DE ZEKERE VERWACHTING DER GELOOVlGEN, DAT ZIJ EEUWIG AANSCHOüWERS ZIJN ZULLEN VAN JEZUS MIDDELAARS-HEERLIJKHEID. LEE R R EDE OVER JOH. XVII: 24e. DOOK D. A. DE TM AR, Uitgegeven ten voordeele van verarmde Geloofsgenooten. Voor de Inteekenaren 10 Cents. Buten inteekening . . 15 Ti AMSTERDAM, m J. H. DEN OUDEN. Is ook te bekomen bij G. VAN PEURSEM, In de Nieuwe Spiegelstraat, bij de KtrkttraaU 1840. LEERREDE OVER Joh. XVII: 24». Voorzang: Pf. LXXXIX: 7, 8. VOORAFSPRAAK. Een waar Christen heeft hier op aarde geen blijvende ftad. Hg verlaat eenmaal dit land zijner vreemdelingfchapi dit oord der onvolmaaktheid. Neen, hij'Jieeft hier beneden zijn vaderland niet, hij woont hier uit van den Heere; eens wordt hij overgevoerd naar het land der ruste, de gewesten der heerlijkheid. Of het nog jaren duren zal, of dat hij fpoedig zal heengaan naar het Vaderlijk huis, dit is hem onbekend; maar dit weet hij, eenmaal zeker zal hij d&ir zijn, waar zijn Heer, zijn Verlosfer is, en waar de gezaligden zich bevinden. Welk een troost fmaakt hij bij deze gedachte, onder alles wat hem hier in dit dal van tranen treft! hij weet het, dat het eene ligte verdrukking is, die haast voorbijgaat, en dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet te waardeeren is tegen de heerlijkheid , die hem zal geopenbaard worden. O! hoe verblijdt hij zich telkens, wanneer hij aan fterf bedden zijner Godvruchtige vrienden en vriendinnen, de zekerheid zijner verwachting bevestigt ziet in die kalmte, in die gemoedsrust en vrolijke opgeruimdheid des harten, die zij door woorden pf gebaarden openbaar maken. Wanneer hij aanfchouwt, hoe kalm zij de hunnen het laatst vaarwel toeroepen; wanneer | hij hun hoort zeggen bij het naderen %a het einde van hunne aardfche levensbaan: Is dat nu die dood, waarvoor ik nog dikwerf zoo bevreesd was, die Engel Gods, die boodfchapper van goede tijding, die mij'alf. uit den kerker van het zondige vleesch komt verlosfen en in eeuwige vrijheid overvoerd ? wanneet; hjj hun hoort juichen: En wat zou mij hindren? 'k Zie de uren reeds mindren: Laat 's werelds gedruis Mijn moed niet verslappen; Nog weinige stappen, En dan beu ik t'huis. en hun zoo, vol geloof, liefde en vréugd de wereld ziet verlaten; ja, dan verlangt hij, fchoon met onderwerping, A ft om om haast ontbonden en met christus te zijn. T. H.! wij allen, aanzienlijken en geringen, ouden van dagen en die nog in uwe prille jeugd zijt, wij gaan eens, welligt fpoedig heen naar ons eeuwig huis; wij leven om te fterven, wü bloeijen om te verdorren, wij hebben het leven ontvangen op die voorwaarden, dat wij het eenmaal moeten afleggen. Trouwens, wat man leeft er -die den dood niet zien zal. —Maar onbekeerde zondaar, indien gij fterft, zoo als gij leeft, hoe zal dan uw heengaan, uw vertrek van • de aarde zijn ? - Volgens de uitspraken van Gods Woord, allerrampzaligst! Zullen wij maaijen, hetgeen, wij hier gezaaid hebben; wat zal dan uw lot zijn ? gij z"11 JSa ook iezus zien, maar als uwen Regter, die, nadat gij Hem, die van de hemelen is, verworpen hebt, het onherroepelijk vonnis over u zal uitfpreken, en u doen werpen in de eeuwige duisternis, daar weening der oogen en knarzing der tanden zijn zal. Leeft gij hier onbekommerd voort, buiten Christus en zijne zalige gemeenlchap, de bezolding der zonde zal voor u de dood zijn. Ach l mogt gij het pad des verderfs verlaten en treden op den weg des veelvuldigen verftands! Smeek daartoe om den Geest, die christus heeft verworven, dat die uw verftand verlichte en uw hart ontsluite, eer de dood als een koning der verfchrikking u nadert, en gij dan te laat uwe dwaasheid zoudt beklagen. Leeft gij meer ingetogen, deugdzaam, dankt gij ook met de Pharifeeuw, dat gij niet zijt als andere menfchenf Is dit de grond van uwe zaligheid. O gij ongelukkigen! gij zult, dus voortgaande, ook jezus heerlijkheid niet aanfchouwen; (leunt gij op eigen geregtigheid, die drtrggrond zal u zeker begeven. Leerde gtj nog zien, datgij arm, jammerlijk, blind en naakt zijt, en gelooven, dat zij die tezus heerlijkheid namaals aanfchouwen zullen, hier ontdekt worden aan zonden en schuld; jezus leren begeren, zoowel om door Hem gereinigd en geheiligd, als verlost te worden, en niets vuriger verlangen danwfat Hij zijne wetten in hunne harten fchrijve, en in ltrqa zelfs tegen de verborgen zonden doe leven. Is dit zoo, heilbegeerige harten onder mune Hoorders, dan moogt gij u bemoedigen, dat gij ook jezus zien zult in heerlijkheid, en u daas» «Hfirig zult jtojustigen. Menigmaal denkt gij: zou ik onder de gezahgden jezus in heerlijkheid aanschouwen? zou zoo een, als ik ben, ait voorregt te beurt vallen? en dan komt het u als te groot voor. Maar bedenkt, dat God zijn werk niet laat vaarendat de vlaswiek niet uitgeblust en het gekrookte riet niet verbroken wordt. Al bood men u hier immers al het »oed der wereld aan, om van keus te veranderen, en geheel van jezus en zijn volk af te zien, gij zoudt dit aanbod ten eenemaal verachten; en op de vraag: Wilt gij ook niet weg gaan? met petrus zeggen: Tot wien zou ik heengaan? Bij jezus, bij jezus alleen, zijn voor mijne ziel de woorden des eeuwigen levens. Nu, die hier met Christus leven, in zijne kracht ftrijden, hoe zwak hun geloof is, die worden met Hem verheerlijkt, en die met tranen zaaijen, zullen met gejuich maaijen. — Tracht maar van alles buiten Christus afgebragt te worden; u geheel' en al aan Hem over te geven. Smeekt den Geest desHeeren, dat Hij u geve een volkomen geloof, waardoor gij nederzinkt op Christus , als op den eenigen rotsfteen, dan zult gij te meer bewustheid ontvangen, dat gij eeuwiabfi jezus zijn zult, om zijne heerlijkheid te aanschouwen. Geloovigen , die u onbepaald aan Christus hebt overgegeven ! het gebed van uwen Heer is verhoord, gij fmaakt er de vrucht reeds al van, en zoo zeker zult gij ook haast zijn daar Hij is. Ach! mogt de Heere in ons midden zijn, de H. Geest, dien wij zoo zeer behoeven, onze harten ontfluiten, zoodat zij brandend waren van liefde tot christus , en vol verlangen, om eenmaal geloof met het aanfchouwen verwisfeld te zien. Laten wij daartoe ons wenden tot den troon der genade en Gods zegen ootmoedig affmeeken. Tekst: Job. XVil: 24». Vader! Ik wil, dat daar Ik ben, ook die bij Mij zijn, l j j Mij gegeven hebt, opdat zij mijne heerlijk-, hetd aanfchouwen, die Gij Mij gegeven hebt. Voor eenigen tijd, Geliefden! hebben wij de biddende betuiging van den Heiland , die in bet 4*5 en 5de vers van dit hoofdftuk voorkomt, overwogen; toen zagen wij"»» zus als de biddende Hoogepriester. Aandoénlijk gezigt 1 de gezegende Heiland biddende tot zijnen Vader. Wij e?