ADRES AAN AL MIJNE HERVORMDE GELOOFSGENOOTEN. TIENDE DRUK:. VERMEERDERD MET EÊTf VOORWOORD VJUT DEN UITGEVER. Tb AMSTERDAM, bij J. H. DEN OUDEN. 1840. VOORWOORD. Js eene gedurige aanvraag naar hef Adres aan al mijne Hervormde geloofsgenoot», door den Wel-Eérw. Heer d. molenaar, Predikant hij de Hervormde Gemeente te 'sGravenhage , allereerst in April 1827 in het licht gegeven, de reden dat de Uitgever zich Hu in de noodzakelijkheid bevindt, deze tierde druk- te moeten doen verschijnen, zoo is de bede zijns harten dat het, onder 's Heeren zegen, aan dat oogmerk mogt beantwoorden, met welk doel hetzelve het allereerst het licht zag; daar de uitkomst maar al te zeer bevestigd heeft, dat het niets dan waarheid in zich bevat, 'en zoo men het had behartigd, men alsdan had voorgekomen hetgeen men na de uitgave van dit Adres heeft zien gebeur^ny-hetwéïk slechts beginselen zij» fdn'hetgeen verder gebeuren kan. Mogt dan deze nieuwe uitgave, onder 's Heeren zegen, nog tot bereiking van dat allergewenschte doel dienstbaar wezen, opdat 's Heeren 'polk verlost mogt worden uit de banden, waarmede zij gekheid worden, om, als in vorige dagen,' naar de keus huns harten, op grond van God» TVoord, in hunne regten te worden kttsteld, die zij hadden vóór de Haagsche Synode van 1816 en 1817, met welker besluiten geen echt-Gereformeerde zich kan , noch immer zal vereenigen. Wij verlangen niet dat dezulken, in wier hart de vijandschap huisTest tegen de echt-Gcreformeerde Leer, zich met ons vereenigen ; hartelijk wenschen wij dat zij van ons uitgaan, en zich voegen bij degenen, wier leer zij zijn- toegedaan, en ons hergeven hetgeen ons wederregtelijk ontnomen is , waardoor de echt-Gereformeerden verstoken zijn, althans in vele groote en kleinere Gemeenten, van de gelegenheid om gemeenschappelijk openbaar in het Huis des Gebeds hunnen God te dienen, daar zij zich met geene heele of halve Pelagiaansche k 2 of of Remonstrantsche leer kunnen of mogen vereenigen; maar getrouw aan hunne eenmaal afgelegde Belijdenis, noch ter regter-, noch ter linkerhand wenschen af te wijken, maar zich houden aan de Formulieren van Éénheid en de Leer der Dordsche Vaderen. Het Adres, hetwelk geenszins in eenen geest van oproer, maai" veeleer van bezadigde voorzigtigheid is gestemd, en zelfs verklaart dat de Heilige Geest geenen lust tot nijdigheid heeft, wijst het middel aan omaan dezen onzen billijken eisch te kunnen voldoen. (Men zie bladz. 12). En, Gode zij dank! het ontbreekt in ons land nog niet aan zulke Gereformeerde Leeraars, welke met hun gtinsche hart de zuivere leer onzer Kerk zijn toegedaan, en, overeenkomstig onze oorspronkelijke infigting, de Gemeente van chmstos wenschen te dienen, en zich als Herders en Leeraars over die Gemeente, na den uitgang onzer tegenstanders, wenschen gesteld te zien. Mogt de Heer zijner Gemeente het in het harte geven dergenen, welke oorzaak zijn der scheuringen en der billijke klagten, om niet langer '«Heeren volk te drukken; maar kunne klagt te verhooren, eer het van -erger tot erger komt, dat ■ontwijfelbaar het geval zijn zal, zoo men geen gehoor geeft; want de Heer zal eenmaal opstaan en zich over Sion ontfermen, daar Hij zijn volk zal verhooren, die dag en nacht tot Hem roepen. En alsdan zal het voor dezulken , die zijn volk verdrukken , vreesselijk zijn, te vallen in de handen van den levenden God. Wie ooren heeft oh te uooreb , die koobe , eer het te laat is. DE UITGEVER. Amsterdam, Augustus , 1 849." ' De De onderscheidene recensiën van het werkje van den Eerw. kuiper , rustend Predikant te Haarlem, getiteld: Het geloof is enz. wekte mijne aandacht allerbijzonderst. Hulde doende aan 'smans doel en toeleg, om door zijn geschrijf nog iets bij te dragen aan de wederoprigtïng en herstelling van den godsdienstigen bloei onzes vaderlands, jammerde het mij, die