eene verand^ing ten goede kunnen geven, als zij in (staat waren aan hun eigen natuurlijk bestaan, wording en geboorte iets toe te brengen terwijl zij tevens ten sterkste aan het gebruik maken der gepasten en van God verordende middelen verbonden zijn, daar zij redelijke schepselen zijn, en zich, ter verkrijging van het goede in den weg moeten stellen (f): dat zij, die weleer in hunnen stamvader heilig waren en hunnen Schepper hartelijk lief hadden, in het grondbestaan van hun hart zoo afkeerig van , en vijandig jegens God zijn; dat, al hadden zij het vermogen goed te doen, zich zeiven te redden, de gunste Gods te herkrijgen en alzoo zich voor de eeuwigheid te behouden, zij zulks met zouden verkiezen, maar integendeel hun vermaak in de zonde hebben (§): dat zij, die weleer in de gemeenschap en vriendschap Gods deelden, door hunne», zpndenval kinderen van Gods toorn zijn, op welkzijn ongenoegen rust r*); en zij dienvolgens, in hunnen aard blijvende die zij zijn, en alzoo de wereld verlaten, zoo als zij dezelve zijn ingetreden', eeuwig in dat ongenoegen Gods zullen blijven deelen (|), maar te gelijk ook dat juist voor hen als zoodanig, her. stelling int jezus christus is (**), die daarom de menschehjke natuur heeft aangenomen en In dezelve: geleden heeft en gestorven is. Hieruit moet weer vol gen dat hij verkondigt, dat menschen vernieuwd en geheiligd moeten en kunnen '^6,^en door den II Geest waardoor zij het tegendeel worden, van hetgetiflUM ' van nature zijn cft), dat zij zulks zullen wordrifiK dien ztj de, door God voorgeschrevene middelen daartoe. (*) Eph. s: i. t+) ' Thewal. 5: 17, ig en »o. (§) Bom. 1: 3o. 5: I0, 8:70. (») Eph. a.- 3. 4': 18a. (+) Joan. 3 : 36. (**) Bom. 5: 6. (tt)Joan, 3: 3—6. Eph.ji : 22—24. zal voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader', maar niet daarop laten volgen, niet een iegelijk die tot mij zegt, Heere Heere zal ingaan m het koningrijk der hemelen, maar die den wil doet mijns Vaders die in de hemelen is: men wil wel eene prediking van christus als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, maar niet die de zonde m ons veroordeelt, en de verdoemenis als het gevolg derzelve voorstelt: wel een christus , die geleden heeft om ons een voorbeeld van geduld en zachtmoedigheid na te laten, en ter verwerving van de vergeving der zonden, maar niet die in de plaats van zondaren gestaan, hun vloek gedragen heeft, en van God om hunnentwil verlaten is geweest, en alzoo eene oorzaak van zaligneia geworden is: wel eene prediking van christus als Koning van het geheelal, maar geene als Koning over ons hart, zoodat alle onze neigingen Hem onderworpen, al onze begeerten Hem geofferd zijn: wel eene prediking dat christus het Hoofd der gemeente is, Tnaar geene geestelijke vereeniging met Hem door het geloof, door welke alle de geloovigen in het algemeen, en elk lid in het bijzonder, in zulk eene allernaauwste betrekking tot Hem staan, als de ligchaamsleden tot het hoofd, en zijn leven zoo in alle geloovigen vloeid, als het leven en de zappen van den wijnstok door alle de ranken tot in de uiterste einden: wel eene prediking dat de mensch deugdzaam moet zijn, maar geene dat de deugden uit een vernieuwd beginsel, uit zuivere liefde tot God, de vruchten van het geloof moeten zijn: wel eene prediking dat God de zonde vaderlijk , maar. geene dat llii dezelve als de hoogste wetgever eeuwig moet, en om de verwerping van christus, eeuwig zal straffen. Moet nu hieruit niet volgen, indien de Evangeliedienaar zoo gelnkkig is , dat hij om de toejuiching van menschen niet bedelt, noch hunner lof bejaagt , aan zijn geweten getrouw is, en de goedkeuring des Heeren bij. 'hem op de hoogste prijs-staat, dat de menschen zulk «ene prediking brj zich zeiven weerleggen en tegenspreken , en zeggen deze rede is hard, wie kan dezelve hooren ? zijn er bovendien andere die dezelve met onverschilligheid, en sommige die dezelve met eene toegenegenheid welke geene vruchten voortbrengt, aanhooren, terwijl slechts weinige zulks met hartelijke toestemming doen, is dit dan niet hoogst moeijelijk, deze waarheden aan allerlei menschen en ten allen tijden te verkondigen, en daarop de christelijke geloofs en zedeleer te doen neerkomen, en alzoo door velen ongunstig beoordeelt, en als een onkundige, onbeschaafde en dweepzieke geacht en behandeld te worden? Is het onaangenaam moeijelijk en vermoeijend altijd tegen wind en stroom op te roeijen, even zoo onaangenaam moeijelijk en vermoeijend is het in eenen veel meer beteekenenden zin den Evangeliedienaar, tegenspreken, verdacht en soms veracht te worden en in zijne welgemeende pogingen niet te slagen, doch daar tegen over staat, dat .hij in zijne bediening ook veel aanmoedigends heeft, dit leert de ondervinding en verzekert de tekst. Het is aanmoedigend voor eenen Evangeliedienaar, wanneer hij zijn arbeid of in de openbare verkondiging, of in de bijzondere onderwijzing gezegend ziet, zoodat ligtzinnigen ingetogen en onverschilligen nadenkend worden , dat deze in zijnen wandel het. tegendeel betoont te zijn, van hetgeen hij te voren was, en geene in kennis en godzaligheid toeneemt: dat kleingelovigen in hun geloof worden gesterkt, en neergebogene vertroost* Ik erken de voorbeelden hiervan zijn schaars, maar ik ben tevens verzekerd dat geen Evangeliedienaar, met getrouwheid en ernst werkzaam , ontkennen kan, dezelve niet te hebben, terwijl bovendien elk nadenkende oordeelen zal, in deze geen bevoegd beoordeelaar te zijn, dat deze voor het tegenwoordige alleen de Engelen zijn wier taak en werkkring het is , bij afwisseling in de gemeente op aarde te verkeeren en de guns-tige uitwerking der prediking in den hemel tot blijdschap van deszelfs bewoonders te verkondigen , en dat de invloed welke de prediking van het Evangelie op het hart maakt, zelfs dikwijls voor hem, die dezen ontvangt, onmerkbaar is, en dat naar de oneindige barmhartigheid Gods geoordeeld, geen Evangeliewerk, in het algemeen genomen, en in den geest en zin van joannes verrigt, ongezegend is. Doch wij kunnen hier, vooral door den tekst voorger licht, ter onzer aanmoediging bijvoegen, dat de Heer zelve zijne hooge goedkeuring over hetzelve, op de regte wijze verrigt, geven zal. Gaf Hij deze over joannes ! Hij zal deze geven, die joannes, hoewel op eenen vérren afstand gevolgd zijn, ja hier reeds geeft Hij dikwils wenken zijner hooge goedkeuring, ter aanmoediging om op den ingeslagen weg voort te gaan, hier voor he eft men te houden, bestendig met lust en blijdschap in