaande, den Pauselijken Stoel ten geschenke, en behield zich daarvan , zoo lang zij leefde, slechts het vruchtgebruik. Wat eindelijk de stad Rome zelve betreft, zoo is het zeker, dat daar de Paus sedert onheugelijke tijden het onbetwist oppergezag uitoefende, zoodat, al ontbraken ook alle andere titels, het eeuwenlange bezit, door de eenparige erkenning van alle Europesche rijken bekrachtigd, de Souvereiniteit alreeds boven twijfel of tegenspraak verheft. En nu, Mijne Geliefden, wanneer wij na dit alles overwogen te hebben, nog daarenboven bedenken, dat de verschillende bezittingen, waarvan ik zoo even gewaagde, als ook die, waarvan ik kortheidshalve niet gewaagde, maar die niettemin tot het erfgoed van Petrus behoorden — wanneer wij bedenken, zeg ik, dat die allen nog in vervolg van tijd, door verscheidene keizers van Otho IV af tot Karei V toe, als het wettig erfdeel van Petrus, herhaaldelijk en plegtig zijn bevestigd, dan zeker moet het ons duidelijk voorkomen, dat er onder alle de Vorsten van Europa geen is, die door meer klare en deugdelijke titels het wettig bezit zijner staten kan verdedigen, dan de Paus, volgens de voorschriften der Kerk gekozen. Ik heb hierbij mij met opzet onthouden van al wat de staatkunde betreft, of in de verste verte partijschap kan ademen; ik heb mij tot eenige weinige historische herinneringen bepaald, welke door geen' van de tegenstanderen der wereldlijke magt van den Paus kunnen ontkend worden. Hiermede is voorzeker de wettigheid van de wereldlgke magt van den Paus genoegzaam aangetoond; gaan wij thans over om, met Gods hulp, U ook hare nuttigheid bekuoptelijk aan te toonen. Hoezeer nu de wereldlijke magt van den Paus voor hst bestaan der Katholieke kerk , gelijk ik reeds vroeger zeide, niet volstrekt noodzakelijk is, zoo is toch de nuttigheid daarvan zoo groot, dat zg aan de noodzakelijkheid grenst: hare opheffing zoude althans in den tegenwoordigen toestand der kerk niet dan met het grootste gevaar kunnen plaats hebben. Ik hoop U deze waarheid in al haar licht te doen beschouwen. Vooraf echter wil ik U door drie zeer eenvoudige aanmerkingen in staat stellen, om de volslagene verkeerdheid en valschheid te begrijpen van grondbeginselen en redeneringen, waardoor men ten aanzien van dit zoo gewigtig onderwerp de onnadenkenden zoekt te misleiden en op het dwaalspoor te brengen. . Mijne eerste aanmerking, welke alreeds op zich zelve alle de redeneringen der tegenstanderen wederlegt, is deze: Niemand kan ooit het regt hebben, een' ander zijn; eigendom te ontnemen, onder het voorgeven dat het bezit daarvan geene nuttigheid heeft, of in andere handen meerdere nuttigheid zoude hebben. Indien het anders ware (wie gevoelt en begrijpt dit niet?) zoude geen eigendom en geen regt meer in de wereld bestand blijven. Zoo ook hier: indien wij alzoo voor een oogenblik vooronderstellen, wat ik zeker niet toegeef, dat de wereldlijke magt van den Paus minder nuttig zijn mogt, dan zoude daarom nog niemand het regt hebben, hem die magt te ontnemen. Hoe, is niet de eenvoudigste gelijkenis genoeg, dit boven allen twijfel te verheffen? Gij, Mijne Broeders, stel ik, hebt geld. Het komt U wettig toe, maar gij besteedt het niet goed; gij sluit het op in uwe koffers, of gij verkwist het in ij delheid en opschik. Met één woord, het geld dat gij hebt is niet nuttig; indien ik het had, zoude het nuttig zijn. Ik zoude er hongerigen mede spijzen, dorstigen mede laven, naakten mede kleeden. Zegt het mij, zoude mij dit het regt geven, om U uw geld te ontnemen? Kunt gij dit toestemmen? En indien gij dit niet kunt, waarom heeft dan een ander onder zulk ijdel voorgeven het regt om den Paus