ook gewoon ben het verval* van ons dierbaar vaderland nacht en dag te bepeinzen en te betreuren , dat de eerwaarde •man , van wiens goeden toeleg ik lang gehoord had, in deze zaak eenigzins mistastte en, zoo ik vrees, voedsel geeft aan de eigenlijke oorzaken van het verval in de godsdienst en de listen van onzen tijd al teveel, (hoewel zonder dit te willen) in de band werkt. Ik sta in geenen deele met da. costa, ca.pa.dose , thelwall, vijgeboom of dergelijken in verband. Ik kenne deze menschen niet, en weet niet dezelve ooit gezien te hebben. Ik keure zelfs zeer vele onberadene en onbewezene uitdrukkingen in hunne schriften af, en mag met, dat men zoo onbepaald en onbesuisd spreekt. Maar ik ben aan de andere zijde ook zeer verre verwijderd , van die strenge en onbarmhartige en onchristelijke oordeelvellingen , welke over deze menschen geveld worden, en geloof veeleer, dat zij geenszins de aanleiders zijn van het wantrouwen, hetwelk in onze A 3 da- dagen tegen de Leeraren plaats heeft; maar dat het gedrag van sommige Bedienaren des Evangelies zelf daartoe aanleiding gegeven heeft; en nog steeds voortgaat te geven. Niet--ait*twistgierigheid, noch ook om eenig zaad van twist te zaaijen, maar ware het mogelijk , om mijne dwalende tijdgenooten tot vroegere welvaart en tot ware eensgezindheid in de godsdienst terug te leiden, wil ik daar over een en ander in het midden brengen, en aan het nadenken en debehartftging mijner medechristenen aanbevelen. Het kan niet ontkend Worden, dat er onder de bélijders van de hervormde godsdienst in deze dagen verwarring en oneenigheid plaats hebben. ïk spreek geen enkel woord van vele wargeesten, die eigenlijk zei ven niet welen, wat zij geidbvèn, en die het onderling met elkander niet eens zijn. Maat ik heb het oog op de regtzinnig Gereformeerden en de meer liberalen in onze kerk. De eersten zeggen zich te houden aan de Dordsche Synode, de anderen willen vrij zijn, en, zoo als zij zeggen, naar eigen inzigt en vrije overtmV ging denken en sprekeni Het laatstgenoemde geVde* len schijnt veel voor te hebben; want wat vrijdenkend mensch wil niet gaarne vrij en ongebonden zijn?-Het* zelve wint daarom des te meer veld, omdat men het doel en bedrijf der Dordsche Synode in een ongunstig licht weet te plaatsen, het geloof aan de vaststellingen dezer Synode weet te doen voorkomen, als eene tor* dering gelijkstaande aan die der Roomsche kerk, welke bij de uitspraken van Kerkvergaderingen en Pausen zweert, en omdat de algemeene denkwijs onzer dagen is, dat wij het in alles beter weten, dan onze vaderen! Dat deie denkwijze echter verkeerd* is en allerschadelijkst, lijkst, wilde ik eenvoudig en algemeen verstaanbaar voordragen , op dab mijnen tijdgenooten de oogen mogen opengaan» en men zich niet langer als met eenen stroom moge laten wegvoeren. Wat hebben wij toch van die zoo gehate Dordsche Synode te denken? deze vraag moet ik allereerst in het licht stellen. Weet dan, mijne land- en geloofsgenooten! dat de goede God', in de tijden der gezegende kerkhervorming en na dezelve, toen onze vaderen het dwalende Pausdom uitgingen, de zuivere leer van den hervormer Calvijn op eene bijzondere wijze in ons vaderland gevestigd i heeft: opdat nu al de Leeraren en leeken de zuivere leer van dezen hervormer gelijkmatig en eenparig zouden belijden, nam- men den Heidelbergschen Catechismus en de Nederlandsche geloofsbelijdenis, die achter onze kerkboeken staan, als formulieren van éénheid aan, en plegtig verbond men zich niets anders in onze Kerk te leeren en te gelooven, dan dit. Daar deze de onderlinge en vrije overeenstemming was, leide men hiermede 'niemand aan banden, of beperkte men door dezen maatregel niemands vrijheid; want gelijk de onderscheidene Protestantsche gezindheden, ja ook de Roomschen in ons vaderland geduld werden, en die allen