afhanging van zijnen zegen werkzaam te zijn, getrouwheid met zachtmoedigheid , liefde met ijver in alle opzigten te paren, hoewel men geene in het oogloopende vrucht bemerkt noch toejuiching inoogst, maar integendeel tegenspreking en vitzucht onderworpen is ,en eenmaal zal de Heer naar zijne eigene toezegging, en dit zegt alles, openlijk zijne hooge goedkeuring geven; want laat Hij den Heer in de gelijkenis tot zijne dienstknechten , van welke hij den eenen vijf en den anderen twee talenten toevertrouwd bad, zeggen: wel gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten, ga in, inde vreugde uwes Heeren (*) , hoe zal Hij dan, die zich zeiven in deze gelijkenis wil gevonden hebben, zijne welwillende dienaren minder begroeten ? Heerlijk uitzigt! zalige verwachting dan voor dienaren van christus ! die in zijne kracht tot zijne Eer en Heerlijkheid werkzaam waren, al waren zij geene rijk begaafden, al werden zij niet als voorname mannen genoemd en toege- («) Jialtli. XXVi 21 , »3. daarin- volharden, ef|ne hooge afkeuring en heilig misnoegen ondervinden. Waarschuwende wenk voor dezulke die in den tekst kunnen lezen, dat de Heer zoowel ophet gedrag der Joden omtrent joannes, als op joannes in zijne prediking tot de Joden opmerkzaam is, dat Hij zoowel deze beschuldigt van onwil en verharding, als Hij hem zijnen voorlooper hoog roemt in zijnen ijver en in zijne trouw, veelbeteekenende betuigingen voor zulke christenen die in zekeren zin den Joden gelijk zijn; deze kunnen zich verzekeren dat de Heer met misnoegen aan hen denkt, Hij de Koniug van het geheelal , het hoofd der Gemeente, de aanstaande regter der wereld, en is dit nu reeds veelbeteekenend, hoe veel zal dit dan beteekenen als Hij openlijk zijne afkeuring zal doen hooren en zijn heilig misnoegen zal doen ondervinden. Daarom dan Geliefde miskent noch veracht de prediking uwer leeraren, die u overeenkomstig Gods woord onderwijzen, miskent noch veracht hen als zij zoo min uwe zinnelijkheid streelen als uwe ingezogen dwaalbegrippen voeden, want gij zoudt u tegen Hem stellen , wiens woord zij verkondigen, en eens al zijne weerstrevcrs verdelgen zal. Wacht u daarom ook zorgvuldig hunne prediking ligtvaardig tebeoordeelen, veelmeer dezelve onnadenkend te veroordeelen, van welke gij bij eenig nadenken , dezelve vergeleken bij de prediking* van toannes , kunt oordeelen, dat de Heer dezelve goedkeurt. Neemt deze waarschuwing ter harte, gij die tt aan bet onderwijs en het licht uwer, den Heer getrouwen, leeraren onttrekt, omdat hetzelve u, naar de leere des Bijbels, met uwen diepen afval van God en daaruit vloeijend bederf uwer harten en daaruit volgende onwaardigheid en vloekwaardigheid bekend maakt, om dat het7elve u vermaant de wereld niet boven christus te zoeken, de zonde niet boven uw wszenlijk geluk te beminnen, den dood niet boven het leven te kiezen, en de duisternis de voorkeur niet boven het Hebt te geven,-maar het tegendeelrneemt dezelve ter harte gg dat Hij, die bij u een albeslissend gezag heeft, deze vragen deed, wat uwe leeraren van Hem den christus verzwegen en tegen de waarheid geleerd hebben? of zij n blinde leidslieden en geenszins tot lichten waren? of het de tijd was, of de omstandigheden u noopten, of de liefde tot christus u drong u af te scheiden, en alzoo uwe broeders en zusters naar den Geest te bedroeven ? stelt u voor dat Hij u ook deze vragen deed of uw gedrag jegens uwe medechristenen, die met u eenen Heer hartelijk liefhebben, naar zijnen wil en leer is ? of hetzelve vrij van blind vooroordeel en liefdeloosheid, van haat en vijandschap , van trotschheid en lastering , van belediging en onvriendelijkheid is ? of uwe afkeerigheid van hen, die u lief en dierbaar moesten zijn omdat zij met u een dierbaar geloof hebben, bij u ontstaan is, omdat zij zich de zaak van christus niet aantrokken of omdat zij niet zoo onnadenkend en voorbarig •waren als gij en met u medeliepen zonder te weten waarom ? stelt u deze en vele andere vragen van Hem voor, en wat zoudt gij Hem antwoorden? en zoudt gij op deze uwe antwoorden zijne goedkeuring kunnen verwachten ? onderzoek u in deze ernstig, want gelijk alles in het gerigt zal komen , zoo zal vooral ook deze uwe daad van afscheiding en uw gedrag onder hetzelve door Hem beoordeeld worden. Geliefde broeders en zusters in onzen Heer jezus christus , die uit de duisternis tot het licht zijt overgebragt, die uwe leeraren kent, die als lichten onder u wandelden, en als middelen in Gods hand een eeuwig licht in u ontstoken hebben, die nog in zegening aan het onderwijs van hen denkt, schoon zij reeds ontslapen zijn, en de nog levenden veel acht en weet te waardeeren, op u is de beschuldiging des Heeren aan de Joden niet toepasselijk gij hebt u voor eenen korten tijd in hun licht willen verheugen, neen gij verblijdt u over hetzelve nog, en gij zult u over hetzelve eeuwig verblijden. Eeuwig zult gij Hem het licht der wereld, de zon des DE DURE VEBPLIGTING van LEERAAR EX GEMEENTE, HAAR AAIUIDIKG TAS JOAN1V. V: 30-35, OVERDACHT/ BOOR T. S A N D E R S, Predikant te Woerden, Met ecne Voorrede aan de Gereformeerde Gemeente te Kortenhoef, Bergambacht, 's Hertogenbosch en te Woerden, bh A. B. $ A A K E S. 1838. AAN DEN LEZER. vijfentwintig jarige Evangelie Bediening herinner treed L™Jl Ciftrde2e dWnT hier ^ ^ T00rSChijn' V«chul, digmg h,er voor te vragen, meen ik niet noodk L d.ar.oe * - in d;2el™ niet meer „,„ GI\ ,t rS dt AAN DES lezer. Gemeenten welke ik voorheen bediende en in déze welke ik nog bedien, zijn ook enkele zoodanigen, en du. zich daarom genoodzaakt achtten van de Gemeente af te scheiden Ik voor mg oordeel het daarom met ongepast, hoewel ik het altijd beneden mij geacht heb, »;, voor hen te verdedigende znlken te laten leezen, welke de hoofdinhoud mijner prediking aan ben geweest andere weidenkenden en waarheidlievender! m dezelve te verzekeren, dat ik nog in dienzelfden zin ^ woord Gods verkondig, zoo als ik hetzelve altijd verkondig heb en eeue gelegenheid als deze meen ik hiertoe allezms geschikt dit geschrift, hetwelk niets heeft doo,• welkhet JZn anderen bniten de Gemeenten, welke.k het voorregt had te dienen, bijzonder aanbeveelt; echter zoo wel voor dezen als voor velen in die Gemeenten onder de leidin*.des H. Geestes, dienstbaar rijn tot meerdere zelfkennis voor sommigen , en tot versterking des geloofs voor „Xen, en alzoo ter verheerlijking van God onzen zaligmaker j is de welmeenendè wensch van den Schrijver. EEK WOORD AAN MIJNE GEMEENTE TE kortënroef, TB bergambacht