VOOR DE DUITSCH-KATHOLIEKEN. GEDACHTEN VAH JDr. C <§♦ flretsrljnei&er OVEH DE DUITSGH-KATHOLIEKE KERKHERVORMING. TE AMSTERDAM, BU S. DE GREBBER. 1845. Jfet was in de herftt van het jaar 1547, toen tetzel de Dominicaner monnik, in de nabijheid van Wtttenberg,** Pauselijken aflaat predikte en verkocht, waarbij hij de grofste onvoegzaamheden bedreef, om zooveel geld bijeen te «hrapen, als maar mogelijk was, en dat dan naar Rome op te zenden. Hoezeer de vorsten en de verstandigsten zich ook aan hem ergerden, ieder bleef zwijgen, want niemand «Uirfde een woord er tegen spreken, wer wetende dat banbliksem en brandstapel eiken berisper bedreigden. Toen trad een Augustijner-monnik, die tevens professor aan de hoogeschool te Wittenberg was, Dr. mar™ ldtheh op> d|e ^n M- October, 93 latijnsche stellingen bekend maakte waann hij w*m naar verdienste leerde kennen. Dit werkte als eene vonk in b^suid. In weinig weken had bekendmaking geheel DmÜschland doorloopen en de eerste 4Mrvorming der roomsch katholijke kerk begon. Bijna te gelijkertijd trad in Zwitserland, zwmams op, die ook «i Zurich eene hervorming begon. Nu weder, in Oetober 1844, dus na verloop van 327 jaren, begon eene-tweede hervormmg in de roomseh-katholijke kerk in Duitschland insgelijks-™ twee, ver van elkander verwijderde plaatseB. Den l- October 1844, schreef de katholieke priester jonnes ron** eene scherpe bestraffing van bisschop arkoldi te Jrter, wegens de teutooostellmg van den H. Rok aldaar welke hij in de Saeksische Vaterlandsblüiter Het drukken' Als eene lichtstraal vloog deze door de streken van Duittchland, en overal werd zij met de grootste goedkeuring door de katholieken ontvangen. Tot dien tijd hadden allen gezwegen bij al wat er in Thrier was voorgevallen. De Protestanten zelfs verhieven hunne stem niet, maar schenen bedaard den afloop der comedie af te wachten, waarop men in de 19^ eeuw niet meer gerekend had. Zij zagen rustig toe, hoe diep gezonken de Duitsche priesterschap zich daarbij vertoonde. Ronge's brief echter werd gretig ontvangen; maar Hooit zouden zijne pogingen zoo goed geslaagd zijn, wanneer niet reeds voor de uitgave van zijn' brief eene hervorming begonnen was in de katholieke gemeente van Sekte* demühl, waarvan de priester czeesh het middelpunt m en welke den 19den October van hetaslfde jaar hare geloofsbelijdenis vaststelde , waarna zij zich als gemeente vestigde Deze gemeente legde den 27- October hare belijdenis af voor de regering van Bromberg, en verzocht om van Staatswege erkend te worden, waarbij zij verklaarde, katholiek te willen blijven, maar apostolisch, met roomsch. pen het pauselijk primaatschap, de noodzakelijkheid der vasten het gebruik der Latijnsche taal by de godsdienst het verbod des huwelijks bij priesters, het pauselijke verbod der gemengde huwelijken, en de roomsche wetten van vijandschap tegen alle onkatholieken ; tevens verklaarden zij zich niet langer aan den Paus en de Roomsche. Priesterschap verhonden zij erkenden de Heihge Schrift voor den eemgen rigtsnoer van het geloof en den ChnsteUjken wandel, ve wierpen de onthouding des bekers bij het avondmaal, en het vagevuur als onwettig, en verklaarden dat m het een.g opperhoofd der kerk en de H. Geest zijn plaatsvervanger ^Deze stap van de gemeente van Schneidemühl was van het hoogste belang, en zonder denzelven zou no^'s brief geene Snde werking gehad hebben, want de Heilige Rok was intusschen weder in de kast gestopt. Wat echter czkbski gedaan had, bragt eensklaps een denkbeeld tot wezenlijkheid , dat duizenden reeds lang gekoesterd hadden , zonder dat zij echter ooit tot de uitvoering hadden durven komen. $u was de weg geopend , dien men moest inslaan , om het katholicismus in overeenstemming te brengen met den tijd en den staatkundigen toestand, en om den vloek der Roomsche kerk tegen elke ketterleer, die eiken dag harder en onverdragelijker werd, naar de behoeften van het werkelijke leven te verzachten. Het voorbeeld van Schneidemühl werd toegejuigd en nagevolgd. Het denkbeeld, om eene Duilsch-Katholieke kerk te stichten , vrij van den roomschen stoel en deszelfs dienaren , gepaard aan de vernietiging der grofste gebreken die sedert lange jaren in het wezen dier kerk waren ingeslopen , vond algemeenen bijval , en zonder uitstel ging men over tot de uitvoering. Duitsch-katholieke gemeenten, onafhankelijk van Rome, vestigden zich in Brcslau , Leipzig, Bresden , Berlijn, El berfeld, Maagdenburg, Frankfort, Offenbach, Hildesheim, Wiesbaden, Annaberg, Bantoe», Chemnito, Dahlen , Worms, Unna, Brunswijk, Oppeln, Landshut in Silezië, Marienburg in Pruisen, Liegnitz, Schwerin, Caub, Bohemen en andere plaatsen. Ronge die naar Breslau gegaan, en om zijn opstel door het domkapittel in de ban gedaan was, wijdde zich met hart en ziel aan de beweging in Breslau, en is thans tot predikant der duitsch-katholieke gemeente aldaar gekozen. Wat dus hier gebeurt, is, zoo al niet hetzelfde, dan toch eene dergelijke gebeurtenis als de eerste hervorming; lcther en noNGE, zwmours en cxrasn. — Wittenberg en Zurich, Breslau en Schneidemühl, zijn de punten, van welke de eerste beginselen der groote kerkelijke hervormingen zijn uitgegaan. De tegenwoordige voortgang der tweede hervorming biedt echter nog andere gelijkheden aan. Ook nu, even als voor 300 jaren , gaf de Roomsche priesterschap zich geene moeite, om ronge of czEHSii te wederleggen ; alleen veelangde zy de herroeping en sprak zij bij weigering den banvloek over hen uit. Ook nu was Rome volstrekt ongezind , om een einde aan de ergerlijkste raken te maken. Evenals voor 300 jaren, de Aartsbisschop van Mentz, die den aflaatkramer tetzel had afgezonden, zich door iuthbr'b aanval niet liet afschrikken om een' tweeden naar Halle te zenden, zoo stoorde ook de bisschop van Trier zich niet aan het schrijven van rome , maar stelde hij ter eere van den H. Rok een jaarlijksch feest vast. Zoo als toen de geleerde johahhes eck uit Beijeren tegen luther optrad om hem wetenschappelijk te overwinnen , zoo zijn het ook nu de Jezuïtenvrienden in Munchen, die de tweede hervorming met de wapenen der redeneerkunde aan* grijpen. Ook nu even als toen, vindt zij den meesten ingang, daar waar wetenschap zich gevestigd heeft, in de steden en bij den beschaafden middelstand. Maar — zal de tegenwoordige beweging , ook blijvende gevolgen hebben, en tot eene tweede hervorming zich u» breiden, of zal zy slechts voorbijgaande zijn , en langzamerhand van zeiven gestild , of onderdrukt Worden ? Wanneer men alles wel overweegt, kan men niet ontkennen, dat er veel meer grond is, om het eerste te denken. Dö oorzaak toch, is bij de tweede hervorming, even als bij de eerste-, niet gelegen in de hervormers zeiven, maar in de natuur der dingen en haar onwederstaanbare magt. Luther zou evenmin als zwbtolhib, ooit eene hervorming hebben kunnen bewerken * wanneer zij niet reeds vroeger in de harten van vele duizenden gemaakt was. Luther vond daarom alleen zooveel bijval, omdat al wat hij sprak, reeds lang door duizenden erkend en gedacht was, hoewel zij den moed niet hadden gehad er openlijk voor uit té komen. Ook had hij in den beginne volstrekt niet aan eene hervwmisg gedacht , maar was zijn plan slechts geweest, om den schan- delijken aflaat te keeren. Juist zoo is het met bonse. Zijn moedig woord tegen het Triersche schandaal, vond daarom zooveel bijval, omdat het de overtuiging van vele dahrenden kenbaar maakte. Ronge wilde ook slechts de Triersche tentoonstelling weren, en dacht nog volstrekt niet aan eene doortastende hervorming. Als de vrucht echter i%> is, valt lij door een ligt windje, al wederstond zij vroeger ook den hevigsten storm. Wat ronge en czerski gedaan hebben, kan niet vernietigd worden, al keerden «ij ook terug? al herriepen zij zelfs, of werden zij in de gevangenis geworpen of verbrand, dit zou het begonnen werk niet stuiten. Zij toch dragen de hervorming niet? deze draagt zich zelve. Zij is een natuurlijk gevolg van de toenemende beschaving, en van den geheel veranderden Staatkundigen toestand der volken. Deze toestand kan door de redeneerkunst'der Roomsche «trijdvoerders, evenmin als door pauselijke bullen of het geweld van onderdanige vorsten veranderd of vernietigd worden , maar zal in stand blijven, en de daardoor ontstane beweging zal toenemen. sMBÜ Als het menschelijk ligchaam oud wordt," kan geene geneeskundige hulp , deszelfs dood verhinderen; zoo is het ook met de pauselijke lierkregering. Zij ontstond voor omtrent 980 jaren, in eene geestelijke duisternis , en in de staatkundige verwarringen der middeleeuwen , zij breidde zich uit, door de onwetendheid, de barbaarschheid en de oneenigheden van dien tijd. Reeds tegen het einde der middeleeuwen in het begin der 16e eeuw, ontstond er eene hervorming, als een ontegensprekelijk bewijs dat de tijden veranderd waren. Daar nu sedert dien «tijd de heerschappij der pausen volstrekt niet verbeterd is, maar nog akijd hare grondstellingen uit de verwarde middeleeuwen aan de tegenwoordige wereld wfl opdringen, is het duidelijk, dat zij in gene de minste -verhouding staat met de beschaving en den Staatkundigen toestand van onzon tijd. Daarom is het pausdom, met deszelfs grondstel- lingen in onzen tijd gelijk aan eene dier burgten, die nog uit de middeleeuwen zijn overgebleven, en die hoe goëd en geschikt ze te hunnen tijde ook mogen geweest zijn, nu echter tot alle gebruik ongeschikt zijn ; terwijl de middeleeuwsche banbliksems en vloekbullen van den roomschen stoel, gelijken naar de. oude groote slagzwaarden en hellebaarden, die nog in de wapenkamers dier oude burgten als zeldzaamheden bewaard en vertoond worden, hoewel niemand dwaas genoeg zal zijn, om ze als wapen tegen zijne vijanden te gebruiken. Het is eene algemeene natuurwet, dal een maatschappelijke toestand, zoowel een kerkelijke als een Staatkundige, die door tijdsomstandigheden ontstaan of begunstigd is, niet altijd zoo kan blijven bestaan , maar steeds, naarmate de tijden veranderen, verbeterd en gewijzigd moet worden als hij niet geheel vernietigd zal worden. Dit hebben alle regeringen en staatsinstelüngen na verloop van eeuwen moeten ondervinden , en ondervindt nu ook de kerkelijke heerschappij, met hare instellingen. Daar zij onveranderd blijven wil wat zij voor 700 of 800 jaren was, kan zij onmogelijk lang meer in stand blijven. Reeds zijn de onderdanen in den kerkdijken staat zeiven, ontevreden met den toestand der pauselijke regering, omdat zij alles mist, wat.de tijd dringend van haar vordert. Volgens al wat de geschiedenis ons leert, is geen rijk, dat zich niet naar den tijd verbeterde , langer dan 600 of 800 jaar in stand gebleven. Gedurende zulk een tijdsverloop, veranderen de inzigten, behoeften en verhoudingen in de maatschappij te veel, om het oude in zijne kracht te laten, wanneer het zich niet met het nieuwe verbindt en daardoor jonger wordt. Dit echter wil het pausdom volstrekt niet en daardoor is het in eene geweldige botsing gekomen met den voortgaanden tijd, waarvan de tegenwoordige beweging in de katholijke kerk een noodzakelijk gevolg is. Het pausdom bereikte eerst in de He eeuw zijne grootste uitgebreidheid, door den roomschen bisschop GRECoaros VH, de eerste die de grondstellingen des Pausdoms bepaaldelijk te kennen gaf, en ze ook in het dagelijksche leven, kracht wilde geven. Het Pausdom nu, zoo als de Roomsche stoel te» in de 11e eeuw wilde hebben , en zoo als het tegenwoordig nog door de Jezuiten verdedigd Wordt, berust op de volgende stellingen en beweringen: «De Paus is de stadhouder van God en van Christus op aarde. Als Stadhouder Góds is hij Heer over de geheele aarde, en alle landen behooren hem. De koningen en vorsten hebben hun gebied van hem ter leen, en hij kan hen afzetten wanneer zij hem niet gehoorzaam zijn, en hun land aan een' gehoorzamer vorst geven. De Paus is ook de eenige die den koninklijken titel en koninkhjke magt geven