ONPARTIJDIGE GEDACHTEN OVER DE DUITSCH-KATHOLIJKE BEWEGING. ONPARTIJDIGE GEDACHTEN OVER DE DOOR C. V Ié L, M A. JX IV, iprofmat H ftitsslbexg. WEYTINGH & VAN DER HAART. 1845. VOORREDE VAN DEN SCHRIJVER. fVtinneer men ons onbepaald vraagt: of wij vóór dan wei tegen de nieuwe beweging in de Roomsch Katholieke kerk zijn ? Zoo antwoorden wij, wij zijn tegen haar in zoo verre wij gelooven, dat zij tegen haar zelve is; voor haar echter in zoo verre wij gelooven, dat zij rcglmatig is, en wij, zoo ver wij meenen, haar met onzen welmeenenden raad lot haar best bevorderlijk kunnen zijn. Slechts hij kan er onbepaald tegen zijn, die of zelve op het standpunt van het Roomsch Katholicisme staat, of loochent, dal bij onoplosbare tegenspraak der overtuiging, de scheiding van een kerkgenootschap reeds gewetenspligl zijn kan, ook dan wanneer men nog niet zeker weet wat verder gebeuren zal. Onbepaald vóór haar, kan slechts hij zijn, die zich met de, naar onze overtuiging, ongenoegzame bouwstoffen tot wczentlijke 1 daarstelling eener kerk, %oo als zij nu aanwezig zijn, volkomen te vreden stelt, of ten minste kiemen meent ontdekt te hebben, waaruit met zekerheid voor de toekomst, een allezins bevredigend kerkgenootschap voorspeld kan worden. FFie er onbepaald vóór is, die moet zich ook werkelijk aansluiten gelijk ook eenige Protestanten gedaan hebben , doch hiertoe zoude ik voor mij, mij niet genoopt vinden, en dat niet zoo zeer om de mij nu eenmaal ten deel gevallene betrekking als Hoogleeraar der Godgeleerdheid in de Evangelische kerk, maar omdat ik als lidmaat van dit kerkgenoot* schap, schoon ook niet blind voor hetgeen nog in haar gemist wordt, in haar toch eene veel grootere geschiedkundige regtmatigheid, en, wat het geloof aanbelangt en den geest die er in werkt, eene veel hoogere waarde en eene veel sterkere drijfveer tot ontwikkeling erkennen moet, dan in de nieuwe kerkgemeenschap in hare tegenwoordige gestalte. Dit belet echterniel, maar roept er ons zelfs toe op, om deze gewigtige gemeenschap , als eene opkomende , als eene, zoo God wil, naar iets beters strevende en zoekende, eene vrije Chrtstèlijk broederlijke deelneming te betoenen, kaar naar ons beste welen opmerkzaam te maken op datgene, wat haar ontbreekt en benadeelt, haar, al ware het ook te vergeefs, een woord van ernstige beoordeeling en raad toe te spreken. Dit wordt in het navolgende beproefd, niet als van iemand, die zich als regter opwerpt over anderen, maar als van iemand, die zich zijner feilbaarheid bewust, de mate des oordeels, en de bron der raadgeving in Bern zoekt voor ffien wij allen ons buigen moeten. Er is in A'ü menigte van stemmen, welke gehoord *ijn, één toon, welke ons overal, nu zachter, dan ster» her, maar steeds kenbaar in de oor en klinkt, eene stem der liefde, des vredes en der verdraagzaamheid. Men wil eene kerk , die niets weet van uitsluiting en verdoeming, maar van algemeene aanneming. &J de toon der broedetsHttfde en der verdraagzaamheid, ooi op godsdienstig grondgebied, klinkt zoo schoon in de ooren, en wij willen ze er niet voor stoppen. Maar ook dit schoone en weldadige mag ons niet overschillig maken, omtrent datgene, wat behalve de liefde en de verdraagzaamheid het wezen, van het godsdienstige, van het Christelijke leven uitmaakt; het-mag ons niet leiden lot onversehiüigheid met betrekking tot het geloof; ware dit zoo, dan zou de liefde, zonder de edele gave des onderscheidens, zonder kracht en waarde zijn, en haar mannelijk, ja! waarlijk Christelijk karakter verliezen. In de opvatting der verschijnselen, welke nu nog *oo verschillend dooreen gisten, loopt men ligt gevaar, tich^ietepartieels bepalende, te veelof te weinig te 5cweren. ff et komt in waarheid op hel geheel op de eigenl&:fc$mnde krachten en beginselen aan, en daarvan hebben wij ons eene zoo veel moge^k, zuivere en ware voorstelling te geven* Ware nu in het geheel van datgeen l wat ons oog er in mist, meer aanwezig dan wij gelooven, dan zoude deze betere werkelijkheid, de schoonste wederlegging van onze meening zijn. Met Atlee» kunnen, maar ook willen wij niets legen de waarheid maar alleen vóór de waarheid spreken. Intussohen houde de welwillende lezer het juiste ge. V zigtspunt der zaak wél voor oogen. Bet is hieiTmQÈ, om iets persoonlijks subjectiefs te doen. Foorzeker er zijn onder hem, die zich bij de nieuwe beweging hebben aangesloten, menschen van strenge zeden,godsdienstige voor hel heil hunner ziel bezorgde menschen; wij verlangen ook niet aanstonds van een iegelijk eene geheel juiste, gereede overtuiging; wij weten, dat ïoot w» een onvolkomen maar opregt verlangend, ènt>kmderlijk stamelend maar heilbegeerig geloof meer waarde hebben kan, dan de beschaaf etste, fijn gesponnenste en strengste regtzinnigheid. Maar vbotciMt moeten hier, met betrekking tot depersónen zelve, onderscheid maken , lusschen diegenen , die slechts voor zich zeiven hunne godsdienstige behoefte willen bevredigen, en tüsschen hen, die zich aan anderen als leids- en raadsmannen aanbieden , die als hervormers en grondvesters eener nieuwe gemeente optreden ; want natuurlijk moet van deze laat sten geheel iets anders gevorderd worden dan van de eersten; en ten tweede komt het hier in hel algemeen niet slechts op eene goede bedoeling, op persoonlijke welwillendheid, op zachtaardige wederlegging aan,maar de vraag geldt hier iets voorwetpelijks, geldt eenen stelligelf, tol algemeenen maatstaf dienenden, waaMifi^fÊrtenigenden geloof s- en lèeftvgel, den grondslag, niet maar van eene vereèniging van af- en toetredende per&nen , zoo als er heden een tol een loffelijk of laakbaar doeleinde ontslaat en morgen weder vergaal, maar den grondslag eener kérk, d. i. tan hel ernstigste, heiligste, diep indringendste en meest op onvergankehjkhètd aangelegde, wat hier beneden bij de menschheid gevonden wordt. Dit tot een klaar bewustzijn te brengen , scheen mij toe zoo wel een pligt te zijn, dié men der waarheid'als der liefdeMffxèhuldigd was. De niéuwe inrigjnirig heeft nu & door de opent'lijke maatregelen van den Duitschen Staat, die voor het tegenwoordige , met betrekking lot haar bestaan ofipiel beslaan, van verreweg het hoogste belang *«|, eune wel is waar naauwkeurig bepaalde maar toch voor alsnog toereikende ruimte voor haar beslaan en ontwikkeling verkregen. Zij mag niet in de hand gewerkt, maar ook niet gehinderd worden; aan hare leden is, onder aanneming van het groote principe, gelooft- en] gewetensvrijheid, eene bloot lijdelijke stelling, geboden; intusschen is tegelijk het uitzigt geopend op eene latere aanneming der dissenters, als geduld kerkgenootschap, en zulks afhankelijk gemaakt van de wijze en manier, waarop zij zich naar binnen en buiten zouden ontwikkelen. Biermede is de mogelijkheid daargestcld zich van een blootfaclische, tot dulding har er grondbeginsels, ja tot geheele aanneming der zelve op te heffen. Wij houden het voor goed en heilzaam, dal hel zoo is. De nieuwe gemeente heeft zoo, zelve het meeste in hare handen. Zij kan nu de proef des geloofs en des levens, van ernst en getrouwheid voor God en menschen in hel- aangezigt wagen. fVordl zij door deze proef gelouterd , gezuiverd, neemt ze in innerlijke waarde toe, legt zij lijdzaamheid aan den dag, verbindt zij zich inniger aan het ware hoofd der kerk en Zijn evangelie, zoo zal zij ook in de toekomst bestaan; maar kan zij deze proef niet doorstaan , zoo zal zij als in het vleesch gezaaid ook den weg alles vleesches gaan; vele tijdgenooten zullen het nog betreuren , wederom zich in eene illusie bedrogen te hebben , maar de geschiedenis, welks onpeilbare bronnen daarmede niet uitgeput zijn, zal nieuwere, dieper gewortelde, hoogere ontwikkeling te gemoel gaan. Heidelrerg. ï . ;! ' ÜLLMANN. Junij 1 845. Het jaar 1845, zag, zonder dat men daarvan een half jaar vroeger eenig duister voorgevoel had , eene nieuwe eeredienst te voorschijn treden. De zaak bepaalt zich nog tot het worden, en laat alzoo nog geen beslissend oordeel toe; evenwel is zij tot zulk eene belangrijkheid gekomen, dat over haar bestaan met bevoegdheid gehandeld , en over hare toekomst ten minste met eenjge rede gesproken kan worden. In dezen zin willen wij over dezelve spreken opentlijk en zonder omwegen, volgens ons beste weten en onpartijdig, niet misleid door de vooruitsnellende jubelkreten, maar ook niet gestoord door de snel volgende verdoemingen. Het is ons niet onbekend, dat wanneer de geschiedenis eene schrede voorwaarts doet, er dan ook onverwachte keeringen en nieuwe inrigtingen aan den dag komen moeten; wij achten het oude niet omdat het oud is, en laten ons ook van het nieuwe niet afschrikken, integendeel wij zoeken in beide slechts het ware, echte, eeuwig duurzame. Wij zijn met aügustihds van hetzelfde gevoelen, dat slechts in het noodzakelijke eenheid zijn moet, maar in het twijfelachtige vrijheid, in alles liefde. Ook weten wij, dat niet alles, naar de eerste, dikwijls zeer onvolkomene beginsels beoordeeld moet worden, dat zich integendeel onder de Goddelijke leiding meermalen uit het geringe en naauw merkbare, iets groots en aanzienlijks, ja ook niet zelden geheel wat anders ontwikkelde, als deszelfs eerste grondleggers