Elf TE herïogekeoscr WELEER , EK AAN MIJNE TEGENWOORDIGE IE koerden. Geliefde Gemeenten in onzen Heer Jezus christüs! Gelijk ik uwer, en mijne Bediening onder u, dik' wils gedachtig ben, zoo was ik zulks vooral in de dagen der vervulling mijner vijfentwintigjarige Evangeliebediening onder u. — Was hel mij moge lijk geweest, ik had op den- dag zeiven u alle loe-J gesproken, doch ik doe zulks nu in dit geschrift, hetwelk oorspronkelijk eene leerrede was, doch door mij, behalve de verklaring van den tekst, cenigzins veranderd is. — Meent niet [dal ik dit onderwerp op* wettelijk gekozen, opgesteld en uilgesproken heb, om Iielzelve gedrukt , u allen aantebieden; lot dit laatste kwam ik, nadat ik hetzelve als leerrede opgesteld en uitgesproken had, tot het eerste zoo als men zegt toevalliger wijze, welke ik, om u de oorsprong van dit geschrift geheel bekend te maken, u wil mededeelen. Ik predikte des tijds bij vervolg het ffoofdeel in welk sü den hier behandelden tekst vindt. Mijn voornemen Jas niet, om voor mtj voldoende redenen, van deze voor mij zoo belangrijke zaak in het openbaar te spreken, zoo als ik ook niet gedaan heb; echter niet minder om dezelve voor mij zeiven te gedenken; daartoe wilde ik dan ook mijnvervolgtekst laten rusten, zocht en overdacht eene andere geschikte slof, doch dit vlotte niet, en werd genoodzaakt tot mijne vervolgstof, over welker inhoud ik met geene genoegzame oplettendheid had nagedacht, lerugtekeeren. De tekst hier behandeld lag juist aan de beurt, der Gemeente te ontvouwen, toen ik nu dezen overdacht, kan en wil ik niet ontveinzen, dat ik door deszelfs inhoud aangenaam verrast werd, in dezen een woord myns Meeren, lot mij bijzonder gerigt, zonder door mij gezocht te zijn, vindende; ja ik verblijdde mij in dezen een onderwerp te ontmoeten, zoo gepast voor de gelegenheid als onderwijzend voor mijn hart, en voor mij zeiven de vrijmoedigheid te hebben, helkelvèVbi) zulk eenegelegenüeidltè behandelen, ff ad ik hierdoor eene voor niy aan gename voorbereiding, het werk zelve heb ik dan ook niet zonder inwendige aandoening verrigt. Daêëlijks aan u denkende, kwam ik opde gedachte ^ze leerrede, zoo als gij dezelve nu ontvangsten -drukken, ten einde de verspreiding onder u gemaU■kelijker en algemeen*? é maken ,en alzoo u te herinneren Jt ik in de hoofdzaak « gepredikt heb, cn tevens te .verzekeren, dat ik nog in denzelfden zin leere t predikten gelove als altijd, en voornemens ben „mik* te zullen blijven doen, hetwelk ik mij niet schame, gelijk ik het mij nooit geschaamd heb. Om over mijne Bediening onder u en de wijze op welke ik dezelve verrigt heb uit te weiden , zou mij niet passen, dit alleen kan ik met een enkel woord zeggen, dat, zoo ik overdenk hoe ik mijn werk onder u verrigt heb, ik zeer vele zelfbeschuldigingen heb, dat ik niet deed, daar niet deed, dan niet deed en zóó niet deed als mijn Meer van-mij vorderde, dat ik bij het opmaken der rekerting mijner pligtsbelrttchting een verbazend groot te kort vinde, en mij niets overblijft dan genfide en barmhartigheid, en zoo ik mij niet overtuigde eenen genadigen en barmhartigen Beer te hebben, moedeloos zou neerzitten. Feel zon ik hier van kunnen melden, doch daar dit eene zaak lussc hen mij en mijnen ff eer is, is het onnoodig hiervan meer te zeggen. Doch hoe gebrekkig de wijze ook is op welke ik mijnwerk onder u verrigt heb, zoo mag ik bij eene gelegenheid als deze, dankende den ffeer, die mij bekwaam maakte, openlijk betuigen, dat ik u zoo veel in mij was , den vollen raad en geopenbaarden wil van God verkondigd en niets achtergehouden heb: dat ik u gepredikt en geleerd heb, zoo als ik in dit geschrift aanwijze, dat de Evangeliedienaar naar het voorbeeld van jo&annes leeren en prediken moet, dit betuige ik zoo wel u, die toen te jong waart mijn onderwijs te bevatten, en het u daarom nog met dit geschrift geve, als u die daartoe de jaren en het ■vermogen hadt en in deze mijne getuigen zijl; ik betuige u openlijk, dat ik u in dien zin het Evangelie verkondigd heb, als in dit geschrift in de hoofdzaak staal uitgedrukt, dat ik u CBRlSTUS in al zijne oneindige voortreffelijkheden, zoo als ff ij de hoofdinhoud des Bijbels is, en Oud en Nieuw Testament tot een geheel maakt, gepredikt heb ■ dat ik u Hem als den Godsgezant bij uitnemendheid voorgesteld en aangeprezen heb, als den grootsten aller Leeraren wiens onderwijs ter uwer zaligheid onontbeerlijk is: als het geslachtte Gods lam, die het eenig en algenoegzaam offer ter verzoening, ook voor uwe zonden is, en als zoodanig door u moet erkend en door het geloof moet omhelsd worden: als den Honing van het geheelal, maar die ook Honing over uw hart moet zijn: als het Hoofd der Gemeente, lol welke gij niet behoort, %oo gij geene levendige leden van dat geestelijk ligchaam zijl. Ik betuige u openlijk dat het immer mijn toeleg was \ u zoo wel met uwen, in u zeiven eeuwig onherstelbaren en verloren toestand, als met de genade Gods in jezus Christus, zoo wel msl de vijandschap jegens -God als het natuurlijk grondbestaan van uw hart, als met de vriendschap Gods jegens u, zoo wel met uw onvermogen ten goede, als met de kracht welke God' u schenken wil, bekend te maken: dat ik u zoo wel het mogelijke als het noodzakelijke ■van de vernieuwing uwes gemoeds door den H. Geest geleerd en verkondigd heb: dat ik u niet alleen heb moeken te overtuigen , dat gij met alle menschen van nature verduisterd in hel verstand en vervreemd van het leven Gods zijl, maar ook dat gij door de werJting van den ff. Geest tot die verheven kennis van God komt, van welke eene hartelijke liefde lot God en de naasten de zoele en heilzame vrucht is, en dat gij door dien Geest hel tegendeel wordt van hetgeen gij van nature zijl: dat ik u heb verzekerd dat eene belijdenis met den mond u niet genoeg is, maar dat gij. uw geloof uit uwen wandel moet doen blijken: dit spreken over het geloof in jezus cbristus op *ieh zeiven niets belèekent, zoo de vruchten van hetzelve ontbreken, en ten bewijze dat ik zulks niet met een of ander, den Evangeliedienaar onwaardig bijoogmerk deed, zoo dat ik anders sprak dan ik dacht en voor mij zeiven geloofde, maar uit volle overtuiging van mijn hart, dient dal ik in deze, hoewel het aller goedkeuring niet wegdroeg , ben blijven voortgaan tot heden: dat ik u in dien zin zoowel in het bijzonder als in het openbaar onderwezen heb: dat ik dit, naar mijne overtuiging, in den echt Bijbelschen zin , zoowel aan de ziek en sterfbedden uwer ouders en uwer kinderen , uwer echlgenooten