FRANKRIJK EN DUITSCHLAND. FRANKRIJK EN DUITSCHLAND. BESCHOUWINGEN OVER DEN TEGENWOORDIGEN OORLOG; DOOR PATER HYACINTHE. (Uitgesproken te Londen, den 20st«n December 1870.) FÜTURA PROSPICE. AMSTERDAM — K. H. SCHADD. Februari 1871. AAN EMMANUEL, DEN VREDEVORST FRANKRIJK EN DUITSCHLAND. Sinds weldra vijf maanden, is Europa getuige van de ontzetteudste botsing in de latere eeuwen, en alle ware vrienden der menachheid, alle ernstige volgelingen van het Evangelie, vragen zich angstig af: wat zij doen kunnen om den terugkeer des vredes te bespoedigen. Hoe machtig ook de zegepralen zijn der stoffelijke kracht, zij blijven ondergeschikt aan de zedelijke kracht, en daarom behoort, zooals het woord onzor gewijde boeken luidt, het koningrijk dezer wereld ten slotte aan God en Zijnen Christus. Aan ieder onzer is eeu deel dezer zedelijke kracht toevertrouwd : wanneer zij geweld doet aan de rechtvaardigheid Gods, noemt zij zich het gebed x); wanneer zij geweld doet aan de onrechtvaardigheid der menschen, heet zij de openbare meeningj en in het eene geval zoowel als in het andere verzet zij bergen. Het is die openbare meening, waarop ik thans een beroep doe; ik kon dat niet beter doen dan op den Engelschen bodem. Hoewel het Engeland niet gelukt is dezen jammerlijken oorlog te voorkomen, waartegen het zich echter van den beginne af heeft verklaard met al de kracht van een eerlijk gemoed en eene verlichte staatkunde, heeft het wonderen van toewijding ') //Kegmim Dei vim patitur, et violenti rapiunt illud." Matth. XI: 12. gedaan om de gruwelen er van te verminderen: de gekwetsten der beide legers, de landlieden der verwoeste provinciën, weten wat de weldadigheid van een groot volk vermag. Evenwel, mijneheeren, is uwe taak nog niet ten einde, en het uur is voor uw land gekomen, om krachtiger zijne hooge en onpartijdige rede te doen gelden in de raadslagen, die over den vrede zullen beslissen. Ik laat den staats- en oorlogslieden de zorg om de voorwaarden te bepalen, die den vrede duurzaam kunnen maken. Ik wil alles vermijden, wat het geschil maar reeds al te zeer heeft verkleind en in heftigheid opgedreven. Bekrompen of booze geesten vatten de kwestiën aan bij die punten, die verdeeldheid veroorzaken, en op die wijze vertragen zij de oplossing, wanneer zij haar al niet onmogelijk maken. Laten wij hun die luidruchtige en onvruchtbare worsteling; verheffen wij ons in betere sferen, tot die aarde, waarvan Job spreekt, welke de welpen van den leeuw nooit met hunne voeten hebben betreden en waarvan de arend zelfs de paden niet kent'). Bestaat er tusschen Frankrijk en Duitschland grond tot een van die geschillen, waarvan het karakter des te vreeselijker is en de duur des te langer, naarmate de oorzaken er van dieper liggen? Dat is de vraag, die ik mij voorstel te behandelen, uit het dubbel gezichtspunt van het antagonisme der rassen, en dat der godsdienst-gezindten. ») Job XXVIII, 7, 8. t Vooreerst het antagonisme der rassen. Men heeft gezegd: deze oorlog is geen gewone oorlog tusschen twee staten; het zijn twee rassen, die elkander de heerschappij over Europa betwisten, het Latijnsche ras met het zwaard van Frankrijk, het Germaansche met dat van Pruissen; het is de beslissende worstelstrijd tusschen twee beschavingen; het is de laatste botsing van twee werelden. Ik erken het gaarne, het denkbeeld van het ras is niet zonder gewicht en zonder rechten in de geschiedenis. Het staat in verband met een ander denkbeeld, dat van het gezin, dat het grondbeginsel is van alle verdeeldheid als van alle eenheid onder de menschen. Het ras, dat is het uitgebreid gezin; het is het vaderschap verheven tot zijne hoogste macht, eene nieuwe type scheppende in de menschelijke natuur, een karakteristieke gestalte van het physieke en morele leven, en die overdragende in de opvolgende geslachten, door den voortdurenden vorm van hetzelfde bloed en dezelfde taal. Het kan dus geen verwondering baren, dat een krachtvol ras zich gevoelt als eene menschheid in de menschheid. Dat instinct, zoo diep ingeworteld, is door God zeiven gewettigd of veeleer geheiligd, en toen Hij persoonlijk op aarde heeft willen tusschen beide komen, heeft Hij, indien ik dit moge zeggen, Zijn eigen lot verbonden aan het lot van een geslacht en van een ras, het geslacht van Abraham en het ras van Israël. Maar hier, als overal, vindt men terug de twee tegengestelde opvattingen; het antieke denkbeeld en het moderne, het Heidensch denkbeeld en het Christelijke. Volgens het antieke gezichtspunt, is het ras niet alleen verscheiden, maar het staat geheel op zich zelf. Ieder ras gelooft dat het een verhevener oorsprong en eene verhevener bestemming heeft; het bloed, dat niet het zijne is, is onrein, en men schuwt de vermenging er meê; iedere taal, die niet zijne ta al is, is barbaarsch, en men acht ze als ware 't slechts een ongearticuleerd dierlijk geluid. Dezen geest van afscheiding brengt het ras zelfs tot die zaken over, die het best geschikt waren om te vereenigen, de godsdienst en de zedeleer; het erkent geen plichten dan jegens zijne eigene leden; het aanbidt goden, die aan alles vreemds vijandig zijn, en in naam van den hemel, als in dien der aarde, leeft het in strijd met de geheele wereld. Het is blijkbaar dat het doel van het ras, zoolang het zich niet verheft boven deze ruwe opvatting, niet anders kan zijn dan de uitroeiing of onderwerping der andere rassen. Hoe geheel anders is het nieuwe denkbeeld, dat de Hebreeuwsche profeten en bij wijlen zelfs de wijsgeeren van Indië, van Griekenland en van Eome, in de toekomst zagen doorschemeren, maar dat alleen Christus daadwerkelijk in de wereld kon invoeren! De rassen hebben niets van hunne waardij verloren; het Evangelie is niet gekomen om te verwoesten, maar om te volmaken. Zij bewaren hunne