AFSCHEID S- PREDIKATIE GEHOUDEN te AarlanAerveen, tien S JFeTbruarij 1843, BIJ HET VERTREK UIT DIE GEMEENTE, DOOK J. J. KNAP, THANS ÏEKDUUilT TE DOORNSPIJK. Te AMSTERDAM, bu J. H. DEN OUDEN. 1843. DEN HEER D. VAN LEEUWEN, Lz., DEN WEL—EDELEN HEER C. VAN DER LEE, DEN HEER A. VERHOOG, KERKVOOGDEN, AIORBI DElf LEDEN VAN DEN EERW. KEBKERAAD J PLOMP, C. FAN DER BIJL, P VAN LEEUWEN, Dz., I OLIEMANS, TI AABIANBEBVBW , WORDT DEZE MJEBREDE, TIK BLIJKE Y1N WARE HOOGACHTING n INNIGE TRIENDSCHAPS-BETREKKING, ONDER VURIGE HEILBEDE, OPGEDRAGEN, DOOK DEK 8CHBIJVBB. vooMtvrooMtn. GEACHTE LEZER 1 Ontvang deze Leerrede, bijna woordelijk^ zoo al» ik dezelve heb uitgesprokeOil Geve u de Heer ze te lezen met zegen voor uw hart! Ik liet mij gemakkelijk bewegen tot derzelver uitgave. Niet, omdat ik aan haar eene bijzondere waarde hecht, maar omdat ik ongaarne vélen leden eener gemeente, die ik bijna zeven jaar met veel genoegen en vreugde diende , eene dienst wilde weigeren, die zij van mij zoo dringend begeerde. Ik heb in dezelve ongekunsteld — uit het hart gesproken. Die mij kent, weet dat ik afkeerig ben van vleijerij. — Maar ook, dat ik gaarne wensch dankbaar te zijn aan menschen , die mij weldeden. Tl — Bloeije en groetje de Gemeente van Aarlan derveen! — Zij haar voorregt, in mijne plaats een Leeraar te ontvangen, een man dés geloofs en des ff Geestes. Hier sta herhaald het allerlaatste woord, hetwelk ik met eene diep geroerde ziel sprak tot de groote menigte t wélke bij ons vertrek het rijtuig omringde, dat ons herwaarts voerde: «Je zegen des Heeren roste op deze Gemeente! Doornspijk, 13 Februarij 1843. 3lg« VOOBAFSPRAAX Het uur isrflaar, — Het uur, Geliefden ! In hetwelk ik mij geroepen zie u van deze plaats vaartwel te zeggen — het ook voor mijn hart zoo aandoenlijk üur des afscheids. — Tegen hetzelve heb ik buitengemeen opgezien. Ik sti?Mer voor nwe oogen met èen© diep geroerde ziel. Hoe dikwerf gaf mij de Heer met opgewektheid van dit spreekgestoelte het woord te voeren! Hoe menigwerf ervaarde ik hier, dat de kracht Gods in zwakheid wordt volbragt! Hoe veel zaligheid smaakte mijn hart in het bijzonder bij mijn openbaar dienstwerk in uw midden! — En wie waart gij voor mij ? — Wie nwe Oudsten, Kerkbezorgers en Voorgangers der Gemeente? — Immers vrienden, hartelijk geliefde vrienden! .Zachtmoedige bestuurders, trouwe janfelieden! — Eene Gemeente, die mij onvergetelijk zal blijxea, tot wier lof ik ni$t zal ophouden te spreken, zoo lang mijn borst kan ademen ervoor welke ik wensen, geve dit deJHeer! höezeér verre van* haar vferwgderd, te blijven 'bidda*$|ra>W; - Siddert — ja, dit is de grootsehe taak,^*Hs aanbevolen door den Eeuwige, die het gebed 'èm' Christus wil zeker verhoort. — Bit/den, iss4»et üfet het eenige en tevens veilige «iddel tot bedaking van droefheid — tot ontlasting van het hart, A 4 r :V! " Htot tot verkrijging van die onderworpenheid aan de schikkingen Gods, die ons én als menschen, én als Christenen zoozeer voegt? — Btdden — Geliefden! Hoe dikwerf deden wij het te zamen, hier in dit heiligdom, — aan de krankbedden, voor en na de Catechisatiën — soms ook wanneer wij in druk en moeijelijkheden verkeerden of onzeker waren, wat ons in twijfelachtige gevallen te doen stond. — Doen wij het ook nu! Laat ik uw voorganger zijn! — Spreke mijn mond met de innigste overeenstemming uwer harten! tekst: Hand. XX: 32. m»jBn nu, Broeders! ik beveel u Gode en den vtwoorde Zijner genade: die magtig is [u\ op »te bouwen, en u een erfdeel te gepen onder » alle de gehtUtgden." M. H.! Zietdaar paumjs woorden — fatjlüs zegegroet over de Ouderlingen der EphesischéiGemeente, wanneer hij voor altgd van hen afscheid nam. Naar aapleiding van eene betuiging dezes Apostels (*) sprak ik voor bijna zeven jaren de eerstémaal tot u. Gij fcult het u nog wel herinneren! En nu', afscheid van u nemende, gevoelde ikI mgi opgewekt, mij weder van 's mans woorden te bedienen. Drukken zij niet uit, den besten weksch van den dienaar des Evangeliums bij het vaarwel zeggen van eene hem dierbare Gemeente ? — Het is {*) 2 Kor. iv: % is waar, de afstand tusschen mij en paülus , tusschen hem en ieder gewoon Christenleeraar, is groot, onberekenbaar groot. Maar toch — ook onze bediening rust op eene Goddelijke instelling. Ook wij kunnen en mogen liefhebben. Ons staat het vrij, ons is het zelfs geboden, Tan elkander scheidende, elkander de dierbaarste zegeningen toe te bidden. Komt, laat ons I. de woorden van den Apostel in den tekst overwegen; II. van dezelve gebruik maken overeenkomstig het belangrijk doel van ons tegenwoordig plegtig zamenzijn. O Israëk Herder 1 Hoofd der Gemeente, Behouder des ligchaams, geef uwen knecht uwe sterkte 1 waak voor deze kudde ! — Geef U zeiven aan ons ten erfdeel! I Paülds , op Zijne reize door Macedonië naar Jeruzalem, bezocht ook Milete. Eene stad, veelzins merkwaardig — in de geschiedenis des Bijbels vooral én door de Christelijke Gemeente, die reeds vroeg aldaar bestond, én door des Apostels, gelijk sommigen wi Hen, herhaald bezoek (2 Tim. IY: 20). Zij was op .de grenzen van Ionië en Karië, op eenige mijlen afstand van Efese, niet ver van de zee, gelegen. — Hij was dus Efese voorbij gevaren , en wel, omdat hij vreesde aldaar langer te zullen worden opgehouden dan het plan zijner rei» medebragt. — Wat doet hij? Gedrongen door vriendA 5 schap schap en genegenheid, maar bovenal door zucht voor het heil van onsterfelijke zielen, ontbood hij de Ouderlingen der Efesische Gemeente tot zich. Deze kwamen met de meeste bereidwilligheid, door geene moeijelijkheid der retze van ettelijke mijlen afgeschrikt. — Lukas heeft in ons teksthoofdstuk de aandoenlijke, de schoone en ApostoKseh-Christelijke afscheidsrede medegedeeld, door paülüs hij die gelegenheid gehouden; eene rede, niet kunstig verdeeld— maar vol van hartelijke uitboezemingen— vol van uitstorting des gevoels. Eene rede, gekenmerkt door de tederste bezorgdheid , te boven gaande die van eenen vader voor het geluk zijner kinderen, die hij in het midden der beproevingen achterlaat en wier geestelijk welzijn hem boven alles op het hart weegt. | Gaarne las ik deze rede met u geheel, daar een gedeelte derzelve de tekst is dezer ure. Doch tijdsgebrek verbiedt zulks. — Zij u herinnerd , dat de Apostel in dezelve eerst rekenschap geeft van de wijze, waarop hij bij hen geweest en onder hen gearbeid had. — Verder betuigt hij met de meeste vrijmoedigheid, dat zijne heilige ijver en onbezwekene getrouwheid met geene baatzucht waren bezoedeld, maar edel, belangloos — door opoffering van rust en genoegen gekenmerkt. Voorts, hij verzwijgt de omstandigheden niet, waarin hij thans verkeerde, en welke zijne uitzigten in de toekomst waren, daar in dezelve de oorzaak gelegen was, waarom hij ze thans bij zich had ontboden. Iloort zijne taal! — Ach hoe diep moet zij het gemoed dier . dier Efesische Ouderlingen hebben getroffen! — tiZiet, ik gebonden zijnde door den Geest, reis »ttadr Jeruzalem, niet