beoogden. Eindelijk zijn wij van meening, dat men bij zulke zaken niet zoo zeer op de personen als veeleer op de zaak zelve en hare innerlijke waarde te letten hebbe. Maar niet minder gewis" weten wij ook, dat wanneer eene plant zal uitspruiten, hare kiem aanwezig moet' zijn , en dat de plant1 slechts zoo ver opgroeit als de kiem daaitoe kracht heeft en de voedende grond, de licht en warmte aanbrengende elementen zulks toelaten ; niet minder gewis weten wij, dat, wie een huis* wil bonwen, een goed fondament moet gelegd hebben , en dat wanneer de Heer het huis niet bouwt, zij te vergeefs arbeiden, die daaraan bouwen; en ook dit heeft de geschiedenis ons geleerd, dat groote gebeurtenissen diepe wortelen hebben, dat zij langzamerhand tot rijpheid komen , dat zij met onverdeelden hoogen ernst, met-moeijehjken strijd en opofferingen moeten doorgezet worden, en dat zulk eene onafgebroken voortwerking altijd, en bovenal op het godsdienstig en zedekundig gebied, verbonden is aan in geestkracht uitmuntende en-uitstekende personen, die datgene, wat door den tijd tot in de hartaar bewogen , wat door de beste en edelsïe,ïder tijdgenooten begeerd wordt, in hun geest ei-gemoed als in een brandpunt zamenvatten , met edelen triontf1 uitspreken enmelkrachtigen arm in het werk stellen. • Het daadzakelijke dezer beweging zullen wij niet in het bijzonder nagaan. Een ieder die de dagbladen leest, is zulks overvloedig bekend. Slechts in zoo verre het tot grondslag onzer beschouwing dient, zullen wij daarop een' terugblik nemen. Zoo als ieder weet werd het sein lot dezelve gegeven, door den brief van ronge aan den bisschop arnoldi. De reden waarom dit- schrijven groote gevolgen' had is eigenlijk niet in den inhoud daarvan te zoeken. Het behelsde niets nieuws, geene eigendommelijke of schitterende ge* dachten. Dat minder de Rok, maar veeleer de geest van christus, het doel van ons streven behoort te zijn, had men ook elders gezegd, ja hiervan waren de meer verlichte tijdgenooten van zelve bewust. De toon tan het geschrift was voor meer beschaafden op vele 'plaatsen, zelfs kwetsend, zoo als zeker vele Protestanten het bekende gezegde: «de rok behoort den beulen,» met tegenzin zullen gelezen hebben. De spoedige en diep ingrijpende werking van hetzelve is das in iets anders gelegen. Subjectief verklaren wij haar, hieruit dat zoo luide, zoo krachtig gesproken werd, dat hij, die zoo sprak een Katholiek priester was, en dat juist daarom het woord voor eene daad gehouden werd, hetgeen in onzen tijd, die moede is over alles slechts woorden gewisseld en papier beklad te: zien, veel tot den invloed 'der zaak bijbragt. Objectief daaruit, dat het schrijven in een gespannen, kritiek tijdstip plaats had y en juist den toon trof eener verwante haar te gemest komenden geest des tijds. Deze tijdgeest was niet door kunst opgewekt of van gisteren; als van zelve was zij sedert eenigen tijd opgekomen. De tijdstroom had een goed aantal zielen , aan het dogmatiek en hierarchiesch stelsel van het Roomsch Katholicisme innerlijkontvreemd. De oorbiecht als stellig gebod scheen velen toe een inbreuk op het heiligdom des gewetens te zijn, en werd door hen volstrekt niet, of als een lastig drukkende pligt werktuigelijk waargenomen; de twisten. »ver de gemengde huwelijken hadden in niet weinige huisgezinnen, die door dezelve geschokt werden, kwaad bloed gezeilde nieuwe toeneming der Pauselijke magt en de vorderingen van haren op nieuw weder in aanwezen geroepen bondgenoot, het Jezuitisme , bragten ook /vele edete vrome gemoederen aan he^ #vankelen , de menigte van onverschilligen en zinnelijken was daarenboven reeds .langzamerhand zoo liüihet Christendom, als-.hjj» zonder in de Katholieke kerk doorgedrongen. Hierbij dan kwam de tentoonstelling van den heiligen rok te Trier, van welke wij gaarne gelooven, dat hij»vaor honderdduizenden, die echter te teüén zijn, een eerwaardig voorwerp van diepe aandacht was, maar ook even gerust beweren durven, dat hij yoor honderdduizenden, die niemand tellen kan, in schreeuwende tegenspraak was met hunnen toènmaligen trap van GJtflstèljjke of wereldlijke beschaving. Zoo waren voorname^ "» Duitmér land de gemoederen in beweging. Alles was opeengehoopt , slechts een enkele vonk was er noodig om de vlam te doen uitbarsten. Dicsvonk kwam uit de tegenovergestelde streek van Duitschland, niVêrflfr***' van de föolsche grenzen. Het was een ver schallende echo, een onvermijdelijke terugklank op hetgeen reeds lang, en laatstelijk te Trier was voorgevallen, uit den boezem der Katholieke kerk zelve uitgaande; en dat die stemme juist van daar, vfjav die noordelijke streken uitging, zal niemand bevreemden, die de dingen des geestes^niel afmeet naar dé streek van waar zij uitgaan, maar naar hare eigene' innerlijke waarde. Een sterke tegenkanting was het eerste wat wij vernamen ; maar deze moest, zoo als de zaken stonden ook lot ■fraMleiden, vooral daar men gelijktijdig reeds elders, in Schneidemühl, beproefd had eene Apostolisch-Katholieke kerk daar te stellen. De hoofden der beweging waren voorzeker ook nog om andere redenen geneigd tot afval. Zij waren met hunne kerkelijke opperhoofden in strijd en om dezer magt, konden zij eene bepaalde straf of tuchtiging niet ontgaan. De maat hunner schuld hierin bij dezen te bepalen, behoort niet op deze plaats; tsaar de gansche zaak alleenlijk als een oproer van ongehoorzame priesters en als medesleeping van eensdenkende gemoederen door deze, te doen voorkomen, bhjkt van zelve ongenoegzaam te zijn, en laat ook de voornaamste drangreden buiten rekening. Want wat verschaft dan aan die priesters bij onpartijdigen, niet Wér en daar slechts in den omtrek, maar ook in verre strékenbij honderden* m weldra bij duizenden gereed gehoor en ingang? Waarlijk niet omdat zij zich tegen die, welke over hen gesteld waren, strafschuldig gemaakt hadden , maar dat zij dingen hebben uitgesproken , die als van zelve in de gemoederen weerklank vonden, dat zij datgene spraken, wai'toideren reeds gedacht hadden, zonder het te willen of te durven zeggen. Ware er niet aireede eene bedenkelijke en ver verbreide ontstemming aanwezig geweest, een paar artikels in de dagbladen zouden haar niet in aanwezen geroepen hebben. Zoo galmde dit moedig opentlijk uitgesproken woord op de verschillendste plaatsen na ; eene schaar van publieke weerstrevers vormde zich , veelvuldig gevolgd door eene formeele scheiding van de Roomsch-Katholieke kerk en baar opperhoofd. De Duitsche volksgeest, die ook bij de hervorming eene zoo groote rol gespeeld had , hief het hoofd omhoog, en wilde ook op kerkelijk gebied, van .vreemde heerschappij niets weten. Veelvuldige vlugschriften, van den steller des brjefs, gaven steeds vernieuwden aanstoot; schriften die voorzeker, wat - geest, waarde, rhristelijken zin , en wetenschappelijke vorm aanbelangt, het eerste niet veel overtroffen ; die gedeeltelijk, zoo als het geschrift aan de lagere Geestelijkheid, de bedoelde personen meer beleedigen en terugstooten dan aantrekken en voor de zaak winnen moesten, en over het geheel, meer scherp polemisch en humanistisch voor befcpubliek smakelijke, niets beduidende gezegden bevatten , dan godsdienstige en christelijke waarheden duidelijk enkrachtvol ontwikkelen of ook de grondtrekken eener diepere en. eigendommelijke wereldbeschouwing teekenen. Voornamelijk op zulke plaatsen waar Ultramonlanen en onverdraagzame priesters de gemoederen gekweld hadden, ,in streken waar Katholieken en Protestanten zamenwonen in grootere en kleinere steden en hier in het .bijzonder in de middelklasse van den burgerstand , kooplieden en , handwerkers enz. had de afval plaats. Bij het landvolk aan den eenen en bj den hoogen kring van beschaving aan den anderen kant, heeft de zaak nog weinig ingang .gevonden. Met grond maakt men dus< hieruit op, "dat de tegenzin tégen kerkelijke afpersingen en onderdrukkingen daarbij eene hoofdrol speelt, dat hier en daar, al is het des geheel onbewust, Protestantsche invloed meegewerkt kan hebben, en dat het geheel, nog niet, zoo als ten tijde der Reformatie reeds vroeg het geval was, in' eigenlijken vollen zin — want daartoe behooren ook de lagere en hoogere standen — de zaak des volks, de zaak der grooten, van de bloot Katholieke bevolkingen geworden is. Ondertusschen scheen de tegenstand weldra gewigtig genoeg om ook de hoogere geestelijke magt der Katholieke kerk tot maatregelen en manifesten te noopen. Geen onpartijdige zal ontkennen, dat de menigte dergenen die op dusdanige Wijze der Roomsche kerk afvallig werden'jfilwt de verscbillendste personen bestond. Onder hen waren , zoo als veelvuldige bekentenissen en gemoedsuilingen bewijzen, waarachtig vrome , heilbegeerige zielen, die opregt naar vrijheid des Euangeliums verlangden, die zich van het zigibaar hoofd der Roomsche kerk daarom losmaakten om te inniger zich aan het onzigtbaar hoofd der algemeene Christelijke kerk te verbinden; onder hen waren, eenvoudige, verstandige, redelijke mannen, die voor hun godsdienstig en zedelijk leven, aan iets hoogers behoefte gevoelden,' dan hun tot nog toe aangeboden was; maar onder hen ontbrak het ook niet aan dezulken, die met de