eigen trekken, hun adel en hunne verschillende taak, maar zij zijn geene vijanden meer, ook niet meer elkander vreemd; zij hebben zich met elkaar verzoend in de openbaring hunner te lang miskende verwantschap. En er zijn niet meer slechts menschen of volken; de menschheid gevoelt zich één over de geheele uitgestrektheid van den wereldbol, door het bloed van Adam, dat in hare aderen vloeit, en door den Geest van Christus, die hare ziel doordringt. Ik weet dat de hedeudaagsche wetenschap twijfel heeft aan den dag gelegd omtrent de eenheid onzer afkomst, en men mag zich afvragen, of, nadat de wetenschap ons zoover heeft gebracht om den Bijbel gezonder uit te leggen, met betrekking tot de oudheid onzer planeet en zelfs van ons ras, zij ons ook niet brengen zal tot eene nieuwe uitlegging van de schepping onzer eerste stamouders. Wat mij betreft, ik geloof niet, dat dit zoo zijn moet; maar zoo ik het niet geloof, ik vrees het evenmin. Onze eenheid is minder, te zoeken in Adam's ingewanden, dan in die van den scheppenden en verzoenenden God, welke het Evangelie bezongen heeft, en waarin het Oosten ons uit den Hoogen bezocht heeft T). Ja, zelfs indien de physieke bronnen van ons bloed verschillen mochten, ja zelfs indien talrijke paren aan de geboorte van het menschdom aandeel hadden, wanneer de bijbelsche Adam en Eva eenvoudig de typen van vele Adam's en vele Eva's mochten geweest zijn uit het historische of liever voor-historische tijdperk, dan nog zou mijn godsdienstig geloof, nog mijn geloof aan de menschheid er niet door worden geschokt; er zou altijd slechts een enkel Schepper blijven, die zich over het oorspronkelijke leem heeft nedergebogen om ons allen met Zijn Goddelijken adem te bezielen, en slechts een zelfde Verlosser, die ons allen heeft herschapen naar het beeld en de gelijkenis, dat wij gemeenschappelijk ontvangen en verloren hadden. Ipsius enim et genus sumus: Wij zijn van Zijn geslacht, zoo als de H. Paulus zegt a). De verschillende menschen-rassen hebben dus allen slechts één Vader in den éénen God, en zijn geroepen om zich te beschouwen als de broedertakken van eene zelfde familie, en om tot elkander te naderen in de betrachting derzelfde wetten van rechtvaardigheid en liefde, in de uitoefening van een zelfde eerdienst, de aanbidding van den Vader in geest en in waarheid. Het ideaal hunner lotsbestemming is niet meer de veelheid der slagvelden, waarin zij elkander vermoordden in den naam van de veelheid der valsche goden; het ideaal bestaat in de eenheid van de stad en van den tempel, in het mystieke Sion, waar zij, de grenzen der aarde ontstegen, het een na het andere zich zullen aansluiten aan Israël, Jehova's eerstgeboren volk. Spreek mij dan niet meer van het antagonisme der rassen. Als Christen, tot Christenen sprekende, heb ik u geantwoord ') //Per viscera misericordiae Dei nostri in quibus visitavit nos Oriens ex alto." Lucas 1: 78. [Naar de Vulgata. „Het rijzend Licht" (Christus), v. d. P.] s) Handelirgen der Apostelen, XVII: 28, met het woord van den H. Paulus: „Een groot geheim is ons onthuld, dat niet hekend was bij de oude geslachten van de kinderen der menschen; de natiën-zijn mede-erfgenamen en maken slechts één lichaam uit; allen hebben gelijk aandeel aan de beloften van God in Jezus Christus en in zijn Evangelie." Laat ons deze grondbeginselen toepassen op het vraagstuk, dat ons bezig houdt. Indien strijdigheid besta tusschen de aanspraken van Duitschland en die van Frankrijk, het is omdat die aanspraken onrechtmatig zijn; strijdigheid bestaat er niet, kan er niet bestaan tusschen de ware belangen van twee Christelijke natiën. Deze belangen, indien wij bijkomende en dikwerf ijdele vraagstukken ter zijde stellen, kunnen worden saamgevat in deze woorden: de eenheid van Duitschland en de ongeschondenheid van Frankrijk. Welnu, ik zeg in de eerste plaats, dat Frankrijk geene reden heeft om de tot standkoming der eenheid van Duitschland als een ongeluk voor Frankrijk te beschouwen. Ik durf het zeggen, niettegenstaande het vooroordeel van eenigen mijner medeburgers, niettegenstaande het gezag van groote mannen, van wie ik op zoovele andere punten het juiste oordeel eu den scherpen blik bewonder. Dx durf het met te meer gerustheid, omdat deze staatkunde voor mij niet van gisteren is; ik heb niet den patriotischen angst gevoeld, die op den slag van Sadowa gevolgd is in Frankrijk, en op den kansel van „Onze Lieve Vrouw van Parijs," a) waar ik die vraagstukken moest aanroeren bij de punten, waarin zij de zedeleer en de godsdienst raken, heb ik al mijne krachten ingespannen om mijn land te doen begrijpen dat Frankrijk in de nabuurstaten geene gevaarlijke mededingers, maar vreedzame wedstrijders moest zien en in vele opzichten nuttige voorbeelden. Ik beweer alzoodat Frankrijk geene reden had, zich te verontrusten over de vestiging naast zijne >) Ephes. III: 8—6. 3) Conférences de Notre-Dame de Paris, snr la Familie et sur la Société civile. 