toetende wat mij daar ont» moeten zal- dan dat de Heilige Geest van stad Dtot stad betuigt, zeggende: dut mij banden en ver» drukking aanstaande zijn. Maar ik acht op geen •nding, noch koude mijn leven niet dierbaar voor vtmijèeltien, opdat ik mijnen loop met blijdschap »Mag volbrengen, en de dienst, welke ik van den »Nêtre Jezus ontvangen heb, om te betuigen het iiEvangelie der genade Gods. — En ziet, ik weet »dat gif allen, daar ik doorgegaan ben, predikende »het Koningrijk Gods, mijn aangezigt niet meer »zien zult." — Zoo sprak hij. — Docb» hoezeer ook getroffen en geroerd — hoezeer een vloed van tranen zijnen oogen ontvloeide, hij gaat nogtans voort en betuigt : r>ik ben vrij van het bloed van u aly>len; ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet »zou verkondigd hebben al den raad Gods." Waarop hij volgen laat de meest gepaste waarschuwingen —- de trouwhart%ste vermaningen, welke hij besluit met deze woorden, de woorden van onzen tekst: v>En nu, Broeders! ik beveel u Gode » en den woorde Zijner genade, die magtig is [u] r>op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder »alle de geheHtgden." Kennelijk is dus de aaneenschakeling van onzen tekst met het voorgaande. — En nu, zegt de Apostel. En nu, na u dit betuigd — dit op het hart te hebben gedrukt. Broeders! zoo gaat hij voort, Broeders! Welk een titel! — Ja, hij was de ge- wo- wone, waarmede de Christenen elkander in de eerste eeuwen des Christendoms benoemden. Broeders, zoo noemden de Apostel de Ouderlingen der Efesische Gemeente ook van wege het ambt dat zij bekleedden; een ambt, niet gelijk aan dat van patilds, maar toch gelijksoortig. Broeders door hetzelfde geloof, dezelfde hoop, door gemeenschap aan denzelfden Heer — bovenal door de liefde, die de band is der volmaking. — Moest zulk eene aanspraak als bij voorraad het hart dier menschen niet ontsluiten voor paumts zegebede? — Yoorzeker, liefde is Befde's wetsteen, en hem höoren wg gaarne , in Wiens hart wg ons verzekerd mogen hoUr den eene plaats te bezitten. Gelijk de aanspraak , zoo ook de zegebede. Alles is hier taal des harten. Broedets! ik beveel u — Hoe? de Ouderlingen alleen? — Neen, de geheele Efesische Gemeente , die zij vertegenwoordigden, — in wier naam en op wier last zij gezonden waren en aan welken zij , hetgeen hun door paülüs gezegd was, getrouwelijk hadden mede te deelen. — Ik beveel u Gode, — Gode. Wien beter? M.H.! aan Wien veiliger ? — Er is in God eene grenzelooze almagt, die weet te redden, te helpen, te doen boven bidden en denken. En daarbij — Hij is de alleenwijze , de liefdevolle, de getrouwe. — Blijkt het niet uit het 28** vers, dat wij hier te denken hebben aan den tweeden persoon in het aanbiddelijk Goddelijk Wezen? — Daar betuigt de Apostel.' »Zoo hebt dan acht op u zeiven en op de gehge& »kudde, over welke u de ff. Géést tot Opzieners ge- I »gesteld heeft om de Gemeente Gods te weiden, » welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.'" — Voorzeker, Hij is de Heer der Gemeente, onze groote God en Zaligmaker, — Jehova onze geregtigheid. Zijn naam is Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. En hierop volgt in den tekst: en den woorde Zijner genade, d. i. der genade van jezus christus, met welke paülus zoo hoog was ingenomen. — Wij denken als van zelfs aan het Bijbelwoord, of wilt gij , de H. Schrift, dus ook genoemd Hand. XIV: 3, en in het 24»^ vs. dezes Hoofdstuks het JEvangelie*der genade.' Goddelijk van oorsprong en rijk van inhoud, bezit hetzelve , onder den zegen des Allerhoogste, een krachtig vermogen om te wapenen tegen verzoekingen-— te beveiligen tegen allerlei vijanden — bij druk en onder lijden te bemoedigen, ja om zondaars voor den Hemel te vormen. Hoe gepast draagt het den naam Woord der genade. — Immers in hetzelve wordt de vrije én ongehoudene gunst van God, tegen en boven verdiensten, door Immanuël verworven, klaar voorgesteld, nadrukkelijk betoogd en krachtig aangeprezen. — Het Evangelie predikt genade den diepst gezonkenen, den in de schatting der menschen ten eenemaal verlorenen. — Het Evangelie roemt de genade als de bron van' alle weldaden , die God bewijst, als de beweegoorzaak van die onuitsprekelijke gave, de gifte des Zoons tot verzoening der zonden. — Ja, naar het Evangelie is genade het groot onderwerp der bepeinzing, de hoofdinhoud van het lied der Hemelbewoners. — En En te regt stelt de Apostel in oneen tekst een naauw verband tusschen den Heiland en het woord Zijner genade; want Hij , de christüs , is van hetzelve de inhoud — het Wezen. Hij is de Opperste Wijsheid — de Fontein des lichts — de Weg ten leven — de Waarheid zelf. Hen Heere jkzus christüs en den woorde Zijner genade beval de Apostel de Ephesische Gemeente. — Er is, M. H.! groote nadruk in het woord bevelen; het. is aanbevelen op. de dringendste wijze — (en duurste bevelen. — Ziet, zoo doet weder de keuze' van dit woord het gemoed van den Apostel eer aan; zoo geeft hij weder getuigenis van zijne hartelijke liefde tot christus, en de Gemeente, door Zijn bloed gekocht. Ik beveel u. Veronderstelt deze zijne betuiging niet, dat hij onbekwaam was, hun nu en daarna te bewaren; dat de Heere jezus allezins bereidwillig is, alles te vergoeden, wat zij in hem zouden missen.; alles hun te geven, wat. zij in de toekomst zouden behoeven ? — Ja, geeft hij op deze wijze niet stellig te kennen dat hij nu en voortaan de vurigste gebeden voor hun waarachtig heil Gode zou opzenden ? — Het zij ons dus alsof h\j zeide : Geliefden ! wij moeten scheiden; gij zult mijn aangezigt niet weder zien. Doch hebt moed! — Zij naar dén innigsten wensch mijns harten de Heiland uw God! Zij deszelfs Woerd uw regel! Hem draag ik u hartelijk op! Weest ten ernstigste Zijner zorg alsmede het Woord, hetwelk den rijkdom Zijner genade ontdekt, aanbevolen ! Zijne liefde vervulle u! Zijne vrede ruste op op u J — Dus sprak hg, — en zal, daar wij mogen veronderstellen v dat pauujs aldus in den geloove sprak, zijne bede niet zijn verhoord? — Immers aUe dingen zijn mogelijk hem, die gelooft, — wat ook te leur stelt, wat ook ontvalle of ontzinke, het geloof beschaamt niet. Vol nadruk is de omschrijving, die de Apostel op zijne bede volgen laat.-, »die magtig is u op te »bouwen." — Hoe veelbevattend 1 — Welk een ontegenzeggelijk bewijs voor de Goddelijke natuur des Verlossers 1 Zoo lezen wij elders (Openb. $ 7>Ik ben de Alpha en de Omega, het begin 6inde' ze3t de Heere, die is en die was »eê> die komen zal, de Almagtige." En weder.» H# draagt alle dingen door het woord Zijner »kracht." — Voorzeker, alles is Hem onderworpen. Hij regeert door den wenk van Zijn vermogen. Niets beperkt Hem in de uitvoering van Zijnen, raad. Te regt zegt daarom faüujs : »die mag»tig is u op te bouwen." U op te bouwen. Het woordje u is in den tekst doidelijkshnlve ingevoegd. — Die invoeging is zeer natuurlijk. Alleenlijk men denke hier niet slechts aan de Ouderlingen der jBfesuche Gemeente, maar in, het hijzonder aan de Gemeente, die tij *erte»e% woordigdönJ Wat dus door den ApeMel hier in het hjjzonder gezegd, herinnerd en gew.enscht werd, giug de geheele Gerneente aan!