Roomsche kerk tevens van alle kerkelijk en positief gezag vrij wilden worden, om, naar lust en liefde, bij het publiek te boek te staan als humane, verlichte, deugdzame en de waarde van hon geslacht'beseffende menschen; het ontbrak niet aan mannen, die zich door den tijdgeest lieten wegslepen, aan onYerschillige en dagelijksche woelgeesten, voorloopers en drijvers eener oppositiepartij, die er zeer veel smaak in vonden eindelijk ook nog eens eene nieuwe kerk te helpen daar stellen of ten minste moeijelijkheden te bereiden. Ondertusschen hoe verschillend degenen ook zijn mogen, die op zulke wijze zich afscheiden , en hoe verschillend ook hunne beweegredenen, toch komt er bij allen iets algemeens op den voorgrond , aan hetwelk wij onze goedkeuring niet kunnen weigeren, ja veeleer gaarne en met deelneming de verschuldigde achting toebrengen. Alle deze personen zijn met hunne kerk innerlijk achteruitgegaan , er bestaat, tusschen het systeem der kerk en hunne overtuiging, een tot bewustzijn gekomen tweestrijd, zij kunnen der kerk niet geheel meer toebehooren. Maar waar nu zulk een tweestrijd, tot klaar bewustzijn gekomen is, daar is het zeker in den regel, dat zich die strijd ook naar buiten vertoont. De belijdenis moet waar zijn en waar die innerlijke waarheid ophoudt te bestaan, moet ook de uiterlijke belijdenis achterblijven. Wij hebben met bet volste regt meer achting voor hem , die voor zijne meening, ook wanneer het eene valsche is, open en mannelijk uitkomt, dan voor hem die, uiterlijk met de belijdenis der lippen zijner kerk toebehoort, in zijn harte echter van verre slaat, en zich daarmede gerust stelt, dat de kerk voor hem gelooft, of althans hem voor zijn ongeloof niet verdoemt. In dezen zin zijn wij verpligt, in het verlaten van een kerkgenootschap, opregtheid en waarheidsliefde te eerbiedigen , eene handeling des gewetens, welke wij in alle omstandigheden ook dan wanneer iets dergelijks met betrekking tot de Protestantsche kerk plaats had, moeten prijzen. En wanneer wij boven gezegd hebben, dat velen door onverschilligheid tot den afval kwamen, zoo hebben wij voorwaar ook van hen geene betere gedachten , die uit hetzelfde slechts eenigzins anders gewijzigde beginsel, uit onverschilligheid en daarlating van godsdienstige overtuiging, zich te vreden stellende met de uiterlijke vorderingen der kerk, tot haar blijven behooren. Wanneer wij na evenwel deze naauwgezetheid in onwil en afwijzing gaarne erkennen als iets van zedelijke Waardij, zoo is daarmede evenwel nog niets anders dan iets negatiefs bedoeld. Allen die zich aan de beweging aanslooten, kwamen daarin overeen , zekere zaken, d ie töt das verre^tfij hen gegolden hadden , niet meer te laten gelden. Maar zoo iets is nog geen Godsdienst, geen geloof, geen geloofsgemeenschap. Had de Apostel pablos alleenlijk de wet en de werken derzelve bestreden en niet tevehs in Christus een nieuw, de harten zuiverend en vereenigend levensbeginsel in de plaats gesteld , zoo zou hij niet een grondvester der kerk geworden zijn. Met afbreken alléén is niet genoeg verrigt. Indien het individu niet slechts ontbonden en- geledigd , maar met vasteren hand aan het Goddelijke verbonden zal worden, indien eene nieuwe frissche geest het zal bezielen, indien niet ieder geheel onbepaald op zich zeiven slaan zal, maar allen te zamen eene degelijke, levendige, gemeenschap zullen daarstellen ; zoo moet er iets bevestigends gegeve*, iets positiefs vastgesteld , eene algemeene grondslag des geloofs en des Godsdienstig-zedelijken'levens erkend worden. Dit positieve nu kaai in betrekking tot het tegenwoordige of slechts iets betrekkelijks, of ook iets geheel nieuws zijn. Men konde beproeven- het oude te hervormen, of een geheel nieuw gebouw op te trekken, eene hervorming beproeven, of eene «eheel nieuwe kerkeJgJié'i.inrigting daarstejlen. In elk geval moet men zich eene heldere voorstelling van hetgeen men beoogt hebben gemaakt, en het duidelijk erkende, te voren geteekende doelwit, onvermoeid najagen. Te weten wat men niet wil, kan in menige omstan-, digheid des levens genoeg zijn, hier geldt het eene zaak, waar men naauwkeurig dient te weten, wat men wil. Letten wij nu nader op hetgeen met mogelijkheid verkregen kan worden , of;j»ene hervorming of eene geheel nieuwe kerkelijke inrigting. ... Hervorming is geen abstract, maar een concreet historisch ÜegripB'iElke hervormingfis; verandering van iets, dat werkelijk bestaat, waarvan het goede bewaard, maar. het verkeerdelijk daaraan 'jtoegevoegdejbw*ardoor;,h^efJhr sierd wordt, verworpen moeJbWiO.rden. Het moet eene instelling, eene vereenigingzijnlrflietot haren oorspronkelijk beteren toestand teruggebraji, en dus hervormd is. Zonder eenen bepaalden geschiedkundigen grondslag, welke de hervormer gemeen, heeft met het te hervormen, voorwerp, zonder een gemeenschappelijk beginsel is hervorming :niet denkdaar. Ook zal het hoogst noodzakelijk wezen , dat hij in het wezenlijke hiervan een krachtig Steunpunt heeft», dat hij in het wezen derzelve diep ingedrongen is en blyft , om van een zeker standpunt, zoo mogelijk uit een |middenpunt .overeenkomstig den aard der zaak op het geheel in te grijpen. In dit geval nu zal het Katholicisme, de Katholieke kerk het voorwerp ifcijn, waartoe zich de werkzaamheid der hervorming .bepaalt. Op dezen grond is eene hervorming in verschillende tijdvakken der geschiedenis..«» cp de meest rerscliillende wijze beproefd ; dergelijke poging kan ook in onze dagen worden vernieuwd en ongetwijfeld bestaat er veelvuldige reden toe. Het kwam daarbij dus voornamelijk op aan, daar ook het nieuw opterigten Kerkgenootschap, Katholiek zijn .zoude, wat men onder Katholicisme verstond. Het begrip van Katholicisme is deels idealisch , deels historisch. Denkbeeldig genomen, dan is Katholicisme de in het Christendom ingewortelde en alle waarlijk Christelijke ontwikkeling ten .grondslag liggende bepaling van eenheid en algemeenheid. Het'Christendom wil naar haren aard de wereld aan zich onderwerpen en de algemeene godsdienst van het menschdom worden, tegelijk echter met deze uitbreiding over alle volkeren, hare innerlijke eenheid, de levendige betrekking,met haar middenpunt, en hare hoofddoeleinden bewaren. Zoo is al wat waarlijk Christelijk is, versierd met het karakter van katholiek, algemeen. Neemt men het echter geschiedkundig zoo is Katholicisme, de in naamveren zin dus genoemde Katholieke kerk, zoo als zij sedert haren eigenlijken oorsprong dagteekent, in de tweede en derde eeuw zich gevormd heeft, in de middeleeuwen ten hoogsten bloei geraakte, en voor den lateren tijd door bet concilie van Trenle is vastgesteld. Spreekt men nu van eene hervorming van het Katholicisme, en van eene nieuwe Katholieke kerk, die uit de oudere zal gevormd worden, zoo denkt men natuurlijk aan deze historisch-Kathulieke kerk, aan het Katholicisme, zoo als hetzelve in de werkelijkheid voor den dag treedt. Dit historisch Katholicisme heeft drie voorname perioden , welke wij dus kunnen afbakenen: let ouds, dat 2 vóór de opkomst der Pausen bestond ; het middeleeuwsche, toen het Pausdom het hoogste toppunt van magt en luister bereikt had , en het nieuwere tegenover het Protestantisme staande; dit laatste, ofschobtt niet 'noodzakelijk toch meestal in het Ultramontanisme overgaande, en zich met het Jezuitisme vereenigende. Uit elke van deze Perioden konde men uitgaan tot het daarstéüen eener hervorming, en van de verschillende pogingen, die hier in het werk zouden kunnen gesteld wórden, vindt men ook voorbeelden in de geschiedenis. In de eerste plaats kan men zich, wat het zakelijke betreft op het standpunt van het nieuvf«re in de 16*» eeuw gevormde KatholicSae plaatsen , het geheele , door het Trentsche concilie gesanctioneerde , zamenstel van leerstellingen en kerkelijke inrigtingen aannemen , ook den Paus als Opperhoofd en onmisbaar middenpunt der kerk behouden,* en binnen deze perken bepSièven het geheel met eenen nieuwen geest te bezielen, van menig ingeslopen misbruik te zuiveren, het Ultramontanisme en Jezoïtisme te bestrijden', het Episcopaat meerdere vrijheid tegen over den Paus, en de nationaliteit meer zelfstandigheid en regt tegenover de Roomsche pogingen tot eene algeheele eenvormigheid, te geven, op welk laatste het bijvoegsel «Duitsck» bij Katholiek welligt doelt. Iets dergelijks beoogden in verschillende tgdén de aanhangers van het zoogenaamde Episkopaal sijsteem, en in het bijzonder streefden vele kerken}** opperhoofden en Prelaten der Katholieke kerk in deze en in de vorige eeuw, (de Aartsbisschoppen van Ems, Wessenberg) er na, om dit te verwezenlijken. Dit konde ook van de nieuw-Katholieken in den beginne verwacht worden , en niet weinigen geloofden in de eerste dagen, dat zij eigenlijk het geheele stelsel der Katholieke kerk, voornamelijk wat de leer betreft, behouden, slechts misbruiken afschaffen, en zich een weinig tegen het Pausdom en de hiërarchie verzetten wilden. Wel is waar had men behooren te weten, dat leer en gezag zich in de Katholieke kerk niet zoo gemakkelijk laten scheiden, dat beide te zamen een organisch geheel uitmaken, dat de kerk, de hiërarchie, ja, de Paus zelve leerstellingen zijn, en wel leerstellingen van geene geringe beteekenis, en dat men tegenwoordig1 in eenen historischen zin onmogelijk Katholiek kan zijn zonder den Paus, zij het in eenen Episcopalen of , Panselijken zin, te erkennen. Om eene hervorming in dezen zin door te zetten, was ook het bovengenoemde hoogstnoodzakelijk, dat namelijk: de hervormers zelve eene wettige , zoo veel mogelijk aanzienlijke en invloedrijke plaats b. v. eenen bisschoppelijken of aartsbïsschoppelijken zetel, te midden der kerk bekleedden , ten einde eene vaste stelling te hebben, en van daar op het geheel hunnen invloed te kunnen uitoefenen. Maar ook hij, die dit niet wist of voorbij zag, zou toch weldra inzien, dat van eene hervorming, in dezen zin, geen sprake zijn kon. Wel is waar, wordt in enkele geteofsbelijdenissen b. v. in die van Schneidcmühl veel bewaard, wat eigendommelijk -Katholiek is, maar toch slechts weinig en natuurlijk geenszins de daarbij onmisbare 'hiërarchische beginselen ; over het algemeen daarentegen en vooral in den hoofdzetel der nieuwe instelling, in Breslau, heeft men het Katholieke sijsteem geheel verworpen, verworpen met afwijijmg van elke toegevendheid; f -daar is men geheel afvallig geworden. 