volkomene vrijheid tot de uitoefening van hunne belijdenis hadden, zoo stond het aan elk vrij tot eene'andere gezinte over te gaan, wanneer hij de Calvinistische leer te streng en niet overeenkomstig zijne inzigten vond. Neen, maar om de orde, de rust, en den vrede te bewaren, verbond men zich geheel vrijwillig tot de onderteekening der formulieren van éénheid, en alleen dan, wanneer men ontrouw aan dit gegeven woord werd, werd deze rust A 4 ge- gestoord, en hevige klagten over het knellen dezer Kerkelijke banden gehoord. Dit juist' was de zaak met akminius en zijne leervolgers, de Remonstranten. Deze weken in vijf voorname punten van de Gereformeerde leer af, werden daarover beschuldigd en aangeklaagd ; en daar de twisten hierdoor in ons vaderland vermenigvuldigden, zoo oordeelden onze Staten en Prins maurits , als Regeerders .der Vereenigde Nederlanden , als ware Gereformeerde belijders (in welken geest ook het 36 art. onzer Nederl. Belijdenis gesteld is) en als bevorderaars onzer Kerkelijke rust en zuiverheid., dat er eene algemeene Synode moest belegd worden, ten einde de ware en van ouds gevestigde leer te onderzoeken en te handhaven, als ook de dwalenden, die aan de leer niet getrouw waren, buiten de Gereformeerde kerk te 'Stellen, en aan zich zeiven over te geven. Ten einde nu deze beslissing des te zuiverder geschieden zoude , werden door onze volkshoofden ook buitenlandsche geleerden van de Gereformeerde kerk bijeen geroepen, welke in 1618 en 1619 binnen Dordrecht zijn zamengekomen en de Remonstranten, als afwijkende van de ^angenomene leer,. in het ongelijk gesteld en buiten .onze gemeenschap gesloten hebben. In deze kerkvergadering werd dos. geenszins de wet gesteld, wat wij gelooven moeten, dit mag geene kerkvergadering opleggen en dit kan zeker geene Gereformeerde Synode doen, die zich houdt aan het zevende artikel onzer Nederlandsche geloofsbelijdenis. De Dordsche Synode stelde alleenlijk bij vernieuwing vast, dat de leer in de formulieren van éénheid vervat de zuivere Calvinistische leer was, die door onze hervormde Kerk in ons Vaderland beleden .w^rd j voegde er daarom om vijf artikelen bij, die eene nadere uitbreiding van die punten in zich bevatteden, over welke de Remonstranten getwist hadden, en bepaalde bij vernieuwing de onderteekening en bezwering van deze formulieren van éénheid door al de Predikanten, Professoren, Catechiseermeesters , Schoolonderwijzers en Kerkeraadsleden, ten einde de. éénheid en de rust in de kerk te bewaren, en te zorgen dat de zielen niet door dwaalbegrippen zouden misleid worden. Elk dos,.die zijn gezond verstand gebruikt en met een onbevangen oor* deel Uitspraak doet, zal moeten erkennen, dat deze inrigting niets gemeens beeft met de Roomsche bande», gelijk elk eerlijk man, die zich met de gevoelen» onzer kerk niet vereenigen kan, liever onze kerk verlaten zal, dan ontrouw worden aan zijn woord en eed. Sinds 1618 en 1619 is deze maatregel in onze kerk bewaard en gehandhaafd. Sommige Leeraren, welke liever vrij wilderi zijn, verlieten , gelijk ook de leeken, onze hervormde kerk, en gingen tot de Remonstrantsche over, al was het ook, dat zij in de vijfartikelen met die kerk niet overeenstemden, omdat deze gemeente de eenige is, welke geene vaste geloofs* belijdenis bezit, en daarom allerlei gevoelens in haar midden duit. Andere Leeraren eq.^eeken, welke heimelijk of meer openlijk yan, onze vastgestelde kerkleer afweken werden van, hunne .posten ontzet en uit onze gemeenschap verwijderd • niet omdat onze kerk onverdraagzaam -was, maar om langs.dien weg de zuiverheid der leer en de eenparigheid der prediking te be> vorderen, gelijk het aan elke maatschappij,,]»r$:fltaaf uit haar midden te drijven de zoodtoigen, welke aan de hoofdregelen niet verkiezen onderworpen te zijn. .