— Wordt nu in de H. Schrift de Christelijke Kerk oneigenlijk genoemd een kuis, een tempel, een gebouw, allezins gepast sprak dus de Apostel san opbouwen. — Ja , de Heere chris- christos was magtig dat gedeelte Zijner Gemeente, hetwelk Hij te Efese had, op te bouwen. — Laat ons eigenlijk spreken, te doen vorderen in kennis en geloof, in liefde, in heiligmaking; — alle onheilen van hetzelve af te weeren en door bestendigen wasdom in het goede te maken tot eene sieraad der gansche aarde. — Dus betuigt de Apostel petrus elders in oneigenlijke, maar toch krachtvolle taal van den christus, en hetgeen den geloovigen in vereeniging des geloofs met hem, te beurt viel, 1 Petr. II: 4,5: »Tot welken komende [als tot] veenen levenden steen, van de menschen wel ver»worpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar ; »zoo wordt gij ook zelve als levende steenen^eyybouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig »Priesterdom om geestelijke offeranden op te offe»ren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Chris»tus." Doch er is meer. Er is een leven na dit leven, op hetwelk in het bijzonder de eerste Christenen boven die van lateren tijd het oog des geloofs plegen gevestigd te houden. - De Apostel laat daarom te regt volgen in den tekst: » En u een erfdeel te geven onder aHe 8 de geheiligden." Hg spreekt hier, gelgk zoo dikwijls elders, deels verbloemd, deels eigenlijk, en boezemt ons even hierdoor voor zijne voorstelling hooge belangstelling in. — Geheiligden: wij denken, M. H.! aan ware Christenen, door Gods genade tot de gemeenschap van chrbtus geroepen, gewasschen door het bloed des Lams, elders geheiligden in Christus Jè*m geroepene heiligen genoemd. — Alle de geheiligden, eene eene nadere bepaling tan menigerlei nut. — Zij toch leert niet alleen, dat alle de geheiligden hierboven deelen zullen in hetzelfde heil, maar tevens, hoe allen, zonder onderscheid, alsdan door denaauwste gemeenschap onderling zullen zijn verbonden. —Allen, dus ook de heiligen des O. en N. Verbonds. - Ook hunne in Christus ontslapene betrekkingen - ook paulus, dien zij zoo teederhjk beminden. Eindelijk wordt er in den tekst melding gemaakt van een erfdeel. —Wat dunkt u, T.' hebben wij hier niet te denken aan de gelukzaligheid, die als eene zekere erfenis Voor allen die ,n chbistus gelooven, is weggelegd? Zoo althans wordt zij elders (Eph. I: i8) genoemd, dien naam kan z,j te regt dragen, omdat zij uit genade, om chrisiuS wil, naar Gods vrijmagtige beschikkingen, armen zondaars wordt gegeven. _ Van de geestelijke goederen, die de Christenen op deze aarde behoeven , klimt dus de Apostel op tot de hoogere en hemelsche: en te regt, want daar is een naauw verband tusschen de Kerk Gods op aarde en die in den Hemel. - Die hier niet wordt opgebouwd in geloof en liefde, hem ontgaat voorzeker aan gindsche zijde des grafs een erfdeel onder ae geheiligden! Meerdere toeliehfeing behoeven onze tekstwoorden «iet. Alleenlijk , zij nog betrekkelijk,dezelve opge^ merkt, dat wij hier een bundel hebben van heitor jaarheden, i„ geleidelijke orde met weinige woorden voorgedragen en tot 'sAposiels doel gebruikt. Ja, paulus taal herinnert om, dat de Bijbel het t Woord is van Gods.genade; een Woord, zoo hoog^ waar- waardig, dat het als in de rij nevens den Heiland staat. Zij Fedikt ons CHRÏSm almagt' ~* dC *"* voor Zijne Gemeente, naar Zijn naam genoemd, en daarenboven de heerlijkheid, die eenmaal allen te aanschouwen zal gegeven worden, die hier den Heere müs CÉBIsxus in onverderfelijkheid hebben hef gehadI _ Alles is dus hier rijk van *in - kernvol' - En van welk eene gunstige zijde leeren wij door deze uitbeezeming weder den Apostel pauuis kennen? - Welk een geloof! - Hoe groot eene liefde tot de Gemeente! - Welke hooge gedachten van CKKisTCS «zus! - En daarbij - hij gevOelt zyne diepe afhankelijkheid en verwacht al het hed der Gemeente van boven! - Voorzeker , wij mogen het er voor houden, dat 'smans taal, door de Ouderlingen der Eiesische Gemeente getrouwelijk medegedeeld, den diepsten indruk zal hebben gemaakt op het gemoed van allen in dezelve, welke met slechts in naam, maar in waarheid CHKisms hadden beleden den Heer te zijhl Gemeente van Aarlanderveen! ik sta ter dezen stond voor de laatste maal in betrekking als uw Lceraar aan deze plaats. De scheidmgsuur is geslagen. Ik wensch van u zegenend afsche»d te nemen gelijk paums van de Gemeente te Efese deed. Sterke mij hiertoe de Heer! En worde hiera.tr besteed het 11* gedeelte mijner rede! II. y,En nu, broeders! ,k beveel u Gode en den yxcoorde Zijner genade." - Zoo Sprak de Apostel paulus, nadat hij, bij ernstige Termaningen en trouwhartige waarschuwingen, rekenschap gegeten had van zijnen arbeid in de Efesische Gemeente; — Verwacht gij, Geliefden! welke ik bijna zeven jare» door Evangeliepreaiking mogt dienen, nu ik afscheid van u neem, niet iets dergelijks? Ik mag u hiér» met geheel te leur stellen. Met gezet overdenken van imjn werk onder u hield ik mij meer dan eenmaal ohjedig. Wat moet ik u in dezen plegtigen stond betuigen? - Neen, ik kan, zonder onopregt te zijn voor God, niet in alles de taal van paulus waarmede hij a%heid nam van de Opzieners der Efesische Gemeente, de rmjne maken. — Bij hét overzien en proeven van mijn werk onder u _ ach 1 ik sta verfegen. Schaamte bedekt mipr aangezigfc Hoe veel verzuimd, hetgeen ik had kunnen doenf Hoe veel werktnigelijk gedaan, waar liefde tot Christus mij had behooren te dringen.' -DeHeer hoorde mijn verootmoedigend bidden. Ik was ik hen en blijf zelf mijn aanklager bij God. Het bloed van christüs zij ten jongsten dage mijne verantwoording _ dat bloed alleen! Nogtans, dank zij Hem, die mij in vele opzigten getrouw gemaakt heeft ,n de bediening, in welke Hij mij stelde. Er is veel, zeer veel, over hetwelk ik mg te verblijden heb, - waarvoor ik nederig en hartelijk ««huldig ben Gode te danken. - Droeg ik „iet iets . bij tot vermeerdering van uwe kennis? - Was mijne arbeid niet nuttig voor velen? - zullen niet sommigen uwer mijne kroon zijn, wanneer de Heer zal komen om zjjn dorschvloer te doorzuiveren; wan^ ^ neer neer Hij de tarwe in de sehnur zal te zamen brengen, maar het kaf met onuitblusschelijk vunr verbranden. Getnigt tegen mij , Gemeente nnJarlanderveen! op den groeten en doorluchtigen dag, indien mijne preaiking niet onafgebroken onder n geweest is: »ƒ*»> Christus en die gekruist." - Sprak ik niet steeds van Hem , dien Heerlijken, God bovenal te prijzen tot in eeuwigheid, in het vleesch geopenbaard? - Van Hem, die door den Eeuwigen Geest in de plaats van zondaren zich Gode onstrafielijk heeft opgeofferd - nu gezeten aan de regterhand der majesteit van God in de hoogste Hemelen? De poelen van ons diep bederf, - neen, ik hd> dezelve-nietbedekt, maar dikwijls met den