kan. De geheele wereldlijke magt der vorsten, is een uitvloeisel der geestelijke magt, en moet naar de wenken der geestelijkheid worden gehandhaafd. De priesterschap is regter over de wereldlijke magt, maar wordt zelve door niemand behalve God, geoordeeld. «Als Stadhouder van Christus, en in betrekking tot de kerk, is de paus de oppermagtige beheerscher van alle Christenen, en met de geheele magt bekleed , welke Christus zelf had. Hij heeft de magt om geheel uit zichzelven alle wetten uit te vaardigen en voor de kerk in werking te brengen en is door den H. Geest onfeilbaar, leder moet hem dus de onbepaaldste gehoorzaamheid bewijzen, en zich aan al zijne uitspraken in geloofszaken , plegtigheden en alle kerkelijke aangelegenheden onderwerpen. Hij alleen heeft het regt kerkverzamelingen bijeen te roepen , en te leiden, derzelver besluiten te bevestigen en kenbaar te maken , of ze te verwerpen en te vernietigen. Volgens zijne magt, kan hij alle beloften ontbinden, elk regt vernietigen en alle zonden vergeven. Hij is de éénige bisschop der Christenheid, de episcopus univer- s«i«, de algemeene vader der Christenen. Hij alleen isiin het bezit van alle bisschoppelijke regten, en afte andere bis schoppen, zijn slechts door hem aangestelde helpers, die hem onbepaalde gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Hij stelt ze aan en zet hen af, en geeft of ontneemt hun regten en vrlji heden naar zijn welgevallen. De bisschoppen en alle onder hen staande priesters, moeten alleen hooren naar de bevelen van den paus, hunne" wereldlijke overheden echter moeten zij ia niets gehoorzamen wat de paus niet goed vindt. Want men moet God (den Paus) meer gehoorzamen dan de menschen. Als éénig bisschop der kerk % is ook de paus eigenaar van die goederen die aan de kerk behodren, waarover de wereldlijke «verheid geene magt heeft, dan in zooverre de paos die toestaat. Ook mag de wereldlijke overheid geetf priester voor haar geregt roepen, zij staan «Ben onder den paus; insgelijks is het haar "niet geoorloofd , de bevelen van den pans aan de bisschoppen te onderzoeken , of de bekendmaking zijner bevelea te verhinderen, want de pauselijke bevelen zijn vrij van alle opzigt. De paus kari*ik die hem niet onderdanig is, en hem in de eene of andere zaak gehoorzaamheid ontzegt in den ban beslaan, en hem voor ketter verklaren. Ieder die door den paus gebannen of als ketter uitgemaakt is, is uit de Christelijke kerk uitgestooten, van zijn vermogen en burgerlijke regten vervallen, en den vuurdood schuldig. «De paus bestuurt het kettergewgt '(inquisitie), en de we^ reldlijke overheden zijn verpligt tot de volvoering van have uitspraken-. Niemand mag met een' ketter omgaan , niemind mag hem herberg of bescherming verleenen, of hij maakt zich aan dezelfde straffen schuldig. De vorsten en overhe* den, welke weigeren de bepaalde straf aan ketters te volvoeren, worden door de paus van hunne waardigheid ontzet, en in den ban gedaan, hunne «aderdanen worden van hu»-' nen eed en alle gehoorzaamheid vrijgesproken, en hunne lauden in handen van andere vorsten gesteld , die gehoorzamer zijn^ .en de ketters uitroeijen.» Dit is het Pausdom der middeleeuwen, zoo als het voor 900 jaren ontstaan, voor 800 jaren in werking gebragt en tot op onzen tijd in stand gebleven is. Tot ondersteuning van dit pausdom is de orde der Jezuiten gesticht en nu onlangs weder hersteld. De verzameling dezer stellingen, welke nog steeds door de pausen verdedigd worden, noemt men het curiaal^sijsteem, of het Roomsen ultramontanismus. Deze óverdreven leer van de pauselijke magt, ontstaan en opgegroeid in een' tijd van onkunde en verwarring, werd wel is waar nooit door de vorsten en koningen erkend, maar de pausen zetteden haar met kracht door en hielden zich ongestoord aan dezelve, terwijl de vorsten daarin maar al te toegevend waren. Tot nu' toe heeft het Roomsche hof deze stellingen niet veranderd, zoo als eene reeks van gebeurtenissen na de hervorming bewijzen. Toen de pausen in de tweede helft der i6<= eeuw hun consilium te Tarente openden, hadden zij geen ander oogmerk, dan juist de bevestiging van die punten, waaraan de ketters zich het meest ergerden: I om de rebellen door kerkelijke straffen aan banden te leggen, van welken stand en waardigheid zij ook zijn mogten, en alles in het werk te stellen tot uitroeijing der ketterij, tot terugvoering van het volk onder de leiding van den Roomschen Stoel en tot herstel en behoud der kerkelijke vrijheid," (d. i. de onafhankelijkheid der priesterschap van den staat) zoo luidde de last welke de pauselijke afgezanten kregen. De magt der geestelijkheid over vorsten en leeken , stelden zij vast door den regel: dat de kerkdienst een ambt was door God zelven ingesteld dat door voortdurende ingevingen onfeilbaar maakte, en dus de eenige stand welke iemand het regt gaf om in kerkelijke zaken voünissen uit te spreken en te voltrekken, Van de geheele en blinde gehoorzaamheid der bisschoppen aan den Roomschen stoel nu, verzekerden zij zich door een nieuw formulier van Eed, hetwelk alle bisschoppen en aartsbisschoppen, voortaan bij hunne inwijding zouden moeten afleggen. Zij móésten namelijk zweeren: j den paus getrouw en onbepaald te zullen gehoorzamen, en de regten, magt en eer van den Heiligen stoel in stand te houden, te vermeerderen en tegen een ieder te verdedigen ; alle ketters, scheurmakers xb aan den paus ongehoorzamen, met al hunne krachten te vervolgen" Op deze wijze zweert dus elk kathohjk bisschop, met alle krachten, en zoo veel mogelijk de Protestanten te vervolgen; maar tevens zweert hij de belangen van den Roomschen stoel tegen de Vorsten te verdedigen, en altijd zelfs op hunne vermeerdering bedacht te zijn. Paus paul Iü dagvaardde koning hendrik VIII vmEngelonê, omdat hij de hervorming invoerde \ voor zijn gerigt te Rome, deed hem toen hij niet verscheen in den ban , verklaarde hem voor afgezet, ontbond zijne onderdanen van den eed van getrouwheid, en gaf het bestuur over aan den regtgeloovigen koning van Schotland. Pms IV (1562) ontbood johanna, koningin van Navarre, voor zijn' regterstoel te Rome, omdat zij protestantsch was, deed haar in den ban, en verklaarde haar vervallen van alle titels en waardigheden, hare kinderen voor onwettig en als geen regt hebbende op de troonopvolging. Sixtds V vaardigde in het jaar 1888, eene bul uit tegen hendrik IV , koning van Frankrijk en Navarre, in welke hij verklaarde dat de paus geregtigd was, alle vorsten, die hem ongehoorzaam waren af te zetten, en waarbij hij hendrik voor afgezet en onbevoegd verklaarde,, om eenige kroon te dragen, en zijne onderdanen ontbond van den eed van getrouwheid aan hem gezworen. Paus mus V deed in het jaar 1570, koningin euzabeth van Engeland in den ban, omdat zij protestantsch was, ontbond hare onderdanen van den haar gezworen trouw, en verklaarde tevens dat geen, ketter .eenig regt had om over regtgeloovigen te heerschen. Hij schonk haar land aan koning filips van Spanje, die daar op de beruchte onoverwinnelijke vloot ter in bezitneming van Engeland uitrustte, waarop zich ook jezuïten en inquisitéuren inscheepten. Toen in 1538, keizer karei V, de keizerlijke kroon nederlegde en zijn broeder ferdinand tot keizer werd gekozen , verklaarde paus paül IV de abdicatie van karel en de keuze van ferdinand voor ongeldig, het eerste omdat karel , de kroon in zijne, (des pausen) handen had moeten afleggen, en het andere omdat drie van de keurvorsten die hem gekozen hadden, ketters waren. Hij eischte daarom, dat ferdinand zijne keuze zou afstaan en de beslissing aan den roomschen stoel zou overlaten. Eene gelijke aanmatiging veroorloofde zich dezelfde Paus in het jaar 1862, toen maxuhliaan tot keizer verkozen was. Paus urbancs VII vernieuwde in het jaar 1627 de groeneDonderdagsbul, zoo genaamd omdat zij op groenen Donderdag afgelezen werd j waarin hij alle volgelingen van luther, calvyn en zwiN6üU8 vervloekt, zoowel als al hunne beschermers , en al diegenen die Rome niet gehoorzaamden, of de inkomsten en regten van den roomschen stoel zouden willen verkorten of inkrimpen , en tevens beveelt dat deze vervloekingsbul elk jaar in alle landen van den preekstoel zal worden voorgelezen. Deze bul was intusschen voor de katholieke vorsten zelfs te sterk, zoodat in Portugal, Spanje, Frankrijk , Napels en Oostenrijk die bekendmaking van dezelve niet werd toegelaten. De weldenkende paus clemens XIV liet dan ook deze bul in Rome niet meer voorlezen, en ten tijde van de Fransche overheersching van Italië was dezelve nog buiten gebruik. Nu echter is zij weder sedert verscheiden jaren , naar de verzekering van getuigen die het hebben bijgewoond, in werking en wordt zij in Rome plegtig voorgelezen. Het zou .Jus geene verwondering kunnen wekken wanneer wij straks moesten hooren dat de bisschoppen van Passau, Wnrzbttrg en Trier, het voorlezen van deze bul in hunne parochiën gingen bevelen. Toen de vreesselijke dertigjarige Godsdienst-oorlog door den vrede van Westphalen in 1648, was geëindigd, waarbij de Protestanten in Duitschland openlijk erkend werden ; vaardigde paus ihnocestiüs X terstond eene bul' uit, waarin hij verklaarde dat hij uit krachte van zijne apostolische magt dezen vrede Verdoemde, vernietigde, en ophief. Het Duitsche Staatsligchaam bloedde uit al zijne aderen, en deze vrede was voor katholieken zoowel als voor protestanten dringend noodig. Maar hiervan voelde de H. Vader der Christenheid niets; hij maakte het voor katholieken tot eene gewetenspligt om haat en oorlog te doen voortduren. Ook de volgende pausen hebben, bij verscheidene gelegenheden hun niet erkennen van den Westfaalschen vrede herhaald. Toen het den paus benbmctus XIII in 1727 in het hoofd kwam, om den berechten paus gregoruis VII, onder de heiligen te plaatsen, werd deze, in de openbaar gemaakte bul bijzonder daarom geprezen, dat hij keizer hendrik IV in den ban gedaan en zijne onderdanen ontslagen had van hunnen eed van getrouwheid. Dit was intusschen voor den keizer , en de koningen van Frankrijk en Napels te zeer in het oog loopend, zoodat zij de bekendmaking van deze bul verboden. Paus clemens XI maakte in 1701 toen de hertogen van Pmissen de koninklijke waardigheid aannamen, de aanspraak geldig van de pausen, dat alleen zij de koninklijke waardigheid konden verleenen, en verklaarde dat: «zoodanig eene daad tegen de pauselijke verorderingen streed, beleedigend was voor den pauselijken' stoel en tot versmading der kerk leidde. Toen de constitutie onder napoleon, in Frankrijk den pro- tenanten gelyke regten en vrijheid van godsdieastmetete katholieken schonk, en paus pms VII in hel jaar 1801 een concordaat met napoleon had gesloten, moest men ook gelooven dat ffij daarmede de inrigting van het Fransche rijk en de vrijheid der Protestantsche godsdienst had goedgekeurd, Pms verklaarde het intusschen spoedig voor laster dat hij de verdraagzaamheid in godsdienstzaken, zou hebben goedgekeurd en verzekerde in eenen rondgaanden brief, dat het hem nooit in de gedachten gekomen was, om eene door de pausen, werbodene en verdoemde Godsvereering" goed te keuren.' Men geloove dan ook niet dat zich de roomsche stoel door een der nieuwere Concordaten verbonden acht*, , om de staatsinstellingen ten opzigte van het regtmatig bestaan der Protestanten te erkennen. Deze zelfde pjus VII vaardigde den 12 Febr. 1803 , een Brevet uit aan den. toenmaligen keurvorst, naderhand koning van Beijeren, waarin hij de bepaling, dat oók Pretestanten staatsambten mogtea bekleeden , ten strengste berispte en op de wederintrekking hiervan aandrong. Nog merkwaardiger was de instructie die deze paus ia het jaar 1803, aan zijaea naar Weenen gezonden Nuntius mede gaf, toen de geestelijke rijkslandea tot schadetoosateUwgvan de vorsten zoudea wordea geseculariseerd. Hij zeide daarbij onder anderen: « De kerk (liever de pausen) heeft de coafecatifi der goederea welke de ketters