*A A 5 In- Intusschen, is er ia dit stuk sinds eenlf^^aren langzamerhand eene groote verandering gekomen. Devrijhëidüucht, welke ons vaderland besmet en verwoest heeft, is tot de godsdienst langs onderscheidene wegen doorgedrongen en heeft zich meester weten te maken van de algemeene denkwijs der menschen. De diSS»»4 ters (dat is degenen die eeue andere geloofsbelijdenis dan onze kerk hebben) hebben de maatschappij Tot, nut van 7 Algèmeen uitgevonden, en daar één der hoofdregelen dezer maatschappij, die zich door onderscheidene middelen heeft weten uit te breiden, is, alle distlnktive leerstellingen ter zijde te stellen, zoo is hierdoor eene meerdere onverschilligheid onder onze belijders veroorzaakt, ten aanzien van de leerstellige geloofsstukken en dit met den schdoïrschijnenden naam van verdraagzaamheid, schikken naar den geest en de behoefte des tijds, bestempeld. Daar benevens heeft men gemeend, dat gelijk men in alle vakken van wetenschap en kunst groote vorderingen in eene halve eeuw gemaakt heeft, deze ook in de godsdienstslee* moeten en mogen erkend worden, niet onder het iöbg houdende, dat wel de uitlegkunde eenige vorderingen maken kan, maar geenszins de godsdienstleer, die eeuwig en onveranderlijk dezelfde blijft, en vergetende, dat de geleerden van vroegeren tijd de meeste aanwijzingen reeds gedaan hebben, die nu voor hooge verlichting onzer dagen worden uitgevent en dat alle magtspreuken en menschelijke regelen in de uitlegkunde daarom nog geene ware vorderingen kunnen genaamd worden. Uit deze en dergelijke oorzaken is men meer en meer vijandig geworden tegen de Calvinistische leer, en zijn de verwarringen en twisten veroorzaakt , zaakt, welke in onze dagen plaats hebben en die zooveel onrust en verval met zich voeren. Intusschen zegt men, dat wij in onze dagen algemeen tot beter en zuiverder en grondiger gedachten over de godsdienstleer gekomen zijn, en dat dus het aanzien dezer leer, derzelvet prediking, en de denkwijze dermenschen langzamerhand in onze kerk moeten veranderd en op den nieuwen leest moeten geschoeid worden. I Doop en Avondmaal: doch^kefcig aan hetzelve » voorgekomen^'idat deze maatregel ongepast en ontij» dig zonde zij** Immers zijn die Liturgieformulieren » opgesteld ten gebruike van Leeraars, welke nog niet «' behoorlijk geoefend waren in al de deelen der H. be» diening, ea welke dus noodig hadden door zekere » voorschriften aan eene gepaste en eenparige leiding * gewend te worden. Deate^xjehoefte bestasJt niet mee* t ■ van daar, dat ook onderscheidene Liturgieformulieren » reeds ia onbruik g*toakfc?ven'iüi andere, onder« scheidene bekortingen, bijvoegselen en veranderingen » plegen gebruik^ ^ecdwoMewv' behoudens derzeiver » geesti tm.i Het iSjinode heeft ^derhalve geoordeeWi * dat het bepalen van nieuwe formulieren, of van ver» anderingen in de oude, üei leraren zouden beleh*» mereo ^«floiien geest' iaanua^wwél'Jbande» Jfeggeb." Ziedaar mijne land- en geloofsgenoote» bebnistwk mét veel list opgesteld en in werking gebragU-^ïmrsfciMT'fe het het niet waar, dat onze formulieren slechts opgesteld zouden zijn, voor jonge en onervarene Predikanten, maar wel op dat er éénheid en zuiverheid in de bediening der Sacramenten zou plaats hebben. Waarom werd er anders elk jaar in de kerkvisitatie gevraagd, of de formulieren wel zooveel mogelijk geheel en vooral onveranderd gelezen werden? Waarom geschiedde deze vraag zoowel bij oude als bij jonge Predtkaatea? Men leze slechts eens het boekje van eks over de publieke schriften en men zal aangaande oorsprong, onderteeKe* ning, en doel een zuiverder onderrigt:ontvangen. Intusschen is het ons bekend geworden, dat een aantal jonge en zelfs meer bejaarde Predikanten door dit schrijven van de Synode, zijn misleid geworden, die of voor zich zeiven nieuwe formulieren ontworpenj,v«tf de lezing en het gebruik der oude