AAN DE PROTESTANTEN m KATHOLIEKEN IN NEDERLAND. EEN WOORD TER ZAKE VAM HET DUITSCH-KATHOIICIS1HUS Dooa S. COOLHAAS van der WOUDE, Predikant te Annervcen , beroepen te Emmen. tb groningen, bij J. OOMKENS. J. Zoon. 1845. Gedrukt bg A. OOMKENS. J. Zoo*. Het is misschien niet ondienstig aan enkele Lezers van dit stukje vooraf te herinneren: dat er een hemelsbreed onderscheid bestaat tusschen Katholicisme en RoomschKatholicisme; eene onderscheiding door de schrijvers van den Evangelischen Kerkbode steeds vastgehouden, en waaromtrent men onder anderen iets kan vinden in het Tijdschrift Waarheid in Liefde 1837, U, bl. 467—471. Alles wat in dit vlugschriftje eenigen schijn van scherpheid zou hunnen hebben is tegen het Roomsen-Katholicisme, d. i. tegen de misvorming en verguizing van het echte Katholicisme gerigt. En het is gerigt tegen het JtoomschKatholicisme niet tegen de Eoomseh-Katholieken. Menschen moet men blijven liefhebben wanneer zij dwalen, zelf8 wanneer zij opzettelijk dwalen en anderen in hunne dwaling medeslepen. Tegen personen wenscht de schrijver nooit t maar tegen verkeerde zaken, tegen gewetensdwang vooral en schijnheiligheid, wenscht hij, zoo lang hij leeft en met alle kracht hem door God geschonken, te werken en te strijden. Tot U rigt ik het woord, Protestanten in Nederland! wien de zaak der godsdienst, des Christendoms en der menschheid ter harte gaat. En tot U niet minder, Katholieken! die moeds genoeg bezit, om in plaats van slaven uwer priesters, slaven van Rome, dienstknechten van OEZüS Christus te zijn. U allen roep ik op tot eene openbare betooning uwer deelneming in de heiligste en heerlijkste zaak welligt, welke de negentiende eeuw oplevert. Wie heeft ze niet vernomen de mare der godsdienstige beweging, welke dezer dagen in Duitschland plaats grijpt? De stoute taal van eenen johannes ronge heeft, met de kracht der waarheid eigen, ook der Nederlanderen ooren en harten getroffen.' Ja gewis! ook der Nederlanderen harten. Zoo ontaard kan Nederland niet zijn van deszelfe voorgeslacht, dat het niet ontbrandt in heiligen ijver, wanneer het van vrijheid des gewetens, van handhaving der menschelijke regten tegen priesterdwang en huichelarij hoort spreken. Gewis, het gaat duizenden mijner geloofsgenooten en medeburgers zoo als mij, dat zij telkens, met de nieuwsgierigheid der belangstelling, het nieuwsblad te gemoet zien en ter hand nemen. Het hart van duizenden slaat hooger en beeft van blijdschap, wanneer zij van de wonderen lezen, die er nog dagelijks door den Trierschen rok gewrocht worden: hoe de Heer der Kerk, in een' geheel anderen zin dan de huichelarij deed gelooven en het bijgeloof verwachtte, door de tentoonstelling van dat kleed, aan verlamden, die op anderen leunden en zelve niet durfden gaan, zelfstandigheid verleent, aan blinden de oogen opent, aan dooven het gehoor, aan stommen eene sprake,-aan lijken het leven geeft. Velen van Duitschlands vrije zonen willen-niet meer onder Eome's jak slaafs den nek buigen, willen niet meer de speelbal zijn van priesterlijke heerschzucht. Moedig staan zij op, om zich te vereenigen in eene algemeene (Katholieke) christelijke gemeente. Zij willen niet langer Eoomsch, zij willen Katholiek zijn; niet langer onmondige kinderen geplaatst onder de voogdijschap van soms gewetenlooze priesters, maar kinderen van (xod, in christtjs tot-mondigheid geroepen. En wij zouden de poging dier edelen niet toejuichen? wij hun hart niet Sterken door hun te zeggen, door daden te zeggen: „Duitsche mannen! ook in Nederland wil men gewetensvrijheid