bezitten als eene straf vastgesteld. Tea opzigte vaa de vorsteadommea en leengoederen is het een vaste regel van hetkaaonisehe (pauselijke) regt, dat d»onderdanen, van eenen openbaar kettersehen vorst, ontslagen blijven van allo hulde, getrouwheid en gehoorzaamheid jegens hem. Ieder die slechts een weinig in de geschiedenis bedreven is moet de vonnissen keanen van Pausen en Conciliën tot afzetting van vorsten die in ketterij volharden. Het is wel is waar thans niet mogelijk, dit heüigst stekel van regtmatige gestrengheid jegens de vijanden en rebeUen toe te passen, maar al kan de kerk (?) haar regt niet ten uitvoer brengen om de aannangers van ketterij, van hunne vorstendommen te ontzetten en hen vervallen te verklaren van hunne goederen, zoo kan zij toch nooit bepaald toegeven, dat hun nieuwe vorstendommen en goederen geworden, waardoor zij zelf beroofd wordt.» De nuntius moest dus protesteren tegen een wereldlijk maken van geestelijke rijkslanden. Het is intusschen waar wat mos VII hier zegt. Wel niet de kerk zoo als hij hier ten onregte zegt, maar de pausen hebben menigmaal de wet uitgesproken dat kettersche vorsten vervallen zouden zijn van al hunne landen en waardigheden ; maar het is opmerkelijk dat de paus in 1805 zijnen nuntius dit stelsel als eene staatkundige wet herinnerde. Hij verklaarde-daarbij dat alle protestantsche vorsten van Duüschland, regtens afgezet en vervallen konden gemaakt worden van al hunne bezittingen, en dat het dus nog onregtvaardiger was om hun nieuwe eigendommen' en wel bepaaldelijk katholieke er bij te geven. Hij noemt hen uitdrukkelijk Rebellen, en betreurt het maar dat de pauselijke strafbepalingen niet tegen hen kunnen worden ten uitvoer gelegd. Tot heden toe is « dit heilige stelsel van regtmatige gestrengheid,* nog niet opgegeven, maar alleen tot gunstiger tijd uitgesteld. Intusschen worden de katholieke onderdanen van protestantsche vorsten gedurig door Jezuïten en geestdrijvende Priesters in dezen geest toegesproken en tot de uitvoering van het heilige stelsel voorbereid. Overeenkomstig deze grondstellingen protesteerde de pauseUjke afgezant, Kardinaal consmvi bij het Congres van Weenen in 1815, ook plegtig tegen de duitsche Verbondsacte. De paus wilde niet goedkeuren dat protestantsche vorsten regeerden , dat de protestanten gelijke vrije godsdienstoefening met de katholieken zouden hebben en dat de geestelijke vorstendommen in de handen van wereldlijke vorsten zouden verblijven. De Duitsche vorsten en staatsmannen mogen dus wel bedenken , dat naar de uitspraak van'den paus, en in de oogen van alle floöro*efekatholieke priesters, en van alle katholieken , die met hen den paus gelooven en volgen , de geheele Duitsche Verbondsacte en de daarop gegronde regtstoestand van de duHsehe staten, zonder eenige waarde is, en dat geen katholiek in zijn geweten gebonden is, om deze wettige gèsteldheid te erkennen. Het pausdom heeft dus van zijne, allen vrede onmogelijk makende;aanmatigingen niet het geringste laten varen, n^ar, de barbaarsche theorie der duistere middeleeuwen over het straffen van ketters, onveranderlijk vastgehouden, en tot op onzen tijd, ten aanzien der protestanten laten gelden. De paps met zijne katholieke geestelijkheid, in oorlog met het tegenwoordige Duitsehland, maakt het zijnen geloovigen tot eene gewetenszaak, de tegenwoordige staatkundige en •«•ettelijke gesteldheid van Duitsehland niet te erkennen, en arbeidt rusteloos met de Jezuïten, om dien staat van zaken te vernietigen. Dit is het heilige stelsel van regtmatige gestrengheid, dat de roomsche priestermagt bij elke mogelijke gelegenheid doet gelden. Uit dit stelsel ontstonden de pauselijke brevets tegen de gemengde huwelijken tusschen protestanten en katholieken. Om dezelfde reden bevolen Duitsche bisschoppen, dat de katholieke priester geèn' zegen zoude spreken over het graf van eenen protestant, en dat daarbij geene katholieke klok mogt geluid worden. Daarom worden protestantsche peeten bij katholieken doop afgewezen , daarom achten zich katholieke bisschoppen niet verpligt aan de wetten van hun land te gehoorzamen; daarom moesten de Evangelische Zillerthalers Tyrol verlaten, daarom legde men der oprigting van protestantsche kerken in katholieke provinciën , alle mogelijke hindernissen in den weg; daarom verscheen de katholieke geestelijkheid in Munchen, bij de begrafenis der protestantsche ko- 2 ningin, niet in ambtsgewaad; daarom weigerde men in Posen het wuwgelui bij den dood van den protestantschenkoning van Pruissen; daarom weigert thans een katholiek pastoor in Keur-Hessen, voor rijnen protestantschen groothertog in de kerk te bidden 5 daarom beval onlangs de bisschop van Limburg, dat zijne geestelijkheid, bij de lijkdienst voor de overledene hertogin van Nassau, het priesterlijk ambtskleed niet zou aandoen; daarom heeft (volgens openbare bladen), dé bisschop van Wünburg zieh eenen hermelijnen mantel laten maken, ten teeken, dat de kerk haar regt tot het burgerlijk bezitten van het Stift Würzburg, nog niét heeft opgegeven ; daarom verontschuldigen zich de katholieke bisschoppen , wanneer zij de grondwettige regten der protestanten niet willen erkennen, met hun geweten en hunne aan den paus gezworene gehoorzaamheid. Het pausdom dus, dat alle vorsten, die hetzelve niet gehoorzamen , en diözijne aanspraak op eene onbeperkte magt niet willen erkennen, alle protestentsöfce vorsten dus voor ketters en voor vervallen van hunne bezittingen heeft verklaard , — dat deze ongehoorde uitspraak als een heilig stelsel van regtmatige gestrengheid volhoudt, en zich steeds door ttjne protesten voorbehoudt hetzelve bij gunstiger gelegenheid te doen gelden, dat verklaart, dat alle katholieken van alle eeden én alle gehoorzaamheid jegens protestantsche vorsten steeds rijn ontbonden, dat den openlijken wettigen toestand van Duitsehland met erkent, en door zijue organen, priesters en jezuïlen, rusteloos er aan werkzaam is, om den bestaanden stand van zaken te ondermijnen en te vernietigen, en de katholiek*bevolking tot haat en verachting jegens de protestanten op te* tritsen — dat pausdom is mohitionnair. Het maakt namelij* de eenheid van Dvméihland én het behoud van inwendigen vrede onmogelijk, en strooit de zaden uit, voor eenen nieuwen dertigjarigen godsdienstoorlog. Men gelooft algemeen, dat het voor het geluk der wereld het best is, conservatief te zijn, d. i. om eindelijk den stroom der staatkundige verwarringen en veranderingen tot stilstand te brengen, en den tegenwoordigen toestand van kerk en staat in wezen te houden. Dit te trachten is zonder twijfel zeer goed en heilzaam, wanneer men daarbij door wisheid en billijkheid geleid wordt. Maar juist het bestaande willen de pausen evenmin als de jezuïten erkennen; zij bestrijden het met alle kracht, omdat het hunne magt belemmert; zij vernielen het, en trachten daardoor de wereld weder terug te brengen in den toestand, waarin z$ voor 400 jaren was. Paus en jezuïten zijn dus volstrekt van de behoudende partij. Het is echter niet onwaarschijnlijk., dat de Roomsche stoel s thans de wereldlijke magten tegen do nieuwe hervorming in beweging zal trachten te brengen, door zich op dit conservative beginsel te beroepen, en door de hervorming zelve voor te stellen, als eene omwenteling. Deze voorstelling zou zelfs niet geheel ongegrond zijn, wanneer hel pausdom zich van den aanvang af, opregt aan den wettigen stand van zaken aangesloten en dien openlijk en zonder uitwegen erkend had. Maar juist deszelfe onvoegzame pogingen , om den tegenwoordigen toestand omver te Werpen en te ondermijnen , rijn het, die de katholieken op dit oogenblik aanspoort, aicbvan Rome vrij te verklaren. Zij willen den haat tegen Protestanten niet voeden, dien het pausdom hun predikt; rij willen in vrede leven met hunne protestant* sche medeburgers en vorsten; zij willen niet ontbonden zijn re» hunnen eed van trouw en gehoorzaamheid jegens hen; npwltien rust, eendragt en vrede behouden; daarom maken zij zich vrij, van het onverzoenlijk en krijgademend Rome. tty wille» conservatief blijven, en scheiden zich daarom af van OBöe priesterschap, wier doel het is, — het bestaande omter lë werpen. Enwaórlijk, het is tijd om de roomsche kuiperijen, die men reeds te lang heeft aangezien, perken te stellen. Het jongere geslacht der katholieke geestelijken doet zieb. overal als hoogst dweepziek en geestdrijvend kennen ; in de priester-semmariën worden zij tot die geestdrijver* .gevormd. Men heeft in den laatsten tijd in Rome. eèn senrinarium; tot kweekschool van priesters voor Duitsehland opgerigt. Daar wordt den jongen Duitscher de duitsche geest «fcgedrongen en een roomsche geest ingeprent. In het bijzonder schijnt men daar bisschoppen voor Duitsehland te willen afrigten. Ten minste zijn uit dat seminarium de .tegenwoordige bisschoppen van Passau, Regensburg en Wünburg afkomstig, die bewezen hebben, dat zij geheel doordrongen zijn van eenen uJtramontaanschen geest. Wanneer dit nog eenige jaren zal geduurd, hebben, dan zal het katholieke Duitsehland spoedig zijn op-, gevuld met priesters, die de harde grondstellingen van het Pausdom, met dweepzieken ijver voorstaan. Dit vooruitzigt is daarom te zekerder, omdat thans m Rome de Jezuïten aan het hoofd staan: eene orde, d,e zoo als algemeen bekend is, ten doel heeft, om alle Vorsten en volken onder het juk van den Roomschen stoel, en daardoor onder hare eigene heerschappij te brengen het protestantisme uit te roeijen, en daartoe ieder zelfs bet slechtste middel te bezigen, dewijl het doel de middelen hetl«t Het is over bekend, dat de jezuïten de stelling geopenbaard en verdedigd hebben , dat het geoorloofd is koningen en vorsten die niet aan den paus gehoorzamen, te vermoorden en dat ongehoorzaamheid en oproerigheid jegens zulke versten geoorloofd en regtvaardig is. Men heeft 68 jezmtische schrijvers geteld, die allen deze stelling geleerd hebben , n geen hunner kan toch een boek uitgeven, zonder toestemming van de overste zijner orde. Men is intusschen niet remva«dig, wanneer men dit bijzonder aan de jezuïten verwilt Zij leerden slechts, wat de pausen, zoo als wu vroeger zagen, herhaaldelijk in hunne bullen hebben verklaard. Eb zulk eene orde heeft men in onze dagen weder laten opngten, koestert haar, en hoopt daarvan de rust dér ^ ken en der wereld! Het nageslacht zal zulk eene dwaasheid naauwelijks kunnen gelooven. Men schijnt te hebben vergeten, dat paus clemens XIV, in zijne bul, waarbij hij de iePlïten (in 1773) ophief, zeide: dat het aanzijn-van de jezuïten, niets dan oneenigheid in de katholieke kerk had gebragt. De paus zegt in deze bul. «Het ontbrak nooit aan .