1866 et 1867. deur eener politieke en militaire mogendheid van den eersten rang, en dat het in de eenheid van Duitschland noch eene vernedering, noch eene bedreiging mocht zien. Het was geene vernedering. Want wat geldt voor personen, geldt ook voor volken: wanneer zij waarlijk groot zijn — en dat is Frankrijk — hebben zij niet noodig alles om zich heen neêr te drukken, om zelve groot te schijnen. De ware elementen van de grootheid eens volks liggen in dat volk zelf, in de regelmatige en voortgaande ontwikkeling zijner instellingen, in de toeneming van zijne stoffelijke welvaart, en meer nog in die van zijn intellectuelen en morelen rijkdom. De grootheid die men naar buiten zoekt door verwaten tusschenkomst in de zaken van anderen is even onwezenlijk als misdadig ; het is de staatkunde van de wangunst, en geene zeker komt minder overeen met het roemrijk verleden en de heldenziel van Frankrijk ! De eenheid van Duitschland was evenmin eene bedreiging. Hadde Frankrijk gesproken op dien toon die overtuigend is in den mond van een volk, als in dien van den enkelen inensch; hadde Frankrijk zijn vast besluit te kennen gegeven, de vrijheid van Duitschland te eerbiedigen, in alles wat zijne inwendige inrichting betrof; hadde het eens vooral verklaard van iederen wensch naar overwinning dier Rhijn-provinciën af te zien, die evenmin Fransch wilden worden als de Elzas en Lotharingen heden Duitsch willen worden; hadde het geweigerd zijne hand uit te strekken naar dien geheiligden stroom, die op zijne golven de overleveringen van historie en legende der Germaansche volken draagt — dan had Frankrijk geen inval der Duitschers te vreezen, en in het geval van zulk een onmogelijke aanranding, zou het geheel Europa voor zich hebben gehad! Wij hadden dus evenmin belang als recht om ons te verzetten tegen de eenheid van Duitschland. Ik aarzel niet er bij te voegen, dat ons belang veeleer medebracht, haar te bevorderen. Er zijn eindgevolgen waartegen geen verzet kan baten, omdat zij liggen in de natuur der dingen; de wenschen van heel een volk vorderen ze, de logische en als ware 't fatale ontwikkeling zijner geschiedenis leidt er heen, en ze schijnen het als eene noodwendigheid in de door de Voorzienigheid toebedeelde lotsbeschikking. Eene verstandige staatkunde ziet zulke gebeurtenissen vooruit, en wel verre van haar machtelooze hinderpalen in den weg te stellen, die zich later tegen haar zelve konden keeren, verleent zij er een geschikte en edelmoedige medewerking aan, die ze tot haar eigen voordeel doet strekken. De keizerlijke regering had het aanvankelijk zoo begrepen, en ik hecht er te meer aan om haar dat recht te laten wedervaren, naarmate men het haar te langer geweigerd heeft. Die twee schrikbeelden, die Frankrijks verstand verbijsterd hebben : de eenheid van Italië en de eenheid van Duitschland, hadden haar niet verschrikt. Zij had in de velden van Magenta en Solferino de vaan ontrold waarvan de keizer met recht zeide: „dat eene groote zaak haar vooruitgaat en een groot volk haar volgt"; en na den verpletterenden veldtocht van 1866, had zij in een circulaire, die beroemd is gebleven, doen uitkomen met wat kalmte Frankrijk een nieuwe orde van zaken in Europa zag grondvesten. Ongelukkig werd het keizerrijk verblind door den hartstocht van het persoonlijk gouvernement; het heeft nooit begrepen wat den roem en de rust van uw schoon land te weeg brengt, de loyale verbintenis tusschen den troon en de vrijheid, en ziedaar waarom het, vast besloten om in zijne binnenlandsche staatkunde tot eiken prijs zich te verzetten tegen de ware openbare meening, die het tot de vrijheid drong, in zijne buitenlandsche staatkunde meende te moeten toegeven aan de minst gegronde eïschen van eene opinie, welke niet die van het land was. Het keizerrijk nam tegenover Italië, en inzonderheid tegenover Pruissen, die houding- van wantrouwen en bedreiging aan, die het vijanden maakte waar het anders bondgenooten zou gevonden hebben, en die het eindelijk tot den afgrond voerde, waarin het ons met zich heeft gestort. Gij ziet het, mijneheeren, niet het waar belang van Frankrijk was strijdig met de eenheid van Duitschland; het waren de vooroordeelen eener spoorbijstere opinie; het waren de hartstochten van een valsch begrip van nationale eer, misbruikt ten behoeve der verfoeilijkste berekening van dynastieke eerzucht. Duitschland had evenmin eenig belang om de ongeschondenheid van Frankrijk aan te vallen, als Frankrijk om de éénheid van Duitschland te beletten. Alles wat ik gezegd heb tegen de noodlottige politiek, die ons naar Sedan gevoerd heeft, keert zich thans tegen de niet minder blinde en misdadige staatkunde, door Duitschland sinds dien tijd gevolgd. Keizer Napoleon is verdwenen in den storm, dien hij zoo dwaselijk had gewekt; zijne soldaten, een beter lot waardig, maar door de fortuin verraden, zijn met hem krijgsgevangen; en het volk staat alleen en bijna ongewapend tegenover dien zondvloed van ijzer en vuur. Ja, die natie, wier hoofdstad aan Europa toebehoort in gemeenschap met haar, de stad der kunsten en der wetenschappen, te zeer ook der weelde en van de vermaken, maar thans de onneembare vesting geworden, waarin ieder burger een soldaat is, ik mocht zeggen, eeu held. Die natie, die hare haardsteden in ambulances heeft veranderd, waar iedere vrouw een liefdezuster wordt, terwijl de priesters op het slagveld de echtgenooten en zonen volgen, om te bidden en, als het moet, met hen te sterven! O! mijneheeren, dit misbruik der overwinning tegen een dergelijke natie, dat gebrek aan eerbied en medelijden voor rampen zonder weerga in de geschiedenis — zulk een gedrag is 't niet even onedelmoedig als onbillijk ? Ik voeg er bij dat het geene vooruitziende politiek is. De vernietiging van Frankrijk kan slechts tijdelijk zijn. De grootheid van Pruissen dagteekent niet van Sadowa, maar van Jena, en het zijn zijne rampen, die de kiem zijn geweest zijner wedergeboorte. Zoo zal een nieuw Frankrijk dagteekenen van Sedan, en is het noodig, uit de puinenvan Parijs herrijzen. Ik koester geen twijfel te dien opzichte; ik vrees alleen, dat, door de schuld van Pruissen, Frankrijk slechts een enkelen hartstocht hebbe, de haat, een enkel doel, de wraak! 