en broeders en alle uwe u dierbare betrekkingen, als in het midden der Gemeente van de openbare leerstoel heb gedaan , dat ik in deze nooit standen of rangen in aanmerking nam, nochmij naar dezelve schikte. Dan ik stake mijne betuigingen opdat ik den schijn niet geve, dat dwaze ingenomenheid met mij zeiven mij verblindt, terwijl God weet dal mijn roem in deze in christüs is. Ten einde u van de opregtheid mijner bedoeling in die prediking onder u te overtuigen, moet ik u ook bij deze gelegenheid openlijk beluigen, dat mijn geloof aangaande de bovengenoemde waarheden, geen geloof ew overtuiging, op gezag van anderen overgenomen was, zoodat ik als een slaafsche letterknecht verkondigde, wat ik zelve niet begreep en voorstond hetgeen ik als met de moedermelk ingezogen en van waardige mannen geleerd had, dit ware immer verre van mij! Integendeel ik heb zelve leeren denken, onderzoeken en oordeelen , waartoe mij de geest der eeuw, die allengs meer van de wijze in het beoordeelen der hoofdwaarheden des Bijbels, zoo als deze door ons E eikgenootschap erkend en omhelsd zijn, dezer scherpziende mannen vei schilde, gewekt heeft: ik heb meer dan eens bij mij zeiven stilgestaan en gevraagd, wat is waarheid? daar het oordeel over de hoofdwaarhe- den des Bijbels zoo wijd uit elkander liep: ik. heb bij herhaling den Bijdel onderzocht en het Oude, met het Nieuwe Testament vergeleken ten einde, te beproeven wal naar den Bijbel waarheid was, en de uitkomst is geweest, dat ik langs zoo meer overtuigd ben geworden, van de waarheid reeds in mijne jeugd geleerd en van harte geloofd. Kanikénmag^ ik gelief del zoo betuigen bij eene gelegenheid als dezeC dezelve veroorlooft mij dan ook dat ik u naar aanleid*^ dezer betuiging eene en andere vrage doe, welker, beantwoording gij niet aan mij, maar aan u zeiven, en aan den Heer der Gemeente schuldig zijt. Komen, dmlve bij mij voort uit liefde totu, en belangstelhna in de behoudenis uwer ziel, zij worden door u in liefde aangenomen, en met belangstelling overdacht. Zij zijn deze : \o 0f gij ingevolge mijne prediking en onderwijzingen die van andere uwer waardige Leeraren voor rmj, met mij, en na mij, onder u, van uwen, m u zeiven onherstelbaren en verloren toestand, en zoowel, van uwen boozen onwil ten goede, als van uw onvermogen overtuigd zijt? 2o Of gij, zoowel de noodzakelykheid als de mogelijkheid van de vernieuwing, reiniging en heiliging mvgpij d mi/ifiel van uwes gemoeds, welk de M. Ueest, aoo m woord in uwe harten moet werken, gelooft, en Jet uwe begeerte en bede is , dat men ook van u eens kon zeggen: ngjj zytafgewasschen,gij zytgeh^d^ tijtglregtvaardigdin den naam van den Heer Jezus en door den Gesel onzes Gods?" 30 Is Christus u meer dierbaar geworden dan llij UVro\gerwas,begeertengenietgijzynverborgm^rr- lijs?0 erkent gij Hem als het eeni9' zoenoffer voor uwe zonden? en eerbiedigt gy Mem als Koning over uw hart? 4°. Zijt gij bevoorregt hierop toestemmend te kunnen* antwoorden, blijkt dan uw geloof uit uwe werken, zoo dat gij uit de vruchten van hetzelve en van uw aandeel aan Christus verzekerd zijt ? geniet gij voor u zeiven die vertroosting uit Gods woord, welke gij in bijzondere tijden en omstandigheden zoo zeer behoeft, en welke it zoo dikwijls in hetzelve is en wordt aangewezen ? t\$S# ( 5 . Eindelijk, als gij deze wereld zult verlaten, en die dag en dat uur, in hetwelk dit plaats zal hebben komt ééns en zeker, welke zal dan de rust uwer zielen , de grond uwer hoope zijn P zal het Christus wezen? Hij alleenP of zult gij ook nog uwe hoop gedeeltelijk in uwe deugdzaamheid vinden , in het: zoo kwaad niet gemeend te hebben , in zoo buitensporig als andere niet geweest ie zijn P herinnert u , bid ik u, wat u geleerd en gepredikt is , onderzoekt den Bijbel en uw hart, bidt om de verlichtende genade des ff. Geestes, opdat gij in deze verderfelijke dwaling niet omkomt. Ik besluit deze mijne toespraak aan u, met de betuiging , dat ik nog dikwijls met genoegen denk, aan de liefde, de achting, het vertrouwen en de prijsstelling op mijn dienstwerk, welke gij mij bewezen hebt: dat het mij nooit, in welke moeijelijke- omstandigheden ik in het werk mijner bediening ook ge-■■ weest ben , aan de noodigc bekwaammakende kracht van mijnen ff eer ontbroken heeft: dat ik bij voortduring mijn werk met blijdschap mag blijven verrigten, en eene onafgebrokene gezondheid en krachten tot mijn werk mag blijven genieten. Hoe veel en groot is dus de stof, welke ik heb om in de oneindige barmhartigheid mijns Heeren mij te verblijden. En hebben wij, wanneer dan ook, onzen loop eens geëindigd, dan geve diezelfde Heer Jbzvs christus, dat wi, Gode en het Lam mogen danken, zoowel voor onze kottere of langere vereeniging, als voor andere ontelbare zegeningen, en dat gij met uwe kinderen en al uwe dierbare betrekkingen met u, daartoe, door middel uwer tegenwoordige en nog volgende leeraren, onder de leWng des H. Geestes verder moogt worden voor bereid, is de welmeenende wensch van uwen bestendigen heilwenschenden vriend DEN SCHBinEB. TEKST: Joan. V: 30-35. Vs. 30. Ik kan mij zeiven niets doen, gelijk ik hoore , oordeel ik, en mijn oordeel is regtvaardig,want ik zoek niet mijnen vil, maar den vil des Vaders die rr.ij gezonden heeft. Vs. 31. Indien ik van mij zeiven getuige , myne getuigenis is niet waarachtig. Vs. 32. Daar is een ander die van mij getuigt, en ik weet dat het getuigenis, hetvelk hij van mij getuigt , waarachtig is. Vs. 33. Gijl. hebt tot Joannes gezonden , en hij heeft der vaarheid getuigenis gegeven. Vs. 34. Doch ik neem geen getuigenis van een en mensch: maar dit zeg ik opdat gijl. zoudt behouden worden. Vs. 35. Hij was eene brandende en lichtende kaars, en gij hebt ul. voor een korten tijd in zijn licht willen verheugen. Deze tekst maakt een gedeelte van eene , door den Heer jezus tot de Joden gehouden, wederleggende rede uit, tot welke Hij door eene wonderdadige genezing, van eenen acht en dertig jarigen kranken , die in een weldadig gesticht te Jeruzalem, bethesda genaamd, gelegen was , aanleiding kreeg. Hoewel de Heer deze weldaad zoo goedgunftig als almagtig, zoo onverpligt als ongevraagd, dezen onge* lukkigen, bij wien alle hoop op genezing verloren was, bewezen had, zoo ondervond Hij echter van wege. dezelve de onaangenaamste gevolgen, daar de Joden Hem, onder voorwendsel, dat deze op den sabbath verrigt was. vervolgden, zoo dat zij zelfs Hem zóchten te dooden. Vs. 1—16.' De Joden eerst niet wetende wie Hij was, die dezen genezen had, vs. 10—13, maar daarna