-dezwaarwigtigste beschuldigingen, die men den leden van dit «genootschap te laste legde j en die de rust en den vrede in het «(katholieke) Christendom niet weinig stoorden. De bezwaren tegen de leerstellingen van dit genootschap, die naar dè «meening van zeer velen in strijd zijn met de regtgeloovigheid »en de goede zeden, verbreidden zich bijna over de gansche «aarde. Daarbij ontstonden ook in- en uitwendige oneenigheden »en werden er van alle kanten klagten ingebragt, over de onver«zadehjke begeerte van dat genootschap, naar aardsche goede«ren Daar zich de klagten over dit genootschap , dagelijks «kracht.ger verhieven , en zelfs wederzijds gevaarlijke opruijin»gen , oproeren en ergelijkheden uitbraken, zoo werd de band «van Chnstelijke liefde geheel verscheurd, de harten der ge»loov.gen sterk aangeprikkeld tot partijzucht, haat en vijand-schap , en kwam het eindelijk zoo ver, dat zelfs zij, wier vroom»he.d en grootmoedigheid jegens het genootschap algemeen «geroemd werden , namelijk onze geliefdste zonen in chezsto* «de konmgen van Frankrijk, Spanje, Portugal en van dè ..be.de Stciliên, zich genoodzaakt zagen de jezuïten uit hunne «staten te verbannen en uit te stoeten, aangezien zij dit voor «het eemgste en noodwendige middel hielden, om te ver «hmderen , dat Christenen, in den schoot van de heilige moe»der, de kerk, elkander onderling tergden , aanvielen en •verwondden." Zoo luidde de getuigenis van katholieke vorsten, die hen «n den beginne het meest beschermd hadden; en inder- daad het gebeurde iu ZmUerkmd, Hongarije; Duitsehland, België en Frankrijk, bewijst op nieuw, dat daar, waar de Jezuïten verschijnen, de vrede verdwijnt. De duitsche vorsten hebben steeds de volkswoehngen en de kuiperijen van staatkundige genootschappen met kracht tegengegaan, en ieder verstandige heeft erkend, dat zij daarin goed gehandeld hebben. Maar hier ia meer - veel meer dan de woeling van eenige heethoofden; — en de geheimnisvolle en zoo uitgebreide orde der jezuïten is duizend maal gevaarlijker voor den troon en den bestaande» stand «m. zaken, dan vereenigingen van onervarene studenten De laatsten heeft men met kracht te keer gegaan; maar wat heeft men tot heden toe tegen de jezuïten en tegen het magtige, thans alles bedreigende ultramontanismus verrigt? Er is niets verrigt, en de Roomsch-gezinde priesters hebben in Duitsehland hun hoofd al stouter en stouter opgeheven , en teeden hoe langer hoe driester te voorschijn. De bisschop van Hildeshéim trachtte regtstreeks den jezuït.schen cate3Lus weder in te voeren. De bisschop van Trtet waagde bet onbevreesd den heiligen rok ten toon te «tellen, aflaat te verkondigen, offergeld te heffen en dien heiligen rt* wonderen te laten doen. Aan eene afschaffing van misbruiken, aan toelating van noodzakelijke verbeteringen, valt van Rokant niet te denken. Een rondgaande brief van den tegenwoordigen paus van 15 Auguatus 1853 zegt uUdrukkem i Dat het oordeel over de heilige leer en het besttmr « over de gansche kerk alleen aan den paus toekomt, en dat „het strafbaar is, om de door de kerk ingevoerde regelen, «welke het bestuur van het Heiligdom, de zedelijke veor, schriften en de regten van de Kerk en hare diensten 1n»sluiten, af te keuren, of ze als aan bet staatsgezag onderworpen, voor te stellen; zooals het dan ook ongerijmd en .hoogst beleedigend is, voor de, steeds door denlHeihgen „ Geest, verlichte kerk (voor het onfeiltaarheid zich aanma- «tigende pausdom] eene zekere hejyprming en wedergeboorte «noodzakelijk te achten." Terwijl echter het Ultramontanimus zich in de zoete droomen wiegde, om eenmaal het prptestantismus in Duitsehland te vernielen, traden plotseling de duitsche katholieken zeiven op en weigerden gehoorzaamheid aan de Roomsche dweepery. Zij schaamden zich over de vertooning te Trier, met den zoogenaamden rok van chmstüs, en gevoelden hel met smart en toorp, hoezeer de waarde van hunne belijdenis door zulk openbaar bijgeloof moest lijden. Met vreugde grepen zij daarom de gelegenheid aan, om openlijk hunne afkeuring van dit goochelspel te kennen te geven. — Zij wjjdeu ifttusschen ook de geheele reliquïen dienst en de aanbidding der heiligen niet meer geduld hebbeu; want zij hadden reeds sedert lang bemerkt dat dit niet anders was, dan eene afgoderij, geheel in strijd met de heilige schrift. Zij wilden den ongehuwden staat der priesters afgeschaft hebben ,omdat het een wederregterhjk, eerst sedert de elfde èeuw algemeen ingevoerd, en aan de kerk opgedrongen gebod was en de brief van den apostel het bepaaldelijk zegt, dat een bisschop de man eener vrouw zyn zou, die zyu eigen huis en rijn huisgezin zou voorstaan. Zij wilden het avondmaal onverdeeld' ea, ook den kelk toegediend hebben, dewijl die eerst in het begin der 15e eeuw teruggehouden is, en ciuustds niet alleen het brood maar ook den wijn had toegereikt, zeggende: •drinkt. aWw daaruit," en omdat de apostel schrijft: >mo • dikwijls gij van dit brood eet, en uil dezen kelk drinkt, zult • gij den dood des Heeren verkondigen." Zij wilden niet het gebod des pausen vervullen: haat uwe tegenstanders, vloekt hen, en doet ben al het mogelijke kwaad; maar het gebod van christcs: ^bebt lief uwe vijanden, zegent hen die* vloeken enz." Zij wilden niet los zijn van liefde , trouw en gehoorzaamheid jegens hunnen vaderden protestanUchen rorst, maar het apostolische gebod vervoBën , de overigBeid als eene beschikking Gods te gehoorzamen, Zij geloofden niet wat de Ultramontanen leeren dat de eene mensch den anderen kan magtigen , om voor God gezworen eeden ongesttfifll te breken, en dat geen mensch het regt heeft den ander' te magtigen tot handelingen, die tegen goddelijke en menschelijke regten strijden. Zij wilden géfenen oorlog met hunne protestantsche bondgenooten, die zoo trouw voor de vrijheid des vaderlands gevochten hadden , en zoo gewillig hun bloed hadden vergoten; — maar liefde, vriendschap en eensgezindheid met hen. Daarom stieten zij met tegenzin den trotschen haat terug, dien de priester hun tegen de protestanten wilde inblazen. En daar er van de zijde dier priesterschaar nooit eenige verbetering was te hopen; daar elke aanmerking plegtig door den paus voor ongegrond was verklaard , zoo verzaakten zij eindelijk eene priestérschappij, de meest drukkende despotische en heillooze, die ooit bestaan heeft. Zij wilden die orde niet, die in het dweepzieke Spanje geboren en in het listige, trouwelooze Italië groot geworden is, en wier geheimzinnige valschheid en onzedelijke grondstellingen, de tegenstellingen uitmaken van het duitsche " karakter, bij hetwelk trouw en opregtheid boven alles gaan. En zij, dè duitsche katholieken mogen zich van Rome's heerschappij afechëuren, zoodra zij zich overtuigd hebben, dat de aanspraak van den paus op de opperheerschappij over de kerk , ongegrond is. Want de gehoorzaamheid aan Rome is, alleen'gegrond op het geloof, dat God of chmstüs de Roonisthe ' bisschoppen tot onbepaalde heeren over de kerk had gesteld. Op dezen grond eischen de pausen gehoorzaamheid, en op dezen grond heeft men hun tot heden toe in het katholieke Duitsehland gehoorzaamheid bewezen. Zoo lang de duitsche katholieken gelooven aan de goddelijke instelling van het pausdom, zoo lang zijn zij in hun geweten verpligt te ge- hoorzamen. Zoodra zij echter dat geloof erkennen als dwaling en het opgeven, zoo houdt niet alleen dadelijk alle pligtmatige gehoorzaamheid op, maar wordt het ook gewetenspligt, zich van den paus los te maken. Het kan niet missen, en men heeft er reeds van in de bladen gelezen, of het Roomsche hof, dat zich zoo als bekend is, met het wederleggen van zijne tegenstanders niet inlaat zal de duitsche vorsten oproepen, eenen afval van deszelfs volgelingen door middelen van magt te keer te gaan. De staat kan echter geen regt hebben, om zich in deze zaak te mengen, en om den Roomschen opperherder de schapen toe te drijven, die hem verlaten. Want als de staat volstrekt geen regt heeft, om in de godsdienstige overtuigingen en de regten van het geweten tusschen beiden te treden, zoo als de aanhangers van Rome steeds met den grootsten ijver hebben volgehouden; zoo moet hij ook het woelen der duitsche katholieken toelaten, zoo lang zij getrouw hunne burgerpligten vervullen. De paus en zijne geestelijken hebben ook nooit het tusschen beiden treden van de staten, zelfs in katholieke landen, in kerkelijke aangelegenheden kunnen lijden, en nimmer willen toegeven, dat pauselijke bullen en brieven, of de omgang van de priesters met Rome aan eenig naauwkeurig onderzoek van staatswege werd onderworpen, of dat de burgerlijke wetten immer iets bevatten , wat de paus niet wilde hebben. Geheele onafhankelijkheid van de Kerk en den Staat, of zoo als zij zeggen »de vrijheid der Kerk", die van het priesterdom, is hunne leus. Hoe kan nu de paus verlangen, dat de Staat zijne magt zal gebruiken in eene gewetensstrijd die ontstaan is in den schoot van het Katholicismns, en eene leerstelling betreft, waarover den Staat zelfs geene stem wordt toegestaan? Bij zaken, over welke den Staat geen regt heeft een woord mede te spreken, kan men denzelven ook niet verbonden achten, zich bij eene partij te voegen. De Duitsche Vorsten moeten het dus den paus en der katholieke priesterschaar; PMerlaten, om hare leerstelling van de goddekjke. magt der pausen, zoo goed zij kunnen te verdedigen, en de afvalli^sn, door de kracht van hunne bewijsgronden weder terug te winnen. De regerinj van Pruissen had wel staatkundige beweegredenen genoeg gehad, om het Triersohe schouwspel met den rok tegen te gaan. Zij heeft het niet gedaan, opdat men niet van de zijde der Ultramontanen, op nieuw het grootste geschreeuw over onregtmatige inmenging van den Staat in zaken van het katholieke geloof zou verheffen. Daarom liet zij den bisschop aknoldi begaan. Zij heeft WaarUjk nu ook geene reden, om den bisschop en den paus tegen de onaangename gevolgen van het ongepaste .schouwspel, te hfr . heiligen. De paus mag ook de hulp der Vorsten daarom niet inroepen, omdat zij het regtmatige bestaan der katholieke kerk in hunne staten hebben erkend, en beloofd hebben te zullen beschermen. Deze erkenning bhjft altijd geldig, hoevele leden der katholieke kerk zich ook van Rome mogen losscheuren; maar de bescherming der staten kan uit derzelver aard slechts tegen aanvaren van uitwendig geweld toegepast worden, maar niet tegen veranderingen van overtuiging in den schoot der katholieken zelve. Over deze heeft de staat niet te waken; hij heeft geene middelen noch verpligtjng„ om die te behouden; allerminst kan een prptestantocb vorst de verpligting hebben, om het Roomsche systeem, dat hem voor eenen ketter en voor vervallen van zijne vors|*ndommen, zijne onderdanen voor ontslagen van, den hem gezworen eed van trouw verklaard heeft, in zijne, bescherming te nemen en door zijne magt staande te houden. Dat;de j wereldlijke Vorst van Rome over de katholieke bewoners ^n Duitsehland tot heden toe eene heerschappij „heeft,, uitgeoefend,, berstte aljeeo op het geloof aan ayne geestelijke waardigheid, of op de leer der goddehjk.e^teüiog v*n(b#!i paus - dom. De Staat heeft niet de minste verpligting, om een onnatuurlijk leerstelsel tegen de aanvallen van de wetenschap te beschermen, maar moet het alleen aan den paus en aan zijne geleerden overlaten » om de leer hunner waardigheid weder in de gemoederen der menschen te herstellen. Want dit is het eenige middel, om de ontstane beweging in den grond en zonder gevaar tot. rost te brengen. De pausen hebben zich hiermede intusschen nooit veel ingelaten; maar de hoofdmiddelen, waarmede zij streden, waren steeds, de ban, de inquisitie, het zwaard en de brandstapel. Deze middelen waren bruikbaar , zoo lang de wereldlijke overheden er in toestemden!, om de dienaren te zijn, die de vonnissen van de pausen ten uitvoer legden. In onzen, tijd zal zich geen vorst daartoe leenen. De tijd der middeleeuwen is nu eenmaal voorbij en zal niet wederkomen. Mag het al waar zijn, dat de nu ontstane hervorming in de duitsch-katholieke kerk de wereldlijke regenten veel onrust en bezwaren aanbrengt, zoo is het toch' niet minder waar, dat eene gewelddadige onderdrukking deze tweede hervorming, nog veel grootere en meer gevaarlijke bewegingen zou opwekken. Wanneer in het algemeen, het openbare welzijn de hoogste wet der staatkunde zijn moet, (salus publica suprema lex), dan heeft de staatkunde er alle belang bij, om deze beweging niet te hinderen, maar integendeel te helpen bevorderen. . De groote koning van Pruissen, de onvergetelijke fbedekik , schrijft in zijne werken: «Beschouwt men de godsdienst uit een staatkundig oog»punt, dan is de Protestantsche de beste voor het ge»meenebest en voor de alleenheersching; zij komt het »best overeen met den geest van vrijheid, die den grond»slag uitmaakt van het eerste, en in de Monarchie is »zij, daar. zij van niemand afhankelijk is, geheel onder«worpen aan de regering. De katholieke godsdienst daar- » entegen vormt in de wereldlijke staten der vorsten eenen »geestelijken alles vermogenden door hare komplotten en listen »geduchten staat. Hare priesters, die het geweten beheer>> schen , en alleen den paus