ïï?uwden toen de omfouidigneden, waarin die onvergelijkbaren Bidder zich bevondt; hoe Hij in de laatftenaota zijns levens geroerd was, en hoe Hikfcheiden moest" «m, ape diepbedroefde jongeren. / Nadat Hij hun eenig* voorJr3 fpeL fpellingen gedaan had, wat zij om zijns naams wil zenden moeten lijden; en hun bemoedigd had, door de verzekering van zija liefderijk aandenken, dat Hij hen zijne or* derfteiiBing en befcherming zou doen bUjken, draagt Hg* sijne belangen, die van zijne Jongeren en van de Kerk op aarde door alle de eeuwen, met ernst, ijver en vertrouwen aan zijnen vader op. Aanminnig gezigt, T. H. 1 de biddende jezus ! Ach, was Hij u allen dierbaar, en leerde gij in zijn naam bidden. Hij hiefaijne oogen op naar den hemel; H"j-*(^is enkel eerbied; met eene luide Item, ten aaöhooïen zijner Apostelen, bad Hij; bad Hij, zoo als nooit fëtöand gebeden had, of bidden zal. y \S Wij hebben toen; opgemerkt de'ifchoud van zijn gebed, <*«^> en met hoeveel vrijmoedigheid Hfjïijn volbragt werk aan J zijnen Vader opdroeg, en begeerde met de heerlijkheid^/ die Hij bij den' Vader had , verhipt te worden :/Efi nog vele gewigtige zaken van het hoogfte belang voor zij' ne Apostelen, en aïlen, die door hun woord in Hem gelooven zouden. Ja, voor zijne Gemeente door alle de eeuWen voorgedragen te hebben, waarvan duizenden uit alle geflachten, talen, volken en natiën, ja, de duizende verdubbeld in dën hemel en op aarde, de zalige vruchten genoten, nog genieten en die allen dezgneüeeHwig zullen verblijden, genoegzaam aan het einde van zijn;-nadrukkelijk en krachtvol' gebed riep*ij uit, met de woorden vafl Onzen tekst: Vadert Ik vil, dat daar Ik ben, ook dU bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij mffi ne heerlijkheid aanfchouwen, die Gij Mij gegeven hebt. Ik vond mij opgewekt, om u, in dit uur, eenvoudig met dit onderwerp te onderhouo^en^-* _Twnden--wfj-te -voren aan */8atTde Gezegende Heiland ^ die heerlijkheid niet alleen voörzïchzelven begeerde ; 1» j deze woorden vvjjïdt^ ontegenzeggelijk bevestigd. Ztjne lievelingen, die Hij met zijn bloed zou «J^koopen en verlosfen , die Hij door zijnen Geest zou heiligen en voor den hemel zou opleiden, moeten in dezelve deelen : dat wil, dat èisebt Hij op zijn volbragt werk, als de loon, welke de Vader, wanneer Hij zijn ziel tot een rantzoen zou gefield hebben., had toegezegd; om welke vreugd Hij het krui» verdragen en de fchapde veracht heeft. Godzalig volk! beur uwe hoofden op. Gij, en allflqj die jezus liefhebben; die voor Hem leven; die in zijn kracht tegen de zonden (vooral tegen de verborgen zonden), ftrijden , zijn in deze voorbidding begrepen. Voor allen de gegevenen des Vaders, bad Hij: Vaderl Ik wil, dat zij iijn, daar Ik ben. Onuitfprekelijk geluk! voor u allen, die jezus lief hebt, hoe zwak ook uw geloof nog zijn mag, voor allen op-* regten van harten. O! welk eene eer, welk een voorregt, eeuwig in jezus nabijheid te zijn, zijnen troon te omringen, de kroonen van overwinning voor zijne voeten te werpen en Hem met alle de gezaligden toe te juichen. U zij de eer en de heerlijkheid tot in eeuwigheid / Is het, Lievelingen van God! hier reeds zoo zalig, in oogenblikken van zalige verruiming des gemoeds, daar iéts van te gevoelen; — verlangen stervende vromen zoo reikhalzend om bij jezus te zijn; wat zal het volmaakt en ftoorloos genot daarvan dan zelve zijn ? Wie zal dit ons zeggen ? Geen oog heeft het gezien, geen oor gehoord , het is in geen menfchenhart opgekomen, hetgeen God bereid heeft dengenen, die Hem liefhebben. Mogt gij, ongelukkigen onder mijne hoorders! die- nog geen deel hebt, en ook niet begeert, aan deze onuitsprekelijk heerlijke dingen, de dienst der zooden en des fatans verlaten en nu verliefd worden op geluk van Gods volk ! Mogt de Geest des Heeren , zonder wiens invloed alles vruchteloos is, u overtuigen van uwe dwaasheid en ongeluk, en u met gezigt van zonden en schuld tot jezus drijven, zoodat gij niet mogt rusten, voor dat gij deel hadt aan Hem en aan zijne fchaften en gave! O, hoe gaarne was ik, die in 's Heeren naam tot u spreek , het middel tot uwe behoudenis! Mogten kleinmoedigen opgebeurd, .en meer gevorderden op den hemelweg in het geloof versterkt worden. Ik zal I. de tekstwoorden een weinig ontwikkelen; II. de invloed, welke de inhoud van dit gebed op alle geloovigen hebben moet, u voor/lellen, om eindelijk III. er een toepasfclijk woord bij te vofgen. I. Omtrent het eerste. In het gebed van den Heiland zien wij fierst het eischend verzoek , dat Hij zijnen vader voorfielt ; ten tweede, het bijzonder doel, waartoe Hij deze begeerte voordroeg. Hetgeen Hij biddend voortlelt, is: Vader l Ik wil, dat A 4 daar daar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gif Mij gegeven hebt. De liefelijke Vadernaam was als eene zachte balfem voor zijne ziel; trouwens, Hij bezigde die naam, zoo als niemand der redelijke fchepfelen , Engelen of menfchen, die ook kinderen Gods geheeten worden, dezelve kunnen noemen. Wijl Hij de eigen, eeniggeboren Zoon des Vaders is, naar zijn eeuwige natuur, gelijk Hij Joh V: 26 betoogde , zeggende: Gelijk de Vader het leven heeft in Hem zeiven, heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in zich zeiven. — Uit de Vaderen, zooveel het vleesch aangaat, God boven al te prijzen in der eeuwigheid, fchreef paulus Rom. IX: 