2* Het tweede, dat men beproeven konde, zou zijn, het middeleeowsche tot basis te nemen, zioh namelijk op hetzelfde standpunt te plaatsen, op hetwelk de groote hervormende synoden in de eerste helft der 15° eeuw gestaan hadden. Toenmaals, lang voor dat, hetgeen wij Hervorming plegen te noemen , tot stand gekomen was, was de gedachte aan , en verlangen naar verbetering der kerk, van het hoofd en de leden , bij de geheele Westersche kerk aanwezig, het vond weerklank op de Conciliën, vooral te Constanz en Bazel, even als in de geschriften van de grootste mannen van dien tijd. — De goede grondslagen der kerk zoo wat de leer als wat de inrigting betreft, zouden niet verworpen en ook het Pansdom niet afgeschaft worden ; het doel strekte zich, het voorbijgaan van vele misbruiken daargelaten, voornamelijk uit, om de lot dusverre onbepaalde Pauselijke magt in de synodale vertegenwoordiging der kerk , eene matigende en beperkende tegen te stellen , en in belangrijke gevallen te verordenen, dat het kerkelijk Absolutismus in eene constitutionele monarchie veranderd zon worden, en door de instelling van het houden van algemeene conciliën, het beginsel en de magt eener voortwerkende hervorming, als iets wettigs en geregelds midden in het kerkelijk orgaan zelve over te brengen. Voorwaar eene schoone, alle aansporing waardige gedachte, welke, wanneer zij- «itvoerbaar ware, wanneer de geweldadige ea listige reactie van het Pausdom zelve haar in de uitvoering niet onderdrukt had, het dfistendom voor eene groote scheuring bewaard en het grondbeginsel van het historisch Katholicisme met dat der Reformatie vereenigd zou kunnen hebben. De door een hooger hand gevoerde loop der geschiedenis heeft het anders doen zien. De hervorming moest van eene andere zijde, grondiger, dieper, inniger te voorschijn komen. Maar toch, wanneer men thans die gedachten weder mngt opvatten, wanneer men beproeven wilde op dezen historischen grondslag, eene hervorming in het Katholicisme zelve daar te stellen, zoo zouden daartoe ook weder veronderstellingen gevorderd worden , die in geenendeele bij de nieuw Katholieken bevrediging zouden vinden. Ook hier zoude het vasthouden aan de grondtrekken van het Katholieke Sijsteem > zooals het zich in de middeleeuwen ontwikkeld heeft, het vasthouden aan het hiërarchisch organisme een onvermijdelijk beding zijn ; ook hier moesten diegenen , wier pogingen met goed gevolg bekroond zullen worden, in het midden van het Katholieke orgaan zelve , en in aanzienlijke betrekkingen bij hetzelve slaan, in dien zin als de voornaamste bestuurders der Conciliën van Constanz en Bazel; over 't algemeennogthans, zoude er eene historische gesteldheid in de geheele kerk en tijd gevorderd worden, zoo als intusschen niet naar is; eene poging op deze wijze, zoude, zoo goed dezelve in de 15e eeuw ook was, in onze dagen vruchteloos zijn, en reeds vóór deszelfs begin alle ver* binding missen. Eindelijk ten derde, zoude het mogelijk zijn tot het oude voorpauselijke Katholicisme, tot het Katholicisme der eerste eeuwen, terug te keeren, Luther zelfs wilde niets anders, In den beginne was het slechts zijne meening , eene verbetering op de voorhanden zijnde kerkelijke grondslagen daar te stellen, opentlijke misbruiken af te schaffen , een nieuw leven, een' nieuwen geest in de kerk op te wakke- ren, bovenal, het levendmakend, het harte geheel reinigend gelooïspVincipe, in tegenoverstelling van alle werkheiligheid, op den voorgrond te plaatsen; ook hoopte hij zelfs in den beginne op de medewerking van de opperhoofden der kerk, ja zelfs van den Paus, in het tot standbrengen eener hervorming. Eerst toen hij door de Hiërarchie terug gestooten was, verbrak hij den band , waarmede hij der bestaande kerk verbonden was, en wendde zich regtstreeks en uitshfitend tot het oorspronkelijk — Christendom. Maar ook nu nog dacht hij er niet aan, alles, wat niet regtstreeks uit den Bijbel bewezen kon worden, te verwerpen ; zelfs erkende hij , vooral op bet leerstellig gebied, eene kerkelijke ontwikkeling, in zooverre zfijflechts met den Bijbel niet in tegenspraak was; daarin vond hij den zamenhang met de Algemeene Christelijke Kerk, het ware, hoogere Katholkiisme. Alleenlijk de Zwitsersche hervormers lagen nog scherper en consequenter de H. schrift ten grondslag, daar zij niet alleen verwierpen, wat de schrift wedersprak, maar ook, wat niet uitdrukkelijk in de Schrift geleerd werd ; zij gingen niet zoo zeer tot het oorspronkelijk kerkelijke als wel tot het oorspronkelijk Christelijke, zuiver Apostolische terug. Op een zelfde standpunt, als voormaals 1DIHER, zoude ook in onzen tijd een hervormer kunnen staan, althans zulks beproeven. Een bepaald tijdperk in de vroegere ontwikkeling der kerk, meest alsdan als. voorbeeld van het ware Katholicisme aangewezen , in korte en duiêtëgke trekken voorgesteld en een zooveel mogelijk algemeen streven opgewekt worden, om de kerk tot dezen toestand terug te brengen. Voorzeker zouden hiermede de zwarigheden overwonnen zijn. De geschiedenis vormt een zamenhangend geheel; elke toestand wijst op eene vroegere terug, in welke hij zijne wortelen heeft, en wanneer men zoo aan de hand der geschiedenis opwaarts klom, zoo zoude men ten laatste aan de Apostolische eeuw, als de meest oorspronkelijke en ten voorbeeld strekkende, tegelijk daarmede evenwel ook tot het streng protestantsche grondbeginsel komen; men mogt zich Apostolisch-Katholiek noemen, wat het wezen betreft, zou men toch Protestantsch zijn. Wilde men echter geheel algemeen de drie eerste eeuwen tot voorbeeld nemen , zoo zoude dit reeds niet zeer bepaald zijn , daar, dit tijdvak veel verschillende toestanden der kerk aanbiedt; dan ook zoude het, ook wanneer men eenen bepaalder oorspronkelijken trek voor oogen mogt hebben , buitengemeen moeijelijk , ja , onmogelijk zijn, die trekken op onzen tijd over te brengen ; en eindelijk zouden ook de hoofden der beweging zulks niet in ernst begeerd hebben, want Op het gebied des geloofs zouden zij —om van de Apostolische geloofsbekentenis, als eene in haren oorsprong donkere, volstrekt niet te spreken — de geloofsregelen van een' irenaecs, tertulliands, origenes , in het kort het algemeen geloof der kerk van die dagen, zeker niet tot het hunne gemaakt hebben, en op het gebied der kerk zouden zij in eene bisschoppelijke aristocratische inrigting en in de strenge kerkelijke tucht weinig smaak gevonden hebben. Hoe men dus ook de zaak wende of keere, op den grondslag van het historisch Katholicisme, in eene harer ontwikkelingsperioden werd het standpunt niet genomen, en kon zulks ook niet wel geschieden. Het eenig moge» lijke zou zijn de terugvoering tot het Apostolische en 4Pl^É, wat het wezen aangaat, Protestantisme. In histo» rischen tin das zou de benaming: «Katholiek,» nietgeregtvaardigd worden ; en ook het bijvoegsel: «Duitsflh», daar niet bij voegen: want het historisch Katholicisme, zoo als het ten tijde der5'middeleeuwen gevormd is, wil en vordert Volstrektelijk, zulk eene eenheid , welke in kerkelijke zaken, het onderscheid in de zelfstandigheid der natiën opheft, terwijl elke poging, om nationaliteit te doen gelden, reactie tegen dit historisch Katholicisme is , zoo als ook de Duitsche hervorming voor een groot gedeelte, van de verheffing der nationaliteit, tegenover de Roomsche eenvormigheid is öitgegaan. Wil men thans in het kerkelijk gebied , Katholiek en Dtfltséh in het algemeen nationaal, tegelijk «rijn , zoo moet men op een ander Katholicisme het oog vestigen als het historisch aanwezige. "Wij hebben hier boven gezegd, dat de uitdrukking Katholicisme ook eene ideale beteekenis heeft. Het ligt m het wezen des GbristendomsKatholiek , d. ii algemeen te zijn , om als de godsdienst der menschheid alle volkeren in het ééne groote Godsrijk, in één geloof en geest, tot ©en hofegé-in te vereenigen. Ook de Evangelische berk, laat de aanspraak niet varen in wezenlijker, inoerhjber, oorspronkelijker zin, Katholiek te sijn. Zoo