te ontnemen wat hem wettig toekomt? Mijne tweede aanmerking, even eenvoudig en duidelijk voor een' ieder als de voorgaande, is deze: Gesteld, dat het ooit regt konde zijn, aan den eigenaar zijn' eigendom te ontnemen op grond van eene voorgewende onnuttigheid, ook dan zoude het moeten vaststaan, dat die onnuttigheid niet eene bloote tijdelijke of voorbijgaande, maar eene altoos voortdurende onnuttigheid ware. Passen wij dit hier toe: Men hoort van alle kanten, ook door de meer bevooroordeelde tëgenstanderen der kerk erkennen, dat de wereldlgke magt van den Paus in vroegere dagen in vele opzigten heilrijk gewerkt en goede vrachten voortgebragt heeft. De geschiedenis der een wen is hier zoo klaar, hare getuigenis zoo sprekend, dat niemand, die haar kent en raadpleegt, dit immer wedersproken heeft. Wat is dan het uiterste, •det de tegenstanderen der wereldlgke magt van den Paus voorgeven? Dat zij in den toestand, waarin de maatschappij zich thans bevindt, als geheel nutteloos moet beschouwd worden. Indien wij ook deze laatste bewering, zonder haar toe te geven, voor een oogenblik aannemen, dan volgt daaruit nog in het minste niet, dat die wereldlgke magt zoo aanstonds moet worden afgeschaft; want daar die wereldlijke magt in vroegere dagen heilrijk heeft gewerkt, moet zij reeds tut dien hooide alleen gehandhaafd worden. Of kunnen die dagen van vroeger niet terugkeeren? Is de maatschappij niet aan gedurige veranderingen onderhevig ? En nu vooral staat zij niet als op een volkaan? En die volkaan, kan zij niet alle oogenblikken losbarsten en de vreesselijkste omwentelingen veroorzaken? En zoude dan die wereldlgke magt niet wederom dezelfde diensten kunnen bewijzen, die zg vroeger bewezen heeft? Maar hoe kan de maatschappij wel ooit iri zulk een' gunstigen toestand verkeeren, dat de Paus het met voorzigtigheid zoude kunnen wagen, afstand van de hem toevertrouwde magt te doen? Ik neem voor een oogenblik eens aan, dat hij die magt zoude stellen in de handen van eenen braven, vromen, Christelijken keizer; kan dan die keizer, die van daag braaf, vroom en Christelgk is, morgen niet slecht, goddeloos, ongeloovig worden ? Welke zekerheid is er, dat een vorst, die zélfs den naam draagt van Katholiek, nimmer de Katholieke Kerk zal bestrijden ? Daarenboven mag niet uit het oog worden verloren, welk belang hier boven alle andere belangen op den voorgrond moet staan. Het betreft hier de Katholieke Kerk, hare regtmatige bezittingen. De eenvoudigste billijkheid gebiedt dus, dat bij het onderzoek of de wereldlijke magt van dèn Paus al of niet nuttig zij, op de nuttigheid der Katholieke Kerk acht worde geslagen. Of zal iemand ooit durven beweren, dat het billijk en regtvaardig is, het oordeel over iemands belangen aan zijne vijanden op te dragen? Integendeel, een ieder zal dit als onbillijk en onregtvaardig verwerpen. Deze nu is mijne derde aanmerking, en er is niemand onder U, Mijne Geliefden, die hare kracht en waarheid niet bevat. Wij hebben slechts te vragen, wie het -zijn, die de wereldlijke magt van den Paus bestrijden, en wederom, wie het zijn, die haar voorstaan en i-er* dedigen; en het vraagstuk van nuttigheid is daardoor alreeds beslist. Er zijn ongeloovigen, die daarom de wereldlijke magt van den Paus als schadeljjk veroordeelen. omdat zjj die als voordeelig voor de Katholieke Kerk erkennen. Zij haten de Katholieke Kerk, en haten dus ook al wat haar tot steun en voordeel strekt. Zij nu, die alleen uit dien hoofde de bedoelde wereldlijke magt valschelijk beschuldigen, en wederregtelijk bestrijden, handelen zonder twijfel zeer onregtvaardig, zoo als uit de volgende gelijkenis genoegzaam zal blijken. Indien