door dezen beweldadigden zeiven onderrigt, vs. 15, spreeken den Heer kort daarna , zoo als wij volgens het verband tusschen vs. 16 en 17 veronderstellen moeten, over deze daad van sabbathschennis aan, waarop de Heer hen antwoord zoo als wij vs. 17—47 lezen, in welke rede Hij eerst en voornamenlijk van zich zeiven spreekt en vervolgens van het gedrag der Joden jegens Hem. De Heer spreekt van zich zeiven in een tweeledig opzigt en wel eerst van zijne eenwezenheid met den Vader als Zoon, hetwelk Hij in den vorstreksten zin van eeuwige en natuurde Zoon van God, wil verstaan hebben, vs. .17, in welken zin de Joden het te regt ook verstonden, vs. 18, en hoewel deze zich hier door te meer op Hem verbitterden, zoo zoekt Hij hen, vs. 19 tot 23 , echter nader van dezë waarheid te overtuigen , en ten tweede van zijne goddelijke zending » vs. 24—27, in dier voege dat Hij volgens vs. 24 betuigt, dat die Hem als Gjezant Gods eerbiedigden en gèloofiten, het eeuwig leve%tt?uden deelachtig, wfiïden, terwijiHij tevens •ïyeronderftelt, dat die Hem als zoodanig niet . geloofden en verwierpen, de verdoemenis zouden onderworpen blijven , welke betuiging Hij nader, vs. 25—29, bevestigt en daaiop verklaart Hij zich, aangaande deze zijne goddelijke zendig , nader in den tekst en vervolgens welkëfi3» I. eerst zal ontvouwen en waarna ik in de II. tweede plaats het belangrijk onderwijs in dezen aal overwegen. Onze tekst bevat drie hoofdtaken, de eerste is eene nadere verklaring van den Heer jezcs betreffende zijn goddeUjk gezantschap , vs. 30 de tweede , dat Hij zich in deze op hét getuigenis van ■Joannes beroept, vs. 31—34, de derde eene veel b et eekenende lofspraak des Heeren over joannes als een Hem waardig getuige, en eene beschuldiging jegens de Joden, vs. 35. I.) De Heer jezus zegt vs. 30 : Ik kan van mijzelven niets doen, dat de Heer hier van zich als gezant Gods spreekt én ons naar zijne betuiging , vs.' 24, terugwijst j blijkt ons uit het volgende in dit vers, want ik zoek niet mijn wil, maar den wil des Vaders d. e mijgezonden heeft. Als gezant Gods, zegt Hij, kon Hij niets doen, dat is, openbaar maken, leeren. Van zich zeiven, dat is naar Zijn eigen begrip, op Zijn eigeti gezag; de Heer jezus wil hiermede zeggen, hoewel ik een gezant Gods ben en betoon te zijn, zoo erkent gij Joden mij evenwel als zoodanig niet, zeker om dat mijne leer, welke ik zoo kennelijk door mijne daden bevestig, eene goddelijke te zijn, u niet aangenaam is, maar houdt onder het oog , dat ik als gezant alleen den last volbreng, welken mijn Vader mij toevertrouwd heeft en dat ik als zoodanig niets kan noch mag doen naar mijn eigen begrip; eensgesteld , dat het mogelijk ware dat dezelve van die van mijnen Vaders verschilde , zoo kan of mag ik evenwel niet leeren op eigen gezag , daar een gezant alleen de boodschap overbrengt welke hij ontvangen heeft, en zoo als hij die ontvangen heeft, terwijl het dezen geenzins vrijstaat naar eigen goeddunken in dezelve iets te veranderen, zelfs niet met één woord bij te doen of achter te houden, of in eenen anderen: zin over te brengen dan in dien van hem welke hem zendt, en aan deze mijne zending verzeker ik n ben ik getrouw, ik leere niet anders dan ik van mijnen Vader ontvangen en in last heb u te leeren. De heer zegt verder: Gelijk ik hoore oordeel ik; hiermede wil de Heer zeggen ; als gezant heb ik mij zorgvuldig toegelegd, de boodschap goed te hooren en te beoordeelen; opdat ik dezelve in den waren zin mijns Vaders aan u mogte overbrengen en mijn oordeel, mijne beoordeeling van het gehoorde van de boodschap is regtvaardig, is naar waarheid , volgens den zuiveren inhoud en de ware bedoeling mijns Vaders, zonder inmenging van iets van het mijne als gezant; want ik zotk niet mijnen wil, maar den wil mijns Vaders die mij gezonden heeft, dat is: ik bedoel [niet mijnen wil , eene leer naar mijn begrip u te prediken , maar den, in de boodschap mij bekenden, wil des Vaders, die mij in last heeft gegeven u dezen te brengen; mishaagt dus mijne leere u, vindt gij in dezelve naar uw begrip iets hards en aanstoolijks, iets den mensch vernederends en veroordeelends ? dat moet gij mij niet toerekenen, maar mijnen Vader wiens last ik uitvoer. Het moet ons niet verwonderen, dat de Heer jezus hier als geheel afhankelijk van God den Vader spreekt, ia zelfs als of Zijn wil van die zijns Vaders zo* kunnen verschillen, vermits de Heer en als gezant, volgens, de meening der Joden omtrent zijnen persoon, die nem niet meer dan een gewoon mensch beschouwden, niet anders, epreken kon; de hoofdzaak Zijner betuiging in. dit vers komt dan hierop neer: Ik breng als waardig, gezant Gods mijns Vaders de hemelsche leer tot zalig-, heid van menschen getrouw over. Deze h»ogst belangrijke betuiging onzes Heeren veroorlooft mij niet slechts, maar verpligt mij te onderzoeken. en u aantewijzen wat de Heer jezus in opzigt: tot de zaligheid van menschen, in den naam Zijns Vaders,, geleerd heeft, en hoewel gij van mij niet kunt vergen,; dat ik u op dit wijd uitgestrekte veld van overdenking omleide en u alles tot in de kleinste bnzonderheid aan-, wijze, zoo moogt gij echter billijk verwachten, da ik u in een enkel voorbeeld het hoofdzakelijke dier leer herrinnere, ik kies uit vele het gesprek onzes Heeren, met den Joodschen Leeraar nicodemus cjO en dit maakt ons met den hoofdinhoud zijner leer volkomen bekend. In dit gesprek leert Hij hoe wij over aes menschen zedelijke gesteldheid in opzigt tot God zijnen schepper, en hoe wij over de gezindheid Gods in opzigt tot des menschen zaligheid fe denken hebben : welke het middel is door weik de mensch aan die zaligheid deel knjgt en hoe (*) Joann. Hl? I— hij tot het gebruik maken van hetzelve in staat wordt gesteld, als ook hoe deze in dezelve niet deelende zulks eeuwig aan zich zeiven zal te wijten hebben. Hoogst belangrijke waarheden, waardig dat wij dezelve kortelgfc overdenken. Wat dan eerst des menschen zedelijke gesteldheid in opzigt tot God zijnen schepper betreft : ik meen aangaande deze, duidelijke aanwijzing in hetzelve te vinden als de Heer zegt: (*) gelijk mozes de slang verhoogt heeft in de woestijn alzo moet de Zoon des menschen verhoogd worden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwig leven hebbe. Het eerste en-voornaamfle gezegde in deze onderwijzing is de zoon des menfchenmoet verhoogd worden dat is volgens Hoofdd. VIII: 28 en XII: 32 en 33 de zoon des menschen moet gekruizigd worden. En om deze verhooging op te helderen in derzei ver oorzaak en