zoude ook deze nieuwe rigting, afgezien van alle geschiedkundige toevoegsels , het ware ideale Katholicisme, konnCn willen oprfgten , dat Katholicisme bg hetwelk nationaliteit hare onvervreemdbare , door God zeiven vastgestelde regten kon doen gelden. Alleenlijk zou ag in dit geval geene hervorming van het werkelijk bestaande Katholicisme zgn; slechts behoefde zij dan te verklaren , dat zij met dit werkelijke, met dit bedorven Katholicisme niet anders te doen wilde .hebben dan het te bestrijden , en er behoefde geene twijfelachtigheid over te blijven of zij nog in eenig opzigt met hetzelve verbonden zou willen zijn of niet. Onder tusschen — men is zich zijns bemoeijens niet overal helder bewust en de gevoelens zijn gewis ook hierin zeer verschillend. Maar als middenpunt der bemoeijingen der nienwe partij, vooral wanneer wij daarheen, waar de eigenlijke kracht der beweging werkt, het oog slaan, kunnen wij voor zeker aannemen , dat men niet zoo zeer daarop uit was, om het oude bestaande te hervormen, als veeleer iets geheel nieuws te vormen, hetgeen men opentlijk, zij het dan te regt of ten onregte, in eenen meer idealen zin «katholiek» noemde. Zal nu dat nieuwe, eene geheel frische godsdienstige gemeenschap tot stand komen, zoo moet daartoe vóór alles een fondament, een grondslag verkregen worden. Yoor zulk een fondament moet men plaats hebben, en aldus moet er iets ouds uit den. weg geruimd worden ; het opruimen het opponeeren is in zulk een geval onontbeerlijk; maar het maakt de hoofdzaak niet uit; het voornaamste is het leggen van den grondulag zelve, en het daarop vooi tbouwen. Elke ware godsdienstige stichting, is een, onder onvermijdelijk verwoesten, steeds voortgaand opbouwen, eene door tegenstand, welke echter meer opgedrongen als opgezocht moet zijn, verkregene stelling. Blijft de zaak bij enkele oppositie, zoo mag zij, ja, al aanvallen en streven, zij zal zich niet met grond kunnen verdedigen tegen het verwijt van enkel negatief te handelen, en niets anders te doen dan te stormen en aftebreken ; tot een voorspoedig, krachtig en aanhoudend voortgaan in vorming zal het niet komen; daartoe behoort eene positieve, eene voortdrijf ende kiem , eene vruchtbare levenskern aan-: wezig le zijn. Van eene oude gemeenschap scheiden, kan men zich reeds uit grond der oppositie, maar eene nieuwe daarstellen , kan men slechts uitgaande, van een bepaald , alles regelend middenpunt. In het tegenwoordig geval was de negatieve zijde de oppositie tegen het Roomsch Katholicisme in geenendeele nieuw. De voorloopers der hervorming, de hervormers zelve , het geheele Protestantisme, hebben dezelfde tegenspraak geopperd, wel is waar meest van een wezentlijk geheel verschillend standpunt, niet steunende op den tijdgeest, maar op de H. Schrift alleen, meest ook op andere wijzen, niet in vlugschriften spoedig iets bewëerende en veroordeelende, maar integendeel in diepgaande ontwikkelingen en deugdelijke werken bewijzende — maar toch altijd zoo , dat men zeggen kan: in de laatste resultaten heerscht overeenstemming, en van materieele zijde, ook wanneer het veel op die wijze, niet moge billijken, kan het Protestantisme de oppositie, den strijd tegen de ook haar aanstootelijke misbruiken en verminkingen ,, niet weigeren. Maar zoo als gezegd is, de hoofdzaak is de Positie, het nieuwe fondament, en het voortbouwen op hetzelve, de levenskiem en het uit deszelfs innerlijke groeikracht overeenkomstig de natuur voortgaande opwassen; en hier is niet slechts het problematische alleen aanwezig, maar ook het werkelijk onbevredigende en bedenkelijke der onderneming. Wanneer namelijk, de van Rome afvalligen , doch niet tot de Evangelische kerk overgaande, voortaan eene nieuwe gemeenschap willen daarstellen, zoo is het bovenal, om den geest, het innerlijke wezen , het specifiek hen eigene , te doen, waardoor zij zich van het historisch Katholicisme, zoowel als van het Protestantisme, als een derde onderscheiden. De Gemeenschap mogt allernaast eene bloot moralische moeten zijn, iets «algemeen zedelijks», en inderdaad schijnt bij Telen.harer leden het zedelijk belang niet alleen veel hooger te gaan dan het godsdienstig, maar zelfs het alleen heerschende te zijn. Men eischt voornamelijk werken der liefdadigheid , dadelijke betuiging van humaniteit, een werkdadig, levend Christendom , en toch schuwt men niet alleen voor de kerkelijk overgeleverde leerstellingen, maar in het algemeen voor elke juistere bepaling voor al het doen gelden der geloofsgronden, als voor eene zaak, die slechts eindeloozen strijd en verwarring na zich kan slepen. Het geloof — dus denkt menigeen — behoort elke afzonderlijke gemeente, elk lid derzeive te worden vrijgelaten, eene zuivere persoonlijke zaak moet het zijn; vrat eigenlijk de onderlinge band daarstelt zijn de alge» meene wetten der zedelijkheid, liefde, humaniteit; Zulke' grondstellingen, waren onder anderen in een aan de Leipziger vergadering gerigt adres uitgedrukt, aan welker strekking de vergaderden , door derzelver opentlijke bekendmaking , een zegel van goedkeuring gehecht hebben. Intusschen van andere zijden, van Schneidcmühl, Elberfeld en Berlijn hebben wij zeer bepaalde geloofsbelijdenissen, niet .slechts van godsdienstigen, maar ook positief Christelijken inhoud vernomen, en zelfs de Leipziger vergadering heeft door bekendmaking van .een geloofs schema opentlijk getoond, dat zij de nieuwe inrigting niet als enkel zedelijke , maar ook als eene godsdienstige wil beschouwd hebben. Met de zedeleer alleen zoude men ook niet ver gekomen zijn. De historische ontwikkeling en de natuur der zaak strijden daarmede. De zuiver menschen waarheidlievende vereenigingen hebben' nooit groote uitbreiding of langen duur gehad. Men dwaalt els men gelooft, dat de zedeleer bij alle menschen dezelfde is ; zij is, naauwkeurig bezien even verscheiden als de podsdienst zelve. De vereerder van een' heilig , levend God , heeft eene andere zedeleer dan de dienaar der afgoden , de Christen eene andere dan de Atheïst. Iets werkelijk vereenigends heeft de zedewet slechts» wanneer zij voor allen dezelfde tevens als uitvloeisel van den Goddelijken wil erkend wordt; maar dan treedt zij buiten haren kring op het gebied der godsdienst, in welke de ware. diepste vereenigingskraeht gelegen is. Slechts in God als den algemeenen Vader, in bet Goddelijke aan hetwelk alle op gelijke wijze deelnemen , rust het ware vermogenr te* verbroedering; slechts hier ook de laatste bron van troost en vrede, zoo als het zooveel mogelijk volbrengen der zedewet, zulks niet zijn kan. Doch het is niet noodzakelijk hierover uitvoeriger te zijn ; de gemeente heeft door hare handelwijze zelve verklaard, dat zij niet alleenlijk op zedelijke grondslagen wilde steunen. ' -jk&pb Een Godsdienstig karakter zoude zij alzoo hebben en daarmede verhief zij zich zonder twijfel, ten minste wat de strekking betreft, boven vele andere verschijnselen van den tijd, ook boven hen, die de Godsdienst geheel en al in zedelijkheid of bespiegeling willen ontbinden , of ook tot kennelijk atheïsme zijn overgegaan. Maar nu heeft men weder te kiezen tusschen eene zuivere godsdienst der rede afgezonderd van al het positieve en historische, en de volledig en zuiver Christelijke godsdienst. Ook ontmoeten Vrij weder bij dit nieuwe genoot* schap, onbestemdheid en onzekerheid, een groot verschil van elementen , ja eene geheelc graad verdeeling van denkwijzen; aan iets algemeen heerschends, volkomens, doorslaands is voor dezen oogenblik nog niet te denken. Zonder twijfel bevinden zich onder de nieuw Katholieken, daargelaten degenen, welken in alles eene heldere, duidelijke overtuiging ontbreekt, niet weinig Rationalisten, aanhangers van die theorie, welke inderdaad uit het menschelijk bewustzijn alleen de Godsdienst scheppen wil, en zich over bet algeméén met het denkbeeld van God, deugd en onsterfelijkheid te vrede stelt, en het Christendom slechts als eene, sch oon dan ook troebele, geschiedkundige openbaring dezer algemeene Godsdienstwaarheden vereert. Bijna overal in hunne gesprekken en schriften schemert, wel is waar niet 100 helder, noch het leven zoo vervullend als bij eenen herder , maar oppervlakkig genomen , het humanistische principe, eene zekere antipathie tegen het historische en positieve, eene levendige.sympathie met den, de godsdienstige èn zedelijke afgetrokkenheid begunstigenden tijdgeest door ; en het is mogelijk niet onregtvaardig, aan te nemen, dat hét grootste getal, wilden zij alle opregt hunne meening zeggen , tot een meer of minder bepaald Rationalisme overhelt. Mogten wij dit vaststellen , dan ware voorzeker het contrast tusschen de zaak en den naam die zij draagt nog eens zoo sterk: een contrast, dat ook weldra aan het licht komen , en alsdan de uitbreiding der beweging bij diegenen , die zoo al niet positief Katholiek, toch positief Christelijk willen blijven,' eene zeer aanzienlijke afbrenk doen zoude. Zonder twijfel zou zich van eenen anderen kant eenig uitzigt kunnen ope- nen; er was eene aansluiting denkbaar tusschen de volslagen Rationalisten der Katholieke en Evangelische kerk, tusschen de nieuw Katholieken en de lichtvrienden ; ook deze