bij voorbeeld de Protestantsche mogendheden, met onderling goedvinden, eenen kleinen en onafhankelijken staat zouden willen stichten, waar de waardigste, de ■geleerdste der Protestantsche leeraars, bij meerderheid van stemmen gekozen, als wereldlijk Vorst zoude heersclicn, zouden wij Katholieken dan wel het regt hebben, om ons daartegen te verzetten? Zoude het ons vrij staan, die inrigting te hoonen, te lasteren, haar door bedrog en logen te schenden, haar door roof en plundering te verwoesten? Maar wat wij Katholieken niet mogen doen, ten aanzien der Protestanten; mogen dat de Protestanten doen ten aanzien van ons Katholieken? Het is dan ook met blijdschap dat wij getuigenis geven, dat ook onder onze Protestantsche Broeders niet weinigen zich luide en openbaar tegen het onregt verklaard hebben, hetwelk tegen den Paus gepleegd is. Passen wg nu ook mijne derde aanmerking eenvoudig toe: Dan vraag ik eindelijk, Mijne Geliefden, bij het bestaande geschil over de al of niet nuttigheid van de wereldlgke magt van den Paus, wie zijn het die daarover uitspraak doen moeten? Dat de wereldlgke magt van den Paus nuttig zg', dit is onder onze meest kundige Katholieken geen vraagstuk; dit is eene waarheid , die schier een iedèr met innige overtuiging erkent. Maar desniettemin, in zoo verre dit als een bestaand geschil mag beschouwd worden, heeft het (vraag ik) den schijn zelfs van billijkheid, de beslissing daarvan aan onze vijanden over te laten en naar hun oordeel onze dierbaarste belangen te regelen? En hoe blijkt niet reeds uit het bovengezegde, dat onze vijanden die wereldlgke magt van den Paus moeten verwerpen? Immers, daar zij de Katholieke Kerk haten, moeten zij, om zich gelijk te blijven, niet tevens verwerpen wat der Kerk tot voordeel strekt t Maar, Mijne Geliefden, wanneer men ons Katho- Heken vraagt, ons die de Katholieke Kerk kennen, die haar beminnen, die haar hoogschatten, die weten en willen wat haar tot voordeel strekt, wanneer men, zeg ik, ons Katholieken vraagt, wat wij over de wereldlijke magt van den Paus denken, dan antwoorden wij eenparig, dan antwoorden wij volmondig: ja, zij is nuttig, die wereldlijke magt, zij is zeer nuttig, onder vele opzigten nuttig, en wel zoo, dat zij aan het noodzakelijke grenst. Daarom ook kan dit gedeelte van mijn betoog kort en eenvoudig zjjn. Zij is nuttig, omdat zij onze heilige godsdienst in het oog der volkeren verheft, omdat zij er den uiterlijken luister van verhoogt, den uiterlijken luister zeg ik, die wel voor -allen heilzaam is, maar toch vooral op diegenen gunstig werkt, die minder in staat zijn den innerlgken luister der godsdienst te beseffen. Zij is nuttig, omdat zg de onafhankelijkheid der Kerk begunstigt, en haar tot een krachtig bolwerk verstrekt tegen die zoo gevaarljjke inmenging der wereldlijke Overheid in zaken des geloofs. Voorzeker, die met mij niet diep overtuigd is van hetgeen ik hier zsg, van hem verklaar ik, dat hij de geschiedenis niet heeft gelezen. Zij is nuttig, omdat zjj onzen algemeenen Vader in Christus in staat stelt, om met meerdere onbekrompenheid liefdadigheid te beoefenen, en aan de elders verdrukte, zoowel ongeloovigen als geloovigen, krachtdadige hulp te verleenen. De Israè'liten (om een enkel voorbeeld te noemen) hebben in Rome gedurende eeuwen veiligheid en gastvrijheid ondervonden. Zij hebben dan ook meermalen erkend, dat zij, wanneer zij elders met barbaarsche wreedheid werden vervolgd, bij den Paus niet te vergeefs heul en troost hebben gezocht. Zij is nuttig, omdat zij den Paus in staat heeft gesteld, om werken van Christelijke geleerdheid en van Christehjke kunst van hoog gewigt en groote