doel, vergelijkt Hij dezelve met eene gebeurtenis in de aloude geschiedenis der Israëlieten bewaard; toen deze namentlijk door venijnige slangen, van wege hunnen schandelijken opstand jegens God, d jodelijk gewond waren, werd door God aan Mozes bevel gegeven, dat hij tot genezing dier verderfelijke kwaal, eene koperen slang in het midden des legers op eenen hoogen staak moest oprigten , door welke alle gewonde fsraëliten, indien zij op dezelve geloovig, als een door God verordend middel het oog vestigden, volkomene genezing zouden bekomen. Num. XXI: 4—% Ja de Heer stelt zijne verhooging aan het kruis voor als zekere overeenkomst hebbende met de verhooging der slang, door het woordje alzoo: ook kent Hij ■aan dezelve zekere gelijke uitwerking toe, als aan de verhoogde slang door Mozes; want was deze slang een middel voor de geloovende Israëliten tot volkomene genezing, even zoo zou zijne verhooging een middel zijn dat zij die in Hem als zoodanig geloofden niet zouden verderven, maar het eeuwig leven (*) Joan. III: 4 en t5. 2 zouden hebben, hieruit volgt nu, dat wij, daar ernaar ïwwtriling des Heeren zekere gelijkheid, ja over- Jenkomst was tusschen Hem en de koperen slang Sfbdde door God verordende middelen, daar er een- heid in de uitwerking voor de geloovige aanschouwers wa< voor de Israëliten afwending der smarten, genezing Ier kwaal, behoud van het tijdelijk leven, voor den mensch naar den geest, een niet verderven,** het bezitten van ïe eeuwig leven, zullen wij de wijsheid des Heeren in de Ïeuze val ditvoo beeld eerbiedigeD,moeten veronderstellen, Ï ook zlere overeenkomst in de oorzaak is, te. meer tor de Heer de tweederlei kwalen in den grond ge^k stelt, voor zoo verre dezelve beide verderfelijk, doodelijk waren, r ene ten aanzien van het tijdelijk, de ander ten aanzien fan ha eeuwig leven. Het is dan zeker dat de Heer oïaanda andWgevolgen van den zondenval dacht m den duivel eenen menschen moorder van den , • l nnPmt m hier ook op dezen doelt, en daarom 2TS£-C& herinnert-, omdat er tusschen hunnen toestand als gewonden, zooveel overeenkomst TL zedeliiken toestand des menschen in het algemeen T efaUof Scodemus wil leeren; dat gelijk de Isra- dkeTdoorde slangenbeten, als gevolgvan snoodenopstand dnen dooroe s g ^ ^ ^ mQe oerve? 'te^jllfi zich zeiven niets hadden om zich « ridenJoo ook de mensch in zijnen snooden opstand en m zijne moedwillige en opzettelijke ongehoo - lamheid, doo den duivel, de oude slang genoemd, ( t) To doodelök gewond is, dat hij het eenwig leven z00 dooneii]^ & eeuwigen dood, door welken, 7lS^d^B5d^.Si ^et worden, eene eeuwige V S ldL en verwijdering van Gods gunst en gemeenvervreemding en vermjüex_ g onderworpen werd, S'bfiich o^gV, -n min als de Israëliten, (*) Joan 8 : 44. (-f) Openl). ia: 9» (§) Eph. 4= "9b« mt dewn staat des diepen ongeluks kon redden. Maar waarbij Hij te gelijk ook voegt, dat Hij als verhoogd aan het kruis even zoowel een bewijs van Gods ongehoude liefde was, als de opgerigte slang in de woestijn, waarom de .Heer daarop ook terstond laat volgen: ('*) „ want a/zoo lief heeft God de wei e'd gehad, dat Hij zijnen eenig geboren zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die tn Hem gelooft niet verderve, maar hit eeuwig leven heèbe," en dit leidt mij tot de beschouwing eener tweede waarheid, welke de Heer nicodemus in dit gesprek wil onder het oog brengen,, te weten, hoe hij over de gezindheid Gods in opzigt tot des menschen zaligheid te denken had en wat wij van dezelve te denken, hebben. Niet aileen schelst de Heer ons in .dit gesprek den mensch in zijnen diep gevallen staat, door welken hij een eeuwig verderf onderworpen is, uit hetwelk hij zich onmogelijk redden kan, maar tegelijk ook de ge. zmdheid Gods jegens dezen diep gevallen mensch, en wel niet slechts als met den mensch in zich zeiven bewogen , maar als dezen IiefhebHende, niet in dien zin, in welke een vorst gezegd wordt, zijne onderdanen te beminnen, maar lief te hebben gelijk een vader zijnen zoon, zoo toch schets de Heerons de liefde zijns vaders tot menschen , in de gelijkenis van den verloren zoon (f) daar Hij den vader van dezen goddelozen en ondankbaren, afgezworven en geheel bedorven voorstelt, als dezen zoo liefhebbende, dat hij hem niet slechts ontvangt en aanneemt , niet slechts hem , na dezen eerst ernstig bestraft te hebben, met den tijd zijne vaderlijke toegenegenheid verzekert, maar dezen snooden, op zijne aanriadering, te gemoet loopt, zonder een woord van bestraffing te spreken, hem het eerst om den hals valt en hem het eerst kust, niet omdat hij het kwaad van dezen losbandigen goed noemde, of omtrent het schandelijk gedrag van dezen onverschillig was, maar omdat hij dezen 700 innig lief had. En zoo lief, zegt de Heer jezus, heeft (*) Joan. III: 16. (t) Luc. i5. 2 * God menschen, en heeft dezelve met de daad in de zendmg van zijnen eenig-geboren zoon betoond; doch ^iTalleen zij die in Hem gelooven niet zullen verderven, maar het eeuwig leven zullen hebben, zoo moet mi reeds uit'de rede volgen en zal in de eeuwigheid duideMjk blijken, dat deze liefde verkeerd omtrent hen, die in dien 'zoon gelooven , terwijl allen tot dat gelooven geroepen ja zelfs verpligt worden, en de kracht daartoe word toegezegd aan allen die dezelve begeeren. Welk een onderwijs! welk eene leer l God bemint menschen als een vader! dat is voor ons onbegrijpelijk, en wordt te. onbegrijpelijker naarmate wij het afschuwelijke der zedelijke gesteldheid van den mensch inzien en overwegen; onze Heer echter leert het, Hij! die God volmaakt kende, zoo als niemand Hem kent, noch in eeuwigheid kennen kan, die den mensch kernde beter dan deze zich zeiven kent, daar Hij met noodig had, dat iemand getuigen zou van den mensch want dat Hij zelve wist, wat in den mensch was, i ) dezen tot in de verborgenste schuilhoeken zijns harten doorzag, en van wien het verre was eenige waarheid te overdrijven. Deze Alwetende Heer verzekert ons, de Allerhoogste, de Heilige,te rein van oogen.dan dat Hij het kwade kan zien, bemint menschen als zijne toderen met eene eeuwige, onveranderlijke, oneindige liefde, zoodat niemand in staat is de hoegrootheid derzelve uit te spreken, hare diepte te peilen , noch hare hoogte, lengte en breedte te meten: zoo min iemand der verhevenste seraphs, als der voornaamste der gezaligden, neen tot in eeuwigheid zal er geen schepsel hoe redelijk en geestelijk ook gevonden worden, die dat zegel der gods geheimen zal ontsluiten, maar alle zullen altijd begeerig blijven van hetzelve meer te weten, zullen van hetzelve ook rneer leeren kennen en echter het hoe en waarom nooit doorzien. Ook leert de Heer mcodewus in dit gesprek hoe de (*) loaa,, a? »5. diep gezonke mensch aan die liefde Gods deel krijgt < de Heer zegt, door het geloof en wel door het geloof m Hem , dat is niet maar een kennen en erkennen Van Hem als gekruist, maar een omhelzen van Hem, een toevlugt nemen tot Hem als zoodanig, zoodat bij Hem als de eenige en alvoldoende oorzaak der zaligheid, als het eenig offer voor de zonden geslagt eert, en verzekerd is dat Hij voor hem den vloek der zonden heeft gedragen en zijne ziel tot een rantsoen gegeven heeft, en zijn ligcfiaam heeft laten verbreken en zijn bloed heeft laten vergieten. (.