0 de afschuwelijkste tooneelen van den oorlog worden niet altijd op het slagveld gevonden; ik heb ze ontmoet aan den huiselijken haard; ik heb Fransche moeders, in de verbijstering van haar patriotisme, kleine kinderen tegen haren boezem zien drukken en hun zeggen op een toon die deed rillen: „Mijn zoon, gij zult de Pruissen haten!" Een volk dat met dergelijke gevoelens wordt gevoed, is een gevaarlijke nabuur. Er kon een dag komen dat het nieuwe Duitsche keizerrijk het ondervinde. In ieder geval zou de oorlog endemisch worden op het vasteland, en de tweede helft van deze eeuw, die geroepen scheen om de heerschappij des vredes in te wijden, zou eindigen in bloediger worstelingen en in noodlottiger stuiptrekkingen, dan die er het begin van'hebben gekenmerkt. In plaats van in het centrum, ik mocht zeggen in het hart van ons Europa, een nieuw brandpunt van beschaving te zijn, zou Duitschland er een stookhaard van barbaarscheid worden. Ontrouw aan zijn ware roeping, zou Duitschland, dat vóór alles eene intellectuele, vreedzame en vrijzinnige macht behoorde te zijn, de prooi worden van het ergste despotisme, het militaire; het zou zichzelve het vergif inenten, dat het in onze aderen heeft uitgedoofd, en in plaats van de overleveringen van Charlemagne weêr op te vatten, de Oésar's en de Napoléon's volgeu. Dat de Duitsche staatslieden óp hunne hoede zijn! Indien zij voor God en voor de geschiedenis de verantwoordelijkheid voor een dergelijke toekomst willen op zich nemen, is het niet Frankrijk alleen, dat zij zouden benadeelen, niet alleen Europa: maar zij zouden de gevaarlijkste vijanden worden van hun eigen vaderland, en ik vermeen mij niet te bedriegen, als ik zeg, dat zij zich in tegenspraak zouden stellen met de ware openbare meening van Duitschland, die met eiken dag onder de verlichte klassen veld wint, en aan het innigste bewustzijn der volksklassen beantwoordt. Tk heb gezwegen van den Elzas en Lotharingen: ik heb het met voordacht gedaan. Dit vraagstuk, dat van beide zijden met zooveel hartstocht is besproken, heeft volgens mij ook slechts een ondergeschikt belang. Die kwestie raakt volstrekt niet den grond van het debat; het buitensporig gewicht, dat men er aan heeft gehecht zoo in Duitschland als in Frankrijk, is een der nietigste en tevens een der heftigste oorzaken tot verlenging van dezen doelloozen strijd. O! wat mij betreft, ik heb een te verheven en, ik mag met recht zeggen, een te juist begrip van mijn land, om zoo zeer zijne zedelijke ongeschondenheid te verwarren met zijne stoffelijke ongeschondenheid, en om te meenen dat het bezit van twee provinciën zóó eene voorwaarde zou zijn voor Frankrijk's grootheid, dat het door haar verlies zou afdalen van den verheven rang, dien het inneemt. Uwe eigene geschiedenis, mijnehéeren, stelt mij gerust, zoo dit nog noodig mocht zijn. Toen wij Calais van u heroverd hadden, de stad, waarvan gij, zeide men, een geladen pistool in het hart van Frankrijk hadt gemaakt, deed die gebeurtenis zich aan u voor als eene nationale ramp en uwe koningin Maria nam in haar graf den ontroostbaren rouw mede met dien noodlottigen naam in haar hart gegrift. Waar is thans de Engelschman, die er aan. denkt om het verlies van Calais te betreuren? Dit zou ook eenmaal plaats hebben, ik twijfel er niet aan, indien Straatsburg en Metz aan ons ontrukt moesten worden. De reden waarom wij zoo zeer aan het bezit dier twee steden hechten, is minder haar strategisch gewicht, dan de heldhaftige trouw, die zij ons' hebben betoond, en die wij haar vergelden. De Elzas en Lotharingen willen Fransch blijven; zij zouden het bewijzen door hunne stem; zij hebben het bevestigd met hun bloed. Frankrijk is aan hen en aan zich zelf verschuldigd, ze niet op te geven. En immers Duitschland ziet ten onrechte in de aanhechting dier provinciën een onvermijdbaren waarborg tegen een nieuwen aanval van onzen kant. Dat het nieuwe Germaansche keizerrijk gematigd zij zooals het sterk is, en het zal geen aanvallen te duchten hebben van een nabuur, die èn ver- zwakt èn erkentelijk is. Ik geloof, wat men ook zegge, aan erkentelijkheid van de volkeren, en ik geloof daaraan inzonderheid waar het mijn edelmoedig vaderland geldt. De wezenlijke waarborgen, welke Duitschland moet zoeken te verkrijgen, zijn in de betrekkingen van goede buurschap, in een oprecht en duurzaam verbond met ons. En, de beste waarborg voor eene dergelijke verbintenis is de handhaving van den Elzas en van Lotharingen in onze nationale eenheid. Deze provinciën, zegt gij, behooren tot Duitschland door hare geschiedenis zoowel als door hare taal; ik erken het gaarne; maar de geest van Frankrijk heeft ze doortrokken, en zij klemmen zich aan ons met al de geestkracht en de volharding van haar patriotisme. De Elzas en Lotharingen, 't is de natuurlijke en levende band der twee groote volken, het is de hand, ik zou bijna zeggen het hart van Duitschland, die broederlijk rusten in de hand en aan het hart van Frankrijk. Laat ons de zaak van hooger standpunt beschouwen, en daar er sprake is van de rassen en van hun antagonisme, zien wij in Frankrijk het werktuig der Voorzienigheid tot hunne toenadering. Voortgesproten èn uit Rome èn uit Germanië, beider genie in zijne taal vermengd hebbende, en hun bloed in zijne aderen met het bloed en het genie der oude Celten, is Frankrijk te beschouwen als het punt van aanraking en vereeniging der Latijnsche en der Germaansche rassen. God, die de geschiedenis beheerscht, en die, naar het schijnt, Ziin laatste woord op onze planeet heeft willen spreken in deze westelijke beschaving, die wij met volkomen recht de Christelijke beschaving noemen, — God heeft reeds lang te voren, en als op verren afstand van elkaêr, de twee voornaamste elementen er van toebereid; van den eenen kant, in de schitterende Zuideroorden, maar te dikwijls onderworpen en bedorven, het element der Latijnsche rassen, die met de Grieksche tot een gemeenschappelijke type behooren; van den anderen kant, in die wouden zonder geschiedenis, — neen, ik bedrieg mij, in die wouden die een Tacitus als geschiedschrijver verbeidden — het barbaarsche element, maar zuiverder en vrijer, der Germaansche