5. en 1 Joh. V: ao lezen wij: Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. Men mag thans, helaas ! met list trachten af te dingen op de Goddelijke eerwaardij van christus , Hij is Gods Zoon, eenswezens met den Vader en den H. Geest, en in die betrekking aanbidden Hem alle Engelen Gods, terwijl de gezaligden in den Hemel en de geloovigen op aarde Hem als den Godmênsch eerbiedigen. Jezus bediende zich in dit gebed meermalen van deze naam. Zelfs in zijn zwaarfte lijden, aan het kruis , als met de dood op de lippen, riep Hij in die betrekking: Vader! in uwe handen beveel Ik mijnen Geest. Hier herhaald Hij dezelve, tot verfterking van zijn geloof en vertrouwen, daar het deze betrekking was, waardoor Hij de verhooring van zijn gebed zeker verwachten kon, ook met opzigt tot de groote en gewigtige zaken, die Hij voor de zijnen eischt, met zooveel gezach zeggende: Ik wil. Het had toch wat in, een luiliervolle heerlijkheid, eene eindelooze zaligheid voor de zijnen eifchend te begeren, en dat zoo vrijmoedig. Welke voorspraak zou dit voor hun kunnen doen, die minder was dan de eigen Zoon van God, die dezelfde Majesteit en heerlijkheid eigendommelijk bezit met den Vader. Daarom fchreef paulus Hebr. IV: 14. Dewijl wij zoo groot en Hoogepriester hebben, die door de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus de Zoone Gods. Als de Middelaar Gods en der menfchen wendt Hij zich vertrouwelijk tot zijnen Vader, wetende (gelijk Hij aan lazarus graf betuigde), dat de Vader Hem altoos hoort, en Hij vraagt, ja Hij eischt, dat degeen, die de Vader Hem heeft gegeven, zijn mogen, daar Hij is. Juich , kinderen Gods onder M. H.! over den inhoud van dit onaf- flag- flagbaar gebed; hoor het, het dringe door uwe zielen, gij zult eeuwig bij jezus uwen Heer zijn. Jezus bidt voor degeen, die de Vader Hem gegeven heeft. Wie zijn deze? niet alleen de Apostelen, in de bediening Hem gegeven; niet alleen degenen, die toen reeds geloofden, maar allen, die naar het eeuwig voornemen der genade Hem in eeuwige liefde gegeven waren; voor wien Hij het rantzoen op zou brengen, die Hij met zijn dierbaar bloed zou vrijkoopen. Die door den Vader getrokken zonden worden uit de magt der duisternis, en door den H. Geest wedergeboren, vernieuwd, geheiligd, bewaard en verheerlijkt zouden worden. Deze bedoelde Hij ook vs. 2: Opdat al vat Gij Hem gegeven hebt, Hij haar het eeuwige leven geve, en vs. ao: Ik bidde niet alleen -voor deze, maar ook yoor degenen, die door hun woord in Mij gelooven zullen. Voor deze uitverkorene, geroepene en beminde des Vaders, op.welke Hij eene zoo naauwe betrekking had,die eeuwig zijne blijdfchap zijn zouden, begeert Hij zulk een groot goed, dat zij eeuwig in zijne nabijheid deelen zullen in zijne heerlijkheid. Hij wil dat eigendom , dat Hij door eenen zoo duren prijs zou verlosfen, niet" van zich laten vervreemden; neen, zij moeten zijn daar Hij is. O, welk een voorregt voor allen, die gelooven l eer zij gelooven konden; wat zeg ik, eer zij geboren waren, was de hemel al voor" fiïïn oèTproken, en hunne plaats aldaar bereid. Behoeftige Godvruchtigen! vindt gij in eene geringe woning nu uw verblijf, vertroost er uwe zielen mede, eenmaal en foms fpoedig woont gij in den zaligen Hemel, bij jbzus, uwen Heer en Koning. Vader! zeide tSj^Ik wil, dat, daar Ik ben, ook diegenen bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt. —. Daar Ik ben. Hij doelt hier op zijn verblijf in de gewesten des lichts, ook in zijne verheerlijkte mcnschheid, waar Hij zijne middelaarsheerlijkheid zou ten toon fpreiden. Maar men zou hier kunnen denken: Hij was immers nu op weg naar Getfemanó; dit is zoo, maar wij hebben, te voren opgemerkt, dat Hij zijn werk als voleind befchouwde, en zich voorftelde als niet meer met zijne vrienden in de wereld te zijn, vs. n, 12, maar als de Hoogepriester, die met zijn eigen bloed reeds was ingegaan in het binnenfte heiligdom, en aldaar voor zijns Vaders aangezigt verfchenen was. H^ fprak nuals reeds alles overwonnen hebbende en verheerlijkt aan 's Vaders regterhand in den hemel, in de volle bewustheid, dat Hij binnen weinige uren, naar den Geest er reeds zijn zoude. Dus diir A 5 H g" HÖ zoude zijn, teil Hij het loon op zijnen arbeid zou genieten, waar Hij eeuwig blijven zou, om als wmg£ heerschen, dddr wil Hij ook, dat de zijnen zijn zuffejï. Ö%ie kan hun geluk beschrijven! De geloovigen worden, nog op aarde zijnde, gezegd, met Christus gezet te ÏS in den hemel, want door het geloof fmaken zij de voorproeven al van de hemelfche gelukzaligheid; zrj je. nieten de eerftelingen van den oogst, wanneer hunne zielen verkwikt worden door het hemelfche manna en de*» teren uit de fontein des levens. Zij zoeken hier reeds de dingen, die boven zijn, en bij welgefteldheid des gemoeds iThunnen wandel in de hemelen. Maar daar oogt de Heiland bief niet op; neen, Hij doelt op het Zijn der geloo. vïÉeh, die de Vader Hem in eeuwigeliefde gegeven heelt, nTden hemel, na dit leven, als zij den raad Gods zullen hebben uitgediend, wanneer zij eerst.naar den Geest uit het ligcbaam zullen? tótwonen, en bij den Heere zullen inwonen, gelijk paulus begeerte had, om ontbonden en met Christus te zijn; en vooral, wanneer zij met ziel en hg chaam op dien grooten en doorlnchtigen dag van jezus Shiinfeg op de wolken des hemels den Heere zullen woSeSt? gemoet gevoerd; wanneer Hij hun zal doen plaatfen aan zijne regterhand en zal toeroepen: Komt gezegenden mijns Vaders, beërft nu het Komngryk , dat ulereid is van de grondlegging der wereld; wanneer zij als geregtvaardigde door de poort des hemels ook met hunne verheerffikte ligchamen zullen ingaan in het vaderlijk huis, daar vele woningen zijn; waar zij met de lange witte kleeding, gewasfehen in jezus bloed, met de kroonen en palmtakken der overwinUipg zullen wandelen; dSr, waar het Lam hunne kaars zijn zal en de heerlijkheid Gods hun zal verlichten. .. GeestÊlijke ftrijders ! welke wonden uwe vijanden u mogen toebrengen, houdt moed, gij