en ver- foeit men dwang, leugen en huichelarij (*). Graat moedig voorwaarts! Wij zullen met U bidden en met TJ werken!" Het is een gewigtig werk, dat in deze dagen wordt tot stand gebragt. Niet minder is het dan eene nieuwe Hervorming, in belangrijkheid van aard en gevolgen, mogelijk voor die, welke vóór drie eeuwen is daargesteld, niet onderdoende. Het is eene stoute schrede ter verwezenlijking der dierbaarste hope der menschheid. Van zulk een werk zouden wij geene medearbeiders willen zijn ? Nederlandsche Christenen! in den naam van uw Vaderland en van uwe godsdienst beide, roep ik U daartoe op. Door eene verketteringszucht, even ongrondwettig als onchristelijk, bestaat er, helaas! eene groote klove tusschen Burgers en Burgers, tusschen Christenen en Christenen. En zoo lang Nederlandsche Katholieken slaven van den Roomschen Bisschop blijven kunnen zij niet anders dan hunne Protestantsche medeburgers, die met hen in éénen God en in éénen Zaligmaker gelooven, bestrijden en verdoemen. De Nederlandsche grondwet roept met menschelijk gezag hun toe: Vrijheid van godsdienst voor alle bestaande gezindheden! maar Rome, na zich een goddelijk gezag aangematigd te hebben, zegt: dwingt ze om in te gaan, zoo veel mogelijk en raadzaam, ook door uiterlijk geweld. Het Christendom gebiedt: hebt elkander lief. Oordeelt niet! „Roomsch of aan de (*) Geloofaart, der Duit*ch-Katb. gemeente te Brealau. Art. 2, eeuwige verdoemenis prijs gegeven!" dat is de leus van Rome en hare dienaren. En deze godsdiensthaat verscheurt het Vaderland en de Kerk van Christus en blaast telkens op nieuw het twistvuur aan. Het eeuwige Eome wil ook Nederlands Vorst en volk regeren. — Laten Nederlands Katholieken spreken: „wij willen geene Roomschen, wij willen Nederlanders, wij willen Katholieke Christenen zijn." En de scheidsmuur is gevallen. Alle Christenen erkennen elkander voor broeders, de eenheid in Vaderland en Kerk is hersteld, eendragt zal weder magt maken, bloei en welvaart zullen herleven en de Kerk van Christus zal in ruime mate hare overvloedige zegeningen over Nederland uitstorten. — Geloofsgenooten en Medeburgers! in Duitschland hebben edele mannen gesproken: „ wij willen geene Roomschen , wij willen Katholieken, wij willen- Christenen zijn." Leest de artikelen van hun geloof en zoo het bloed der Vaderen, die tachtig jaren tegen gewetensdwang streden, in uwe aderen vloeit, zoo dé geest van Christus , de geest der waarheid, der vrijheid en der liefde in U woont, gij reikt hun gaarne de broederhand: tegen over hen zijn Protestanten geene Protestanten meer, maar vrienden. — "Welaan openbaart het dan ook, dat gij hunne vrienden, hunne broeders zijt, openbaart het door woord en daad. Nederlanders! in den naam van uw Vaderland roep ik U daartoe op. Duitschland zal mogelijk ook zonder uwe aanmoediging of hulp het groote werk kunnen volbrengen. Maar zullen ook Nederlandsche Ka- tholieken het wagen als Katholieken op te treden, wanneer zij niet weten, of zij ook hier steun zullen vinden tegenover het magtige Rome? Spreekt en handelt ten voordeele der Duitsch-Katholieken, en gij stort moed en kracht in het hart uwer medeburgers, die zuchten onder de hiërarchie en zich gaarne zouden willen, maar niet durven bevrijden. — Ziet, hoe ook hier de Roomsche Bisschop en zijne handlangers met het gezond verstand der natie durven spotten. Ziet, hoe men in Neerlands hoofdstad, van een historisch onbewezen mirakel, voor 500 jaren geschied aan een uitgebraakten ouwel, van een zinneloos verdichtsel der middeleeuwen, nog in 1845 een