vinger aangewezen; doch daarbij heb ik n steeds chbistus voorgesteld als den eenigen en besten Geneesmeester onzer zielen. Hoe dikwerf heb ik u den aard van het levendige geloof ontvouwd, den H. Geest, te «.men met den Vader en den Zoon, de waarach* tige. cn eeuwige God, gepredikt als de Werkmeester van alles goeds in den zondaar. - Zonder aanzien des persoons, soms na lang overleg, stond ik in uw midden begrippen tegen, die ik voor dwalende hield. Ik heb u ernstig gewaarschuwd tegen hetPharizeïsmus, niet minder ernstig tegen de meer en meer doorbrekende gezindheid om de aankleving eener heidensche zedelijkheidsleer in de plaats te stellen eener nederige en werkzame omhelzing van JMBs Christus en dien, gekruist. - Bezocht ik u niet drok- vergeef mij dit. Ik mogt door de hulpe Gods in de jaren, die ik onder u verkeerde, in mgn mgn.huis het een en ander verrigten, tan hetwelk ook gij de vruchten hebt geplukt. En wat meer bepaaldelijk betreft mijne zorg voor uwe zielen. _ Zegt mij, Geliefden l die nog buiten christüs omdoolt, zocht ik u niet dikwijls tot Hem te lokken? Heb ik bij u meer aangedrongen dan een herder achter u betaamde? - Ja, ik heb niet opgehouden u allen, die nog geen deel hebt aan den Verlosser, de eeuwige verdoemenis aan te kondigen.- Maar volgde niet steeds deze aankondiging de verzekering, dat een iegelijk waarlijk bij christüs welkom is, wiens voorregt het werd, door de genade Gods, tot Hem te gaan, met alle zijne nooden. — Bezwaarden van gemoed.' Bekommerden Tan wege uwe zonden.' _ was het niet christüs, dien ik u heb gepredikt? - Afgedwaalden.' Bad ik u met bij al wat dierbaar was , onverwijld tot Hem weder te keeren ? - Geloovigen 1 Waar drong ik bij u sterker op aan, dan dat gij u diep zoudt «oeken in te dringen in de gunst uws Verlossers, en vereenigd door het geloof met Hem, rijk worden «i alle goede werken? Uwe kinderen, - mijne ^erhngen, - hoe veel sprak ik tot hen van den Heeren au» en van zijn kruis. Ja, den Gekruisigde predikte ik aan de sterfbedden uwer ontslapenen aan velen uwer, die zich in druk en in lijden bevonden. _ Ik heb Hem allen gepredikt en bij voortduring. - En dit mogt ik doen, de Heer zij mij getuige! niet zelden onder nederig opzien tot den H Geest. Ja, die Geest, - ik mag Hem, hoe men ook over deszelfs werkingen moge oordeelen , deze hulde B 3 niet „iet onthouden, sprak soms kennehjk m oq. Met de kalme bewustheid sta ik hier voor uw aanligt, dat het steeds mijn toeleg geweest » hulpe te bieden - waar ik vermogt. Ik.. Doch genoeg van i££L Mijn werk is hier afgedaan. Een ander geuite van * Gemeente van God, ^ ter bearbeiding aangewezen. - Straks zal ik zwijglelligt om nimmermeer tot u te spreken. Broeden Geliefde Broeders! * beveel u Gode endenwoorde Zijner genade, die magtig is u op te bouwen en u e n erfdeel te geven onder alle de geh^hgden Broeders! dus noemt in onzen tekst de kru». gezant de mannen, tot welke zijn woord gerigt was. Broeders, ook van wege hun gemeenschap^jk levendig geloof in denzelfden Verlosser Mag ik zulk een geloof in u allen veronderstellen? lmirneen/Helaas! ik verlaat ^ — er velen, die den eenigen vraarachtigen God met kennen, uoch jez.s christüs, dien Hij gezonden heeft _ Geliefden! ik wenschte gaarne vnj te z$n van uw bloed. En zal ik, achl de nood is m9 W - ik moet ook nu bepaaldehjk het °PS ft^ u rigten, - *are het tot uwe bekeewoord tot u rigien , ring_tot uwe behoudenis van den dood! JtaW, dat ik u nog eens bekend maak, d*£ dwaalt tot Schade, tot groote schade van uwe eeuwige «jta.Waar zoekt gij rust? - Daar? - waar zg alleen e vinden is. Of in u zeiven, in de dingen dezer we reld? _ In trotsche en bedikuchttge oordeelyelingen over het Evangelie, welke én van uwe dtepe Junde des verstands, én de jammie verkeer - heid des harten, getuigen ? - Zoekt gij rust onder het vaandel des ongeloofs? - Te vergeefs, waarlijk te vergeefs. Er is voor den mensch, voor] den xohdaar geene rust dan in de ootmoedige omhelzing van CHBisTus „zes, eene omhelzing, gewerkt door den H. Geest, gekenmerkt door liefde tot Hem en de natuurgenooten, en gevolgd dooreenen wandel, dien wij niet beter kunnen omschrijven dan met de woorden »Jezus voetslappen drukken." Of hebt gij op den weg, dien gij „u betreedt, bevrediging gevonden? - het kalm in uw binnenste? _ Blikt gij met vrijmoedigheid hemelwaarts? - Boezemt u de toekomst geene'vreeze in? - Getuigt het. - Maar weet, dat God nw hart kent, ja doorgrondt! Ach! — het heil, waarin gij u verblijdt, is onhed. - Gij meent vrij te zijn, en gij zijt - ja het gewigt der zaak vordert openbaarmaking, dienaars en dienaressen van den driehoofdigen afgod der wereld, slaven, gebondene slaven en slavinnen der zonden. Waarlijk, mijne ziel heeft mededongen met uwe weêrspannige en heilloeze dwaasheden. - Kon ik u in dezen plegtigen stond eenen anderen zin inboezemen; u, tot uw eeuiwjg heil beter doen beraden! Doch dit vermag alleen de S Geest, die.de dooden verwekt. IVogtans, daar Hij dit middellijk doet, laat mij „ vragen: Is dat redelijk, is dat edelmoedig, Hem te verwerpen, die zoo veel in u duldde _ zoozeer u zegende en die nu nog Zichzelven u aanbiedt, opdat gij u als een schuldig en verdoemelijk zondaar,van ganscher harte I aan Hem zoudt toevertrouwen? — Laat mij u vragen: Wat is er toch in.JEZüs, dien wij u prediken dat u van Hem zoo afkeerig maakt? Is Hij niet de beminnelijkste? - Waf is dierbaarder dan Zijne liefde - wat is te vergelijken bij Zijne gunst? En in het stervensuur, - misschien toeft het nog jaren, maar mogelijk is het morgen daar, wanneer alles zal vlugten, alles u zal ontvallen, behoeft gij dan geen helper? Hoe zult gij den Regter van Hemel en aarde ontvlieden, wanneer Hij komen zal met Zijne veel duizend heiligen, om gengt te houden tegen allen en te straffen alle goddeloozen onder hen, van wege alle hunne goddelooze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben en van we„e alle de harde woorden, die de goddelooze zondaars tegen Hem gesproken hebben? - Zullen Wü bij Zijne komst sterker zijn dan Hij ? -Daarom buigt u voor Hem neder. Erkent Hem als uw Heer. Neemt Hem aan als uw Redder en Borg. Wij bidden het u bij de liefde Gods, bij de ontfermingen van den dierbaren Zaligmaker, bij het heü Tan uw eigene ziel! - Of niet.