nagelaten of grootelijks reranderd hebben, op de eene plaats tot veel ergernis van sommigen, en op de andere tot bevordering van een bandeloos liberalisme. En wat hoort men nu al meer en meer op vele plaatsen? De formulieren>tfertlammen en verdraaijen, en er de voornaamste leerpunten onzer hervormde kerk uit weglaten, op sommige plaatsen zelfs laat men uit den tweeden Vraag voorden doop de woorden weg: en alhier geleerd wordt; tot verzaking dus van zijne eigene overtuiging, dat men in de Gereformeerde kerk de beste belijdenis heeft. Zet deze maatregel der Synode! niet de deur open tot veel handelooSheid, en strijdt dezelve niet tegen het beginsel in onze kerk vastgesteld en bezworaaTiiiJgrtn '.tDit laatste geeft mij aanleiding^om^og;vaneen ander punt der Synode te gewagen, hetwelk nog veel verderfelijker is en volstrekt antihervormd. Reeduin de de eerste Synodale vergadering; 1816 werd een reglement op het examen en de toelating tot het Leeraaramht in de hervormde kerk vervaardigd en ingevoerd. In hetzelve wordt den .aankomenden Leeraar de onderteekening afgevorderd, I dat wij de leer, welke over» eenkomstig Gods heilig woord in de aangenomen » formulieren van eenigheid der Nederlandscbe hervorm» de kerk is vervat, ter goeder trouw aanemen en har» telijk gelooven." — Dit stuk is met zoo veel list en subtiliteit gesteld , dat de wijze en brave vader krieger (de President dier Synode) zekerlijk geen kwaad" vermoedende , het niet bemerkte en dat vele na hem het niet zoo spoedig hebben ingezien. Elk die naauwlettend over deze voorgelegde verklaring nadenkt, zal duidelijk inzien, dat er niet staat dat de formulieren onzer kerk overeenkomstig Gods woord zijn, maar met' zinsbehouding, dat men die leer gelooft, welke overeenkomstig Gods woord in de formulieren onzer kerk vervat ia. De onderteekening geschiedt dus niet, om dat men die formulieren erkent als overeen te komen met Gods woord, als uitdrukkende de leer van Gods woord; maar voor zoo ver zij met Gods woord overeenkomen. 'Zwik- eene onderteekening kan door elke christengezindheid , door den Roomschgezinde, ja zelfs- door den Jood gedaan worden. Had men nu het woord voor zoo ver gebruikt, dan ware het elk in het oog geloopen en dan had iedereen zich voor schade kunnen wachten; maar nu noemen wij dit listig en subtiel, enheimelij-' ke ondermijning en wegwerping onzer hervormde leer. Deze was ook de opvatting van de Herstelde Lutheranen , die zich voor eenige jaren, om de verbastering hunner kerk hebben afgescheiden, en die voor twee k drie drie jaren aanzoek tan de Luthersche Synode tot wederhereeniging kregen. Daar toch de Luthersche Synode eene dergelijke onderteekening had ingevoerd, zoo was dit de voornaamste hinderpaal, welke in den weg stond, om toe te treden tot de hoofdkerk dezer belijders , betuigende, dat men bij zulk eene onderteekening gemakkelijk, alles verwerpen en aannemen konde , wat men slechts verkoos. Duidelijk is het dus, dat alle jonge Predikanten,, welke ni 1816 zijn aangekomen , de volkomenste vrijheid in leer en prediking-: hebben, als zij ^alleenlijk maar zorgen, dat 'zij hunne stelsels uit den Bijbel kannen bewijzen en dit is niét moeijelijk, daar reeds het oud vaderlandsche spreekwoord zegt: daar is geen ketter of hij heeft zijn letter ! 