rassen. Door den luister hunner beschaving, door de macht hunner politieke inrichting, door de constitutie van het municipium en van het Eomeinsche recht, vertegenwoordigden de Latijnsche rassen meer in het bijzonder het denkbeeld van den staat; de Germaansche rassen integendeel, door die onafhankelijkheid, waarop zij zoo naijverig waren, door dien band des bloeds, die alleen bijna reeds voldoende was om hunne stammen te vereenigen, door die als ingeschapen en godsdienstige kuischheid, die hen in de vrouw een meer dan menschelijk wezen deed zien — inesse divinum quid zegtTacitus, — vertegenwoordigen de Germaansche rassen meer het denkbeeld van het gezin. Een ander ras, ook op zich zelf levende, het Joodsche, bewaarde voor beiden het hoogere denkbeeld der godsdienst. Toen God dit in de personen der apostelen en der eerste Christenen van de hoogten van het Oosten had geroepen; toen het Evangelie was verschenen als de verzoener van. al het verdeelde, als de opvoeder van al het barbaarsche, als de hervormer van al het beschaafde, toen spreidde zich eene schrikbre botsing mateloos over de wereld; het is altijd op die wijze, dat de mensch begint; maar de schok eindigde in eene vreedzame omhelzing en het Christendom werd gegrondvest. Echter is het Goddelijke werk nog onvoltooid; zelfs in hunne vereeniging zijn Noord en Zuid vijanden gebleven en het antagonisme der twee werelden heeft zich voortgezet, nu eens in stilte smeulende, dan eens uitbarstende, door de eeuwen heen: in de middeneeuwen was 't het Priesterschap en het Keizerrijk; in de I6de eeuw de Protestantsche Hervorming, in de 19da eeuw de Fransche Omwenteling. Het is tijd dat de twee werelden er slechts ééne vormen, en dat de rassen van Noord en Zuid zich volledig verzoenen en op die wijze den laatsten stap zetten op den weg tot de volmaakte beschaving en het koningrijk van Jezus Christus op aarde. Men zegt dat de machtige minister, die op het oogenblik het lot van Duitschland, ik zou bijna zeggen dat vau Europa in handen heeft, de overtuiging koestert dat de Latijnsche rassen versleten zijn. Hij vergist zich, zij zijn slechts vervallen; en eene menschelijke en helderziende staatkunde brengt niet mede te trachten hen te vernietigen, maar hen te helpen tot hunne wedergeboorte. II. Herinnert ge u, niijneheeren, die oude Verhalen, die ons somtijds toonen hoe op het oogenblik dat twee legers in het open veld op elkander stootten, hemelsche strijders in de wolken vochten boven de hoofden der aardsche? Zoo heeft men, na in den tegenwoordigen oorlog een strijd der rassen te hebben gezien, er een godsdienst-oorlog van willen maken, en achter de beide volken onder de wapenen zag men twee Kerken, worstelende om het opperbeheer der wereld! Ik vertrouw weinig dergelijke meer vernuftige dan grondige beschouwingen, en in het tegenwoordige geval weet ik niet of het wel juist is dat wij in Frankrijk en Duitschland de officiële kampioenen van de twee groote afdeelingeu der Christenheid moeten zien. Duitschland behoort, in bijna gelijke deelen, tot het Protestantisme en het Katholicisme; en wat Frankrijk betreft, het vertegenwoordigt van eene het geheel eigene zijde den heftigsten en dikwerf tot het uiterste gedreven tegenstand, minder tegenover het Katholicisme, dan tegen de buitensporigheden van het Eoonische stelsel. Wat hiervan ook zij, en zelfs als het zoo ware, dat twee kerken tevens met twee volken elka&r tegenover staan, daarin zie ik nog geene reden voor haar om elkander te bestrijden; ik zie slechts reden om elkander de hand te reiken. Waarom ? Omdat, Gode zij dank, dè tijd der godsdienst-oorlogen voorbij is. Het is een der schoonste zegepralen van den Christelijkeu geest, het is een der heilzaamste en meest verzekerde weldaden der hedendaagse' ie beschaving, dat zij het zwaard van het gebied der godsdienstzaken heeft verwijderd; niet alleen het zwaard van den rechter, die daar geen recht tot straffen heeft maar het zwaard van den soldaat, die niet de roeping heeft A6&T te overwinnen! „Die het zwaard trekt, zal door het zwaard vergaan." Dit woord van den Heiland vindt vooral zijne toepassing op het gebied der godsdienst. Het zwaard is onvermogend tegen het ware of valsche geloof dat het wil uitroeien; veeleer strekt het om dat geloof op nieuw te bezielen, op te drijven, uit te breiden; maar overmachtig is het tegen de verblinde kerk zelve die het voert: het keert zich tegen haar en doodt, of minstens krenkt ra haren boezem het zedelijk beginsel, dat hare kracht uitmaakt. Maar wat zeg ik, het is niet alleen de strijd met vuur en zwaard die tusschen de kerken heeft opgehouden, de strijd met woord en pen neigt evenzeer daarheen. De godgeleerde redetwist duurt nog voort, maar doet niet meer den hartstocht der volken ontbranden. De godsdienst-polemiek doet zich nog even bekrompen, somwijlen bekrompener, voor, gaat even geweldig te werk, als van ouds, maar in alle gezindten wekt zij meer en meer den afkeer van alle waarlijk vrome gemoederen, alle werkelijk ontwikkelde geesten. Eene onwederstaanbare en grenzelooze beweging leidt alle kerken tot eene wondere toenadering. De tegenstand der uiterste partijen bewijst slechts dit ééne: de almacht van den stroom waartegen zij willen oproeien. Ja, overal ontrukken de kerken zich aan hare afzondering, aan den geest van uitsluiting; zij begrijpen dat zij meer elkaar verwaarloosden dan haatten, en trachten elkander beter te kennen in haar verleden als in het tegenwoordige. Zij bearbeiden gemeenschappelijk hare oirkonden; zij deelen elkander loyaal de documenten van haren roem of harer schande mede; want er bestaat geene kerk zoo volmaakt, die niet hare schande heeft, omdat zij menschelijk is, geene zoo donkere, die niet haren roem heeft, daar zij van God is! Zij vergelijken in hunne