kostbaarheid daar te stellen, of door Zijne bescherming te bevorderen, welke anders onmogelijk waren tot stand gebragt. Zij is nuttig, omdat zij de voortplanting des geloofs onder de heidenen bevordert, om alzoo aan het Goddelijk bevel van onafgebroken Evangelieverkondiging te gehoorzamen, vermits de Paus, als wereldlijk vorst, eene bijzondere geschiktheid heeft, om de hinderpalen op te ruimen, die der verkondiging van het Evangelie in den weg staan, en tevens de geldmiddelen te beramen, die daartoe noodzakelijk worden gevorderd. Zij is nuttig-, omdat zij den liefdeband, die de Katholieken, over het geheele aardrijk verspreid, met betrekking tot de algemeene Kerk T onder elkander moet verbinden, nog naauwer toehaalt. En o, wie is er van ons, die niet inziet, dat deze zoo nuttige en heilzame gemeenschap van Vader en kinderen grootendeels zoude belemmerd worden, indien de Paus onderdaan ware van den eenen of den anderen Vorst? Zn is nuttig eindelijk, ja schier noodzakelijk, omdat zij den Paus daardoor in de gelegenheid stelt, om met alle vorsten op den meest vriendschappelijken voet te verkeeren, en als een Vader aller geluk gelijkelijk te behartigen. Welk een' gevaarlijken argwaan daarentegen zoude hij niet opwekken bij andere koningen, wanneer hij in het gebied van dezen of genen Vorst woonde ? Hoe vrij ook van alle partijdigheid, zoude hij niet steeds aan de verdenking blootstaan, dat hij hem, in wiens gebied hij woont, ten nadeele van anderen begunstigt? En o, wat treurige en heillooze verwikkelingen, zouden daaruit niet kunnen voortspruiten! Dan, het is waar, er zijn er ook onder de tegenstanderen sommigen, die den Paus niet zouden willen vernederen tot de laagte van een' onderdaan, en die hem zelfs Vorst willen laten, maar Vorst van ééne enkele stad. Dan, dit is eene loutere begoocheling, waardoor men of zich zeiven of anderen misleidt. Want wat is een vorst van eene enkele stad? Niet waar, naauwelijks meer dan een burgemeester en soms nog minder dan een burgemeester, om de valsche stelling waarin hij verkeert. En inderdaad wat moet hij beginnen die ongelukkige koning van ééne stad, van alle kanten ingesloten in het rijk van eenen anderen magtigen vorst, die hem op allerlei wgze kan bemoeijelijken en dwarsboomen? Het is waar, wanneer men regt en billijkheid in acht neemt, dan zal men hem niet bemoenelijken, niet dwarsboomen; maar indien men regt en billijkheid in acht neemt, dan zal men hem ook nu laten, hetgeen hij regtmatig heeft. Ik vertrouw, Mijne Geliefden, dat alle deze overwegingen U ten volle hebben overtuigd, hoe nuttig, hoe wenschelijk, hoe heilzaam de wereldlgke magt van den Paus is, waarvan ik U in het eerste Deel mijner rede de wettigheid en regtmatigheid heb aangetoond. Ik heb U daarbij tevens doen zien, hoe ongegrond en valsch de beweringen zijn, die daartegen werden aangevoerd. Het was geenszins mijn doel (hoe zonde ik kunnen?) al die onverstandige redeneringen te wederleggen, waardoor men er soms in slaagt, zelfs welgezinden in dwaling te brengen. Heb ik niet, bij voorbeeld, nog onlangs een' Kathoüek hooren uitroepen: Maar hce moet dan de Paus zich zoo bekommeren over eenige vergankelijke rijkdommen? Past het Hem, den Stedehouder van Christus, die ons ten Hemel moet opvoeren , zoo gehecht te zijn aan de goederen dezer aarde? Hoe grievend is hier de miskenning van de gevoelens van den godvruchtigen en edelen Pius LX, zeker meer, dan eenig ander Vorst, bereid (wat hem zeiven betreft) tot elke persoonlijke ontbering en opoffering! Zijne bitterste tegenstanderen hebben nimmer gewaagd, zijne deugden te bezwalken, of zijne grootheid van ziel te loochenen. De laster, die niets