als opperheer erkennen, hebben «meer magt over het volk, dan hun wettige regent; en «door de bekwaamheid, waarmede de zaak Gods met de »eerzucht der menschen verbonden wordt, is de paus dik«wijls met vorsten in strijdt'geweest over zaken, die geheel «buiten hét gebied der kerk gelegen waren." De waarheid van' dit oordeel des groeten konings is klaarblijkelijk. Niets is der alleenheerschappij meer hinderlijk dan het pausdom der middeleeuwen. Volgens het curiaal-sysleem toch, is de pans de heer over alle rijken, en hebben de vorsten hunne waardigheid slechts van hem in leen. Zij zijn aan zijné regtbank onderworpen ; hij kan hen voor zich roepen, afzetten en hun land aan andere vorsten geven. Hij is echter niet alleen opperheerscher der koningen, maar bovendien mederegeerder in hunne staten. De geheele geestelijkheid, allen die tot eene orde behooren, de kerken , alle geestelijk goed, staat alléén onder den paus, is alleen aan hem onderworpen, en hij kan in kerkelijke zaken doen, wat hem behaagt, zonder dat hij zich behoeft te storen aan de goedkeuring der regenten. Hoezeer wordt dus daar een Monarch in al zijne besluiten en maatregelen door de magt der geestelijkheid gehinderd en gebonden ! Hoe gevaarlijk moet het voor hem worden, als hij met de geestelijkheid in oneenigheid geraakt, als zijne onderdanen regt bigot zijn , en onbepaald de geestelijkheid gehoorzamen ? Men vreest tegenwoordig de pausselijke ba»bliksems niet meer, en de pausen zelve zijn behoedzamer geworden in het gebruiken van dit wapen ; maar wanneer eerst het volk regt bigot en aan de priesters onderworpen is gemaakt, waaraan men tegenwoordig met ijver werkt, zoo zou ook nu nog een pausselijke banbliksem vreesselijke werking doen , tegen de zekerheid van den bedoelden vorst. Het is daarom ook in het belang van. de monarchie, dat zij eene beweging, die in staat is 'om eene zoo gevaarlijke magt voor altijd te verlammen, vooral niet onderdrukke.. Maar het zijn in het bijzonder de Duitschers die de grootste behoefte hebben, een einde te zien aan den invloed van Rome op hun vaderland. Er is geen land in Europa, dat zooveel nadeel geleden heeft van den roomschen stoel, als Duitsehland, en liet blijkt duidelijk uit de geschiedenis, dat de.zwakte van Duitsehland, welke dat rijk eindelijk tot eene verdeeling bragt, ontstaan, is door den invloed van de katholieke kerk. Maar wij letten hier alleen op den tegenwoordigen toestand. Nu is Duitsehland, alzoo de hervorming slechts in de eene helft der Duitsche Staten tot werking kwam, verdeeld in een katholiek en een protestantsch Duitsehland. De eerste hervorming heeft zulke vaste wortelen geschoten, dat nu, na 300 jaren, slechts een krankzinnige zou kunnen gelooven, dat het protestantismus ooit onderdrukt, en de oude toestand , zoo als die voor de hervorming was, weêr zou kunnen hersteld worden. De eenige kans, die dus nog overblijft is, dat ten minste katholieken en protestanten allen haat en vijandschap tegen elkander afleggen en zich vreedzaam met elkander leeren verdragen, of, wat nog beter is, dat beide partijen met hunne geloofsvoorstellingen tot elkander naderen. In plaats hiervan echter heeft de katholieke priesterschap tot nu toe alles in het werk gesteld om de katholieken tegen de protestanten te verbitteren, en de grondstellingen van het pausdom, tegen ketterij, laten niet de minste hoop meer over, dat de omgang met protestanten ooit aangenaam zal worden. De pauselijke protesten tegen den Westphaalschen vrede, tegen de bondsacte, en tegen het tegenwoordig beslaan der protestantsche staan, zijn een eeuwige geheime oorlog, dien men blijft voeren en wiens vonken men overal verspreidt en zooveel mogelijk lot eene vlam zoekt aan te blazen. Aan eene hartelijke vereeniging Van alle Duitschers tot één volk , en aan een eendragtig en opregt zamenwerken van allen i»> niet te denken. Maar nu staan eensklaps de katholieken zeiven op, en laten voor altijd de'grondstellingen, waaruit voortdurend haat en tweedragt voortkomen, varen. Zij gevoelen, dat Duitsehland niet bestaan kon, zoolang het de leer van Rome eerbiedigt. Zij verklaren zich vrij van Rome en de onverzoenlijke prieltors-, om in vereeniging met de protestantschen geheel Duitschers, en één volk te worden. Dit tijdpunt is voor Duitschlands welvaart en toekomstig geluk van het grootste belang. Nu of nooit wordt Duitsehland, éendragtig, rustig én sterk. Het is eene bgzondere gunst der goddelijke Voorzienigheid, dat de weg tot bevestiging van het Duitsch karakter, welke bij de eerste hervorming ongebruikt is gebleven, ons nu ten tweedemale geopend is. Mogt men zich tdeh voor de vroegere fout wachten. Want, als nu weder, even al» bij de eerste hervorming, de katholieke vorsten zich wilden vereenigen tot eene gewelddadige onderdrukking der «feéöde Reformatie, dan zouden de protestantsche magten niet kunnen nalaten, zich tot tegenpartij te stellen, en wij hadden een' tweeden dertigjarigen oorlog in het vooruitzigt, die den geheelen tegenwoordigen staat van zaken in Europa zou kunnen omverwerpen. MogHJn toch de bestuurders der Staten uit de Geschiedenis geleerd hebben, dat de godsdienst in de menschen zeer krachtig werkt, en dat ze bij de gewelddadige behandeling hoogst gevaarlijk worden kan* «ö dat een verlicht, onbevooroordeeld volk, dat aan zijn verstand gehoor geeft, het gemakkelijkst van allen «eh laat regeren; ter%ijl'igeen volk moeijelijker te regeren is, das éen onwetend, dweepachtig voflf, dat gehéél aÖlangt vaü eergierige, heerschzuchtige fmesttrk De godsdienstige verlichting hééft fiog geen blood vergoten behalve wanneer ze zich tegen aanvallen verdedigde; de godsdienstige dweeperij daarentegen, heeft zich te allen tijde onverdraagzaam, wreed en bloeddorstig getoond. En waarlijk, de geheele geschiedenis leert ons, dat de Roomsche stoel nooit verdraagzaamheid en toegevendheid jegens de haar ongehoorzamen betoond, maar dat hij altijd zonder medelijden of barmhartigheid , allen die niet gehoorzaam waren, heeft vertrapt en vernield. Zoo werden op de schrikkelijkste wijze de Waldenzen en Albigenzén in het Zuiden van Frankrijk verdelgd ; zoo werden de Hussiten vervolgd; zoo bezoedelde zich Rome met het bloed van vele duizenden getuigen der waarheid, en bewerkte het in Duitsehland, Polen, België, Frankrijk en Spanje de bloedigste vervolgingen tegen protestanten. Eindelijk komt nog hier bij, dat de geheele pausselijke magt, waarvan Rome zoo langen tijd op de vreesselijkste wijze gebruik heeft gemaakt, noch pp goddelijke, noch op menschelijke regten berust; maar eene aanmatiging is. Hief ran juist is een groot deel der duitsch-katholieken overtuigd, en daarom achten zij aan hun geweten verpligt te zijn, zich vrij te verklaren van de Roomsche magt. Negen honderd jaren heeft de kerk beslaan zonder paus, ea altijd nog bestaat de uitgebreide Grieksche kerk zonder hem. Wat het pausdom is, is het geworden in de i le eeuw. Naar het zeggen van den paus en zijne verdedigers, is het pausdom eene goddelijke töstelling voor eeuwigë tijden, welke zelfs de póórten der hel niet zouden kunnen overweldigen. Maar met ztilkö bioöté Uitdrukkingen is de Zaak niet afgedaan, en de Bietswaardigheid van dit aanspraak maken op goddelijke instelling der roomsche pausen, is zoo klaar bewezefi dat het eigèttlijk niet noódig is, daarover vele Woorden te verliezen. Wij willen eèhter het voornaamste hier kort zaaTngevat laten volgen.' De pasen hebben getracht hèt goddelijke regt hunner heerschappij over de kerk. te bewijzen uit de twee volgende stellingen le dat de apostel petrus door christus zei ven tot opperhoofd der gansche kerk, tot zijn' eigenen opvolger is aangesteld geworden. 2C dat petbos bisschop van Rome geweest is, en bij zijnen dood, zijne magt over de kerk, als een natuurlijk en regtmatig erfdeel, aan zijne plaatsvervanger heeft achter gelaten. De eerste stelling die van het kerkelijk primaat van petrus grondde men op twee uitspraken van jezus. Matth: XVI v. 18—19 en Joh: XXI. v. 15—17. Bij Matth. XVI v. 18. spreekt jezus tot petrus de bekende woorden: Gij zijt petrus (eene steenrots) en op dezen steenrots 2al ik mijne gemeente bouwen; en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen; ik zal u de sleutels des hemelrijks geven; al wat gij op aarde binden zult, zal ook in den hemel gebonden zijn, en alles wat gij op de aarde ontbinden zult, zal ook in -den hemel ontbonden zijn." De zin van deze woorden is eenvoudig deze: Gij simon zult heeten petrus; (eene steenrots) want op uwen krachtigen zin zal de gemeente van mijne vereerders gesticht worden, en wie gij in de gemeente opneemt, die zal ook in den Hemel (d. i. naar het oordeel van mij en van mijnen Vader) als lid van mijne gemeente worden aangemerkt; wien gij echter uit de gemeente zult uitsluiten die zal ook als van mij uitgesloten worden beschouwd. Er wordt dus niet gesproken van de regering der kerk, maar van den opbouw en van de gronding derzelve ; dus spreekt «zus niet van eene voortdurende werkzaamheid van petrus door alle tijden heen, maar alleen van zijne werkzaamheid bij de oprigting der kerk. En dit woord van christus is tot vervulling gekomen op het eerste pinksterfeest der Christenen, waarbij volgens Hand. 2, op de redevoering van petrus omtrent 5000 hoorders werden opgewekt , om zich te laten doopen, en daardoor de Christelijke gemeente grondvestten. Geenszins echter, kan jezus hier gedoeld hebben op eene regering der Kerk. Hij zou zich dan ook geheel anders hebben moeten uitdrukken, wanneer hij daarbij petrus tot opperhoofd der Kerk en tot zijnen plaatsbekleder na hem had willen benoemen. Ook in de woorden »wat gij op aarde binden zult" enz. ligt volstrekt niet het denkbeeld van bestuur opgesloten ; want daarbij wordt alleen gehandeld, over opname in de gemeeute. Dat daarbij ook geene bijzondere magt, geen primaalsregt aan petrus toegekend werd, ziet men Matth. XVIII, vs. 18, waar -jezus aan al zijne Apostelen hetzelfde regt toekent. Even zoo blijkt het uit Joh. XX, vs. 21—25, waar jezus tot alle Apostelen zegt: «Gelijk de Vader mij gezonden heeft, zende ik ook u. Wien gij de zonden vergeeft, dien zijn zij vergeven, en wien gij ze behoudt, dien zijn zij behouden." Alle Apostelen zouden dus jezus plaatsvervangers zijn en allen gelijke regten hebben. Maar jezus heeft zich daarover, wie na zijnen dood bij de Jongeren en bij de Christenen zijn plaatsvervanger zijn zou, duidelijk verklaard bij Joh. XV vs. 26 en XVI vs. 7, namelijk: noch petrus, noch een der andere Apostelen, maar de Heilige Geest. Even weinig bewijst de tweede plaats Joh. XXI vs. 13 en verv., waar jezus aan den Apostel petrus opdraagt: «weid mijne lammeren , weid mijne schapen." De uitdrukking: de schapen van christus te weiden , wordt op alle Apostelen en Christelijke leeraren toegepast, zoo als men zien kan in de Hand. der Apostelen XX vs. 28 en 1 Petr. V vs. 2. In dit zeggen van jezus ligt dus niets opgesloten, dan de mededeeling, dat hij nu moest beginnen met de uitoefening van zijn Apostelambt. De reden, waarom hij hier dezen last kreeg, ligt dadrin, dat petrus zich na zijne verloochening, het Apostelambt onwaardig achtte, of, dat hij na de opstanding van jezus gemeend had, nu tot zijn burgerlijk leven te kunnen terugkeeren, zonder verder moeite te doen ter verkondiging van het Evangelie. Hoe het zij, indien jezus hier dezen Apostel met het primaatschap had willen bekleeden, dan zou hij noodzakelijk hebben moeten zeggen: »gij alleen zult mijne schapen weiden; gij zult mijn opperherder zijn." Dit heeft hij échter niet gezegd, en ook petrus heeft zich nooit het regt van opperherder aangematigd. In zijnen eersten brief Hoofdst. II vs. 4, noemt hij niet zich zeiven, maar christus, » den levendigen steen, die de Kerk draagt," en geeft verder vs. 25 , niet zich zeiven, maar christus aan als: » den Herder en bisschop der Christenen," terwijl ook bij Hebr. XIII vs. 20 niet petrus, maar