eeuwfeest *durft vieren. Ziet, hoe men aan de bijgeloovigè schare ten loon voor hare onderwerping aan het priestergezag aflaat belooft en aan menschen de magt om beloften te veranderen toestaat. Zulk een komediespel met de godsdienst durft men in de Hoofdstad van ons Vaderland drijven, en ... waar, waar onder de Katholieken is de man die opstaat tegen zulk eene bespotting van het heilige? Waar is de man, die, met de bezielende kracht van eenen ronge, den Vice-Superior der Hollandsche zending toeroept. „Weet gij het niet, en in uwe betrekking moest gij het weten, dat zulk een mirakelgeloof onredelijk en onchristelijk is? — Hoe? zijn dan allen, die tot de RoomschKatholieke Kerk in Nederland behooren, zoo verblind dat zij de armzaligste, bijgeloovigè middeleeuwsche verdichtselen, op het gezag hunner geestelijken, als heilige waarheid aannemen? Neen! gewisselijk neen! Ook in Nederland zijn verlichte Katholieken, mannen in wier harten de heilige woorden van waarheid, vrijheid en godsdienst weergalm vinden. Wie weet hoe menige zucht over Rome's dwingelandij er in stilte geslaakt wordt? hoe menig bittere traan er langs priesterlijke wangen vloeit, omdat de ongelukkige in Rome's boeijen verstrikt, zijne onschuld heeft verloren, zijn geweten heeft verkracht en tot een huichelaar is geworden. En wij zullen deze onze medeburgers niet toeroepen: houdt goeden moed! Het licht zal voor U dagen. De morgenster is reeds opgegaan. Ziet, Duitschlands Katholieken helpen wij, zullen wij U, als "gij optreedt, niet veel meer bijstaan, TJ met wie wij door een gemeenschappelijk Vaderland ver-# bonden zijn ? Protestanten! gij ducht voor uw> Vaderland de toenemende magt van Rome. Gij wijst er op, hoe Ultramontaansche bladen twist en tweedragt zaaijen tusschen burgers en burgers. Gij zegt: „ het kan niet anders, Roomschen moeten tweedragt brengen; want wel bewonen aij Nederlands beemden, wel ademen zij de Nederlandsche lucht in; maar zij zijn geene Nederlanders , geene zonen van hen, die met hun bloed vrijheid des gewetens kochten en op die vrijheid den staat hebben gegrondvest, Nederlanders zijn zij niet, zij «ijn slaven van Rome." Gij ziét daarom met onrust het getal der Roomschen zich vermeerderen. Maar is het dan niet hoofdzakelijk van Duitschland uit, dat ons Vaderland telkens op nieuw Roomsche ingezetenen ontvangt? Helpt dan mede daar het licht te verbreiden en van Duitschland uit zullen, in vervolg van tijd, in Nederland, in plaats van Roomschen, Katholieken komen; Katholieken, die gij, met de gastvrijheid der hartelijke liefde, als broeders zult ontvangen, van wie gij voor het heil des Vaderlands, voor uwe vrijheid, voor uw geloof niets zult te vrezen hebben. Nederlanders! met de Duitsche natie zijt gij vermaagschapt De Nederduitsche taal is de uwe. Van Duitschen bloede zijn uwe Vorsten. En gij zoudt niet mede arbeiden om uwe Duitsche broeders vrij en gelukkig te maken, vrij en gelukkig door de zuivere godsdienst van Christus? Nederland is ten allen tijde de steun en het toevlugtsoord geweest van hen, die een vrij geweten wilden. Zou het dezen roem niet blijven handhaven? Christenen! in den naam uwer heilige godsdienst roep ik U op, om blijken te geven van uwe belangr stellende liefde jegens uwe Duitsche medechristenen, die, hoe verschillend ook van U in uiterlijke vormen van eeredienst ?' met U nogtans in beginselen en in den geest één zijn; met U , naar de inspraak van hun geweten, in geest en waarheid God willen dienen. Gij gelooft in Hem die gezegd heeft: „één is uw Meester, namelijk Christus en gij zijt allen broeders." — „Wij gelooven ééne, heilige, algemeene, Christelijke Kerk." Zoo luidt de belijdenis waarin gij allen zamen stemt. Maar waar wordt ze gezien die ééne Kerk? Waar is ae die •vereeniging van.broeders, diè één hart zijn en ééne ziele? — „Bij. ons, bij ons alleen de ééne, warè, zaligmakende Kerk," roepen ons de aanhangers van Rome toe. 