*) En erkent, hoewel de verdoemenis als alle anderen onderworpen, een erfgenaam des eeuwigen levens te zijn. Vragen wij met belangstellende bewondering, overtuigd dat wij uit ons zeiven onmogelijk gelooven kunnen, zoo als wij tot onze zaligheid gelooven moeten, hoe de fflensch aan dat vermogen komt? ook deze hoogst belangrijke vraag beantwoordt de Heer in ditzelfde gesprek als Hij njcodemus en ook-ons leert, dat de mensch móet wedergeboren worden door den H. Geest (f) hetwelk paulus noemt vernieuwing des gemoeds, en een nieuw schepsel te zijn, ($) door welke nieuwe wording,de mensch lust en kracht krijgt om te gelooven, en in staat gesteld word tot gelooven, waarom de H. Geest dan ook de geest des geloofs , en het geloof zelve de vrucht des H. Geestes genoemd word , gelijk ook het gelooven onder de geestelijke gaven, geteld word, welke de H. Geest naar zijne wijsheid uitdeelt. (^) Eindelijk de Heer veronderstelt ook in ditzelfde gesprek als Hij zegt, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet yerderve, maar het eeuwige leven hebbt, dat een iegelök die in Hem niet zal gelooven, wel zal verderven en van het eeuwig leven zal verstoken blijven, en dat, hoewel God de wereld zoo liefheeft, dat Hij zijnen eenigge- (*) Malh. ao: a8 , 16: 26—28. (t) Joan.3: 3—6. (§) Eph. 4= aa— 24. 2 Cor. 5 : 17», (») a Cor. 4: i3. GaL 5: 22. 1 Gor. ia: a. boren zoon gegeven heeft, Hij echter den mensch niet dwingt maar deze, geleid door zijne rede, gewaarschuwd door zijn geweten, van die middelen door God verordend moet gebruik maken, en op christus den gekruisten moet zi en, gedreven door de overlegging van schuldig en de daarop bedreigde straf onderworpen te ziin, terwijl hij die zulks weigert, en Hem als den heilvorst miskent, de aandoenelijke gevolgen daarvan zal ondervinden, het ver ferï zal onderworpen blijven en het ongenoegen Gods tot in eeuwigheid op dezulke zal rusten, (*) en deze het alzoo eeuwig aan zich zeiven zal te wijten hebben. Zietdaar" de hoofdinhoud der boodschap, de Hemelsche leer welke de Heer jezus als gezant in den naam en op last van God aan menschen te verkondigen had. Bij dit eene voorbeeld zoude ik nog zeer vele andere kunnen voegen, in welke dan deze en dan gene der hiergenoemde hoofdwaarheden nader ontwikkeld worden, dan dit eene zij genoeg. 2) De tweede hoofdzaak in den tekst is, dat de Heer jezus zich op joannes den Dooper als een Hem waardig getuige in deze beroept vs. 31—34. De Heer zegt vs. 31: Indien ik van mij zelve getuige mijn getuigenis is niet waarachtig, waarmede Hij zeggen vrilj gij Joden zult welligt nader en duidelijker bewijs van dit mijn Goddelijk gezantschap willen hebben. Ik zou in Maat zijn u daarvan meer te zeggen, maar dan zoudt gij mij met fchijn van rede toevoegen, dat ik, die naar uwe meening geen goddelijk gezant ben , en echter wil zijn, zeker wel alle krachten zal inspannen, om zulks te bewijzen, en alzoo zoudt gij mijn getuigenis hoe waar ook, voor valsch en verdicht honden, gij zoudt mij niet gelooven, doch ik heb ook niet noodig van mij zeiven te getuigen, daar is vervolgt de Heer ys. 32, een ander die van mij getuigt, die u van mijne Goddelijke zending overtuigd en ik weet, Ik ben ervan verzekerd,. dat het getuigeuis hetwelk Hij van mij gc- (*) Joann. III: i5. 18. tuigt waarachtig is, dat het geen deze van mij zegt en gezegt heeft, naar waarheid is. — Vragen wij , wie die getuige was? de Heer veronderstelde dat de Joden pok alzoo, op deze aanwijzing, bij zich zeiven zouden vragen, en daarop antwoordt Hij, vs. 33, en zegt: Gijl. hebt tot joannes gezonden en hij heeft der waarheid getuigenis gegeven. Het is dunkt mij zeker, dat de Heer door dien anderen getuige , vs. 32. Joannes den Dooper bedoelt, daar hij toch onder de menschen niemand anders kon bedoelen, en had Hij hiermede God zijhen vader bedoeld, dan zou Hij zijn gezegde, vs.37, onmiddelijk opjvs. 32 hebben laten volgen, en zich niet jïtusschenbeide op joannes, vs. 33 , noch op zijne werken., vs. 36, als zijne getuigen hebben beroepen: ook zien wij duidelijk, dat de Heer bij opklimming spreekt, eerst van joannes, daarna van zijne werken en eindelijk van zijnen Vader als zijne getuigen; en dat zijne betuiging, vs. 37, een vervolg is van zijne verklaring in vs. 36. tot joannes, zegt Hij, hebt gij gezonden en doelt op het geen joannes de Evangelist, Hoofd. I: 19—27 heeft opgeteekend, waar deze verhaalt, dat de Joden, zeker de Joodsche raad, eenige priesters en levieten afzonden van Jeruzalem naar joannes , om dezen te vragen wie hij was, of hij ook de cristus was? en het antwoord hierop, volgens welk, naar 's Heilands betuiging, hij der waarheid getuigenis gegeven had, lezen wij behalve daar ter plaatse nog uitvoeriger Matth. III: 1—12, ook heeft joannes zijnen discipelen aangaande den Heer jezus getuigenis gegeven joan. I: 35, 36. Doch om voor te komen , dat de Joden zouden denken, dat Hij zijne sterkte alleen in het getuigenis van joannes zocht, die ook een mensch en welligt naar der Joden meening, in deze een feilbaar mensch was, laat Hij daarop vs. 34 volgen, doch ik neem geen getuigenis van een mensch, meent niet Joden, dat ik u joannes herrinner, om dat ik in het getuigenis van dien waardigen alleen het bewijs heb, dat ik die Gods- gezant bij uitnemendheid, de Messias ben. Vraagt gij, waarom dan ? ik antwoord, dat doe ik om uwent wil, dit zeg ik opdat gijl. zoudt behouden worden, door in mij te gelooven. Gepast kan men hier vragen, hoe stond het zich te beroepen van den Heer op het getuigenis van joanmes aangaande Hem, en het behouden worden van de Joden in verband tot elkander ? alzoo , de Joden hadden naar joannes , wiens naam als buitengewoon Godsgezant reeds wijd en zijd verspreid was, gezonden, om te onderzoeken of hij ook de christus ware? joannes had dit