christus genoemd wordt: »de groote herder der schapen." Ook noemt petrus zich zeiven in zijne brieven altijd slechts een' Apostel, en i Petr. V vs. i eenvoudig een' medeoudste; het blijkt dus duidelijk, dat hij niet verlangt te worden aangezien als opperheer der andere Apostelen, of der geheele Kerk. De beide plaatsen der Schrift dus, waarmede men de stelling van het pauselijk primaat verdedigde, bewijzen niets. Daarentegen bevat het Nieuwe Testament verscheiden plaatsen, die lijnregt met dat beweren in strijd zijn. Geen der Apostelen heeft er ooit aan gedacht, om petrus voor den opperheer der Kerk aan te zien. Toen er in de Christelijke gemeente van Antiochië strijd ontstond, of, zoo als de Christenen van joodsche afkomst beweerden, de Christenen van heidensche afkomst niet eerst besneden en tot Opvolging der mozaïsche Wetten verpligt moesten worden, werd dit geschil niet ter beslissing aafl petrus voorgelegd, hetgeen zekerlijk gebeurd zou zijn , indien men hem voor het opperhoofd der Kerk gehouden had; maar aan de moedergemeente te Jeruzalem , waar de Apostelen johasnes , petrus , jacobus en andere leerlingen van jezus, die hemzelven gehoord hadden, bijeen waren. Niet door petrus werden de gezanten van Antiochië ontvangen, maar zoo als hun opdragt luidde, zij werden naar de gezamenlijke Apostelen en Jongeren gezonden, en door de ge- heele gemeente ontvangen. Ook was het niet petkds, die hen antwoordde, zoo als hij zeker gedaan zou hebben wanneer hij de paus der Kerk geweest ware; maar het antwoord werd hun gegeven in naam van alle Apostelen. (Zie H. der Apost. XX). Men vindt geen spoor van petrus voorrang in dit verhaal. En daarenboven, indien jezus, petrus tot paus had willen benoemen, zou hij zich zeiven hebben tegengesproken: want, volgens Lukas XXII vs. 24 en volgg. antwoordde hij den Jongeren, die er over twistten, wie hunner den voorrang in de Kerk zou hebben: »dat geen hunner boven den anderen zijn zou." Ook lezen wij Hand. VIII vs. 14: «Toen nu de Apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods aangenomen had , zonden zij tot hen: petrus en johannes." Indien petrus de paus der Kerk geweest ware, zou hij zelf gezanten gekozen en afgezonden hebben. De andere Apostelen zonden hem ; hij Was dus niet de heer der anderen. Toen, volgens Hand. I. vs. 25, in de plaats van judas den verrader een nieuwe Apostel moest gekozen worden, was het niet petrus die de keuze deed, maar het was de gemeente, welke twee mannen uitkoos; waarna niet petrus, maar het lot besliste, wie Apostel zijn zou. De Apostel paulus verhaalt, (Galatt. I en II.) hoe hij Christen en Apostel geworden is; zegt daarbij echter met ronde woorden, dat hij zijn Apostelambt niet van petrus, maar van christus ontvangen heeft; en noemt verder (Gal. IL vs. 9) niet petrus, maar jacobus, petrus en johannes, de zuilen der kerk. In zijn' eersten brief aan de gemeente te Corinthe (I. vs. 5.) berispt paulus haar, dat sommigen hunner zich naar apolios, anderen naar iephas (petrus) en weder anderen naar hem, paulus noemden, en voegt er zonder omwegen bij: noch apouos , noch kephas , noch paulus, zijn Heeren der kerk; maar allen zijn gelijke dienaren van christus. 5° Zonder op petrus acht te slaan, stelde pau*us, naar Tit. I. v. 5. Titcs tot bisschop in Creta aan, en magtigde hij hem, om overal, waar hij het noodig mogt oordeelen , leeraren aan te stellen. Men vindt nergens een spoor van het regt van petrus, (hetwelk de pausen zich aanmatigen,) om als Opperheer der kerk, alleen bisschoppen te mogen kiezen en wijden. De stelling dus, dat christus petrus tot opperhoofd der kerk zou hebben aangesteld, wordt niet alleen in het nieuwe Testament niet bevestigd; maar kan er zelfs ten duidelijkste door wederlegd worden, hierdoor nu is ook de tweede stelling s dat petrus bisschop in Rome zou geweest zijn, en dat hij zijn ambt als een erfdeel aan zijne opvolgers zou hebben nagelaten, in al haar naaktheid en nietigheid bloot gelegd; gelijk zij dan ook in haar zelve als nietig moet erkend worden. Want, vooreerst leert ons de geschiedenis er niets van, dat petrus in Rome bisschop zou geweest zijn; en daarenboven konden de Apostelen, die den last hadden, de geheele wereld als boden van christus in te gaan; zich niet met de zorg en de besturing van eene enkele gemeente belasten, zonder ongetrouw aan hunne roeping te worden. Maar al was petrus ook bisschop in Rome geweest, dan kon hij toch nog niet het regt der opperhéerschappij aan zijne opvolgers nalaten, daar hij dit, zoo als wij gezien hebben, zelf nooit bezeten heeft. Wat men niet heeft, kan men niet aan anderen nalaten; en al had hij ook van chbistus, door de woorden s »gij zijt petrus enz," eene magt en heerschappij in de kerk gekregen, dan bleef deze magt toch altijd slechts persoonlijk aan hem verbonden, zonder dat hij de magt had, ze op een ander over te dragen ; daar christus volstrekt niet zegt, dat, hetgeen hij tot petrus gesproken heeft, ook voor anderen van kracht zal zijn. Al is men ook toegevend genoeg, om toe te stemmen, dat chrbtüs eene heer- schappij aan petrüs gegeven beeft, dan is het toch duidelijk en klaar, dat die magt aan zijn' persoon, en niet aan.eene plaats, vooral niet aan Rome zoü verbonden zijn. Ook zou petrus volstrekt geen regt gehad hebben, om deze heerschappij, indien hij ze gehad had, naar willekeur over te dragen aan de bisschoppen van het toen nog heidensche Rome; maar hij zou ze aan andere Apostelen of jongeren van jezus hebben moeten deelachtig maken. Ook heeft de eerste geschiedschrijver der Christelijke kerk, eusebius, die in het begin der ie eeuw geschreven heeft, twee getuigenissen nagelaten, die'de bewering, dat de roomsche bisschoppen opperhoofden der kerk waren, geheel wederleggen. Hij voert in zijnen kerkgeschiedenis, in het 2? boek, 23e Hoofdst., het volgende getuigenis aan van hegesippus, (die in het midden der 2e eeuw leefde): »Na de Apostelen, kwam de kerk onder jacobus, den broeder des Heeren, die door allen de regtvaardige genoemd werd." En hij verhaalt in het 20e Hoofdstuk van het 3e boek s » Ten tijde van domtianus leefden nog eenige bloedverwanten van jezus, kleinzonen van judas, den lijfelijken broeder van jezus, welke domitianus voor zich liet komen, doch als onvermogende en onschadelijke menscben weder los liet. Na hunne bevrijding moeten zij aan het hoofd der kerk gestaan hebben, dewijl zij tegelijk martelaren en bloedverwanten van jezus waren." Eindelijk zegt dezelfde eusebius nog (3e boek 32e Hoofdst.) van de bloedverwanten van jezus. »Zij zijn voorstanders der gansche kerk , als martelaars, en omdat zij bloedverwanten des Heeren zijn." Niemand heeft er in de drie eerste eeuwen aan gedacht, dat de bisschoppen van Rome meerdere regten, dan andere bisschoppen hadden, en vooral niet, dat zij opperheeren over de kerk waren. Men ziet dit uit »de Apostolische Verordeningen," (constitutiones apost.) waar, in het 8e boek, in het 10e Hoofdst. staat: »De Christenen zullen voorbiddingen doen voor de gan- sche kerk, voor alle bisschoppen , voor jacobüs , (bisschop van Jeruzalem) , voor cuemens , (bisschop van Rome), voor evodiüs enz." Hier bekleedt die jacobds, (de regtvaardige) de bisschop van Jeruzalem, de eerste, en de bisschop van Rome slechts de tweede plaats. Ook in het 2<= boek van deze apost. verordeningen, waar in het 46e Hoofdstuk , de door de Apostelen «elven aangestelde bisschoppen worden opgenoemd , staan de beide eerste bisschoppen van Rome , Limjs en clemens , zonder eenige hoegenaamde onderscheiding in de rei dèr andere bisschoppen. Hoe ook, had het den Christenen der eerste eeuw, in de gedachten kunnen komen, om Rome tot hoofdplaats van de Christenheid aan te zien, en daar den stedehouder van christus te zoeken? Rome was nog geheel heidensch, de zetel der afgodendienst en de bloedige vervolgster der Christenen. De in de tweede eeuw geschrevene openbaring van johannes, doet ook daarom in het 17e Hoofdst. Rome voorkomen, als de groote boer, die op zeven heuvelen zit, (vers. 9) en dronken is van het bloed der belijders van den waren God. Niet Rome, maar Jeruzalem is in dit boek, het middenpunt van het rijk Gods. Het blijkt uit de brieven van den bisschop ctpriaan, te Carthago , die in het midden der derde eeuw leefde, dat toenmaals alle bisschoppen den eeretitel papa voerden, (welke de roomsche geestelijkheid ook aan ctpriaan toekent), en dat toenmaals alle bisschoppen gelijke regten en die van Rome geenen bijzonderen voorrang hadden. Ctpriaan noemt den bisschop van Rome- ook zijnen ambtsbroeder , en behandelt hem als zoodanig, maar nooit als hooger geplaatst. Zoo schrijft hij in zijnen 82™ brief, toen hij tot beslechting van een kerkelijk twistgeding eene Synode van Afrikaansche bisschoppen bad verzameld: »Mogt het aantal vim Afrikaanscbe bisschoppen niet toereikend schijnen, weet dan dat ik aan cornbüos, (bisschop van Rome), mijnen ambtsbroeder, over deze zaak geschreven heb, die ook zelf met meerdere bisschoppen, bij eene gehoudene Synode tot onze meening is toegetreden. Ctpriaan beschouwde hem dus niet als regter, maar slechts als eenen raadgevenden ambtsbroeder. Toen ctpriaan , stepranüs den bisschop van Rome verzocht., zijne goedkeuring te geven aan de beslissing van de Afrikaansche bisschoppen, ten opzigte van den ketterdoop, schreef hij hem in zijnen 72en brief: »Ik heb dit tot uwe kennis gebragt, geliefde broeder, deels van wege ons gemeenschappelijk eerambt (pro communi honore), en deels uit opregte toegenegenheid. Overigens wil ik niemand hierin geweld aandoen, of eenig voorschrift geven, daar ieder /bisschop in het bestuur der Kerk, vrij zijn eigen oordeel mag volgen; dewijl hij den Heer rekenschap moet geven van zijne handelingen."—Aldus zijn volgens het oordeel van cypriaan de bisschoppen niet aan den paus, maar alleen aan christus verantwoordelijk /voor hunne besluiten. Dit was intusschen piet alleen de meening van cypriaan, maar ook de geestelijkheid van Rome erkent dezen grondregel in haar antwoord, als zij zegt: «Diegenen zijn dubbel lofwaardig, die, wetende dat zij alleen aan Gods oordeel verantwoordelijk zijn , evenwel hunne daden wenschen door hunne broederen goedgekeurd te zien. Dat gij, geliefde broeder cypriaan dit doet, is niet te verwonderen, daar gij met uwe aangeborene bescheidenheid en zorgvuldigheid, ons niet zoozeer tot regter over uwe besluiten wenscht te hebben, dan wel tot deelnemers daarin." De geestelijkheid van Rome zag het dus niet als iets pligtmatigs aan, dat ctpriaan des bisschops oordeel wenschte te kennen, maar integendeel als een blijk van lofwaardige, bescheidenheid. Doch dit zij genoeg ten bewijze, dat men er in de eerste drie eeuwen niets van wist, dat de bisschoppen van Rome opperheerschers waren. — De beide beweringen, waarop de pausen het goddelijke regt hunner heerschappij willen gron- den, zijn dus van allen grond ontbloot. Jezus heeft evenmin den Apostel petbus lot paus over-zijne Kerk aangesteld, als petrus zelf deze ooit aan de bisschoppen van Rome overgedragen heeft. Van het eerste zegt het Nieuwe Testament niets , en van het tweede wist men in de drie eerste eeuwen; niets. Er viel ook niet aan te denken, zoolang de keizers heidenen waren, om Rome als het middenpunt der Christenheid te beschouwen. Dit alles is zoo dikwijls aangetoond, dat niemand van eenige kennis, daaraan twijfelen kan. De Roomsche bisschoppen en hunne verdedigers gaan , wel is waar, steeds bedaard voort, met veel te spreken van de onverwrikbare rots, waarop de kerk gebouwd is ; maar men kan dit niet anders beschouwen, dan als oude magtspreuken, waar achter zich de armoede aan wezenlijke gronden verbergt. Maar — al steunt de magt des Roomschen sloels niet op Goddelijke regten . dan is zij welligt gegrond op menschelijke regten , en als eene oude, goed ingerigte , in den loop der eeuwen algemeen erkende, en dus als door het gebruik geheiligde, en tot regt gewordene