zult eens volkomen overfLaars ■%, door Hem , die alle uwe tegenftanders voor eeuwig heeft te niet gedaan. De Heiland eischte dit, door te zeggen Vader! Ik wil het. Dit kon Hij betuigen, op grond van zijn voleind werk, waarop Hem alle magt gegeven was, ook om hun volkomen te zaligen. Had Hij alles, wat Gods geregtigheid vorderde, volbragt, dan had Hij alsttrfdelaar regt, om dit te willen en te eifchen hetgeen de Vader Hem beloofd had, en zijn wil was ook 'sVaders wil, die Hem verheerlijken zou met de heerlijkheid, die Hij had eer de wereld was. en in die heerlijkheid moesten ook de zijnen (dit was 's Vaders welbehagen en jezus begeerte) deelen. Hoe moest dit tot fterkte en tot blijdschfe vopr de Apostelen zijn, hunnen verlosfer dit te hooren eifchen, ten bewijze welk een gezag Hij bij God had, als de Borg van de gegevenen des Vaders ; hoe wapende hun dit tegen de ergernis omtrent hetgeen nog ftond te gebeuren. O, welk een gebed , geen elias , samuêl of mozes konden zoo bidden: Vader ! Ik vil, dat daar Ik ben, ook die bijMijzijn, die Gij Mij gegeven hebt. De geloovigen zullen bij chrïstus zijn! — laat ik u daar nog eenige oogenblikken bij bepalen. Voor'r&plaats, waar de gezaligden eeuwig met chrïstus zijn zullen, zijn alle afbeeldingen te flaauw. Herrinner u , wat er Openb. XXIi 10—27 van getuigd wordt doorjohannes, aan wien de heilige ftad in den geest vertoond werd. Het is de ftad, die fondamenten heeft, welker kunstenaar en bouwheer God is. Is de aarde, wanneer men dezelve regt befchouwd, zoo heerlijk , hoe moet de hemel dan, zijn, daar de Heer zijn pajeis Jjeeft; daar het geen nacht is; daar alles van luister en heerlijkheid fchittert, zoodat wij niet in ftaat zijn, om in de woning der fterfelijkheid er ons regte denkbeelden van te vormen. Zij zullen Aiiv zijn, waar God alle tranen van hunne oogen zal afwisfehen; waar noch rouw, noch gekrijt, noch dood meer z"jn zullen; waar geene vijanden, geene rustverftoorders toegelaten worden ; waar geene zonden, geene verdorvenheden, geene duisternisfen, geene verzoekingen of beftrijdingen, geene "twijfelingen meer zullen gekénd worden. Het is het gewest, waar vlekkelooze heiligheid en ftoorelooze vreugd behendig wonen, de verblijfplaats van de duizenden der heilige Engelen en der ontelbare schaar der regtvaardigen, die daar blinken als de zon, in het Koningrijk des Vaders. Ja, hetgeen alles zegt, ddar zien de gezaligden God, aangezigt aan aan'gezigt; dddr geniet men zijne zielvervullen. de gemeenschap onmiddellijk; dsiar wordt niet anders gezien, gehoord of gedaan dan God te Juichen en te roemen, te loven en te prijzen. O , hoe heerlik zal het daar zijn ! En die daar op den eisch van chrïstus komen, zullen er niet zijn, om zich kortstondig daar eens te verlustigen door zien en hooren (gelijk paulus er zoo eeniièweest was), en om daarna tot de lage en verdrietige lorrie, het dal van moeite en tranen, weder te keeren. O neen! de gedachte daaraan zou al het genoegen van den hemel verftoofen; maar het zal ongeftoord eeuwig voort, duren. Verzadiging van vreugd is bij uw aangezigt liefelijkheden aan uwe regterhand eeuwig en altoos, betuigde de dichter van de XVI1"» Pfalm. Maar wat zouden wij er meer van ftamelen ? johannes fchreef, Het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar echter is er nog iets, geliefden! dat ik vooral u moet doen opmerken: de gegevenen des Vaders zullen daar bij jezus zijn; dit bad Hij voor hun. Trouwens , wat zou de hemel voor de geloovigen zijn zonder chrïstus, indien zij van hunnen Heer, van hunnenZielsbruidegom, naar wiens onmiddelijke tegenwoordigheid zij hier zoo fmachtend verlangen, verwijderd moesten leven ? Zijne tegenwoordigheid zal een voornaam deel van de gelukzaligheid des hemels uitmaken. Was het petrus en zijne mede-Apostelen zoo goed op den berg, dat zij daar tabernakelen wilden bouwen; waren zij zoo opgetogen, dat ze niet wisten, wat zij zeiden, toen zij jezus verheerlijkt zagen, toen zijn aangezigt blonk, zoodat de gedaante van hetzelve veranderde , en zijne kleeding wit en glanzig waren; wat zal het dan zijn, Hem op den hemeltroon gekroond te zien met heerlijkheid, niet in de nederige mensenheid, maar met majesteit en luister, als het voorwerp van de aanbidding der duizendmaal duizenden troongezanten en der gezaligden , die hunne kroonen voor zijne voeten werpen zullen en Hem met hunne lofzangen zullen eeren , zeggende: het Lam, dat geflacht is , dat ons Gode gekocht heeft met zijn bloed, is waardig te ontvangen de lof en de heerlijkheid. Was jezus op aarde den zijnen reeds dierbaar, toen zij Hem, hoewel niet ziende maar geloovende, innig lief hadden, hoe zal alles, wat aan Hem is, dan niet begeerlijk zijn, wanneer zij Hem zoo zeer zullen verhoogd zien ; wanneer zij Hem als het Lam midden in den troon zullen zien, en door Hem geleid zullen worden aan de fonteinen der levende wateren. Hebben wij'nu het gebed van den Heiland kort beschouwd; in de tweede plaats zouden wij nog even inzien, het bijzonder doel, waartoe Hij deze begeerte voorftelde. Het was: opdat zij (de gegevenen des Va-" ders*) zijne heerlijkheid zouden aanfchouwen, die de Vader Hem gegeven heeft. Hij fpreekt van zijne heerlükheid, die Hem van eeuwigheid was toegezegd; die Hij door het volbrengen der wet, het dragen der ftraf, als zyn zijn werkloon had verworven. Door onderscheiden trap* pen was Hij tot die heerlijkheid opgeklommen, gelijk Hij later tot de Emmaüs-gangeren fprak, zeggende: en moest de Christus niet deze dingen lijden en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan P Luc XXIV: 26. Daarom fchreef petrus 2 Petri I: 16, 17: wij' zijn aanfchouwers geweest van zijne majesteit, want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zoodanig een ftem van de hoogwaardige heerlijkheid gebragt werd, deze is mijn geliefde Zoon, in welkP ik mijn welbehagen heb. Dat welbehagen in Hem gaf de Vader (leeds te kennen: zelfs in zijne diepfle vernedering, deed Hij van achter de fluiw jer der