- Wat dan? wat dan? - Moet u dan eens het vonnis van Hem, dien gij lang hebt beledigt en zeer getergd onherroepelijk veroordeelen? - zulk een onheil u treffen v gij verloren gaan onder hethcht.de. Evan, eeliuins? - Daarvoor beware u de Eeuwige naar Le grondelooze barmhartigheid! - Neen, wordt behouden , en weest daartoe Gode aanbevolen en den „oorde Zijner genade, die magti9 is u oP te bouwen en u een erfdeel te geven onder alledegehethgden Gode Gode zij dook! Er is in deze Gemeente eene menigte die hoogen prijs pleegt te stellen op de openbare Godsdienst. Talrijk, zeer talrijk, berekend naar de hoegrootheid van het zielental dezer Gemeente was steeds nwe opkomst aan deze plaats, niet alleen op den dag des Heeren, maar ook bij iedere Godsdienstoefening in de week. Ik dank a, Geliefden J voor de gezetheid, de stille opmerkzaamheid, waarmede gij mg schier onafgebroken hebt gehoord! - Maarzon de Apostel rADlüS, gestelt, hij predifcte ^ nw ^ den - hij nam afscheid van n, - zou hij „ allen in den krachtigsten zin des woords Broeders inChri*. *us hebben genoemd? _ Hebt gij airede die kens gedaan, die naar den wil van God door ons allen gedaan moet worden? _ Hoe? Is de Godsdienst m u zaak des harten? Hebt gij JBZÜS ^ _ hef boven alles? Ik heb het u dikwijls.gezegd en gepredikt, dat, zullen wij behonden worden de uitnemende grootheid van.Gods kracht zich in onze «elen moet openbaren; dat het waar geloof ons bart op het innigst met christüs moet vereenigen • dat wij m Hem moeten zijn, gelijk de rank in den wgnstok, zoodat wij ons bestaan in Hem hebbenmet Hem leven en dagelijks met Hem gemeenschap oefenen. - DoIdt dat a 7Qor de ^ ^ * eens n waarschuwe tegen bedrog in het allergewJ! •^te! - Hoe? - Rust nwe ziel op zandgrondeV of zonk zg neder op den rots der eeuwen, chhis- 7VT;~ ItVraag ^ U' ~ I«-jne vraag onbescheiden? - Doch niet op(Jat J« antwoorden, .maar opdat gij met deze vraag tot* B 5 zelf zeiven zoudt inkeeren en den Heere CHHIStds uw antwoord zoudt geveu. Hg weet ouze werkeu. Hg kent ons hart. Ja, opdat gij het doen meogt onverwijld, met dien hoogen ernst, dien het gewigt dezes onderzeeks vordert; daarom beveel ik u Gode en den woorde Zijner genade, die magtig ü u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden. . Vrienden van «zus! - Voorzeker, gg hebt mg met uwe gebeden bij mijn werk alhier krachtig ondersteund. Ik dank u hartelijk voor dit groote bewijs uwer liefde! - Blijft, ei, blijft bidden voor deze Gemeente, die straks herderloos is. - Ocnl bepleit toch hare belangen bij de troon van «zus. Wat woord der vertroosting zal ik u als eene nalatensehap van mij achterlaten? - Ik zocht en vond het Dit. Paulds zou u in den krachtigsten zin dès'woords Broeders en Zusters in christüs hebben genoemd; nog meer, de Heere «zes christus ' ffi, ffij, de groote christüs, de gröote God en Zaligmaker, Hij noemt n, 6 nederbnigende liefde! Zijné Broeders en Zusters. - Weest dien Broeder „ den woorde Zijner genade bevolen: Hem, die magtig is u op te bauwen en die u zeker eenmaal geven zal een erfdeel onder alle de geheüigden. De woorden van den Apostel, in den «fcrt, «II» „iets minder dan een koud betoog, maar de boezeming van 'smartvolle ziel. Door de groot ste hartelijkheid is zijné taal gekenmerkt. Hoe z er voegt deze hartelijkheid mij, uu ik deze £»ts beklommen ben om u^r^te zeggen!-Hierep«* zich voor mijnen geest eene aangename gelegenfieid tofblijde herinneringen. — Geliefden— Veel goeds deed gij aan mij en de mijnen 1 Ifc geef u openlijk den lof, dat er onder n eene zonderhnge mag ik ze eens zoo noemen? hebhefijkheid bestaat om den Leeraar kleihe, maar toch belangrijke dien. sten vaardig te bewijzen. Uw eerbied voor den Bijbel, als Gods Woord, i„ deze Gemeente groot en algemeen, _ deZelve bleek mij'iit uwe volstand.ge gehoorzaamheid aan het hevel des Heeren»Degenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij »van het Evangelie leven." (1 Kor. IX- 14) _ Daarenboven, gij hebt mij'Zelfs bij herhaling'met aanzienlijke geschenken begiftigd; geschenken, in ons hms gedenkteekenen van uwe liefde, - geschenken', die de gedachtenis aan n steeds znlhm levendig houden in onze harten. Er was geene onzer behoeften u bekend of gij voorzaag* in dezelve. Dikwijls voorkwaamt gij onze wenschen. 'En dit deed gij op eene vrienduijke, op eene kfiesche wijze Ja, had ik meer begeerd - de aahiïènipen in uw midden, hadden Toorzeker deze begeerte rïkëip en blijmoedig vervuld. - Mag -ik niet van velen nwer zeggen, dat zij mij gedragen hebben-in mijne Rieden? dat ze mijne gebreken in liefhebben bedekt?- Hoe dikwerf garen mij^n uwer hunne goedkeuring te kennen over mijnen'- arbeid • _ W dikwerf verblijdde mij de mededeeling' van den zegen, die uw hart onder-mijne^«aiking of «Rijzing had mogen smaken 1 Ik sléet onder u bijna zeven genoegelijké jaren, welligt de genoege- lijk- lijkste mijns levens. — Nimmer doch neen, uwe tegenwoordigheid en de tegenwoordigheid van zoo velen verbiedt mij verder uit te weiden in uwen lof. Doch zwijgen kon ik niet — zwijgen mogt ik niet zonder ondankbaar te schijnen. Welligt werkt de openlijke vermelding van deU arbeid uwer liefde nog weldadig op anderen. Ik zal u nooit vergeten — ik wensch tot uwen lof te blijven getuigen tot aan mijnen jongsten ademsnik, en met de meeste hartelijkheid roep ik u bij mijn vertrek luide toe: Broeders ! ik beveel u Gode en den woorde Zijner genade, die magtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden. Ook donkere dagen beleefden wij onder u. — 0 ! onder hoe vele bedroevende omstandigheden beklom ik nu en dan dit spreekgestoelte. — Gij herinnert u den eersten tijd van mijn verblijf alhier; een tijd, meerendeels sukkelende en klagende doorgebragt. — In waarheid, meer dan eenmaal meende ik te zullen bezwijken onder mijn openbaar en bijzonder werk. — Maar lof zij Gode, die mij ook jaren, in welke mijne gezondheid niets te wenschen overliet, onder u deed doorleven 1 — Met weedom breng ik mij nu j gelijk zoo dikwflls, dien bangen tijd te binnen, in welken de twee oudsten onzer kinderen op eene verschrikkelijke wijze door de kinderziekte werden aangetast en als op den oever des grafs gebragt! — Met blijdschap hunne redding — vooral de wonderdadige redding des oudsten. — 0 dank, Geliefden! voor de gebeden, waarmede gij onze gebeden, de gebeden van diep bedroefde ouders, ondersteundet. Dank u Edelmoedigen! die soms zelfs met gevaar vau uw' elge„ Jeven, ous kwaatnt toespreien, met ons bidden en velerlei hulp betoondet, - Eens trad de dood die hier zoo dikwijls ons gezin dreigde, onze woning binnen. Hij nam den jongsten onzer kinderen, onzen heven johannes fbascois, maar IJ jaar oud, uit ons midden weg. - Hij seheurde hem op het bevel des Almagtigen van ons hart. - Zacht ruste «jn lyk in den schoot uwer Gemeente nevens dit hchgdoml - en zijne ziel, ik schroom niet, gehtt meermalen, ook nu rekenschap te geven van de hope *e in mij is, van myn geloof aan Gods getuigenis «jne ziel leeft bij God! - Daar wacht hij vader en' moeder beiden; daar wenscht hij met ons eeuwig het Lam, dat geslagt is, te danken, te prijzen, te aanbidden. - Vervulle de Heer, naar de innerlijke bewegingen van Zijne barmhartigheid, zelfden wensch dezes hemellings! Doch hoe? vraagt g°ij - waarom dan deze Gemeente , die u zooveel liefde betoonde, verlaten ? Ik antwoord met bescheiden weder te vragen: Heb ik niet menigerlei blijk gegeven van veel _ zeer veel - van groote gehechtheid aan haar? - Is de Gemeente , die mij riep , niet talrijker? Was de beroeping derwaarts niet eenparig? _ Zou ik , dezelve baande, vrede in mijn geweten hebben gehad, veoral, wanneer ik daarna minder vrucht ofeenigen tegenstand ondervond?