betrekkelijke waarde de vormen die de Evangelische leer bij ieder harer heeft aangenomen, de richting die het Christelijke leven er heeft gevolgd. Eindelijk, in die vertaling der gewijde boeken, die ik hier heb zien voorbereiden door de zorgen van kerkdienaars van al de verschillende gezindten, blijkt dat alle te samen zoeken, onder de letter die haar zoo lang verdeeld heeft, den geest die ze begint te vereenigen.... Ja, waarlijk, 't is ook hier zoo als de profeet gezegd heeft: „God heeft iets nieuws gewrocht op aarde!" Het zou eene dwaling zijn, het beginsel dezer bewonderenswaardige beweging te zoeken in godsdienst-onverschilligheid. Godsdienst-onverschilligheid is niet het kenmerk onzer eeuw, en het vermaarde werk van den heerde Lamennais bezat slechts eene tijdelijke en plaatselijke waarheid. Geene eeuw was ooit minder onverschillig dan de onze. Ik haal als bewijs aan, de levendigheid der godsdienstige onderzoekingen, gekenmerkt door eene oprechtheid en eene diepte als de vorige eeuwen niet in zulken graad kenden. Ik beroep mij op de twijfelingen zelve onzer eeuw, zoo ernstige en pijnlijke, waarmede zij niet lacht Zooals Yoltaire, maar waaronder zij lijdt; en als ik haar beschouw in enkele harer uitstekendste vertegenwoordigers, zeg ik, waaraan zij sterft. Eindelijk beroep ik mij op haar geloof, op dat geloof dat weerstand biedt aan, dat zich zuivert en groot wordt onder de verdubbelde slagen der kritiek en van het scepticisme, en dat haar met de kracht om te leven, ook" die geeft om te werken voor eene betere toekomst dan haar heden!' Welke is dan wel de oorsprong van dit zoo nieuw verschijnsel? Van waar komt die toenadering tusschen hetgeen zoover gescheiden was gebleven, deze verzoening tusschen 't geen zoo onverzoenbaar scheen ? Ik meen dat men er de reden van moet zoeken, grootendeels ten minste, in eene meer ware opvatting van de geschiedenis en van den tegenwoordigen toestand der Christelijke maatschappij. Eene gebeurtenis, die der kerkelijke oudheid eene onmogelijkheid scheen, heeft zich verwezenlijkt, en wij Zelve hebben langen tijd haren aard en hare gevolgen niet begrepen. De zichtbare eenheid der Kerk is verbroken geworden. Door de scheiding van het Oosten en het Westen in de Xde eeuw, stonden twee groote Kerken tegenover elkander; beide apostolisch, beide orthodox; beide katholiek en niettemin elkander vijandig. In de 16de eeuw is de afscheiding der Protestanten gevolgd, en zij heeft dien toestand van verdeeldheid in nieuwe proportiën en vooral in een nieuwen geest uitgebreid. De oorspronkelijke drang tot uiterlijke zamenhechting is eindelijk bezweken voor eene matelooze en verwarde oplossing. Iedere dier toen verrezen Kerken hield zich meer of minder voor de Algemeene Kerk, en meende het absoluut volmaakt karakter te hebben, dat aan hare mededingsters ontbrak. Hare théologie was de juiste en bepaalde formuleering der Bijbelsche Openbaring; hare inrichting was de getrouwe navolging der Apostolische Kerk. Ik vermeen het Protestantisme geen onrecht te doen, wanneer ik beweer, dat er in zijnen boezem geene nog zoo beperkte secte zij geweest, die niet minder of meer deze zonderlinge illusie heeft gekoesterd. Gelukkig is dit niet meer zoo; de Protestantsche Kerken zijn de eerste om te erkennen, dat, uit het dubbele oogpunt van het grondbeginsel en van hare geschiedenis, dergelijke aanspraken niet houdbaar zijn. Ik vrees niet er bij te voegen, dat gelijke inzichten veld winnen onder de meestverlichte geesten van het Katholicisme. Zeker houden zij en met reden vast aan de grondbeginselen van continuiteit en universaliteit, die het eigen karakter hunner Kerk zijn, maar zij beginnen te bespeuren, dat deze grondbeginselen niet altijd hunne toepassing hebben gevonden in de feiten. De gebeurtenissen, die thans te Rome hebben plaats gehad, zullen niet weinig strekken om deze inzichten te ontwikkelen en tot klaarheid te brengen. Na het Vatikaansch concilie, veel meer dan na het Trentsche, zal het moeielijk zijn in de Roomsche Kerk geene nieuwe en dikwijls gebrekkige élementen waar te nemen, die in zeker opzicht haar tot eene bijzondere kerk maken, en die haar niet meer veroorloven, (tenzij zij mocht overgaan tot eene moedige en diepgaande hervorming), om hare groote roeping tot eeniging der wereld te vervullen. Al de kerken zijn onvolmaakt en bij gevolg kunnen niet zich zelve genoeg zijn; alle, om op te stijgen tot de volmaakte Kerk, hebben de eene de andere noodig, zooals zij God noodig hebben. De beweging, die de geesten tot elkander brengt, heeft haren oorsprong nog dieper; zij is verwant aan een inniger kennis der wetten van het denken, en zoo het mij vergund zij het te zeggen, van de natuur zelve der waarheid, zoo ver het den mensch gegeven is die op aarde te bezitten. Zonder twijfel is de waarheid wezenlijk in de menschelijke gedachte, maar zij is er als een bewoner grooter dan zijn tente, als een God verhevener en heiliger dan zijn tempel. De waarheid laat zich niet préciseren; de noodigste en de zekerste van alle, de godsdienstige waarheid is tevens het minst vatbaar voor précisie. Zij weerstaat alle formules, zij laat zich niet opsluiten in onze godgeleerde stelsels, noch in onze kerkelijke instellingen; maar terwijl zij ons slechts dat deel van zich schenkt wat wij op de reize behoeven, en zich, als aan Mozes en Elia, zich ons slechts van achteren, en als ware 't, ons ontvluchtende toont, trekt zij ons met onze gedachten en met onze werken naar de hoogere wereld, die hare woonplaats is en de onze zal zijn. Ik wensch dat men mij goed versta: ik misken niet de waardij der godsdienstige vormen; zij zijn wettig, hoezeer onvolmaakt; zij zijn nuttig en zelfs noodig, en zonder hen zou er noch onderwijs, noch maatschappij mogelijk zijn. Maar ik beweer, dat hoe