nederige menschheid zijne Goddelijke heerlijkheid afftralen, zoodat zelfs de verduisterde zon, het vaneen gereten koorkleed, de rotfen en graven, alsook de'ver-» baasde hoofdman daartoe moesten medewerken. Maar nu beschouwde Hij zich reeds, door den Vader na lijden en dood verhoogd, als gekroond met heerlijkheid, ingegaan in de Hem voorgefteWe vreugd, gezet aan de regterhand der Majesteit in de hoogde hemelen. Maar hoe zullen de Gezaligden die middelaars-heerlijkheid , welke de Vader jezus als den Borg en Verloste dergenen, die'Hij den zoon gegeven heeft, aanfchouwen? Ja, Geliefden! wat zullen wij er van zeggen, van Hameien ? Godvruchtigen ! in uwe opgeruimdfte oogenblikken wanneer gij zelfs de beginfelen der eeuwige vreugd in Uwe harten gevoeld en zingt: Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; Mijn hart roept uit tot God, die leeft, j En aan mijn ziel het leven geeft. dan zelfs hebt gij er nog maar een flaauw denkbeeld van. Trouwens, gij zijt hier, daar uwe zielen nog in brooze ligchamen gehuisvest zijn, voor eene hoogere kennis van dat heerlijk aanschouwen niet vatbaar; het ranke gebouwzou er door inflorten; echter tracht veel biddend om hemelsgezind te wandelen. Hoe kunt gij, moet ik u vragen , Kinderen Gods! zoo aan de aarde gehecht z§n ? Hoe moest niet meer daar, waar uw fchat is, uwe harten zijn ? Gij mogt veel liever met een nu zaligen dichter zeggen: Wijk , aardsch gewemel, Ik moet naar den hemel; Verhindert mij niet. Wijk, Wijk, zonden! zwijg, lusten 1 Ik wil hier niet rusten In 'svijands gebied. Mogt gij hier veel zien door het geloof hetgeen gij namaals in de heerlgjtheid zult aanfchouwen. Het woord aanfchouwen beteekent ie» aandachtig te bezigtigen, iets grondig te kennen en op te merken, om er iets van te fta melen; de gezaligden zullen een helder en volmaakt inzien hebben in de beerlflkl§Bid des verlosfers. Meermalen wo.rdt de zaligheid gefield in het zien van de heerlijke voorwerpen in den hemel, Pf. XVII: 15 Ik zal uw aangezJgt in geregtigheid aanfchouwen ; ik zal verzadigd worden met uw beeld als Ik zal opwaken. — Zalig ztfn de ) 'einen van harten, want zij zullen God zien. Jezus zal door de gezaligden gezien worden met de •oge n des ligchaams! dat heerlijk ligchaam van hunnen Heer , die zich voor hun in het gerigt (lelde en al den vloek: gedragen heeft, die aan het kruis voor hun dierf ; dat i '.uilen zij aanfchouwen, omringd van ontelbare aanbïddejrs, die zijn lof vermelden; dat zullen zfj aandachtig biwht wwen met de diepfte en eerbiedigde eerb^yijzing : zoo z al Hij gezien worden, zonder zonden van degeen die H'cm verwachten tot zaligheid, Hebr. IX: 28. Zoo zullen zij Hem zien, gelijk Hij is 1 Je^-JUfoa. O, hoe z, al zich hunne geest verlustigen en vermaken in die heerlfjikheid! niets zal dan hun gezigt belemmeren! die eindfte en doffelijke verbeeldingen; die zwarigheden, om het te gfilboven; de verkeerde gevolgen, die daanuit voortvloeijen* die, bektöèpen gedachten van JOWisTüs, die op aarde wel opkomen in de harten der Godvruchtigen,■«uilen hen daaf niet meer kwellen; zij zullen er eene ontwijfelbare zekerheid van hebben! geen wonder, geloof is daar met aanfchouwen verwisfeld; zij zullen in die middelaarsheerlukheid eene eeuwige dof van verwondering vinden. Is ■ra !us daar in zijne heerlijkheid als Gods Zoon, en tevens als de middelaar Gods en der menfchen; die groote verbo rgenft&d, God geopenbaard in het vleesch, zal zulke fch filterende bewijzen van jezus magt, v/Üsheid en nederbu igende liefde hebben, dat zij in Hem, die voor hun de Gc )dheid met de menschheid vereenigde, hunnetf Redder, hunnen Heer en Koning zullen aanbidden. Hoezulle»«Q in de groote gaven, die de.H. Geest in de menfcheljjke nutuur gelegd heeft, vooral nu Hjj :in.nadruk gezalfd is met vreugdeolie boven zijne medegenooten, prijzens-ftof vinden, om hunne gedichten op te zeggen va&dezen Koning op hooger toon en dan de Engelen dit does kunnen? Nog eens: hoe diep zullen zij, hij het aanfchouwen zijner heerlijkheid, inzien in die heerlijke ambten, die Hij als de Gezalfde Gods bekleed; welke zalige heilvruchten daaruit voortvloeiden; en op welke wijze; Hij die uitgevoerd beeft, door alle de eeuwen omtrent vrienden en vijanden, omtrent elk der zijnen in het bijzonder; dit allés zal hun zoo verrukken en opgetogen houden, dat ze telkens van nieuwe lofzangen den. hemel zullen doen weêrgalmen. ja, met één woord, zij zullen het gansch zeer uitnemend, eeuwig gewigt zijner heerlijkheid onmiddellijk aanfchouwen en te meer in verwondering opgevoerd worden door de levendige befchouwing, hoe de Vader zijnen Zoon liefhad vóór de grondlegging der wereld: waarmede de Heiland zijne, bede aandrong. O , T. H.! hoewel gij hoort ftamelen van dingen , die ons te hoog en te wonderbaar zijn, gfl mogt op het aanschouwen der heerlijkheid van jezus door de gezaligden in den hemel zoo verliefd worden, dat gij de dienst der zonden verliet, tot jezus vlugtet, om door Hem gereinigd en geheiligd te worden, om ook eens in zijne heerlijkheid te deelen. Kleinmoedigen! die u thans hier bevindt, die, hoe gij nog vreest, jezus echter in opregtheid zoekt en lief hebt, bemoedig u: die hier door het geloof, hoe zwak het is, op jezus hebben leeren zien, als op het Lam Gods, die zullen ook namaals zijne heerlijkheid aanfchouwen. O, mogten alle Godskinderen ftaan naar een fterk geloof, om daardoor zich de aanftaande aanfchouwing van jezus heerlijkheid meer voor den geest en als nabij te brengen! Zie uw voorregt, medereizigers naar het beter Vaderland! met aanbidding en dankzeggingen. Mogt de eenvoudige voortelling van de zaligheid, die u wacht, uwe zielen zoo verkwikken , dat gij onder gevoel van bederf, onder leed en fmerten, en onder de ftrijd tegen uwe magtige vijanden, vrolijk mogt aanheffen: Geen nood, al krijg ik eens een wond En val op aarde neêr; Hij, die zich aan mijn ziel verbond, Spreekt slechts een woord, en 'k werd gezond, Veel sterker dan weleer. lk weet, in welken kracht ik strij, En