laatsten konden , wanneer hun iets, dat met hunne orettniging streed , opgedrongen weid^vvrijwillig de op positieve grondslagen rustende kerk , verlaten ^ en beiden te zamén konden alsdan beproeven, om die vrije kerk , over welke reeds zoo dikwijl*gesproken is, opterigten. Dan zonde men zien of de zuivere godsdienst der rede werkelijk, niet alleen krachtig genoeg is eene partjPÜ? vormen, maar ook.eene kerk tot stand te brengen. Wij voor ons gelooven dit biet, overtuigd «ijride, da.tr-b.6t waarlijk verbindende en- zamenhoudende, slechts in' hél geloof aan ééne openbaring, en in de alles overwinnende kracht van groote godsdienstige personen en zaken gelegen is; maar steeds konde nog eens, schoon het reeds menigmaal mislukt is, in onzen tijd, die daartoe geneigd schijnt, de proef hert at worden , en het Christendom* dat nog lang niet, «itgéleefd heeft, ja, naar wij gelooven nimmer zal uitleven, zal daarvan geenen diep doordringen*, den schok, noch zijnen ondergang te vreezen hebben. Intusscheh zoo hebben wij "tot met de Protestantsche lichtvrienden en dos ook met de nieuw Katholieken nog niet staan. Deze laatsten hebben voor een gedeelte -afzonderlijk , ten deele gemeenschappelijk als in Schneidemühl, Eiberfeld en Bérlyn- zeer bepaald positief* Christelijke belgdènisseri afgelegd ,-«ij hebbën ook, als „uit éénen mond verklaard, da^sg de H. Schrift tot hun steunsél begeerden. Déze verklaring zoude voldoende zijn, indien wij in luthers tijden leefden. Maar-in onze dagen, bij het groot verschil van schriftuhlegging en van theologische rigting is daarmede nog niet veel gezegd. Met komt er weder op aan , hoe men de H. Schrift verstaat. Begeert men het Christendom over» komstig de H. Schrift, zoo moet men ernstig begeeren en duidelijk zeggen, wat men voor den wezentlijken inhoud dier schrift, voor het onvervreembare des Christendoms houdt. Hier nu hebben wij slechts ééne authentieke , algemeene verklaring, het is de door de Leipziger vergadering opgestelde geloofsbelijdenis. De nieuwe gemeenten, die door hare afgevaardigden vertegenwoordigd zijn, hebben of openthjk in de belijdenis ingestemd, of althans zonder tegenspraak zich naar dezelve gevoegd. Ook diegenen hebben zich niet verzet, welke vroeger zoo als die van Schneidemükl, Berlijn en Elberfeld, meer positieve en aan inhoud rijkere geloofsbekentenissen hadden afgelegd. Dit moge geschied zijn om bij luidruchtig tegenstaan der Sileziërs en Saxers in het algemeen der meer rationalistische rigting, niet aanstonds scheiding in de nieuwe gemeenschap te veroorzaken, maar eene groote standvastigheid des geloofs en waarheidsliefde , iets van den geest van luther en der overige hervormers, kunnen wij er niet in ontdekken. Hield men het vroeger aangenomene voor onjuist en wilde men het laten varen, zoo had men zulks openthjk,moeten bekennen; hield men het.nog voor waar, en deed men het nogthans met gelden, zoo is het eene verloocheniug der betere overtuiging, eene schikking , die in zulke belangrijke zaken nimmer behoort plaats te hebben, De Leipziger belijdenis nu, de eenige aan welke wij ons voor als nog, als de eenige algemeene, houden kunnen, is, gelijk men weet, hoogst eenvoudig. Der- zeiver inhoud is: geloof »aan God als Schepper en onderhouder der wereld, aan jezds cheistos onzen Heiland , aan den H. Geest, de Algemeene Christelijke kerk, vergeving der zonden en een eeuwi^H|»ven." Tegen de eenvoudigheid van eene geloofsbelijdenis voor onzen tijd, willen wij niets inbrengen, integendeel, hoe eenvoudiger, in den waren zin des woords, hoe beter. Maar deze is niet alleenlijk eenvoudig , maar ook ongenoegzaam , armoedig. Zij is eene bloote herleiding tot de Apostolische belijdenis, welke op de gewigtigste en bepaaldste vragen des tijds, dezelve niet met een wóord .aanroerende, het antwoord schuldig blijft. Door enkel weglaten van deze vragen intnsschen,' kan geen werk tot stand komen, -dat geschikt is, de raadsels des tgds-té helpen oplossen en de gemoederen in hoogetffm te helpen vereenigen, In de leer van God ontbreekt het eigendommelijk Chrislijke ; de aanduiding van den chrISTüs als Hofland , is al zeer onbepaald; over het eigendonimelijke van zijn persoön , ja ook over ïijn werk, over verlossing en verzoening, wordt in het geheel niet gehandeld; even weinig over zonde , behoefte aan verlossing,' regtvaardigiog, wedergeboorte en heiligmaking; de kerk heeft men genoemd, maar de kerkelijke heilmiddelen, de sacramenten zijn overgeslagen ; de zin, waarin de leer van den H. geest en van'het eeuwige leven; genomen wordt, blijft onbepaald , alle artikelen ataan afzonderhfIMaar, zonder innerlijken zümenhang, of organische verbinding. In het geheel is geene niéuwe godsdienstige aanschouwing der grondslagen opengelegd, geen godsdienstig- zedelijke le-. vensweg- van eigeBdommelijkc gesteldheid geopend. Omtrent de artikels, die hier uit de Apostolische belijdenis zijn weggelaten, als: christus, de eengeboren Zoon van God , opgestaan, verhoogd, weder zullende komen ten gerigte over levenden en dooden , opstandig des vleesches, ontstaat het vermoeden, dat zij of verworpen , of althans twijfelachtig gelaten worden. Openthjk, had men zich , of eenvoudig, en in alles, aan de Apostolische belijdenis moeten houden, en dit te eer, omdat deze de oorspronkelijk Christelijke algemeenste is, en in de geheele Christenheid als band van een hooger, het Roomsche te bovengaand, Katholicisme erkend wordt; of, wanneer dit met de overtuiging streed en dus niet konde, een geheel nieuw Sijmbolum opstellen, en daarin beproeven de eigendommelijke behoeften des tijds te bevredigen. Nu echter heeft men zich noch eenvoudig, aan de oorspronkelijk algemeene belijdenis gehouden, noch eene werkelijk nieuwe en bevredigende geleverd. De Apostolische belijdenis waars^jjnlijk van tijd tot tijd, uit het doopsformulier voortgekomen, was voor de behoeften der eerste eeuwen genoegzaam, en die enkele plaatsen, zoo als juist hel tegenstaan van heerschende ketterijen vorderde, werden daar bijeen gevoegd; maar voor ons is zij slechts een begin, het eerste opkomen eener meer dan duizendjarige, ongemeen rijke ontwikkeling eener geloofsbelijdenis. Wie thans gelooft, de behoefte aan eene nieuwe Christejjjke geloofsbehjdenis, hierdoor te bevredigen, dat hij om de Apostolische heendraait en dezelve verkort, wie daarbij alle voorname tegenwerpingen des tijds, de protestantsche en katholieke , idealistische en historisch-Christelijke geheel voorbijgaat, wie een omvang tan het Christelijk geloof meent gegeven te hebben, en van de werken van christüs in 't geheel niet, van zijnen persoon slechts wei- 3 nig, en dat wel zeer onbepaald , spreekt, van dien mogen wij wél aannemen , dat hij niet goed weet, wat Jtfj doet, en dat hij de vooruitgang van het Christendom en den tijd niet behoorlijk kennende, ook niet in staat is aan beiden te voldoen. Wij denken hierin] in geenendeele aan net uitgewerkte leerstellingen, of een geheel, ordelijk en juist zamenstel van leerstellingen ; de kerk — dit weten wij zeer goed — begint niet met dogmatiek, integendeel lij vangt aan met het geloof; maar juist dit geloof, indien het voorhanden is, had men ook in deszelfs oorspronkelijke levenselementen veel volkomener en eigendommelijker in de belijdenis moeten uitdrukken. ^ In de Leipziger belgaohis hebben wij slechts een geraamte voor ons; in hetzelve kan een beeld gevormd worden , maar het is er nog niet aanwezig. Nemen wij eens aan, dat men het voornemen heeft, het beeld daar te stellen, en eenigen tijd later te leveren, zoo komt het er op aan, hoe het uitvalt. Maar stellen wij ook eens , dat men zich eigenlgk met dit schema te vrede wilde stellen, zoo zal toch, gelijk wij gelooven, om den drang der omstandigheden , de toedragt volgender wijze zijn. Alleenlijk bij deze onbepaalde geloofs-omtrekken, zal men hiet staan blijven, tusschen hemel en aarde kan men niet bhjvert zweven, integendeel men moet een vast standpunt kiezen. Er moet ja boven al gepredikt worden ; maar de leeraar , indien hij de gemeente zal opbouwen, behoort niet alleen zedekunde te mogen prediken, maar ook moet hij godsdienst, Christendom verkondigen; doet hij dit nu , zoo kan hij zich onmogelijk steeds in dien zelfden kring van algemeene zaken bewegen, maar hij moet iets meer bepaalds leveren; iets, dat de behoeften des levens beter vervult , en ook, wanneer hij dit niet wilde, moesten de naar overtuiging begeerige, de dieper denkende leden der gemeente hem daartoe opwekken; nog meer zou dit eene behoefte zijn, bij de opvoeding der jeugd, bij het onderwijs in de godsdienst, bij hetwelk allernoodzakèigÜI eene juist voorgestelde Christelijke overtuiging, ten grondslag behoort te liggen; maar daar en boven, wanneer men er op uit is voor de nieuwe gemeenschap leeraren en predikers te verkrijgen en daartoe eene wel gegronde geloofsleer, eene godgeleerdheid gevorderd zal worden , moet men zich veelal met de hoofdvragen des Christendoms en concreten inhoud bezig houden. De gemeente, «al zij niet in ondeeltjes te niet gaan, kan eene al* gemeene liturgiek, een gezangboek, een catechismus, eene volkomene, maar korte zamenvatting des Christendoms en ten laatste