meer men de waarheid en het leven doorgrondt, hoe minder men zich hecht of ten minste ketent aan de vormen; en hoewel men getrouw blijft aan het woord, dat in het oor weerklinkt, en dat het uitwendige werktuig is van het geloof, men als de H. Paulus in zijn binnenste beluistert die geheimzinnige woorden, die iedere ziel mag hooren, maar die geene lippen vermogen uit te spreken: Arcana verba quae non licet homini loqui! Op die wijze vormt zich, hoven alle Kerken, maar niet buiten haar, eene gemeenschap der geesten en der harten, die èn het meest gerigt zijn op de toekomst èn het meest getrouw aan het verledene. In de verwachting eener meer volkomene eenheid, waarvoor het tegenwoordige niet geschikt is, maar die hun slechts gegeven is te hopen en in de verte voor te bereiden, verwezenlijken zij reeds die eenheid, waarvan de apostel sprak: de eenheid des geestes door den band des vredes! Er blijft mij nog over, u in die beide landen, welke men ons voorstelt als de eigen zetel van het antagonisme der Kerken, het door de Voorzienigheid aangewezen middelpunt der godsdienstige verzoening voor te stellen. Men heeft dikwijls gezegd, dat Frankrijk Katholiek was door de eischen zijner logica en van zijn temperament, ten minste evenzeer als door de overleveringen zijner geschiedenis; ik erken het volgaarne, en ik ben er trotsch op, voor mijne kerk en voor mijn land. Maar men moet niet vergeten, dat het hetzelfde Frankrijk is, dat door Calvijn den meest oorspronkelijken en welligt meest karakteristieken vorm aan het Protestantisme heeft gegeven, een vorm zonder twijfel de meest populaire in de landen van het Anglo-Saksische ras. Men moet zich eveneens herinneren, dat het Katholieke Frankrijk op zijne trouw aan de oude Kerk den stempel van zijn eigenen aard heeft gedrukt, en dat ten opzichte der godsdienst, zoowel als van het ras, Frankrijk sinds lang een gematigden middengordel uitmaakt tusschen het Zuiden en het Noorden van Europa. Door Bossuet en door Gerson, met eene onafhankelijkheid die den eerbied niet uitsloot, heeft Frankrijk aan de overheerschingen van het centraal gezag de grenzen aangewezen, die het tevergeefs zal trachten te overschrijden; door Descartes heeft het aan het vrije onderzoek stouter en tevens zekerder wegen aangewezen dan die van Luther; en in de bewonderenswaardige school van Port Eoval, met de wetenschap van d'Arnaud, met de zachtheid en zuiverheid van Baeine, met den strengen genius van Pascal, heeft het een onsterfelijk protest gesteld van het Christelijk geweten, tegen de stelsels, die gelijkelijk de zedeleer bederven en de vrijheid onderdrukken. Ik heb zoo even gesproken van het protest des gewetens. Uit zulk een protest, te ver gaaude naar mijne meening, maar oprecht en grootsch, is het Protestantisme ontsproten. Duitschland was zijn geboortegrond. De Duitscher, schreef Karei V aan den Paus, die hem niet kon begrijpen, de Duitscher is een geduldig dier, die alles draagt uitgezonderd wat hem op 't geweten drukt. Uit het gedrukte geweten van Luther, uit zijn brandend en verscheurd hart, is de kreet opgegaan, die de wereld heeft wakker geschud, en welks nagalm haar thans nog beroert. Het is ook in Duitschland dat het Protestantisme zich welligt het volledigst heeft ontwikkeld, in de beide richtingen die noodig zijn tot iedere godsdienstige beweging en die, dikwijls in haren loop tegenover elkaêr, altijd eindigen met zich te verzoenen; ik bedoel de wetenschap en de godsvrucht. Ja, de wetenschap, onder haren meest vooruitstrevenden vorm, vermetel, somtijds verdoold, maar eerlijk, diep en vruchtbaar, — de wetenschap heeft haar brandpunt gehad in die hoogescholen zonder wederga, ik mag het zeggen zelfs in Engeland; en de godsvrucht, onder haren meest practischen en meest treffenden vorm, heeft haar heiligdom gehad in het hart van die wel onderrigte en naieve bevolkingen, die zich in den vrede van haren arbeid verpozen met het lezen van den Bijbel en Schiller, en die ten strijde strekken, zooals in dezen oorlog, zingende de verzen van haar oude psalmen onder de pijnboomen harer aloude wouden! Maar naast dit Protestantisme, waaraan ik hulde heb willen brengen, heeft Duitschland niet opgehouden een Katholicisme te koesteren, eveu verlicht, even eerlijk en niet minder vrijzinnig. Dit Katholicisme heeft zich op het concilie van het Vatikaan doen kennen door den zegevierenden tegenstand in zijne schijnbare nederlaag, aan welken weerstand het eenige zijner sterkste steunsels had verleend. Echter was het niet verpersoonlijkt in een bisschop, maar in een eenvoudig priester, grijsaard, jong gebleven van geest en van hart onder het wicht der jaren en der ondervinding, patriarch der Duitsche wetenschap, zoo als men dat zoo wèl gezegd heeft, maar patriarch ook van het geweten, en die, groot door karakter, zoowel als door verstand, den eerbied afdwingt van hen, die hem niet kunnen beminnen. Jk heb Döllinger genoemd. Nergens voor 't overige ziet men de twee gezindten op beteren voet van verdraagzaamheid, in meer minnelijke betrekking, en zou men bijna zeggen in meer broederlijken geest dan in Duitschland. Ik zelf heb daarvan te Heidelberg, in de vorige lente, een aandoenlijk beeld gezien. Vereenigd in denzelfden tempel, werden de beide eerdiensten te gelijk gevierd, naast elkander; de Luthersche zangen waren de echo van de Latijnsche liturgie, en Katholicisme en Protestantisme waren ternauwernood door een muur gescheiden! Mijn hart was in mijn binnenste bewogen, ik sprak zacht tot mij zelve: De tijd zal komen, waarin wij, in het Christelijk geloof allen Katholieken zullen zijn, tegenover de dwalingen en het onrecht allen Protestanten! Dat is dus die oorlog, mijneheeren, dien men noodlottig noemde en waarin verblinde of booze geesten alles hadden bijeengetrokken wat