daarom hond ik moed; Ik loop tot ik aan 't einde zij En dan een kroon, een kroon voor mij, Gekocht door 't Goddelijk bloed. Maar laten wij nog eenige oogenblikken Hechts tot het onderwerp onzer tegenwoordige befchouwing terugkeeren, en zien, wat voor de verlosten uit het aanfchouwen van jezus heerlijkheid vloeijen zal. Voorzeker, deze zielsverrukking : » dien Zoon zijner liefde gaf de Vader eau lijden en dood over voor ons, die vijanden en kinderen des toorns waren, om ons tot de hoogde gelukzaligheid op te voeren." O ! dan zullen zij beter dan op aarde de gewigtvolle taal van johannes verdaan: ziet, hoe groote liefde ons de Vader heeft gegeven, namelijk, dat vrij kinderen Gods zouden genaamd •worden. Ja , óiit zullen zij volmaakt inzien/en begrijpen met allen de heiligen, welke de breedte en lengte, ae diepte en hoogte zij van's Vaders welbehagen, en bekennen de lief de van Christus, die alle verjiand te boven gaat. Voegen wij er nog bij, dat zij in al die heerlijkheid van chrïstus de Goddelijke bron zullen zien van al die genade en liefde, welke zij in hun uitwonen van den Heere ontvangen hebben, hetwelk zij als de grondflag van hunne eeuwige inwoning bij jezus, hunnen Heer, befchouwen zullen. Nog eens: om er niet meer bij te voegen, welk eene zieldoortintelende blijdfehap zal er als door hunne harten droomen wegens het deel, dat zij in jezus heerlijkheid hebben, bij jezus te zijn als verheerlijkten, ah heiligen van hooge plaatfen, in wien al Jehova's bij jezus te zijn, in de gemeenzaamde vriendfehapsoefening met den verheerlijkten Verlosfer eindeloos te leven. Ontvangen zij op aarde uit zijne volheid genade voor genade, dddr, waar zij bij jezus zijn, opdat zij zijne heerlijkheid kunnen aanfchouwen, zoo als zij die nimmer op aarde konden kennen of gevoelen, zal Hij hun zóó met zijne heerlijkheid vervullen, dat zij het beeld des hemelfchen zullen dragen, en zijnen heerlijken ligchaam zullen gelijkvormig z(jn, daar zullen zij in nadruk gekomen zijn tot een volkomen man, tot de mate der grootheid, der volheid van Christus. Zij zullen door Gods Engelen met ontzag en verwondering befchouwd wordÉi Wegens hunne naauwe vereeniging met hun gezegend hoofd, wiens Hgcbaam zij zijn, en hoe zullen zij zich doorloos in de aanfchouwing zijner heerlijkheid verlustigen, en in hemelfche lofzangen de eeuwige liefde Gods danken en prijzen. Wat dunkt u, mijne Waardde! van de verwachting der geloovigen, op grond van jezus onafflagbaar gebed, daar de genieting zelve hunne verwachting zoo vérre zal overtreffen, dat zij in oneindig meer nadruk, als de Koningin van het Zuiden, zullen betuigen : de helft is mij niet aangezegd. Legt daar eens tegen, alles wat de wereld aan kan bieden; O! het verdwijnt als uit het oog, bij deze heerlijkheid , die de geloovigen zeker deelachtig worden. Welk eenen invloed moet de inhoud van dit Voortreffelijk gebed op alle geloovigen hebben ?. dit nog met een enkel woord, wegens tijdgebrek, aan te flippen, is het Ilde deel onzer rede. Vooreerst: De inhoud van dit gebed moet hun doen trachten , om meerdere gemeenfchap te oefenen met Christus. Zullen zij eeuwig in jezus nabijheid leven, zullen zij zijn, daar Hij is, wat is dan betamelijker, dan dat zij ernstig begeeren en daar (leeds om bidden, dat chrïstus hunnen Heer meer en meer een geflalte in hun krijge , dat zij gedurig trachten als op de vleugelen hunner gebeden en dankzeggingen tot Hem opgevoerd te worden , om gemeenfchap met Hem te oefenen; wat toch is er zaliger voor hen, die jezus liefhebben, dan om in zijne nabijheid te leven? welke krachtige tegenfland kunnen zij dan de zonden bieden, hoeveel troost en blijdfchap fmaken zij dan onder" druk en kruis, en hoe worden zij daar door meer verzekerd van hunne genadeflaat, en van hunne eeuwige inwoning bij jezus ! dan roepen zij met paulus uit: Ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij, en hetgeen ik nu leef, leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft, en zich zeiven voor mij heeft overgegeven, Gal. II: 20. Ten tweede." Zij moeten daardoor Jezus liefde /leeds dankbaar erkennen. Welk eene liefde oefende jezus , zelfs nog in het gezigt van den dood. Verzekerd van de uitkomst zijner zaak, bad Hij: Vader 1 Ik wil, dat daar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt. Hij wilde voor hun derven, en daarna, verhoogd zijnde, hen eeuwig in zij- zjjne nabijheid hebben, om zijne heerlijkheid ,te aanfchouwen. Welk eene liefde! Hoe zullen de geloovigen Hem wegens zulk eene liefde genoeg danken en prijzen. Voorzeker, dit te doen, moet hun grootfte genoegen, hunne geliefkoosde bezigheid zijn. En dat is ook zoo. Hoe zou iemand ,• die door genade veranderd èn vernieuwd is, bij Goddelijk licht, kunnen inzien wat jezus voor hem verworven heeft, wat Hij biddend voor hem eischte, zonder wederliefde voor Hem te gevoelen? O neen! onder al het gebrek, dat hem nog aankleeft, dat hij ootmoedig belijd en betreurt, is het de lust en het leven van zijn vernieuwd deel in wederliefde voor jezus te leven! telkens, wanneer hij Hem als hoort bidden: Vader, Ik wil, dat de Mijnen bij Mij zijn, ontvlamt zijn hart in wederliefde, en met dankbaar gevoel roept hij uit: jezus! Gaalleen zijl:.Koning over mijn hart, U te dienen, is mijne zaligheid! Ten derde: Het moet de geloovigen op hunnen weg naar den hemel onder druk en kruis bemoedigen , dat zij zulk eene verwachting hebben. Zijn zij hier óp aarde veelal behoeftig naar de wereld; z^jn zij gezeten in eene geringe wooning, dekt hun een fchamel kleed; ten minfte, is veel leed op de reis naar de eeuwigheid hun beschoren; geen nood, zij hebben hier maar een kort verblijf; zij hebben hier geen blijvende ftad, zij zijn op weg naar het beter vaderland, waar zij bijjBzus, hunnen Heer, zullen wonen, waar geen zonden, geen armoede, geen kruis of leed hun meer zullen kwellen; waar zij van dat alles, dat hun hier zoo vele tranen deed ftorten, voor eeuwig zullen verlost zijn; waar bij jezus in zijne heerlijkheid zullen aanfchouwen. O ! hoe kan hunne zekere verwachting daarop hun bemoedigen