'Is dit niet wederom eene bittere spotternij met het gezond verstand der menschheid gedreven ? Wie is zulk een vreemdeling in de geschiedenis, dat hij niet weet: dat er in het Roomsche Kerkgenootschap even veel scheuringen hebben plaats gehad als in ieder ander ? Of zou men daarom die Kerk één noemen, omdat het de vruchtelooze toeleg van Rome's Bisschoppen en van hunne bondgenootèn de Jezuïtenis, om menschen tot lijken (*), tot blinde werktuigen te maken ? omdat men aanstonds, bij de geringste openbaring van zelfstandig leven, door banvloek en uitwerping, en zoo de tijden gunstig zijn, door kerker, zwaard en brandstapel , dat leven poogt te verstikken ? — Eenheid van geest was de bedoeling van den goddelijken stichter des christendoms: eenheid van geest, bestaanbaar met verscheidenheid van vormen. Maar deze eenheid van geest bestaat zij onder. Christenen ? Is zij tusschen Roomschen en Protestanten zelfs mogelijk, zelfs denkbaar? Wat gemeenschap hebben de beginselen van licht, vrijheid en liefde met die van duisternis, onderdrukking en verkettering, die van Rome uitgaan? De Roomsch-Katholieke Kerk late deze beginselen varen en zij is met de Protestantsche één. (*) De lezers van Eug. Sue's Juif crrant welen, dat het de verschrikkelijke woorden van den stervenden loïoia waren; ieder lid van de orde zij in de handen zijner overheden als een lijk, pcrindc ac cadaver. Vrijwillig afstand dóen van hare dwingelandij, dat zal Rome niet. Maar de Heer der Kerk zal haar dwingen. Ziet Hij doet het al meer en meer! Niet door geweld, maar door zijnen geest moet het geschieden. De oogen der verblinde natiën beginnen geopend te worden. „Ééne, heilige, Katholieke Kerk, die alle Christenen omvat hoe verschillend in meening en godsdienstvorm," is de leus. Het is niet meer, „wij alleen zijn Katholieken! van hier, van hier! verdoemde ketters," de nieuwe Katholieken roepen den Protestanten toe: „Broeders!" En zij zouden niet, met den warmen handdruk der broederliefde, hun antwoorden? „ja! broeders zijn wij. Gaat henen gij naar uw kerkgebouw, wij gaan naar het onze, maar broeders zijn wij in Christus. Wij gelooven ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk." Eens zal er. een tijd komen, dat zich de eenheid der Christenen ook meer uiterlijk daarstelt. Ëéne kudde zal het worden onder den éénen Herder. Wij zullen bidden om dien tijd en, nu er zulk een beslissende stap gedaan is, om hem te doen naderen, niet juichen, niet medewerken? Ja, Katholieken en Protestanten! één moeten wij worden, broeders die ook te zamen wonen. In Duitschland begint men ons voor te gaan, wij mogen, wij willen niet achter blijven. Wij gelooven in Hem, wiens eenig gebod, het gebod is der waarachtige, der werkzame broederliefde. Komt dan, openbaren wij onze liefde jegens onze Duitsche broeders. Wij bidden en werken voor Heidenen, in verre landen, met wie wij alleen door ge- meénschap der menschelijke natuur zijn verbonden. Wij zullen niet bidden en werken voor de bewoners van een naburig land, met wie wij denzelfden Duitschen oorsprong , dezelfde Europesche beschaving, hetzelfde heilige geloof, dezelfde dierbare hope, dezelfde Christelijke liefde gemeen hebben? Wij zullen