aarde en hemel aan haat kunnen voeden! Wij hebben gezegd, dat deze strijd geen recht had van bestaan, noch van zijde der aarde noch van zijde des hemels, noch in de staatkundige belangen der volken, noch in hun godsdienstig gevoel, en wij hebben dien veroordeeld zoowel in den naam der rede als in dien van het Christendom. Echter, al had hij geen ander gevolg dan het vergoten bloed, dan deze rookende puinhoopen, zal hij in de geschiedenis staan aangeschreven als eene monstrueuse nutteloosheid? Dit te denken zou een beleedigen zijn van den alwijzen en algoeden God, die zorg draagt voor de schepping, die in slaat is om het goed zelfs uit het kwaad te doen voortkomen, en die de menschen niet toelaat in Zijn werk eenige wanorde aan te richten, dan om zelf daaruit een volmaakter en duurzame! orde te doen voortvloeien, Welnu! deze door de Voorzienigheid voorbereide uitkomsten van den misdadigen oorlog verschijnen mij reeds, en ik begroet ze, alvorens te eindigen, uit uwen naam en uit den mijnen. In de eerste plaats voor Duitschland: wij zien daar de schepping van eene politieke inrichting in overeenstemming met zijn uitgebreide intellectuele en morele ontwikkeling. Duitschland was als eene groote ziel in een onmachtig lichaam opgesloten; deze wanverhouding is opgeheven, en het is omdat wij de ziel van Duitschland kennen, dat wij van Duitschland den invloed niet duchten, dien het in de toekomst zal uitoefenen. En wat Frankrijk betreft, mijneheeren, het moge schijnen dat het niets heeft gewonnen, maar dat het alles heeft verloren ! Lief en ongelukkig Frankrijk! als men het op zijn eigen bodem ziet neergestrekt, in de stuiptrekkingen van zijn heldhaftigen doodstrijd, dan zou men geneigd zijn, weenende te herhalen dit woord van een ander slachtoffer gezegd: Fin is Foloniae! Ween, het is niet het einde, het is het begin! Het vindt in de meest ongedachte ramp het minst gehoopte heil! Verlost van een regeerings-stelsel, dat ons ten verderve voerde en dat wij tot tweemalen toe hadden toegejuicht, zullen wij ons onttrekken aan het alternatief van dictators of gemeensmannen, van conventie of keizerrijk; wij gaan eindelijk breken met de slechte traditie van onze groote omwenteling om er de wettige van te hernemen, en onder den vorm eener behoudende republiek of van een liberale monarchie, twee woorden, die bijna hetzelfde denkbeeld uitdrukken, die beloften, zoo noodig en toch zoo lang uitgesteld, te verwezenlijken! Bij dien schijnbaren voorspoed, die gedurende twintig jaren zooveel slavernij en onzedelijkheid heeft verhuld, was Frankrijk een slecht voorbeeld geworden voor de andere volken en het kon allengs hen medegesleept hebben in een algemeen verderf. Het was noodig dat dit schandaal ophield. Het was het gebed, dat de waarlijk patriotische en waarlijk Christelijke zielen ten hemel opzonden, en gij vergunt mij zeker u nog eenmaal te herinneren, dat ik mij meer dan eenen keer er den tolk van heb gemaakt: „Ik wil," heb ik gezegd, op den kansel van Notre-Dame, „ik wil de wonden blootleggen, die men halsstarrig verbergt. Ja, terwijl de weelde de ingewanden van een volk verscheurt, terwijl te midden van deze stijgende ontbinding de ligtekooijen van alle kanten hare trotsche hoofden opsteken, als de wormen op het lijk dat hen voedt; komt een ander gebroedsel van verderf en van dood, dat zich niet hecht aan het hart, maar aan de hersenen — de sophisteu, tevens bedervers van de openbare rede en van de taal, die haar tot voermiddel dient Maar, zie daar den vijand voor onze poorten, onze eer beleedigd, onze vrijheid bedreigd. Indien dat alles noodig is om ons te ontrukken aan hen, die ons in het verderf storten, dan zal God ons dat geven, omdat Hij ons lief heeft en ons wil redden in weerwil van ons zeiven " ') Ja, God heeft ons gered, en wat mij betreft, ik ken mij het recht niet toe Hem rekenschap te vragen van het vreeselijke middel, dat Hij gekozen heeft. Dank, God van genade en van recht: Gij hebt Frankrijk aan zich zelf hergeven; Gij alleen kondt weten tot welken prijs van tranen en van bloed eene dergelijke verlossing moest bewerkt worden! En ten slotte, mijneheeren. Rome is vrij! Dat is ook mijn vaderland, het vaderland mijner ziel, en de vreugde over zijne bevrijding breekt door als een zuivere lichtstraal in de duisternis van dit uur. Ach, ik heb de wereldlijke macht van te nabij gadegeslagen, om de blinde spijt, die zij wekt, te deelen. Ik heb al gedaan wat ik kon om ze, zoo al niet te beminnen, dan toch te eerbiedigen, ik achtte mij daartoe verplicht, maar mijn geweten is sterker geweest dan mijne vooroor deelen. De wereldlijke macht heeft hare wettige en misschien noodige plaats gehad in eene andere orde van zaken, zij heeft dagen van voorspoed en zelfs van roem gekend, maar in haren laatsten vorm, was zij niet dan een afgeleefd stelsel, bestemd om in *) Conférences de 1867: La Guerre. een te zinken, zoodra de steunsels van buiten haar ontvielen. Heil dan de vrijheid van Eome! De vrijheid, ik weet het, is nimmer iets anders dan een middel, zij kan onvruchtbaar blijven of noodlottig worden, maar ik heb vertrouwen in het gebruik, dat Eome er van zal weten te maken. De vrijheid van Eome is ook Italië aan zich zelf hergeven, eindelijk meesteresse van zijne grootsche lotsbestemming! De vrijheid van Eome is de verheffing der Latijnsche rassen! De vrijheid van Eome, meer en beter dan dat alles, zal zijn: de hervorming der Kerk! Bij den uitgever dezes is verschenen, en door hem in eiken boekwinkel verkrijgbaar gesteld: Het leven van Napoleon m, ex-keizer der Pranschen, populair geschetst door S. M. N. C. 52 kompres gedrukte bladzijden, kl. 8° Prijs 50 cent. Deze biographie bevat als aanhangsel een ljjst der regeeringsvormen, vorsten en pretendenten van Frankrijk, gedurende 1792—1870.