't Is waar, dan zijn toch nog al de Predikanten, die vóór 1816 in de bediening gekomen zijn aan hunne vroegere onderteekening verbonden»'*n, hoe maken deze hot? Waarlijk ik zou schromen deze vraag aan vele Leeraren Ónzer kerk in deze dagen te doen. Men zegt, dat vele zouden antwoorden, dat in de verandering in, 1816 gemaakt, ook de opheffing hunner verklaring ligt. Is dit zoo, dan had de Synode zoo eerlijk moeten zijn, om dit ^openlijk te verklaren. In eigen persoon heb ik het antWbord wel eens gehoord: 6 dit is Dordsch ! en met deze magtspreuk doet men in onze dagen, vooral bij zoo vele bevooroordeelde en bij jonge lieden ongeloof elijk veel af, om aanstonds van het vragfen en onderzoeken af te zien. Ook zijn in de vermelding van de artikelen van.eenheid, (die te voren uit.den Heidelbergschen Catechismus, de 57 geloofsartikelen, en de 5 artikelen tegen de Remonstranten bestonden) de beide eersten slechts genoemd, en de laatste, als uit de oho ge- gehate Dordsche [Synode voortvloeijende, verzwegen, of, zoo als broes (Predikant te Amsterdam) dit in zijn werk over de vereeniging noemt, stillekens ter zijde geschoven; een nieuw blijk van ontrouw onzer dagen en van heimelijke list in de ondermijning onzer kerkleer. Ik laat aan elk zijne volkomene vrijheid: maar laat men rond en eerlijk te werk gaan! daarop alleen is goddelijke zegen en goedktufcing te wachten. Aldus zijn dan de banden gebroken en onze Hervormde kerk is onze Hervormde kerk niet meer!. Men verkiest daarom ook Bever den naam van Protestanten om 'dat dit de algemeene benaming is van allen , die zich van de Roomsche kerk onderscheiden; dewijl men gaarne al deze gezindheden zoude vereénigen en e'e'ne partij tegen de Roomsche kerk zonde maken. Ik erken eene gemeenschappelijke tegenwerking tegen al de listen avan het heimelijke Jesuitisme der Roomsche kerk is eene zeer wenschelijke en goede zaak; maar dat kan niet bereikt worden ten koste van de waarheid, of met Jesuitenstreken in onzen eigen boezem, en zouden wij ons niet op gelijke wijze tegen het zoogenaamde katholicisme kunnen handhaven , gelijk wij nu reeds drie eeuwen gedaan hebben, of gelijk het Haagsche Genootschap ter verdediging van de christelijke godsdienst tegen het ongeloof gedaan heeft en nog blijft doen? Men, zal voorzeker met het liberalisme ter verdediging der waarheid niets winnen, want honderd andere nieuwe stelsels zullen daar uit geboren worden en de scheuringen worden met den dag meer. vijtófej Het is uit aanmerking van al het gezegde niet te ve>wonderen, dat zeer vele Predikanten zelfs en vooral duizenden leden onzer gemeente dezen waren toeB stand stand niet opmerken. Men is sinds een aantal! jaren te laf en te toegevende ten aanzien van de leer gewor» den. In de Catechisatiën, in de Catechismusleerredenen mogt: niet meer van partijen gesproken worden. Bij de zuivering van eene overdreven en noodelooze behandeling van een aantal-afgesleten ketterijen en dwalingen , vei'znimde men ook de opgaaf van hetonderscheid der thans nog plaats hebbende verschillen. Het onde Remonstranlisme moest veld winnen, en Leeraren,: die zich; voor 25, 50 jaren nog eens veizetteden tegen grove afwijkingen van onze kerkleer, werdenr uitgelagchen of als onverlichten aangemerkt. Jongere menschen, door heel of half bedorvene voorgeliofctv juichten het nieuwe tóe en wat men voor 25 jaren (zoo spreken zelfs>lRecensenten van onze dagen) op de predikstoelen niet durfde zeggen, wordt nu openlijk beweerd iên in het licht gegeven. Het is geenszinsite! bevreemden, dat honderden in onzen tijd ook onder de jónge Predikanten, ter goeder trouw dwalen, niet beseffend© ,hoedan4g;«ién vatt'tijd tot tijd afweek, en voorgelicht door den glans van beter weten en heldèlS' der verlichtingy' ^lilk zij aan den anderen kant door de vrees worden afgeschrikt, dat zij ligt voor duistttt-* lingen en dompers zouden kunnen gehouden worden, en zicfa'ïelven in hunne promotiën'ssouden kannen belemme#éïi. Aan deze vraag ik: kent gij de Gereformeerde leer en hebt gij haar grondig onderzocht? Moét'gfjJ'door menschélijfcen wil, of door den wil 'van onzen verhoogden Verlosser uwen voortgang1'«uxken in de Vaderlandsche Kerk? Is ook groote voortgang voor elk zoo gelukkig, of is het niet gelukkiger daar te staan, waar onze Heer ons gebruiken wil? ennijn wij in in de eerlijke en oneerlijke erkentenis der waarheid niet verantwoordelijk