- Ik hedankte omgewigL -denen voor eene eenmaal aangenomene beroeping «aar de Gemeente te Follenhonn. | SomJgeflS von- vonder, goed hieruit aanleiding te nemen tot verspreiding vano alkrlèü^eruchten. — Hoe! kon ik beter en langs korteren weg dezelve logenstraffen dan door de opvolging eener beroeping | die mij zeer korIró^ddaarna gewerd? - Oordeelt! - Voorzeker, geraadpleegd met de 'neiging van mijn hart en die der «mijnen - gaarne hadden wij onder u willen blijven. Maar er is boven den drang der neiging eene hoogere roeping, die wij niet mogen nalaten te eerbiedigen. De Heiland, die nog tusschen de zeven kandelaren wandelt, wil ook in onzen tijd niet dat de lampen altijd op dezelfde kandelaars-armen zullen'staan. Hij, — deze overtuiging heeft mij nog geen oogenbjik begeven, Hij riep mij elders en wilde dat wij van elkander zullen scheiden. Nogtans valt mij dat scheiden moeijelijk en bang; te veel genoot ik, te veel ondervond ik onder u - te lang bleef ik bij u, dan dat ik ongevoelig zou kunnen henengaan. — Vaarwel, geliefde Gemeente I ik beveel * Gode en den woo'rde Zijner genade , die magtig is u op le bouwen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden. Neen, Gemeente van Aarlanderveenl ik verlaat o niet als uw vijand, maar als uw vriend. Den herderstaf, dien ik onder u bijna zeven jaren voerde, leg ik neder, niet gispende, noch verwijtende, maar zegenende en dankende. Mogt ik, naar het voorbeeld van paulus, ook afwezende, uwer gedenken in mijne gebeden! Ik vraag voor den man, die naar den bepaalden raad en voorkennis» Gods mij hier zal opvolgen - dezelfde - geene min- dere — dezelfde hoogachting en liefde, die,gij mg hebt betóónt. Geef hem uw hart, gelijk eene regtgeaarde Christelijke Gemeente betaamt. — Maar kan het zijn, blijf ook onzer gedenken. Bij de groote, zeer groote plaats, die ik voor hem in ' uwe genegenheden verzoek — kan het zijn bg voortduring ook een klein plaatsje voor mij en de mijnen 1 Groote zorg pleegt het nadenkende Gemeentelid te hebben bij het vertrek van eenen Leeraar, die der Gemeente niet geheel nutteloos was. — Zoo is het hij velen uwer! — Wat al vragen worden er gedaan! Zal de beroeping, die geschieden moet, naar den zin en behoefte der Gemeente zijn? Mogen wij hopen dat het hart des heroepenen zal overgebogen worden om tot ons over te komen? Zal hij ? — doch wat vooruitloopende, wat angstvallige zorgen! — Geliefden! het oog in den tekst» ZietJ, hetgeen daar geschreven staat — moest het niet krachtig bemoedigen? — Voert het niet de gedachten hemelwaarts — naar christüs, die leeft en waakt; die, bekleed met eervolle heerlijkheid* zit aan >s Vaders regterhand? — Is Hij niet het Hoo« der Gemeente, de Behouder des ligèhaams?— En gaf Hij, eeuwen door, niet de treffendste proeven van Zijne zorg? — Ach, zwaarmoedigen! hoe zeer zouden wij verlegen zijn, indien Hij eens bij ons onderzoek deed naar de redenen, die Hij ons gaf tot betwijfeling van Zijn weldadig bestuur? — ü ga henen, die u het Woord van Christus genade verkondigde: maar dat Woord der genade zelf Mnfï blijft onder u. O dierbaar Woord! dat ons de bron Tan^ enze ellende, en bij de geheimen des Hemels de rijkdommen der eeuwigheid in den gekruiste» christüs ontdekt. - Nog eens: de dienstknecht gaat henen, maar de Heer zelf blijft. Hij , die Zgn. Kerk beloofde: »/* ben met u alle de dagen tot *de voleinding der wereld." Hij, de Liefderijke, de Getrouwe, de alleen Wïjze. - Hij , die magtig is u op te boutoen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden. Ja, - ook hier, kan het anders in dit land der onvolmaaktheid, was nn en dan wel iets, dat mij niet aangenaam was. - Doch met weinig uitzondering niet meer dan nu en dan. En hoe vriendelijk wisten velen uwer op te beuren, - hoe rijkelijk die smart te verzachten. - Ik zou van dit niet aangename geene melding hebben gemaakt indien ik zulks niet noodig geoordeeld had, deels om mij vrij te waren van de beschuldiging van ónopregtheid; deels om bij deze gelegenheid plegtig te verklaren, dat ik hun, die mij hetzelve berokkenden, van ganscher harte vergiffenis schenk. Zou ik niet, daar de Heer mij zoo veel te vergeven heeft; daar wij bidden, nog zoo even baden: vergeef èns onze schulden, gelijk ook wij vergeven oazen-sehuldenaren? En gij , Gemeente ! vergeef ook mij _ in het bijzonder mijne te groote gehechtheid aan huis en boekvertrek, zoo hinderlijk-aar.het herderlijk werk,-mijne te groote toegevendheid,ieder gesprek, aan hetwelk eene Godsdienst-ge r.gting ontbrak. Vergeef mij het laten voorbijgaan " van van velerlei goede gelegenheid om nattig te arbeiden aan nwe zielen 1 - Ook nwe zegebede voor mir zij die, welke ik reeds dikwijls over u ontho*. mende! - die ik ook no wéder ontboezem zoowel over vijanden als vrienden: »ik beveel u Gode en den tcoorde Zijner genade, die magtig ïs [M] op te boutoen, en u een erfdeel le geven onder alle de geheiligden." Hard valt het, te scheiden van hen, met welke men door banden van vriendschap en lefde verbonden was. Dit gevoelt ook heden mime ziel en die van velen uwer. Wie weet of ik n en gij mij thans voor het laatst niet ziet. JWt althans is zeker dat zoo ik na korter of langer afzijn, eens wederom tol u van deze plaats zal spreken, sommigen uwer in net stof des doods zullen rusten. Yoóral treft mij die gedachte, wanneer ik mij u vertegenwoordig, ouden van dagen! En wat mij aangaat tfhoon in de kracht der mannelijke jaren, misschien spoedt ook mgn dag ten einde. _ Doch ik wil uwe aandoeningen niet te zeer opwekken. Hooren wij, van welk een heil de tekst gewaagt. Er « een erfdeel onder de geheiligden - een erfdeel, onverderfelijk, onbevlekkehjk en onverwelkelijk, een erfdeel, door chbistos bloedig lijden en sterven verworven, niet te vergelijken met eenig goed dezer aarde, aan hetwelk zondaars, doemwaardige zondaars deel erlangen, door het geloof. - Wel ons! Zalig wij, zoo wij gelooven! Alle de paden des Heeren zijn goedertierenheid en ^rheid dengenen, die Gods verbond en getuig* WEÏÏ: nis * bewaren. - Alsdan is voor ons de dood v*rsl0„den tot overwinning! Alsdan mogenw, «£• dagende, vragen: dood ^aar » uw prikkel? hel aagcuuc • • p Alsdan mo<*en wil 1UI- UHtar is utoe overwinning? Alsdan moDe j j U danke God door Chmtus Jezus, - * *ae' ieptoe'7 " 8 . „ j •• pn dan dan is de verlossing volgeëindigd zijn, en dan, aan komen ! - dan is de strijd volstreden, - het lijden j i*W hereeniging. Hereeniging l rolleden, — dan is er nereewgi g. dierbaar woord voor. scheidende vnen*«^*«\ eeniging met Christus voor den troon Gods. Here2ing, om nimmer weder te scheiden. - J erfdeel te geven onder alle de gehedtgden. ^eens, geliefde Gemeente! na weinige oogenWikkln mijne Gemeente niet meer!