te beschouwen. Dit heeft men ook dikwijls ten gunste van het pausdom beweerd, en wij moeten daarom nog eens eenen blik werpen in de geschiedenis, om te zien, of de magt van den Roomschen stoel regtmatig verkregen, of wel eene aanmatiging is. De apostelen bepaalden, dat elke gemeente eenen bestuurder zou hebben , welken men,bisschop of ook wel presbyter (oudste) noemde. Deze moest de aangelegenheden der gemeente , zoowel in kerkelijke als staatkundige zaken leiden, cn spoedig stelde men hem eenige medehelpers ter zijde, presbyters en Diakenen. ^tl^i Er was niets bepaalds betrekkelijk de keuze van den bisschop aangewezen. Nu eens werden zij door de gemeente zelve, dan weder door de apostelen benoemd. Eene verdere rangverdccling onder de bisschoppen vond echter in het geheel geene plaats; maar allen hadden gelijke regten, die onveranderd bleven tot in het midden der vijfde eeuw; zoo als wij zoo even uit den brief van cypriaan hebben gezien: Het was echter onvermijdelijk en natuurlijk, dat de bisschoppen van grootere steden, van lieverlede meer eerbewijs en gewigt verkregen, dan de bisschoppen van kleinere steden en dorpen, al konden zij ook niet op meer regten aanspraak maken, dan de bisschoppen over 't algemeen. Zoo verhieven zich in het bijzonder vier bisschoppen boven de anderen, in eer en'aanzien , die ook met den eeretitel van patriarchen werden bekleed; te weten : de bisschoppen van Jeruzalem. als de heilige stad, van Antiochiën als de toenmalige hoofdstad van Klein-Azië, van Alexandrië in Egypte, en van Rome. Toen keizer constantijn Christen werd, en hij zijnen zetel naar Conslantinopel overbragt, droeg ook de bisschop dier stad, den titeb van patriarch. In den beginne was dit slechts een eeretitel, en hadden de patriarchen noch bepaalde parochiën noch bepaalde regten. Eerst nadat constantun in de 4eeenw Christen was geworden , begon de wettelijke ondergeschiktheid der bisschoppen, onder hoogeren in rang. De Kerkvergadering te Nicea, bepaalde (525) dat de patriarch van Antiochië, de kerken van het Oosten, die vaaRome de kerken van het Romeinsche gebied zou besturen. Toen coNSTiurriJN bet rijk in stadhouderschappen verdeelde-, verkregen de bisschoppen der gewestelijken hoofdsteden (Metropolen) , den titel van Metropolitaansche bisschoppen, (thans aartsbisschoppen) en werden de overige bisschoppen van dat gewest, onder hen gesteld. Zoo begon zich in de 4e eeuw langzamerhand de hiëarchie te vestigen, en kwam het er spoedig toe, dat men der gemeenten op het land en in de vlekken geene bisschoppen meer toestond, maar dat de bisschoppen der grootere steden, geestelijken (parochi van daar het duitsche Pfarrer) afzonden, om de gemeenten te besturen en de godsdienst te verrigten. Wat nu betreft de Roomsche bisschoppen, deze maakten aanspraak op den voorrang (primaat) boven alle andere bisschoppen, en deze werd hun ook in de daad door den keizer en de rijkssynoden toegestaan , maar niet omdat christüs hup dien gegeven had, — alleen, omdat Rome de hoofdstad des rijk* vfas. Want dit bleef Rome, hoewel de keizers in Consta*tinopel hun verblijf hielden, even als nog altijd Moskou, niet Petersburg, de hoofdstad van Rusland is. Als eerste bisschoppen van bet rijk, maakten zij toen aanspraak op den titelt episcopus oeoumemcus, d. i. bisschop van het geheele rijk; maar dit bleef nog altijd slechts een eeretitel, zonder dat daaraan regten verbonden waren. Niemand dacht er nog aan, om de roomsche bisschoppen voor beheerschers der kerk aan te zien. Dit waren veeleer de keizers zeiven, die de kerkvergaderingen bijeen riepen en bestuurden; die derzelver besluiten bevestigden, en ze door hunne goedkeuring bekrachtigden. In dien tijd stond nog de geheele beschaafde wereld onder Rome's scepter. Het was de zetel der wereldheerschappij (inperium mundi) en de hoofdstad der geheele wereld. Haar godsdienst nu, was de Christelijke geworden. In haar gebied heerschte zij. Buiten hetzelve echter, was zij weinig bekend. De rijkskerk, door den keizer tot eene algeheele vereenigd, bield zich dus voor dealgemeene kerk, en noemde zich daarom ecclesia catholica. Rome was daarvan de hoofdstad, omdat ze er het middelpunt van was; de bisschop van Rome de voornaamste, dus de algemeene bisschop. Maar toen na den dood van keizer theodoshjs (in het J*ar «81), het roomsche rijk in twee deelen werd verdeeld, in het westersche of latijnsche, en in het oostersche of grieksche rijk, toen verdeelde zich ook de rijkskerk in eene westersche en eene oostersche, of eene latijnsche en eene grieksche kerk, welke beide den titel: katholiek bleven behouden en tot nu toe behouden hebben. In de Grieksche Kerk bleef de kerkinrigting onveranderd. Tot deze kerk behoorden de Patriarchen van Alexandrië, Jeruzalem, Antiochië en Constantinopel, en deze behielden allen gelijke regten. Geen hunner gelukte bet, zich tot opperheer der kerk te verheffen, en ook nu nog staat de Grieksche kerk onder verscheidene Patriarchen, die allen gelijke regtén hebben. — Anders echter liepen de zaken in het latijnsche rijk, dat slechts één' Patriarch, dien van Rome had. Het was weldra ten onder gegaan, en de Roomsche bisschoppen waren sedert dien tijd vrij van de keizerlijke magt. De ruwe volkeren , die het Roomsche rijk verwoestten, bekeerden zich tot het Christendom, en zagen nu ook den bisschop van Rome aan, als hunnen opperpriester. Toen maakten de bisschoppen van Rome gebruik van de gunstige omstandigheden, om zich al meer en meer tot algeheele beheerschers en opperhoofden der latijnsche Kerk te verheffen. Een' grooten stap daartoe deden zij, toen zij de waardigheid van keizer over het westersche rijk aan den magtigen koning der Franken, kakel den Grooten overdroegen. Daardoor gelukte het hun, niet alleen, om zich allen gskens tot wereldlijke beheerschers der stad, Rome en haar gebied te maken ; maar tevens , om de keizerlijke waardigheid van hunne wijding afhankelijk te maken, en zich het -aanzien te geven, van Opperheeren der keizers en der kerk. : "Het is niet noodig, hier al de trappen op te noemen, langs Welke de pauselijke magt opklom; het zij genoeg te herinneren, dat het paus gregomüs Vil was, (die,in 1076 den pauselijken troon beklom) die eigenmagtig de leer van het pausdom opstelde. Hij maakte namelijk (in de dictatus Gregorii VII) de volgende hoofdstellingen der pauselijke magt bekend: »De roomsche kerk is alleen door den Heer gegrondvest, "dus alleen de ware en zaligmakende. Alleen aan den room»schen bisschop komt de titel toe van: algemeene bisschop, nHij alleen kan bisschoppen aanstellen en afzetten, en zijne «afgezanten bekleeden, in alle synoden het voorzitterschap. Met «hen, die de paus gebannen heeft, mag men niet in een «huis overnachten. De paus alleen heeft de magt, nieuwe «wetten te maken, nieuwe gemeenten te vestigen, nieuwe «bisdommen op te rigten. Hij alleen mag de keizerlijke «teekenen dragen; hem alleen moeten alle vorsten den voet «kussen, hem alleen komt denaam paus toe; hij kan de kei«zers afzetten, de bisschoppen verplaatsen, en voor elke kerk «dienaars laten opleiden; geene kerkvergadering mag zonder «zijne toestemming eene algemeene genoemd wórden. Zijne «uitspraken mogen door niemand veranderd worden; bijechter «kan ieders uitspraken veranderen; hij kan door niemand ge«oordeeld worden. Niemand wage het iemand te veroordeelen, «die zich op den paus beroept; de grootere regtszaken der kerk «moeten aan zijne beslissing worden overgelaten. De roomsche «kerk heeft nooit gedwaald en zal nooit dwalen. De room«sche opperpriester wordt bij zijne wijding heilig; op zijn bevel «en zijn verlof hebben de onderdanen het regt (hunne vor»sten) aan te klagen, en hij kan de onderdanen van hunnen «eed van getrouwheid jegens de onregtvaardigen ontbinden." De pausen hebben dus hunne magt niet van de kerk, niet van de keizers of van een' anderen daartoe gemagtigden verkregen; maar zij hebben zich zeiven die aangematigd. Zij verklaarden dat zij in al hunne uitspraken onfeilbaar waren ; maar hadden voor deze onfeilbaarheid geen ander bewijs, dan alleen hunne uitspraak dat zij onfeilbaar waren. Indien het hun, den roomschen bisschoppen nu ook al gelukt ware, deze aanspraken op onbepaalde magt over de geheele Kerk, algemeen te doen erkennen ; ja zelfs, indien de geheele Kerk hunne leer erkend had, dan zou deze toch als in strijd zijnde met de goddelijke schrift en als ongegrond | al hare kracht moeten verliezen, zoodra hare ongegrondheid bekend was. Want het is algemeen aangenomen, dat onregt, al is het duizend jaren oud, nooit regt kan worden, en dat, hetgeen naar deszelfs natuur onregt is, nooit regt kan worden , al is het ook lange jaren daarvoor gehouden. Vooral kan de verjaring niet ter sprake komen in gewetens- of godsdienstzaken. In dat geval zouden het heidendom en het mohamedismus evenveel regt hebben op eeuwige erkenning. De tegenwoordige menschheid is dus niet verpligt, het aanzien der pausen , om deszelfs ouderdom, voortdurend als geldig te erkennen, maar is veeleer in gemoede verpligt, om zich, wanneer zij de ongegrondheid daarvan inziet, van hetzelve vrij te verklaren. Wat echter allen schijn van regt ten duidelijkste doet verdwijnen, en al de kracht eener voorgegeven verjaring verlamt , is de omstandigheid, dat de leer der almagt van het pausdom, hetwelk door de pausen zeiven opgesteld is, nooit algemeen door de Kerk aangenomen is, maar bijna in elke eeuw plegtiglijk is tegengesproken. De oudste plegtige tegenspraak tegen de aanmatigingen van den roomschen stoel, is door de grieksche of oostersche kerk ingediend, welke zich ten gevolge daarvan, in het jaar 1055 van de roomsche kerk los scheurde. Gelijke tegenspraak hebben de vorsten , vooral de keizers, en de koningen van Frankrijk, op verschillende tijden bekend gemaakt. De algemeene kerkvergaderingen te Pisa (1409) en te Costnitz (1414), stelden ten grondregel, dat eene algemeene vergadering meer was dan de paus, en dat zij hem oordeelen mogt. De algemeene kerkvergadering te Bazel (1451), stelde den regel vast, dat de paus alleen het caput ministrale in de kerk was, d. i. dat hij alleen de magt had om vonnissen ten uitvoer te brengen; dat echter de hoogste kerkelijke magt in de kerk zelve en in de algemeene vergaderingen berustte, aan welke ook de paus onderworpen was. Dit is het zoogenaamde Episcopaalsysteem, (in tegenoverstelling van het curiaalsystcem) volgens hetwelk alle bisschoppen vah christüs gelijke regten hebben verkregen, en de pausen niet de Heeren der bisschoppen, maar alleen de éérsten naar rang en eer zijn, en dezelfde regten hebben (primi inler pares). Daarenboven heeft de kerk van Frankrijk altijd de onbepaalde magt der pausen bestreden, en in het jaar 1682 de grondstellingen , welke men de vryheden der Galliciaansche kerk noemt, openlijk bekend aangenomen; daarin heet het namelijk 1) dat de paus geene magt heeft over de wereldlijke regering der vorsten, 2) dat de geestelijke magt van den paus onderworpen is aan algemeene kerkvergaderingen, 5) dat de pauselijke beslissingen in regtszaken, slechts in zóóverre geldig zijn, als ze niet strijdig met de besluiten der kerkvergaderingen en de gebruiken zijn, en 4) dat pauselijke beslissingen niet geldig zijn, zoo lang ze door de kerk niet zijn goedgekeurd. Op de vergadering, welke de pausen na de hervorming te Trente uitschreven, wilden de Spaansche bisschoppen volstrekt de grondstellingen van het Episcopismus doorzetten, en de pauselijke gezanten hadden de grootste moeite, om dit te verhinderen. Tot erkenning van de volstrekte pauselijke magt waren zij echter nog minder te bewegen, en de pauselijke gezanten moesten zich daarmede vergenoegen, dat de hoofdstellingen der kerkelijke magt werden vastgesteld, namelijk: dat de geestelijkheid een door God ingestelde, onfeilbare stand was, met de wetgevende en uitvoerende kerkelijke magt bekleed. De kerkvergadering te Pistoja in Toscane, in het jaar 