ook een theologisch systeem , niet ontberen. Tan alle kanten zal zij genoopt, gedrongen worden tot de beantwoording dier vraag, die gedurende alle eeuwen der Christenheid wordt voorgelegd: wat dunkt u van den CHRisits, wiens Zoon is Hij? —en niet slechts deze vraag, maar ook andere, die onafscheidbaar met deze zamenhangen, zal zij moeten beantwoorden. Zoo zal alzoo de algemeene godsdienétrge en theologische strijd dezer eeuw, ook doordringeiPtot deze gemeente; verkrijgt zij als dan nog te midden van den tegenstand, welken zij niet ontwijken kan, eene meer bepaalde algemeene ovérfttiging, zoo behoort*^ dezelve kenbaar te maken , en deze ten grondslag harer verdere volmaking' té léggen ; maar verkrijgt zij die over•tógfog niet, zoo zal zij even zeker in de verschillende, den tijd beheerschende ini igtingen te niet gaan , de eene 3 leeraar zal een Rationalist of Idealist, de andere eenaanhanger van het stellige Christendom , deze eenvoudig ïnjbelsch, gene streng kerkelijk , velen meer Katholiek anderen meer Protestantsch zijn, en gelijk de leeraars, zoo ook geheel of voor het meerderdeel de gemeenten. Daarmede echter zal die gemeente niets bijbrengen om . de tegenwoordige wanorde op te heffen , integendeel zij zal dezelve daardoor vermeerderen; zij zal niet, waaróp zij hier en daar aanspraak maakt, iets beters, iets hoogers geven, in hetwelk de bestaande belijdenissen zich kunnen oplossen, maar integendeel zal zij zelve opgelost worden en verzinken in de verschillende rigtingen, die in deze belijdenissen bestaan. Een ware voortgang bereikt men niet daardoor, dat men slechts van de gansche tegenwoordige ontwikkeling, denkbeeldig het een en ander afzondert, dat men het verkregen goed des geestes slechts ter zijde stelt en handelt als of het niet bestond, dat men de belangrijkste tegenwerpingen des 4ijds niet aanroert, en tot algemeene uitvlagten de toevlugt neemt ; slechts hierdoor komt men lot dezelve, dat men door dit alles heenwerkt en uit de echte levensbeginselen, die daarin verspreid liggen, een nieuw, edeler schepsel opkweekt. Zoo iets evenwel moet voorzeker op andere wijs tot stand komen, dan de Leipziger belijdenis, en veel van het overige, dat omtrent dien zelfden tijd het licht zag. Men moet niet aanstonds beginnen met het oprigten eener kerk, en dan eerst voor dezelve naar eene geloofsbelijdenis omzien, integendeel men moet eerst een bepaald geloof, eene belijdenis hebben, om daarna hierop de kerk te grondvesten. Dan ook ontstaan ware belijdenissen , dezulke namelijk bij welke eene eigendommelijke, levendige , diep gewortelde overtuiging ten grondslag ligt, niet maar zoo in een oogenblik, gelijk de Leipziger ontstaan is. Zij komen niet, althans niet oorspronkelijk tot stand, door zamen werking van vele personen, door beraadslaging, raadgeving en afkeuring eener vergadering, die door nemen en toegeven iets tracht te leveren , dat allen bevredigt; maar in tegendeel in de stille en heilige afgetrokkenheid van een, door vele gevaren en strijd , gevormd gemoed , 'van een' door de magt des geloofs gekluisterden, en van de edelste gronden van beschaving des tijds doordongen geest, komt eene nieuwe, diepe goede beschouwing Tan het Goddelijke, eene nieuwe, ruimere en juistere opvatting des Christendoms voort ; met dit geloof ontbrandt in hem een vuur, dat door kracht van oorspronkelijkheid ook anderen aanvuurt; overwonnen zijnde eri nn ook overwinnaars, breken zij zich zelve gemeenschappelijk een' nieuwen weg van godsdienstige overtuiging een' nieuwen heilsweg open; en dan, geven zij ook van het geloof dat allen bezielt eene duidelijke oordeelkundige verklaring in de belijdenis, ten einde daarop eene duurzame gemeenschap te grondvesten; altijd evenwel zal, waar het natuurlijk toegaat, datgene wat aldus geloofsbelijdenis van velen wordt, eerst het oorspronkelijke , het eigendom van één uitstekend, in geestkracht veel vermogend mensch geweest zijn, uit wien als uit eene kiem, de geheele gemeenschap Zijnen oorsprongheeft. Maar ook juist daarom wordt een nieuw geloof, eene nieuwe belijdenis niet opgesteld, maar zij ontstaat, zij wordt, zij neemt toe. Niet de mensch heeft het geloof, maar het geloof heeft den mensch , en zoekt zich door hem uit te drukken. En hieruit volgt dan weder, vooreerst: dat een geloofsbegrip niet zoo spoedig en gemakkelijk tot stand komt, maar onder ernstigen en moeijelijken arbeid des geestes; en ten tweede, dat, waar het goed toegaat, de inhoud van het geloofsbegrip zoo zijn zal, dat de mensch, dezelve niet als iets, dat door hem tot stand gebragt, door zijne willekeur bepaald is, maar als iets goddelijks, iets waars als eene hoogere magt aanneemt en erkent, en daarvoor diep zich nederbuigt. Wij verheelen het niet, dat in deze betrekking vele verschijnselen der nieuwe Geloofs- en kerkoprigting ons bedenkelijk zijn voorgekomen. Wie naar waarlijk Goddelijke zending, eene periode in de kerkgeschiedenis zal daarstellen, en iets nieuws helpen vormen, die moet alvorens zelve eene innige godsdienstige geschiedenis gehad hebben, eene moegelijke rijke eigendommelijke, en anderen ten voorbeeld strekkende levensontwikkeling zijn door geworsteld. Dit nu scheen ons hier geheel te ontbreken : mannen, zoo als die vroeger bij het oprigten en vormen eener kerk aan het hoofd derzelve stonden ; mannen vol van hoogen heiligen ernst, van veel ondervinding en onverwrikbaar geloof, nederig , onbaatzuchtig, en zich geheel overgevende aan de goddelijke leiding en derzelver oogmerken, die met zich zeiven worstelende in het zweet huns aanschijns, maar dan ook , goddelijk standvastig geworden, streng tegen de dwalingen des tijds opkomen,die bestuurd < worden door den waarachtigen, dieperen geest des tijds, maar ook moedig den valschen oppervlakkigen tijdgeest bestrijden — zulke mannen , zoo als vele groote kerkleeraars der Christelijke oudheid, in de middeleeuwen, de Duitse Ae en Zwitsersche hervormers, zoo als ook latere grondves- Iers , van kleinere Christelijke maatschappijen zulks geweest zijn, hebben wij hier niet ontmoet. En daar het nu ontbrak aan den eigenlijken wortel, aan eene diepe zuivere persoonlijke bron van nieuw godsdienstig leven waaruit eene frissche vruchtbaarmakende, alles met zich medeslepende stroom Tan zelve gevloeid zoude zijn, zoo volgde, dat men op eene andere kunstige wijze dit Terhelpen moest. Van daar wies de geloofsbekentenis niet aan, maar werd dezelve bij overeenkomst gemaakt. En wijl het niet uit de diepte voor den dag, niet onder geestelijke moeite en strijd tot stand gebragt werd, kwam het ook spoedig en gemakkelijk tot stand. Onze Evangelische kerk heeft, gerekend van het aanslaan der theses te ff^ittenberg, 13 jaren noodig gehad, alvorens zij hare eerste belijdenis konde afleggen ; hier is naauwelijks een half jaar voorbij gegaan; men is te naauwernood eenige dagen te Leipzig vergaderd geweest, of de belijdenis is reeds gereed; onder wederzijdsche gelukwensching had men den grondslag der kerk gelegd, en kon nu bij eenen Trolijken, door toasten gekruiden maaltijd zich Terlustigen. Maar zoo zag zij er nu ook niet uit, als een werk, waaraan standvastig geloovige mannen, het dierbaarste van hun leven verpand hadden, niet als eenen Tasten band, welke de Christelijke gemoederen, tot ééne groote levendige eenheid konde Terbinden, veeleer scheen zij er op ingerigt, om het een ieder in dien wijden omtrek regt gemakkelijk te maken , vooral indien men er bijvoegt, wat meermalen geopperd was, dat geene belijdenis direct verbindend zoude zijn, maar dat aan elke. gemeente, aan elk lid derzelve, de nadere bepaling des geloofs zou zijn overgelaten. Zoo zou men voorzeker, een zeer luchtig, vrij tn gemakkelijk geloof hebben, maar geen ernstig, geen sterk geloof, geen geloof waarvoor de mensch buigt en hetwelk hij als eene boven zijn ik ver verhevene, goddelijke magt eerbiedigt, geen geloof, waarop eene kerk gegrondvest wordt;*-**Wel is waar scheen er eenê kerk vrij gemakkelijk te zijn opgerigt, geheel anders als vroeger, toen de stichting van elke godsdienst, de vorming van iedere kerk met den zwaarsten strijd en opoffering, met tranen, zweet en bloed harer oprigters gekocht moest worden; maar wij mogen ook vertrouwen, dat die kerken, welke gemetseld zijn in het zweet en bloed der martelaren, vaster staan, dan die zoo spoedig en gemakkelijk in een oogenblik opkomen. WIJP^ Wij hebben niet willen verzwijgen, wat naar onze overtuiging, tegen deze nieuwe onderneming1 ingebragt kan worden. Het kan den schijn hebben als hadden wij tegen het belang der Protestanten gesproken , daar de nieuwe gemeente als protesterende, als anti-Roomsche , onze verwante is. Maar juist bij Protestanten geldt de Waarheid bovenal. Intusschen willen wij ook de liefde, ' zeker met dit al nog, dat, wat in den aanvang ontbrak, nu nog nakome: dat er in de gemeente mannen optreden, die met levensbezielende vroomheid, eenen rijken, volledig , wetenschappelijk gevormden geest, een standvastig karakter, dat den goeden veldheer eigene talent, om te rangschikken en te regelen bezitten , waardoor alleen in de menschelijlte maatschappij , iets groots tot stand komt. Moge ook in onze dagen, veel meer als