ontziet en niemand spaart, heeft nimmer zijn 'onbaatzuchtig karakter of zijn privaat leven durven aanranden: vrienden en -vijanden huldigen gelijkelijk zijne bewonderenswaardige en beminnelijke eenvoudigheid. Zoudt gij dan geloovén, dat deze Priestervorst niet vrij is van heb- en eerzucht? dat hij gehecht is aan aardsche bezittingen? aan den luister en glans van kroon en schepter? Wie heeft meer, dan hij, met verontwaardiging de meest aanlokkelijke, de meest verleidende aanbiedingen van de magtigen der aarde ontvangen en afgewezen? Hoe dwaas is dan de vooronderstelling , welke aan zulk eene redenering ten grondslag ligt! Maar men verliest daarbij tevens uit het oog, dat hier even weinig sprake is van een' bij zonderen Vorst, als van een Vorstelijk Stamhuis. De Kerkelijke Staat is een Keurrijk (imperium electwum), daardoor alreeds onderscheiden van de overige Europeesche rijken, welke erfelijk zijn. Hoe zoude dan de gemoedelijke, de naauwgezette Pius IX ooit afstand kunnen doen van hetgeen aan de Kerk toebehoort, van hetgeen hij voor alle zijne Opvolgers moet behouden, van hetgeen bij vóór de aanvaarding zijner regering gezworen heeft, ongeschonden te zullen bewaren? Doch die redenering, is naauwelijks eene ernstige wederlegging waardig. Wil ik IJ zeggen, Mijne Geliefden , waar dit veel van heeft? Dit heeft veel van eenen struikroover die tot eene vrome ziel nadert, en zegt, geef mij uw geld! en die, wanneer, zij weigert, het te geven, haar toeroept: >Zgt gij eene godvruchtige? moet zoo bekommeren over deze wereld? moet gij U »zoo hechten aan het geld? foei! dat past ü niet. Geef >mij uw geld; en houd gij ü bezig met bidden?" Is dat niet, Mgne Geliefden, in het Hein het juiste beeld der ongeregtigheid, welke men hier in het groot wil volvoeren? Doch ik vertrouw, dat de Paus in zijnen even regtmatigen als roemvollen wederstand zal volharden; ik vertrouw, dat Hij aan zijn' afgelegden eed onwrikbaar zal getrouw bUjven; en moet niettemin dat zoo onschatbare erfdeel van Petrus voor ons verloren gaan, dan vertrouw ik, daf men het Hem niet zal ontweldigen, dan ten koste van Zijn bloed. Aldus zal het voor het aanschijn der gansche wereld blijken, dat Hij, de Stedehouder van Christus, naar het voorbeeld van zijnen goddelijken Mééster, niet alleen niet gehecht was aan de goederen dezer aarde, maar zelfs niet aan dit sterfelijk leven. Wij kunnen, Mijne Geliefden, de wegen der Voorzienigheid niet doorgronden. Wat ons in deze dagen van verwarring al of niet boven het hoofd hangt, vermogen wij zelf niet bij gissing te berekenen. Maar vermits het Christus heeft behaagd, Zijne Kerk, de Hem zoo dierbare bruid, drie eeuwen lang onder de vreesselijkste vervolging te laten zuchten, mogen wij het ons niet ontveinzen, dat ook thans de beproeving, die haar wacht, verschrikkehjk zijn kan. Maar laten wij ons echter bij deze gedachte niet verontrusten; wat er ook op deze aarde gebeure, zien wij opwaarts'ten hemel, vertrouwende op God, Wiens liefde alle» doet medewerken ten goede, aan hen die Hem liefhebben (Rom. Vin, 28). Zijt slechts, wat U betreft, Mjjne Geliefden, ten allen tijde het gebod indachtig (Rom. XII: 21): Laat u niet door het kwaad overwinnen, maar overwin het kwaad door het goede! Zoo zal het aanhoudend gebed niet onverhoord blnven, hetwelk Gij met alle geloovigen ten hemel rigt; en mogt het ook in de onnaspoorlijke wegen van den alleen wgzen God gelegen zgn, dat de opvolger van Petrus ophoude, wereldhjk vorst te zgn, de steenrots der Kerk zal hij bUjven, want het woord des Heeren kan niet falen: Gij zijt Petrus, dat is de steenrots; en op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Amen.