voor Hem ? Onderzoekt dan, wat in deze uwe heilige roeping en verpligting zij. Men klaagt in onze dagen aller wegen over verval in de openbare Godsdienst, en men dóet, /dit met veel regt, want het onderscheid op de meeste plaatsen is in het Oog loopehd en treurig. Men klaagt over het wantrouwen der menschen jegens hunne Leeraren en de verdenking van onregtziniiigheid , of de beschuldiging van regtzinnig te willen wezen, welke tegen de Leeraren wordt ingebragt; maar is dit alles wel te verwonderen? Als de begrippen in onze kerk zulk eenen loop nemen, gelijk wij boven hebben aangewezen, dan moet immers het wantrouwen bij zeer vele, oude en naar de kerkleer regtzinnige leden worden opgewekt; dan moet men immers;van ontrouw en verwaarloozen spreken. Als de Leeraren aan eene kunstmatige, ingewikkelde en sierlijke voordragt de voorkeur geven boven eene meer duidelijke en eenvoudige, welke het ware kleed der waarheidlis; — als men vele stellige waarheden ingewikkeld voorstelt en soms onbeschaamd verdraait en ontkent, dikwerf eène dorre geestelooze zedeleer, boven eene ernstige en gemoedelijke toespraak levert; als men geen of weinig onderscheid meer maakt tusschen bekeerden en onbekeerden, en alle Hoorders aanspreekt als Christenen, hèn in den waan brengende, dat zij slechts nog wat verbetering noodig hebben, en vergeet den schoon eri brief van wijlen e. kist vóór zijne leerredenen geplaatst, en aan Prof. v. d, palm gerigt over de noodzakelijkheid en nuttig* beid van het onderscheiden preken; — als men de menschen zich zei ven wil laten verbeteren en van de B 2 wer- werking van den H. Geest zoo spaarzaam of zoo algemeen spreekt, dat de menschen bijna niet meer weten, wat het zegt, dat zij wedergeboren moeten wor den; ik vrage of deze niet de oorzaken van verdenking, en verflaauwing )«zijn, en als deze dan geen voedsel voor (verstand en hart vinden, moeten ook zij dan door den tijd niet onverschilliger worden en andere hulpmiddelen opzoeken? Ik zwijge van de meer vrije manier van leven en kleeden van vele onzer Predikanten, daar het eene met het andere in verband staat en men ook daardoor meer schade dan voordeel doet. doet. Ik zwijge van gebrek aan huisbezoeking, of eene verrigting van dit werk op eene ondoelmatige en onvruchtbare wijze. Neemt het alles te zamen , en vraagt of bij de algemeene ligtzinnigheid onzer dagen, onze Leeraren ook-niet rijkelijk besmet zijn, en het kwaad niet al te veel in de hand werken en bevorderen? Ik beklaag zoovele jonge lieden op onze Vaderlandsche Hoogescholen, die niet slechts overkropt worden met vele bijwetenschappen, maar bijna niet meer in de gelegenheid zijn de echt Calvinistische leer grondig en zonder vooroordeel te leeren kennen, en zelfs van sommige Hoogleeraars. niet anders hooren dan zijdelingsche of regtstreeksche kwinkslagen en schimpscheuten op onze vroegere onderscheiden prediking en zuivere Dordsche (of laat ik liever .zeggen oorspronkelijk Calvinistische) leer. Hoe ligt worden ongeoefende harten van jonge menschen opgewonden tegen een of ander gevoelen, en het kwade door dezen even als in de tijde» van ARHiRius door de geheele Vaderlandsche Kerk verspreid , wanneer zij Leeraren geworden zijn ? Hulde doende aan grondige geleerdheid, moet ik echter aanmerken dat men de jonge lieden op de Academiën daarmede meer prikkelt, dan met ware Godsvrucht. Helaas hoe vele jonge Predikanten worden er thans gevonden die noch ernst, noch naauwgezetheid bezitten, en die, zoo zij eens iets daarvan vertoonen willen, hetzelve dadelijk met eene losse of luchtige levenswijs omverstooten; die over geestelijke zaken willen spreken, welke zij niet kennen en naar welker kennis zij niet staan! Hoogescholen moesten kweekplaatsen van zuivere waarheid en van Godsvrucht zijn -} maar als wij het onpartijdig beoordeelen, zonden wij dan