vroeger, een ieder, op werkzaamheid van menigten, van gezelschappen en vereenigingen gesteld zijn, het ten «tvoer brengen van waarlijk groote dingen, in hooger gebied namelijk , blijft nog altijd aan groote personen vér» . londen ; en is de zaak het waardig, zoo zal zij ook den juisten man ter besturing opwekken , of reeds opgewekt zijnde, hem zijne plaats toewijzen. Vervolgens zal «lies daarvan afhangen, of eene duurzame zelfsverloochening, een rustige, aanhoudende opofferingsgeest, zich in de gemeente ontwikkelt. Eene nieuwe kerk ligt niet gereed en in allen luister, als een feestgeschenk op de tafel terneder,, zij moet door veelvuldige en dure offers, verkregen worden. Van de verbreking van persoonlijke gemeenschappelijke of andere banden van vereeniging j willen wij niet eens spreken. Eene hoofdzaak is hier, de geldmiddelen. Eene kerk met inbegrip van de daarbij hoorènde school is eene dure zaak. Be Roomsch- Katholieke kerk is in het bezit en zal zal zich niet zoo gemakkelijk daaruit laten verdringen. Van den staat verwachten wij wel verdraagzaamheid, maar wij kunnen niet aanstonds gelden, voor de nieuwe' kerk van hem vorderen. In alle gevallen zoude er alvorens er in toereikende geldmiddelen, van buiten voorzien werd, een geruime tijd verloopen. Hier dus zal het voornamelijk op de vrijwillige bijdragen der leden aankomen, en men zal het Noord-Amerikaansche vrijwilligheids-sijsteem in werking moeten brengen. En dan vraagt men, of er duurzame, matige ijver bestaan zal, een ijver, zoo als zoo vele Noord-Amerikaansche gemeenten, jaren achter den anderen bewaren, een ijver, zoo als nog kort geleden, die standvastige vróme mannen, uit Schotland, die'leden der vrije kerk, op de schitterendste wijze aan den dag gelegd hebben. In spoedige opwelling, bijdragen te leveren als bewijzen van volksgezindheid , of ook zelfs een en andermaal voor eene onmiddellijk, plaatsgrijpende zaak, is niet moeijelijk en bijna allen onzen tijdgenooten tot gewoonte geworden ; maar het geheele leven door, met genoegen de kosten van kerk en school te helpen bestrijden, is eene moeijelijkere zaak, en toch zal hiervan op den duur de vraag over het zijn of niet zijn der nieuwe gemeente afhangen. '' "^ Daarom behoort de gemeente, wanneer zij den naam «Katholiek," niet geheel zonder historischen grond draagt, wanneer zij het Frotestantismus niet steeds meer en meer naderen, en vele Katholieken, die haar genegen zijn., niet spoedig van zich vervreemden wil, zoo veel van het wezentlijk Katholieke te behouden, als hare overtuiging dit toelaat. Zeer Tele billijke en liberale Protestanten, zoo Tast zij van de waarheid en de meer zuivere Christelijkheid der grondbeginselen hnnner kerk overtuigd zijn, erkennen echter ook in de Katholieke kerk hei eigendommelijk goede en voortreffelijke, en zouden gaarne veel, wat deze bezit, op gepaste wijze hij hunne kerk zien ingevoerd. Hier moge dus de nieuwe gemeenschap niet te spoedig en geheel verwerpen, en vooral niets wat zij niet ten grondigste beproefd heeft, of zij het ook in goeden Christelijken zin gebruiken konde. Dit geldt vopral van vele schoone oudheidkundige hoofdbestanddeelen in den cultus, van de rijke symboliek, waardoor het Katholicisme uitblinkt. Maar het geldt ook gedeeltelijk van de > inrigting. De hiërarchische inrigting voorzeker, wil men bovenal ontvlieden, maar het is zeer te vreezen , - dat men onder het vlieden van deze tot een ander uiterste gerake, en in een indepentisme vervalle, hetwelk niet alleen wil, dat de kerk onafhankelijk zij Tan den staat, maar ook elke gemeente Tan de OTerigen, en ten laatste zelfs elk lid onafhankelijk van de gemeente, zoo dat het alzoo in een Atomisme ontaart, (lat eindelijk op zijne beurt tot anarchie en ontbinding leidt. .Wij mogen zeker der nieuwe gemeente, wanneer zij er zich werkelijk , kan doorworstelen , eene tegenover den. staat onafhankelijker stelling toewenschen, dan wel Toor het grootste gedeelte de Evangelische kerk bezit, en dit zou eene zaak zijn, waardoor zij zich in het bijzonder kenmerken en aanbeTelen zoude ; maar om dan ook eene grootere zelfstandigheid te bewaren , moet zij een beter ineengevoegd, en rijker zamengesteld Organisme ontwik- kelen, als in dit levenloos, onafhankelijk principe ligt, en daarin mogt haar de Katholieke kerk, bovenal in hare oudheidkundige ontwikkelings periode , wel tot een voorbeeld zijn. Slechts hoede zij zich in het regelen der inrigting, even als in alle strevingen, voor elke vereeniging met het politieke. Dit zoude haar verderf, haan vroege dood zijn. Mogt daartoe hier of daar eenige neiging bestaan , hetgeen in tusschen , namelij k .met betrekking tot het Communistische geheel is afgewezen , zoo behoort zulks, waar het maar eenigzins ingang zon vinden, beteugeld te worden. Wie eene kerk begeert, moet ook slechts daarbij blijven, wanneer toch godsdienstig belang, zich met andere belangen vermengt, worden beide verontreinigt en vindt geene derzelve bevrediging* Eindelijk verwachte men toch ook niet te veel van verandering en vernieuwing van uitwend igen toestand. De hoofdzaak is en blijft vernieuwing der personen, der gemoederen. Alvorens men de kerk wil hervormen, moet men zich zelve hervormd, verbeterd hebben ; slechts uit geheel hervormde menschen zal ook eene geheel hervormde kerk tot stand kunnen komen. Het is niet voornamelijk om eene uitwendige bevrijding te doen, maar veeleer om eene innerlijke, en in het algemeen is bij eene grondige verwerking op godsdienstig gebied, vrijmaken geheel iets andera als vrij worden. Elke ware hervorming maakt onafhankelijker van menschen, maar verbindt ook te inniger aan God; rij verheft boven het uiterlijke; maar grondt te dieper in het innerlijke. De ware hervormer ontbindt niet slechts, maar verbindt ook inniger en meer geestelijk; hij vordert iets moeijelijkers dan vroeger gevorderd was. Christus, in zoo verre wij Hem als hervormer beschouwen kunnen, bevrijdde Tan de wet, maar hij eischte daarentegen zelfverloochening, afstand des levens, en nadragen van zijn kruis* Lcther ttad op tegen den aflaat, dat oneindig gemakkelijker, maar valsch, middel ter verkrijging van vergiflenis van zonden, maar verpligtte daarentegen tot het ware maar mcegeJijker tot boete en verbetering. Anders, zal er waarachtige vernieuwing komen , kan het ook nu niét zijn. Wie een echt hervormer wezen wil, die mag het den menschen niet maar ligt en gemakkelijk maken, hij mag hen maar zoo niet aannemen, hunne nog niet gekrenkte natuurlijke meeniogen in hunne zelfeuoht en wereldzin, zoo als de dag en het uur die aan de hand geven, goedkeuren, en het aanwezige ongoddelijke bestaan met den mantel van humaniteit of groote gevoeligheid bedekken; integendeel hij moet zeer ernstige, groote beslissende eiseben van hen doen, hen zelfkennis, ootmoed leeren , hij moet het gevoel van behoefte aan heil en verlossing krachtig in hen opwekken, en dan, zelve hen voorgaande, hen den geheelen heilsweg des Christendoms doen bewandelen. Hierin zou allereerst en voornamelijk, bij dë nieuwe gemeenten veel te doen zju. Zij behoorden eerst grondig, volkomen met de H. Schrift bekend gemaakt te worden, dan moesten zij de leer der zaligheid op hun eigen leven leeren toepassen, onder haar moest eene Christelijke levensinrigtiag, op vrije, maar door wederzijdsehen. broederlijken invloed bevorderende , wijze hersteld worden. Dit en niet enkel zede-; kunde, zal dan het daadzakelijk en werkend Christendom zijn, naar hetwelke men streeft. Op dezen grondslag zullen de gemeenten zich levendig opbouwen, en »it zulke gemeenten zal dan. ook eene ware kerk kunner» géboren worden, tbtwgl^^wanneer meri «ene Merk wil oprigten, zonder eerst dezen waarlijk zedelijken, persoonlijken levendigen grond gelegd te hebben, het geheel ia de lucht gebouwd en door een' krachtigen schok omgestooten zal worden. Vatten wij ten laatste het t#ofnaamste onzer beschou» wingen in een kort overligt te zamen. De beteekenis van het verschijnsel als reactie, als tegenwerking van de htre magt te buiten gaande, alles bedreigende pogingen van het Romanisme, zal niemand kunnen loochenen. Er zijn stormvogels opgestegen, die een naderend enweder verkonden ; het oude' duizendjarige gebouw der Roomsche kerk beeft; er zijn veorteekefien aanwezig van eene ontbinding, niet, zoo als de Munchensche sophistiek met eene bewonderenswaardige, door de Algemeine Zeitung ook medegedeelde kunstgreep verspreid heeft, van het Protestantisme, maar veeleer van datgene, waarvoor die sophistiek , als voor haardstede en altaren, zoo onbeschoft het zwaard trekt. Wat zal nu de Katholieke kerk in haar geheel , haar hoofd en hare aanzienlijkste leden doen ? Zal zij hare oogen openen, voor de ware behoeften e# betere eischen van den tijd? Zal zij toestaan, wat de nationaliteit ook op het gebied van godsdienst*^ met goeden grond kan vorderen ? Zal zij menige , niet tot haar wezen behoorende misbruiken, stilzwijgend afschaffen, en den beteren "geest, die in zoo vele harer instellingen heerscht, op(wakkeren? Zal zij de hoogere meer innigere en Evangelischer rigting, die in haren schoot gevonden wordt en, "die* Wij van de uiterlijke onvrije en Roomsche, als eene