ij jezus zullen zijn, en zijne heerlijkheid zullen aanylbhouwen. ni. < Ons lilt deel is, om bij het behandelde nog een toepaslijk woord te voegen. Wat dunkt u, M. H.! van.het onfchatbaar geluk der geloovigen ? hier reeds fmaken zij vrede en blijdfchap; zij kunnen kalm en vrolijk derven; want hun dood is maar een doorgang tot het eeuwig leven , en van donden aan worden zij dan tot chrïstus , bun verheerlijkt hoofd, op- opgenomen, om eeuwig in zijne zalige nabijheid te blijven. Is er iets op aarde, dat daarmede kan vergeleken worden; wat zeg ik ? verdwijnen al de heerlijkheden der wereld er niet bij ? en niettegenftaande dit zoo is, hoe velen worden er, en ook onder ulieden, gevonden, die op deze dingen vol (trekt geen prijs (lellen; die niet eens nadenken, waar hunne zielen bij den dood zullen heengaan; die zich aan allerlei zonden overgeven , en omtrent de zaligheid of rampzaligheid geheel onverfchiflig zijn; die weltevreden zijn, wanneer zij hier maar eene goede aangename woning hebben en de genoegens van dit leven kunnen genieten. Ja, zij zouden God den hemel en de zaligheid wel laten, als zij hier maar voorfpoedig konden leven, en de zonde konden indrinken als water. Ach , ongelukkigen! wat zal uw lot eens rampzalig zijn. Hoe velen worden er gevonden, zelfs die nog wel de openbare Godsdienst bijwonen, die inwendig een afkeer van chrïstus hebben, ten minden , die voldrekt geene dierbaarheid in Hem zien; die door daden tot Hem zeggen: wijkt 'van ons! aan de kennis uwer wegen hebben wij geenen lust; die ook voldrekt geene betrekking gevoelen op hen, die hier jezus volgen en die eens aanfehouwers zijn zullen van zijne heerlijkheid; dikwijls krijten zij die menfchen uit voor dweepers en huichelaars, ten minde voor zonderlinge dugge menfchen, waar men niet mede verkeeren kan. Zij zoeken zoo veel mogelijk het verkeer en omgang met hun te vermijden;; zij vinden geen fmaak in hunne gefprekken over wezenlijke dingen. Zij, van de wereld zijnde, fpreken en hooren liever van de wereld, daarin vinden zij als hun element, gelijk de visch in het water. Maar ach, T. H.t hoe ongelukkig is zulk een bedaan! Ach! zijn er ook onder u de zoodanigen wien de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft? mogten deze dan nog ontdekt worden aan hunnen rampzaligen daat, en bedenken , dat hetgeen wij daar opgenoemd hebben een onloochenbaar bewijs oplevert, dat zulke menfchen, op heilloos fpoor voortgaande, buiten het hemelfch koningrijk zullen gefloten blijven. Trouwens, zij zouden ook, in zulk een leven dervende , voldrekt geen genoegen in den reinén, heiligen hemel vinden. Het gezelfchap zou hun daa'r zoo min bevallen als op aarde. Neen, voor dezulken is geen hemel, want er is een verband tusfehen dit en het volgend leven. Zoo min als ware Godzoekende menfchen in het verderf zouden kunnen verblijven , zoo min kunnen zij, die tot het einde van hun leven de zonden en den fatan gediend hebben , wonen onder de gemeente, die zonder vlek of rimpel zijn zal. Neen de werkers der ongeregtigheid, die leugen fpreken en gruwelijkheid doen, hebben daar geene toegang; dit levert waarlijk eene groote blijdfchapsftof voor de Godzaligen , dat zij dezulken, die hun hier zoo dikwijls ergeren en kwellen, eenwig uit hunne oogen zullen verdwenen zien. Terwijl de gezaligden jezus heerlijkheid aanfchouwen, zullen zij zich ddar bevinden , waar weening der oogen en knerzing der tanden zijn zal. Hoe Velen zijn er niet, die ja meer ingetogen zedig leven, maar op een valfche droggrond het gebouw hunner zaligheid gezet hebben; die meenen, dat zij ook jezus wel in zijne heerlijkheid zullen aanfchouwen, terwijl zij niets kennen van datgeen, dat zij, die ten hemel geleid worden, hier leeren beoefenen. Hoe zou de uitwendige befchouwing van Gods Woord , zelfs het gebruik der bondzegelen , het oprigten eener eigen geregtigheid, de grond van onze verwachting, om met jezus te zijn, kunnen wezen? jezus zeide zelfs: Velen zullen ten dien dage tot mij zeggen : hebben wij niet in uwen naam geprofeteert en duivelen uitgeworpen • maar dan zal ik hen openlijk aanzeggen : Ik heb u nooit gekend, gaat weg van mij, werkers der ongeregtigheid. Niet een iegelijk, zeide Hij ook, die zegt: Heere! Heere! zal ingaan in het Koningrijk der hemelen; maar die daar doet de wilmijns Vaders , die in de hemelen is. O mensch! die openbaar de wereld dient, of op uwe deugd en pligten, als op eenen droggrond, die u zal begeven, gerust nederzit, onderzoek u biddend om het licht des H. Geestes, waarbij gij deze dingen alleen regt befchouwen kunt. Onderzoek u biddend, zeg ik, voor des Heeren aangezigt, of gij ooit uwe vervreemding van chrïstus hebt leeren kennen; of u, bij gezigt van zonden en fchuld, dit fmerte, fchaamte en berouw aanbragt, of gij begeerig zijt geworden naar chrïstus, om door Hem geleerd en gereinigd, zoo wel als verlost te worden; of ook de ware aanbidders van jezus u dierbaar zijn geworden; of gij die boven de wereld hebt leeren fchatten en begeeren; of gij van alle eigengeregtigheid, van alles buiten chrïstus hebt leeren afzien, om Hem alleen en geheel voor uwe harten te omhelzen; allen, die hiervan geheel onkundig blijven — (men mag in onze dagen tegen Gods Woord zeggen of fchrtjven , wat men verkiest, en menB 3 fchen fchen misleiden, door hun gerust te ftellen met een oppervlakkig geloof en ingebeelde hoop) — die zullen nooit iezus in zijne heerlijkheid aanfchouwen. Trouwens,jezus bad, dat degenen, die de Vader Hem gegeven heeft, zijne heerlijkheid zouden aanfchouwen. Het moet uit ons leven en verkeer met jezus en de zijnen blijken, of wij onder hen behooren. Een iegelijk, zeide jezos , die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij, en die zoo komen, arm en ellendig in zichzelven, om tegen de zonden te flrijden en voor Hem te leven, dit zijn de gegevenen des Vaders, al durven zij ïtet dikwijls niet gelooven. Nog eens: onderzoek u, M. H.! of gij ooit iets van die almagtige trekking tot chrïstus in u gevoelde; ot gij wel ooit begeerde die zaligheid, die jezus voor de zijnen bad Is het wenfchen van velen, op zijn best genomen, maar' niet, om gelukkig en niet rampzalig te zijn, zonder eenige begeerte, om Hem hier te dienen ennamaals zijne heerlijkheid te aanfchouwen ? Ach ! dezulken, zeg ik in 'sHeeren naam, dat zij geen deel aan chrïstus hebben. Denk eens in , ongelukkige zondaars en zondaresfen ! dat, hoe gelukkig gij op aarde zijt, dat gij eens. alles zult moeten verlaten, en dat, inaien gij hier geen begeerte naar fctóusTus gevoelt en zoo blijft voortgaan , gij eeuwig van. Hem zult gefcheiden worden. O! wat zal het te zeggen zün u te laat te beklagen over uw eeuwig ongeluk. Mogt ik u nog uitlokken tot chrïstus , en inwinnen voor den hemel' Mogt gij u niet langer door de bedriegehjkhïld van uw hart en de begoochelingen der wereld laten rmsleiden' Nog zijt gij in de genadetijd. O, hoordet gij de ftem van God! Als gezanten van chrïstus bidden wij „ - laat u met God verzoenen. Hoor het, jeugdige harten _ meergevorderde in jaren, — levensz«te geaards, 'Ser harten nog aan de wereld gehecht zijn. Ach! of de Geest des Heeren , die in onze dagen zoo jammerfefc,.W zitae Goddelijke werking miskend wordt, verftanden verSten en harten ontfluiten mogt, zoodat zij hier reeds CHRisTeTvoor hun gemoed mpgten begeeren en omhelzen, om Saais te zijn, daar Hij is, om zyne heerlijkheid tC wf u°b3ft, heilbegeerigen onder M H.! gübegeert iezus voordwe harten, en verlangt om hier reeds voor & te leven, dit kunt gij onder al uw gebrek en twnSgen «Sfeto waarheid betuigen. Al bood iemand u al het goed van zfln huis (ja, indien hij kon, van de geheele wereld), om van jezus en zijn volk af te zien, en om de wereld, al ware het bedekteHjk, zelfs dat genöëjgj. zaam niemand het opmerkte, te dienen, gij zoudt zeker hem ten eenemaal verachten. Hoe veel gebrek u dannag aankleeft, waaronder gij zucht en weent; hoe de driften van uwe harten u menigmaal overmeesteren, het is in uw hart, iri uwe keus en daden openbaar, dat gij gegevenen des Vaders zijt. Bid veel, dat de Geest Gods u dit doe zien, opdat gr}'ér den Heer de eer voor moogt toebren-» gen. O ja, ook voor u heeft jezus gebeden, dat gij bij Hem zoudt zijn. Trouwens, Hij trok u reeds uit de magt derudiristernis tot Hem. Zeg mij, hadt gij te vorehvtnen gij de wereld diende, wel begeerte naar jezus? Bad gij toen web, .om door Hem gereinigd en geheiligd te worden? En is dit nu, hoe gij nog over traagheid en ongevoelig» beid klaagt, niEt «w kist? Heeft vleesch en bloed u dat geopenbaard? O, ontken Gods genade niet. Tracht da- i gelijka^Suwetttoeftand voor jezus open te leggen. Begeer iteeds, om in gezetter overdenkingen, levendiger geloofseéftningen , innige zielszuchtingen en ïefdesoimgangen omtrent Hém- werkzaam te zijn: daardoor zulfcigij met meer» éersiarrijmoedigheid;;kuhnen gelooven, dat.gij onder hen bclwtott., die de Vader aan den Zoon gaf om eeuwig bij Hem: te zijn, en zijne heerlijkheid te aanfchouwen. Gij kunt in de wereld uw genoegen niet vinden, zetfs niet onde£ :flen,.die zedig, uitwendig Godsdienfüg leven; maar met een zalige band zijt gij door jezus verbonden aan allen, die zich arm , jammerlijk, blind en naakt leerden kennen ; die jezus in en tot alles begeeren; die met hart en mond zeggen: Jezus alleen, En anders geen, Daar mijn ziel gaat heen. Zoekt, gij hier, hoe gij klaagt en zucht, de dingen, die boven zijn, dat is een bewijs, dat gij eenmaal zijn zult, daar chrïstus en het gezaligde volk is. Rust echter niet, voor dat gij, van alles afgebragt, jezus geheel omhelst hebt; rt*p Iteeds: Heere! vermeerder onsliet geloof. L)e Geest wil u een Geest des geloofs zijn. Smeek om zijn licht en kracht, om daardoor de dingen te zien, die u gefchonken zijn. Dikwijls denkt gij: zou zoo een, als ik ben, jezus heer- heerlijkheid in den hemel aanfchouwen. Maar die hier uwe zielsoogen opende en op jezus leerde zien, die laat niet varen het werk zijner handen, en zal u overvoeren in de gewesten des lichts, om jezus te aanfchouwen in heerlijkheid. Met eene nu zalige dichter roep ik u toe: Voort, ware hemelzoekers voort; Laat al het eigen vallen, En dringt door d' enge hemelpoort, Daar wordt de bangste, op mes woord, De vrolijkste van allen. Meer geloovig volk van God! tracht gij vooral uwen wandel in den hemel te hebben en te verlangen naar uws Vaders huis, niet Hechts als gij in kruis en drukwegen verkeert, of tegen zware posten opziet; neen, jezus onmiddelijke nabijheid en tegenwoordigheid zijde meer gezuiverde bron van uw verlangen. Veel is er tot uwe bemoediging en vertróósting bij de behandeling van dit onderwerp u toegevoegd, doch er kan maar van geftamelt worden; het z^B ftukskens der zaaken, uiterfte einden van Gods wegen, hetgeen er hier. van gezegd, ja, zelfs in de zielverkwikkendfte oogenblikken van kan ondervonden worden. O! welk een Goed is u weggelegd! Vertroost er uwe zielen mede. Moet gij hier nog uitwonen in eene wereld, die in het booze ligt; geen nood, haast zijt gij diar, waarmzvi is. Tracht veel hier reeds naar iezus nabijheid, om hier al door het geloof zijne heerlijkheid te aanfchouwen. O Ja, gij hebt al veel van die heerlijkheid mogen zien; want met de aard van jezus heerlijkheid zijn Gods kinderen hier al bekend , alleen zal het eeuwig leven en het werk van den hemel in trap en mate verfchillen van het genade of geloofsleven op aarde. Verblijden wij ons in den Heere! dat aanbidden , dat verlustigen en wegzinken in de Goddelijke liefde, in de heerlijkheid van chrïstus, zal daar ftoorloos volmaakt rein en heilig zijn en eeuwig voortduren, in het gezelfchap van den gezegende Verlosfer en van al het gezaligde volk, ook van onze lievelingen, waar wij op aarde mede verkeerden. O! hoe zal het ons dan daar zijn? Al de gegevenen des Vaders zullen vol verwondering uitroepen: de helft is ons op aarde nooit aangezegd! Amen. Nazang: Pf. LXVIII: 2.