1784 onder den groothertog leopold gehouden, stelde vast, dat de magt van den paus zich slechts over het geestelijke uitstrekte; en dat zijne instellingen door de kerk moesten worden goedgekeurd. Eindelijk bepaalden de vier Duitsche aartsbisschoppen van Mentz, Trier, Keulen en Saltzburg, bij een congres te BadEms, in 1786, dat den pausen alleen het regtsgebied toekwam, hetwelk zij klaarblijkelijk in de drie eerste eeuwen hadden bezeten; dat de bisschoppen bevoegd waren zich te verzetten tegen de inbreuken van den paus in de hun van God geschonkene regten ; dat de pauselijke bullen en brevets en zijne overige verordeningen, zonder behoorlijk door de bisschoppen te zijn erkend , niet van kracht wa* ren en dat » de door paus gregoriüs VII uitgevondene en door «hegoriüs IX ingelaschte eed der bisschoppen, die meer de pligten van eenen vassal, dan de kanonieke gehoorzaamheid beoogt, voortaan te minder kan gehouden worden, omdat de Duitsche bisschoppen daarin werkelijk datgene zweren, wat hun uithoofde van hunne betrekking tot den staat, onmogelijk is te houden." Jammer dat deze besluiten voor Duitsehland verder van geen gevolg waren, doordien kort daarop keizer jozef II stierf, en de fransche omwenteling uitbrak. Zoo is er dan eene reeks van gewigtige daadzaken in den schoot der katholieke kerk zelve, welke aantoonen, dat het t pauselijke curiaalsysteem steeds in de kerk zelve is tegengesproken geworden ; dat dus van eene regtvaardiging van het pauselijke gezag door verjaring geene spraak kan zijn, en de vorsten van Duitsehland volstrekt niet gebonden zijn, om de tegenwoordige beweging in de katholieke kerk tegen te gaan. De uitbundige lof, dien de jezuïten en de aanhangers van den paus hem steeds toezwaaijen, als ware hij alleen het beihoudende middenpunt der Kerk, en zijne magt onwrikbaar als eene rots, alsof hij over allen tegenstand gezegepraald heeft en zegepralen zal, is niet meer dan een ijdel en onwaar gepraat. Reeds in de middeleeuwen kon zich de pauselijke magt niet jj dan door de bloedigste en onmensehehjkste inquisitie staande houden ; door de eene helft der katholieke Christenheid, de GrieTcsche kerk, zijn de pausen nooit erkend geworden. In de 16e eeuw heeft half Duitsehland, Zweden, Denemarken, Schotland, Engeland, Holland en het grootsfe deel van Zwitserland zich van den paus losgescheurd, zonder dat hij het kon beletten ; en in Spanje, Italië, Frankrijk en Oostenrijk heeft hij alleen de hervorming kunnen tegengaan, door de meest gewelddadige middelen; en thans ziet hij zich weder met nieuwe afvallen bedreigt. Het is eene zonderlinge onoverwinnelijkheid, die het eene stuk van haar gebied na het andere verliest, en eene wonderlijke eenheid, die zich in zoovele verscheidene gedaanten verdeelt. Dat men zich toch niet door fraai klinkende woorden late bedriegen! Het pausdom heeft zichzelf overleefd, daarom zinkt het weg; het past volstrekt niet meer bij den tegenwoordigen toestand der wereld, daarom wordt het verlaten, tenzij het eene hervorming onderga. Het voldoet niet aan eene behoefte van den tegenwoordigen tijd. Eene kerkelijke algemeene heerschappij is even strijdig met het belang van volken en staten, als eene staatkundige algemeene heerschappij. De menigvuldigheid van zaken is eene wet des scheppers; en het streven naar zelfstandigheid is in het diepste der menschelijke ziel gegrift. Juist dit wil het Pausdom niet. Alle zelfstandigheid moet ophouden. Niemand moet iets anders denken, gelooven, spreken , beweren , loochenen, prijzen of vervloeken , dan hetgeen de priesterschap verkiest, welke voorschrijft wat men gelooven, erkennen, spreken, doen, laten, eten of drinken moet; wanneer men werken of feestdagen houden, staan en knielen, en in welke taal men bij de godsdienstoefening spreken moet. Het katholicismus. wil de eenige bevoegde godsdienstige en kerkelijke uniform zijn. Doch een uniform kan men alleen het ligchaam van het volk aantrekken, maar niet den geest. Men weet wel is waar dat onder onbeschaafde volken, het eene aangezigt gelijk aan het andere is, en alle broeders schijnen, maar men weet ook dat de beschaving alle gelijkheid van vormen vernietigt. Zoo lang het Romeinsche rijk bestond, en Rome de hoofdstad der wereld was, zoolang kon ook Rome het middelpunt der kerk zijn. Maar tegenwoordig, bij de uitbreiding des Christendoms over alle deelen der aarde en bij de zelfstandigheid der volken, is eene eenheid der kerk zoo als de pausen die wenschen regtstreeks eene hersenschim, en is het eene dwaasheid, te hopen dat men den geest der volken door latijnsche bullen en brieven zal kunnen beheerschen. De oude latijnsche kerk bestaat niet meer, maar is met het Romeinsche rijk ten onder gegaan. Er bestaat nog eene westersche kerk, maar deze is geheel verschillend in de vormen. Zij zal nog verder blijven bestaan zonder dat zij noodig heeft, door pauselijke dwangheerschappij bijeen gehouden te worden, zoo als dan ook de Oostersche kerk reeds sedert 1800 jaren zonder paus bestaat. ' Het is daarom zeer wenschelijk dat de vorsten van Duitsehland, deze zich ontwikkelende tweede Hervorming niet door gewelddadige tegenkanting hinderen, maar integendeel beschermen, dat de tot nu toe Roomsch katholieke, eene Duitsche kerk worde. Het tijdstip waarin Duitsehland eindelijk van hetisteeds smeulende vuur der tweedragt bevrijd zal worden is groot en gewigtig. Moge hezelve niet ongebruikt voorbijgaan. Want laat men de katholieke geestelijkheid zoo voortvaren als zij tot heden toe gedaan heeft, dat men dan niet langer op de eenheid van Duitsehland rekene. Noch de kunstig opgewekte geestdrift voor den Dom te Keulen, noch de natüurlijke afkeer van het buitenland die het Rijnlied van beckeu deed geboren worden, zullen kunnen volstaan, om de gemoederen te vereenigen , zoo lang voortdurend geestdrijvende priester*!, haat en verachting tegen Duitsche protestante»prid> 4 ken. Eerst dan wanneer alle Duitsche» epregt ten opzigte van den paus en de Jezuïten zeggen kunnen : > Zij zullen bet niet hebben Het vrije Duitsche Land." en zij niet allee» Fransche gebruiken en dwalingen maar ook Italiaansche leerstellingen en geboden van zich hebben afgewezen, kan Duitsehland tot . inwendige, rust en eenheid ;g«rakeni Nu nog een enkel woord tot U, mijne Katholieke,,iJtoilsche Medechristenen. Wanneer gij u in uw geweten zult overtuigd hebben dat Romes heerschappij over de kerk, noch op eene goddelijke instelling noch op eene regtmatige opdragt van de zijde der Kerk berust; dan hebt gij wel gedaan, u va» Rome af te scheuren, — ja in uw geweten waart gij verpligt dien stap te doen en den bitteren onchristelijken haat vaarwel te zeggen dien uwe roomschgezinde priesters, in::», tegen uwe protestantsche medebroeders wilden aanblazen. Daardoor zijt gij naaPUW geweteu geieguguy i|v*r* staan om reeds nu eene belijdenis op iewtelkukïdie aan allen voldoet. Daardoor zijn in de belijdenissen welkef tofc heden enkele gemeenten hebben opgesteld, b. v. in die van Schneidemühl en Breslau aanmerkelijk»-verschillen ontstaan. Deze vér- ichillen bij te leggen en eene belijdenis voor alle Drritschkatholieke gemeenten op te stellen, kan alleen het werk zijn van eene door alle gemeenten gezamenlijk, bijeengeroepen Synode, komt echter zulk eene Synode nog tot stand , daiPAvensch ik tweeërlei te doen bedenken, wat naar mijne overtuiging bij de vervaardiging en verbreiding van geloofsbelijdenissen., van groot belang is. Vooreerst: maakt uwe belijdenis kort, doet hare taal in uitdrukkingen der H. Schrift vervat Zijn , en laat haar alleen de hoofdzaak inhouden, van hetgeen den Christen eigenlijk tot Christen maakt, en van hetgeen in de H. Schrift, als noodzakelijke voorwaarde des heils wordt aangegeven. Want w^gdloopige geloofsbelijdenissen, welke diep indringen in het bijzondere der geloofsbegrippen, hebben, volgens de ondervinding aller tijden, steeds meer'scheiding dan vereeniging bewerkt'Verschil van-beschouwing en inzigt ten aanzien van bijzondere geloofsbegrippen bestond ten allen tijde,en zal altijd blijven bestaan. Dat verschil te vereffenen, en het ware en Vfcische daarin allengskens te onderscheiden, is de zaak der theologische wetenschap. Aan deze 'en aan de kracht der waarheid moet het overgelaten blijven, dwalingen te verbeteren, en miskende waarheden aan het regte licht te bren> gen. 'Eene geheele eenheid van alle en elks geloofsbegrippen is echter, ook voor het duurzaam bestand en de eenheid der Kerk niet noódig. Want die waarheden , welke het punt van vereeniging der Christelijke Kerk uitmakén, zijn eenvoudig, gelijk christus zelf het bij Joh. XVII vs. 3 heeft verklaard, en gelijk daaruit blijkt, dat hij gebood eenvoudig op de belijdenis des Vaders, des Zoons en des H. Geestes te doopen, welke eerst in het jaar 525 en in 581 met eenige korte stellingen werd vermeerderd. Wat dus sterk genoeg was om de kerk, te midden der bloedigste vervolgingen te grondvesten, en gedurende drie eeuwen onder de hevigste stormen te behouden , dat zal ook nu nog wel tot een toereikend punt van eenheid des Chris telijken geloofs kunnen strekken. Het tweede wat ik hierbij zou willen, is dit: Stelt uwe geloofsbelijdenis alleen op als belijdenis , maar niet als geloofsregel voor alle volgende tijden. Verklaart daarenboven uitdrukkelijk, dat gij daarbij aan u en uwe nakomelingen het regt voorbehoudt, deze belijdenis te onderzoeken, en waar het noodig bevonden wordt, te verbeteren. Het ligt in de natuur der zaak , dat gij, die thans leeft en zamenkomt, in uwe belijdenissen de overtuiging van uw geloof te kennen geeft; want gij kunt nu nog niet weten, welke gevoelens en overtuiging, latere geslachten zullen hebben. Maar het ligt niet minder in de natuur der zaak , dat gij geen regt hebt uwen nakomelingen voor te schrijven, wat zij moeten gelooven. Alleen in zaken', die aan de vrijhei 1 van. den wil zijn onderworpen , kan men voor de na-i komelingschap verbindende regelen maken; maar niet .voor: de overtuiging, daar deze alleen afhangt van den aard der gronden> die men daarvoor bezit , niet van den eigenen vtijen wil. De nakomelingen zijn alzoo niet gebonden de overtuiging hunner voorvaderen bestendig aan te kleven , en gij zeiven oefent immers het regt uit, u van het geloof uwer voorvaderen, aan de goddelijke instelling van den- paus tot heer der kerk, los te maken. Wacht u dus voor den misslag, om door uwe geloofsbelijdenis uwe nog verwijderde nakomelingen , aan eenen keten te willen binden, maar verklaart uw geloof openlijk, alleen voor dat wat het is, namelijk voor het geloof des tegenwoordigen geslachts,'Voor uw geloof. Want geen mensch , en zelfs geene verzameling van afgevaardigden, heeft ander of meer regt, dan om uit te drukken wat in de maatschappij, voor welke hij opkomt, in zijn' tijd werkelijk aanwezig en in de overtuiging levendig is. De thans bestaande gemeenten hebben daarom geen regt, voor het godsdienstige geloof der toekomstige gemeenten een voorschrift te geven , of hare belijdenis tot een' geloofsregel voor alle volgende tijden te.maken. De kerk]is geen afge- trokken begrip, gelijk sij stellen, die de duurzame verbindende kracht der belijdenissen willen vasthouden; maar zij is iets geheel concreets, en derhalve ook in den loop der tijden voor verandering en ontwikkeling vatbaar, gelijk elke andere menschelijke toestand. De Heer geve ü den geest der waarheid en der wijsheid dat gij het beste duidelijk moogt erkennen. Hij geve O moed, welberadenheid en geduld, dat gij het erkende met vreugde moogt belijden, en daarbij volharden. Want zonder strijd zal het wel niet kunnen gaan, en gij hebt vijanden, wien het waarlijk niet aan magt, list en degelijkeo haat ontbreekt. Daarom wapent u met moed en standvastigheid ; doch versmaadt ook de waarschuwingen der kloekzinnigheid en der voorzigtigheid niet, maar meest naar den raad van christüs: voorzigtig als de slangen, en tonder valschheid ais de duiven.