- En g£ len die mij heden hoort, - nog eens zij het len, aie i»j j-Jere plaats en «ezesd, dat iedere' scheiding, iedere p ^verwisseling ons krachtig herinnert de ^ scheiding, de groote verwisseling van den *d met de eeuwigheid, eene verwissehng oP we k TOkt het oordeel des Alwetenden. Ja, de f t de RePter staat voor de deur, de eennadert - de Regte ^ ^ wigheid is nabij. — nog ™ P JL— - » 1 «» f ft1 aan dtt !p,..t hen n.8 hel Godaelsl ben geiondifli; «t. »9 *S reg, TÜgt. Een gansch register van ongeregtigheden is er, dat tegen ons getuigt. — En God, Hij is regtvaardig. — Zal Hij, wanneer de mate der ongeregtigheid vol is, wanneer Zijne lankmoedigheid over ons zal geëindigd zijn — zal Hij niet opstaan , opdat Hij door de handhaving van-het, gezag-Zijner wetten zich eere! — Hoe vreesselijk ' zal het 'zijn, te vallen in de handen van den levenden God! — Doch, dat onheil zij verre van ons! — Ontkome onze zielen, door zich te bergen in de albetalende geregtigheid van christüs jkzüs.' — Ontkome zij spoedig, eer God haar opeischt, voor Zijne vier. schaar daagt, en het vonnis der eeuwige veroordeeling over haar uitspreekt! Nu, nu is het nog de welaangename tijd, nu is het nog de dag der zaligheid! Ei ? Beproeft het, u neder te werpen voor Zijne voeten! Berekent dat Hij , H^zelf u hiertoe vrijheid geeft, u roept, u smeekt. Eenen smeekenden jezüs, — zult gij dien versmaden? Jkzüs christüs is magtig. Zietdaar, Geliefden! eene waarheid, die alle uwe bedenkingen oplost. Zietdaar uw troost, Bekommerden! hoe menig stug gemoed onderwierp Hij zich! Hoe menig verlorene zocht en vond Hij _ Hoe menigeen trok Hij, naar den wil onzes Gods en Vaders, uit deze tegenwoordige booze wereld! Nog staat Hij met uitgestrekte armen om u te ontvangen. — Die medelijdende, die barmhartige — zult gij Hem langer laten staan? — Hem? Die leeft, wanneer Hij redt — voor wien nimmer één eenig zondaar vruchteloos zijne knièn boog. _ Of kent gij bij aanvang Hem?C 2 Ge- Gelukkigen, driewerf gelukkigen 1 want allen, die Hem kennen, zullen op Hem vertrouwen! — Mogt ik in Zijne hand het middel zijn om u tot Hem te leiden, om u ruimer van Zijne liefde-te doen denken; — Komt, geef Hem de eer, Hij is alle eer waardig. — Verlaat Hem niet, verlaat Hem niet! Och! het is kwaad en bitter Hem te verlaten. _ En zoo dikwijls gij van Hem afdwaalt; laat uw spoedig door Hem wederbrengen tot Zgne kudde! — In dezen stond, zegt Hem, eerbiedig naar Hem blikkende, zegt Hem met eene getroffene- ziel: »de dienstknecht gaat henen — maar »gÜ, gÜ Heere mus blijft! — Bij u is noch verandering, noch schaduw van omkeering. — Gij, „gij zijt het deel mijner ziel." - Weest daartoe/Tem aanbevolen, en denwoorde Zijner genade, die magtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden. Gemeente van Jarlandërveen! — ik kan nog niet ophouden van tot u te spreken. Ik heb nog een verzoek - dit, dat gij onzer blijft gedenken in uwe gebeden. De Gemeente die mij riep, ja, zij deed alles, wat zij vermogt, om onze overkomst tot haar gemakkelijk, onze inwoning in haar midden aangenaam te maken. Wij hebben dit hoog te waardeeren en dankbaar te erkennen. Maar toch het scheiden van u valt ons zoo moeijelyk, wij verlaten u weenende en met diep getroffene zie. len. - Bidt voor ons, want wij behoeven veel. En er is in ons geene kracht. Ik weet wel, dat het eene ongewoonte is te bidden voor LeeraeUV die, na korten of Jangen tijd in ons midden te hebben gearbeid, naar elders vertrokken; maar gij, opdat uwe liefde onzentwaarts den hoogsten top beaëtte, — doet gif nogtans alzoo. — En wij, ook wij bevelen u Gode en den woorde Zijner genade, *he Magtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden. Nog iets rest mij, het doen van bijzondere toespraken , die de gewoonte vordert bïj plegtige gelegenheden als deze — ook de drang van mijn hart. ^M§n woord tij het eerst tot n ger^t • Bdèl-lêfei baar Heef Burgemeester! (*) benevens tot de vrienden, die met u het bestuttr in handen hebben over deze' Gemeente f — Uw toezigt heeft ons gedurende den •tijd onzes verblijft alhie* Veiligheid verschaft — uwe bereidvaardigheid , zoo ndoflig, hulpe — uwe toegenegenheid mijwaarts menig genoegehjki uur. — Ontvangt hiervoor in het openbaar mijnen ongeAitfheMen dank. Blijve die betrekking, die hier tttsdchen ons bestond, voortduren na mijne verwijdering uit deze Gemeente, opdat het bhjke dat'^ op hechte grondslagen is gelegd. Ik beveel nöj hiertoe welmeenend aan. Als burger heb ik u met de mijnen gehoorzaamd en geëerd. Als Leeraar heb ik Bijbelsche begtts selen zoeken in te boezemen. Beginselen, die dringend gebieden de Overheid als Gods dienaresse, öi«t uit dwang, maar gewilliglijk te gehoorzamen. Deze Gemeente verlatende, beveel ik u hare te■ der- C 3 derste belangen, voor zoo verre gij op dezelve invloed kunt uitoefenen, met ernst aan! Het ga u wel — het ga u wel met alle de uwen. God beware u voor lijden. — Veel ondervondt gij gedurende den tijd van mijn verblijf alhier. — Maar toch, de Heer bood u hulpe. — Bij ziek- en sterfbedden onthield Hij u de vertroostingen des Evangelies niet! Geniet bestendig het goede dezes levens in ruime mate. Weest voorspoedig in het besjuren van deze Gemeente, welke u hoogacht. Zij verblijde zich nog eene reeks van jaren in uw wijze en vaderlijke regering. Gods zegen ruste op u, op uwe gaden en kinderen in lengte van dagen. En wanneer eenmaal het uur des doods daar zal zijn, geve u dan de Heer, om jezus christos wil, die rust, welke er overblijft voor het volk van God! Medebroeders in de dienst des Evangeliums! ik dank u dat gij deze plegtigheid wel met uwe tegenwoordigheid hebt willen vereeren. — Ik dank u voor de hulp mij betoond, wanneer ik zelf buiten staat was het openlijk dienstwerk in deze Gemeente te vervullen. Dank zij u gezegd, Wel-Eerwaardige Heer schoesukers! die, in Eerw. betrekking als praetor dezer ring, mij zoo volvaardig en zoo" dikwijls dit noodig was, ten dienste stond en hielp. Ik zal dit nimmer vergeten. — Voorts, geniet allen, naa/ den wensch van mijn hart, in U Eerw. Gemeente dat genoegen, hetwelk ik hier eene reeks van jaren mogt smaken. Arbeidt onder de heuche* lijke ervaring van den invloed des H. Geestes! Verblijde en bemoedige u tèlkens het zien van de vrucht vrucht uwes werks, en eenmaal betale e,en groote schaar van verlosten in den Hemel u den dank, omdat gij haar den weg des heils wilde wijzen! En gij, Wel-Eerw. Heer komijn, die als Consulent dezer Gemeente in mijne plaats treedt, laat mij zeggen, airede getreden zijt, — ontvang alle die krachten van boven, die gij ook hiertoe behoeft ! Sterke u de Heer bij het klimmen nwer jaren! Hij, de God uwer hope en uwes heils, zij de steun en de staf van uwen ouderdom! Leden van den Eerw. Kerkeraad, Vrienden, Broeders! ik zeg u van deze plaats met een getroffen hart, vaartwel, vaart hartelijk wel! — Zij u nog eens het belang en de behoefte der Gemeente, voor welke niet menschen, maar de H. Geest u tot Opzieners gesteld heeft, aanbevolen. — Doch ik weet het, het weegt u op het zeerst op het hart. — Ik meen op goede gronden te mogen veronderstellen, dat gij dezelve zoekt te bepleiten bij den troon der genade. Mag ik u bidden, blijft hiermede