in ons hart hen voor broeders erkennen en het niét luide door daden te kennen geven. Nederlandsche Christenen! spreekt dan en handelt! Schenkt aan het hart dier waardige Duitsche mannen de zoete- overtuiging, dat hunne woorden vol van geest en kracht, onder den goddelijken zegen, ook hier vruchten droegen. Katholieken! dat niemand U misleide! Leest en oordeelt zelf. Vereenigt U met gelijk gezinden, en laat het welhaast aan de wereld verkondigd worden: dat gij Nederlandsen-Katholieken zijt. — Wat aarselt gij ? Zoudt gij in het weldadige, in het vrije Nederland geene bescherming vinden ? Protestanten! geeft moed aan uwe Katholieke broeders door te spreken en te handelen. Gij strijdt tegen Rome, gij offert uwe liefdegaven om uwe medeprotestanten tegen Jezuitenlist te beschermen ; maar weet gij dan niet, dat het oneindig hooger en «deler en Christelijke*"!» te bevredigen, te vereenigén dan te slïijden? Staat uwe Duitsche broeders Kj, en gij werkt dat goddelijke werk des vredes. Zalig de vredemakers , zij; • zullen kinderen van God genaamd werdeni Leeraars van de Christelijke godsdienst! en gij allen, die door uwen stand of door uw karakter bet regtmatig vertrouwen uwer geloofsgenooten en medeburgers bezit, belast U met de moeite om de vrijwillige geldelijke offers ten behoeve der Duitsch-Katholieke gemeenten te verzamelen. Laten de nieuwsbladen het telkens vermelden: hoe Nederland nog niet van de voorvaderlijke weldadigheid jegens buitenlandsche Christenen ontaard is. — Gij wilt immers niet zeggen: „de Duitsch-Katholieke gemeenten vragen niet om onze hulp." Het is zoo; zij bedelen noch om onzen lof noch om onze penningen. Niet om menschenroem, niet om geld, om waarheid, vrijheid en godzaligheid is het hun te doen. Maar het i* hier niet de vraag, of zij ondersteuning van ons verlangen; het is de vraag, welk eene verpligting er op ons rust. In Duitschland doet men inzamelingen voor de Katholieken; zullen wij het geene zaligheid achten mede iets bij te dragen, om het schoone werk te helpen volvoeren ? Het is hier niet te doen, om door overredende kunstgrepen, of door bedreigingen met hel en verdoemenis aan de onkundige schare geld af te persen. Maar ik weet het, er zijn velen, niet slechts in de steden, maar zelfs in kleine dorpen van ons Vaderland , die met verlangen uitzien naar eene gelegenheid, om ten minsten iets voor de nieuwe, heerlijke hervorming der Kerke te doen. Welaan! schenk hun die gelegenheid; velen zullen met vrijwillige gaven van.zelfs tot U komen, en er U voor zegenen, dat zij door uwe bemoeijingen in staat gesteld worden om medearbeiders van God en chktstus te zijn. Wij hebben tot U gesproken Nederlandsche Christenen ! In den naam van uw Vaderland, in den naam uwer heilige godsdienst hebben wij U opgeroepen om tot heil van uwe volks- en geloofsgenooten in de voetstappen uwer Duitsche broederen te treden. Ons hart drong ons daartoe. Woorden vinden om het belang der zaak en het gevoel onzes harten krachtig genoeg uit te drukken, dat konden wij niet. Maar een enkele wenk, om in dezen te doen wat uwe hand vindt om te doen, is voor U immers genoeg? — Nederlandsche Christenen I zouden wij ons in U bedrogen hebben? Zouden uwe harten koud en uwe handen werkeloos kunnen blijven, wanneer de hoogste belangen der menschheid uwe medewerking eischen ? — Neenl bedrogen hebben wij ons niet. Het Christelijk Nederland zal zich Christelijk betoonen. Door woord en daad zal het Duitschlands Katholieken ondersteunen , en de zegen dier weldadigheid zal verdubbeld wederkeeren tot het Vaderland,