de vraag wel wel toestemmend kunnen beantwoorden, of dit van onze Academiën waar is, en of zij daartoe wel opzettdÉfc'rworden> aangelegd, of vele Hoogleeraren wel immer hunne Studenten over hunne bekeeriug aanspreken, of liever met ben een partijtje spelen?" Inderdaad wij giai£ langzamerhand tot de dwalingen en^verbasteringen der middeleeuwen terug, en wie beklaagt dan niet eiken Student, die de gelegenheid en het voorregt mist daarop opmerkzaam gemaakt te zijn? ndDft een en ander' wenêfcbten wijïoszéngïand- en geloofsgenoten onder de aandacht gebragt te hebben. Niet om daardoor menschen tegen menschen op te zetten, want de geest heeft geenen lust aan nijdigheid; maar om nog iets tot waré verbetering onzer verontruste en bedreigde Vaderlandsche Kerk te mogen bijdragen. Indien toch het kwaad nimmer gezégd en aangewezen wordt, hóe kan het dan verbeteren ? Laat men alles Stilzwijgend voortgaan, dan wordt bet van jaar tot jaar erger',-'en wij 'zöllén eindelijk ons te laat beklagen, over iets, dat wij hadden kunnen voorkomen. Daarom bidden wij alle regtzinnige geloofsgenöotèn , zich te hóeden :Voór onverschilligheid omtrent de 'waarheid, die ons naar Gods woord van de vade-» ren is overgeleverd, en' te houden wat-^wij hebben, opdat niemand onze krooné -neme'j maar voöraï té zorgen voor twisten ën önïlëmgheden, die'noöit het goede stichten, maar de wiarfeid betrachten inÜé liefde. — Datfrom bitten wij al de Leeraren van onze Hervormde Godsdienst deze zaak met^allen ernst ter harte tennëmëtó,,en te bedenken, welke pogirigen zij in dezen zouden küirnen'aanwenden, tot eene vreedzame en gezegende herstélling onzer 'kerk:- Niémand, die on- onzen Heer in het Evangelie dient, zal toch den ondergang der kerk kunnen begeeren; is het dan niet beter dat de Gereformeerde kerk blijve, wat zij is,; volgens hare • oorspronkelijke verordeningen , dan- dat er eindelooze twisten plaats grijpen, die de harten verdeelen en jegens malkander bitter en liefdeloos maken. — Daarom bidden wij alle Leeraren, die in eenig kerkelijk bestuur zijn en onder welke er ook nog kerkelijk regtzinnige gevonden worden '(wij hebben reden, om te vermoeden, waarom.men hier en daar ook zulke er inneemt; want de keus schijnt wel af te hangen van de Classis plainair, op welke alle Predikanten verschijnen kunnen, maar, die de zaak van nabij kent, en zijn oor te luisteren legt, weet dit beter en waarschuwt tegen de hiërarchie) dat zij naauwlettend toezien en door stilzwijgen en toegeven zulker zonde niet goedkeuren en voorthelpen, opdat de breuke niet ,grooter worde , maar veel eer geneze. — Daarom bidden wij de Hoogleeraren, dat zij op hunne verantwoordelijkheid aan den Heer der gemeente en aan het belang der waarheid en van zoovele onsterfelijke zielen denken en het wantrouwen in den lande wegnemen zullen, en hunne kweekelingen niets zullen leeren, dan betgeen de Hervormde kerk van hen verwachten kan: wetende wat onrust er in vroegere tijden ontstaan zij en hoevéél er van hunne voorlichting en toongeving afhangt. —■ Daarom bidden wij de Nederlandsche Synode jaarlijks in den Haag gezeten, dat dezelve dit adres en zoovele geuite klagten ter harte neme en in plaats van voort te gaan op de reeds aangetoonde wijze, liever terug te keeren van eene dwaling, die zoo groot en zoo verderfelijk is. Indien er toch meerdere on- oprust kwam en soms scheuring uit voortsproot, zou dan de Synode dit niet voor hare rekening hebben, wanneer zij de banden losgemaakt, de deur open gezet, en niet op de listige werkmeesters gelet had, die langzamerhand onze kerk herscheppen willen en die haar eindelijk den ondergang berokkenen zullen? < God, die mijn hart kent, weet waarom en met welke bede ik dit geschreven en verzonden heb, en ik eindige daarom mét aan eiken mijner, lezers toe te roepen : ziet ik heb het ulieden gezegd l