voortgaan. In God is uw heil! Prijs hebt gij gesteld, en dat onafgebroken, op al'de deelen van mijn dienstwerk in deze Gemeente. — De ondubbelzinnigs te vriendschapsbewijzen heb ik van u mogen ontvangen. Het genoegen van mijne kinderen hebt gij dikwijls verhoogt. De Broedernaam, met welken wij elkander naar oud gebruik gewoon waren te noemen, was bij ons waarlijk niet zonder beteekenis! Dat er bij voortduring liefde heersche in uwe vergaderingen.' Dat het werk der beroeping , hetwelk u te volbrengen staat, u wel gelukke! C 4 Dat Dat 'sHeeren'Zegen in iedere betrekking uvr vergezelle. — Ik verlaat u met de betuiging, dat ik u nooit zal vergeten. Ik verlaat ik ^ » en al de uwen , vrede toebiddende van boven! den vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, en worde eens die onverderfelijke kroon u op het hoofd gedrukt, welke de Heer eenmaal geven zal allen, die Hem liefhebben. Heeren Kerkvoogden en Notabelen! laat mij ook van u in het openbaar afscheid nemen. Hoe zal ik u alles vergelden, wat gij aan-jaaj}:deed. De Heere vergelde u dit. jGüj — openlijk en luide zij het gezegd, gij hebt weldadigheid aan mij gedaan , — gij werd in het werk der liefde onzentwaarts niet moede. Van hoe veel zou ik kunnen. spreken! Doch uwe tegenwoordigheid verbiedt mij zulks. Alleenlijk zij gezegd, dat onder hen in onze vaderlahdsche Gemeenten , die zich beijveren den Evangeliedienaar te bemoedigen, te verblijden, te helpen — gij onder dezelve eene eerste plaats verdient. Blijft onzer gedenken. Ik zal uwer en de ttwen blijven gedenken. Laat ons aan elkander gedenken in de gebeden. Zij onze vriendschap dnurzaam. Dat onze zielen voor eeuwig onderling>*j|n» verbonden! Heil van boven. Heil uwe echtgenootea ei kinderen! Spare u de Heer nog eene reek*lvab jaren voor deze Gemeente, voor wier belangen gij waakt. Voor den kring, in welken gij nuttig werkzaam zijt. Geniet veel van de vertroostingen des H. Geestes. Wast op in de genade en kennis '•*»* ónzen Heer en Zaligmaker christus jbzus. Nog Nog eens, hebt dank voor zoo veel liefde aan ons betoond. Gij zult ons onvergetelijk blijven. Steeds blijft gij leven in onze harten. En komt eens de mare van uwen dood (aeh f dat het spade zij!) tot ons, wij zullen over u weenen. Zij eens de dag der verschijning van christds die onzer hereeniging, om nimmer weder te scheiden. Ook u zeg ik welmeenend vaarwel, geachte Vriend! die u wel hebt willen belasten met den post van Voorzanger in deze Gemeente. — Dikwijls hebt gij mij met uwe bezoeken vereerd en waar gij kondt, hielpt gij ons gaarne. Als een zelfstandig man heb ik u leeren kennen, en ware ik langer hier gebleven, ongetwijfeld zoude onze vriendschapsbetrekking zijn toegenomen. Schenke u de Heer bij aanvang en bij voortgang den Geest der genade en der gebeden. — Geve Hij u alles, wat gij noodig hebt in post en werkkring. — Ruste 'sHeeren zegen op u, uwe echtgenoole en kinderen. — Breng mijne hartelijke groete aan uwen vader, op wien ik betrekking heb*-*. Geve de Heer hem, u en allen de uwen eens eene plaats da£r, waar geene zorgen, geene tranen meer zullen zijn! Ook tot u zij het woord gerigt, waarde Vriend! (*) die in deze Gemeente als Geneesheer werkzaam is. Het is thans behoefte voor mijn hart, openlijk te betuigen, dat gij ons in elke omstandigheid met de meeste bereidvaardigheid hulpe geboden hebt. Ten (*) De Heer P. J. H*ur«. Ten allen tijde, niet slechts bij dag, maar zelfs bij nacht , waart gij ons ten dienste. — In menigerlei beproeving en lijden zaagt gij ons. — Dank voor uwe veelvuldige en trouwe hulp. Dank voor de opbeuring , die nu eens uwe tegenwoordigheid , dan uwe toespraak ons gaf. Gij hebt ons dikwijls zien weenen, doch zelden moedeloos. De kracht Gods, die ook ons lijden deed dragen, zij ook bij voortduring uwe kracht en de kracht der uwen. — Zij worde in u vermenigvuldigd! — Zrj sterke u in den moegelijken post, dien gij hebt te vervullen. — Ja, de Heer zelf zij uw leidsman, de leidsman van uwe gade, naar de eeuwige woningen van licht en vreugde! Organist dezet Gemeente! Heil zij u toegebeden uit de volheid Gods. Heil over uwe echtgenoote en talrijk gezin! Ik dank u voor ieder bewijs van hoogachting, dat gij mij gaaft; - voor het getrouwe gebruik, dat gij met de uwen maaktet van mijne Evangeliedienst, waardoor gij voorbeelden der. Gemeente werdt. Zegene u de Heer! — Uwe noeste vlijt, het werk uwer handen en kunst. — Weere zijne magtige arm ieder onheil van u en uw huis af. Sterke Hij u in de goede keus, die gij deed. — Zij eenmaal de Hemel de plaats uwer inwoning! U zij dank gezegd, Kerkelijke Ontvanger! ü, waarnemende Kosters dezer Gemeente! voor de hulpe, die gij ons bood en aanbood in moeijelijke omstandigheden! Zij was ons aangenaam, en gaf ons op u duurzame betrekking. - De God des yredes zij met u! Hij zelf vervulle in christüs jezus , tot Zijne heerlijkheid, alle uwe behoeften! Vaartwel, hartelijk geliefde Leerlingen J Vaartwel , zoo gij, die vroeger als in lateren tijd mijn onderwijs genoot, — vaart allen wel. — Dank voor de liefde, die gij uwen Leermeester zoo treffend hetoondet. — Ei! hecht u aan dien christüs, op wien hij n zoo dikwerf wees als op den besten en getrouwsten Leidsman door dit aardsche dal naar het Vaderland der rust. - Vaartwel, lieve Kinderen dezer Gemeente! Och! dat rmjne.onderwijzingenen toespraken dienstbaar mogten zijn geweest om bij aanvang'uwe ziel aan jezus te verbinden, den besten Vriend der kin» deren. — Hoe gelukkig zoudt gij zijn! — voor hoe veel kwellingen der zonde zoudt gij worden bewaart ! Gij, die van elders ook bij deze gelegenheid kwaamt, ontvangt mijne heilgroetel — Ruste 'sHeeren zegen op u allen. — Wone het Woord van Christus genade rijkelijk in ulieden, en in de Gemeente, tot welke gij behoort: Gemeente van Aarlanderveenl — Hetgeen ik dikwijls^ vreesde niet te zullen kunnen doen, mogt ik, genadig door den Heer gesterkt, volbrengen — voor de laatste maal in betrekking als uw Leeraar tot u spreken, — spreken met eene diep getroffene, diep geroerde ziel. Vaartwel, vaartwel. — Heil zij u/heil, alle heil van den algenoegzamen God. Niet slechts mijn mond, maar ook mijn hart zegent u. Bhjve onder n onafgebroken stand honden de pre- di- diking van CHRISH» en die gekruisigd 1 Zg Hij u, Hij. alleen, het rustpunt uwer zielen, uw schtildverzoener, uw leidsman, uw voorspraak bij den Vader. Deelt naar ziel en ligchaam, voor den tijd en de eeuwigheid, in den rijksten voorspoed. — Ja, zg de werking des H. Geestes, om Welken wij zoo dikwijls baden, onder u op eene bijzondere wijze zigtbaar! — y>De Heere zegene u en behoede u. De Heere doe Zijn aangezigt over u lichten en zij « genadig. De Hèere verhefe Zijn aangezigt over u en geve u vrede!" — Vaarwel, lieve Gemeente! ik zal u nimmer vergeten. _ Gij , doch niet meer. — Nog dit — uit de volle ziel — »ik beveel 11 Gode en den waarde Zij«er genade-, die magtig is u op te bonwen en u een erfdeel te geven onder alle de geheiligden." Amen.