ontkend en te gelijk op Hem, jezus den Nazarener, gewezen: in weerwil van deze gewigtige getuigenis ; geloofden echter de Joden in Hem, als den christus niet, deze hierin volhardende en Hem als zoodanig blijvende verwerpen, zou dit voor hun een gewis verderf ten gevolge hebben, en om dit nu nog voor te komen , herrinnert de Heer hen aan dit veelbetekenend getuigenis van joannes , aangaande Hem; op dat zij, nu zij' hem zagen, Hem hoorden , en zijne wonderen van Hem getuigden , en alzoo de volmaaktste overeenkomst tusschen Hem, en hetgeen joannes aangaande Hem gezegt had, vonden, nu nog tot de overtuiging mogten komen, dat Hij waarlijk de Christus was, in hem gelooven en alzoo voor de eeuwigheid behouden mogten worden. Beroept de- Heiland zich op het getuigenis .aangaande Hem van joannes , ten einde de Joden te hernnneren, hetgeen deze van Hem getuigd heeft, en alzoo hen te overtuigen, dat Hij de christus was, het kan niu ongepast geacht worden , dat ik ook u in het kort voorstelle wat joannes aangaande Hem getuigd heeft, ten einde uin het geloof aan Hem als den christus te versterken. Hetgeen joannes aangaande Hem getuigd heelt kunnen wij'tot deze drie hoofdwaarheden brengen. Voor eerst de Heer jezus is de groöte en lang verwachte Godsgezant. i ., Ten tweeden , Hij is het Godslam bij uitnemendheid, het einde der offerhanden. Ten derden, Hij is de eeuwige natuurlijke Zoon van God. Reeds van de vroegste tijden was men een Godsgezant bij uitnemendheid wachtende, de belofte Gods in het Paradijs had daartoe den grond gelegd, deze verwachting werd door de toezegging van God aan abraham, dat in zijn zaad al de volken der aarde gezegend zouden worden (*.) meer verlevendigd; doch vooral ten tijde van david en daarna, naar aanleiding van de bijzondere belofte Gods aan dezen voortreffelijken Koning, dat een zijner nakomelingen bij uitnemendheid op zijnen troon zou zitten Cf). Van toen af begon men meer van dien naderenden Heilvorst te spreken, en spraken vervolgens ook de propheten veel van Hem, en" onder deze vooral jezaja , die van hem onder onderscheiden benamingen meldig inaakt en Hem inmanuel noemt en van Hem t getuigd, dat zijn naam zou zijn „ wonderlijk, raad, sterkt God, Vader der eeuwigheid, vredevorst: dat zijne opperheerschappij, die eene heerschappij van vrede en liefde zou zijn , geen einde zou hebben , als ook, dat op Hem den geest des ticeren zou rusten, de geest der wijsheid en des verstands, de. geest des raads en der sterkte, de geest der kennis en der vreze des Heeren : dat Jehovah Hem tot eenen vorst en gebieder der volken gesteld had en Hij door Jehovah gezalfd was om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedige», om te verbinden verbrijzelden en vcrbrokenen van harten, om gevangenen vrijheid, en hit jaar van het welbehagen des Heeren uit te roepen , en om alle treurige te troosten" Die Hem als dien Heilgezant voorsteld, die met zijne komst in het vleesch „de Heerlijkheid des Heeren zou openbaren, die als Jehovah hun God verschijnen zou en als een overste Eerder zijne kudde met zachtmoedigheid zou weiden," en ten (*> Gen XXII: 18. (f) ï Sam. VII- ,2. Ps. CXXXIIrn en 17. Dat het Joodsche Tolk zulk eenen troonopvolger en groeten zoon van david, op grond dezer belofte algemeen was wachtende, zien wij, Matth. XXI: 9 en XXII42, op dezen had zacharias ook het oog, Luc. 1: 69, en aan dezen dacht de engel Gabriël, Luc. I: 32,33, en uit het ge.Iacht van davib i, «U Heer ook naar het vleesch geboren, Matth. 1:1, Rom. I; 3. bewijze, dat Hij die was , eenen voorlooper of heraut zou hebben, welken hij sene roepende stem in de woestijn noemt, die zijne komst nader en duidelijker zou aankondigen (*) en het is deze laatste betuiging op welke joannes doeld, als hij tot de afgevaardigden uit de loden zeide, Ik ben de stem des roependen in de woestijn (f); verklaarde joannes hiermede de voorlooper van den grooten, heerlijken Heilvorst te zijn, en wees hij te gelijk op Hem, dien hij het Lam Gods en den Zoonvan God noemt, en getuigde hij dat deze de christus was, op men hij den geest had zien nederdalen (§), hij getuigde daarmede, dat jezus de Nazarener, die groote en heerlijke Heilgezant en Vorst was, door jazaja en andere propheten voorspeld, waarom hij dan ook, om den oneindigen afstand, en hooge Waardigheid van Dezen, boven hem als gezant aan te wijzen, zt-tjat hij met vaardig was Hem de geringste en nederigste slavendienst te bewijzen,zijne schoenriemen te ontbinden, (*) enden geveinsden Pharizeën en ligtzinnigen. Sadduceën, die zijnen Doop begeerden betuigt: „ Ik doop u wel met watert eot bekeering, maar die na mij komt is sterker dantk, wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen, die zal u met den H. Geest en met vuur doopen', (t) dat is Hij zal sommigen uwer met den H. Geest en sommigen met vuur doopen, waarmede de boetgezant te kennen geeft, dat de Heer jezus deze der Joden tot heil en zegen, gene ter veroordeeling zim zou,vermits deze Hem zouden verwerpen, en alzoo den gloed van Gods ongenoegen zouden ondervinden (**) en om te (*) Jez.VlI: i4.1X:5, 6. XI: i-4- LV: 4. LXI: i-3. XL: 5, 9, io en ii. (-f) Joann T: s3. (§) Joann. I: 3a ,83. (/) Joann. I:a7- !S üft^taVulken ongunstige» zin den vuurdoop des Heeren, en als het tegendeel van het doopen met den H. Geest verslaan moeten, wiistons, dunkt mi), het volgende iade vers aan, in welk Mattheus oi* middelnk daarop laat volgen en van hem getuigt, dat de wan in zijne band is, om het kaf van de tarwe te scheiden, cn aan beide bestemming te geven, de tarwe iu de schuur en het kaf in het yuur. laten gevoelen dat zij Hem, zijnen Heer en Koning, onder welken schoonen schijn zij zich aan Hem mogten voordoen, niet zouden kunnen misleiden, en Hij zeer goed het goede van het het kwade zou weten te onderscheiden , en regtvaardige vergelding aan goeden en bozen zou toededen, laar joannes daarop onmiddelijk volgen: „ wiens wan in zijne hand is en Hij zal zijnen dorschvloer door zuiveren en zijne tarwe in zijne schuur te zamen brengen, en zal het kaf mei bnuHb/usscheli/k vunr verbranden,"'**) en vergelijkt alzoo zijnen grooten Meester bij eenen landheer, die zelve de hand aan het werk legf hiermede verklaart joannes dus van Hem dat Hij, zoo zachtmoedig Hij voor de nederigen, zoo vertroostend Hij voor de treurigen, zoo liefderijk Hij voor zondaren zou zijn, even zoo ontzettend en schrikverwekkend voor den trotschen, geveinsden en ligtzinnigen, als voor den halstarigen weerstrever. Joannes heeft ten tweede ook van Hem getuigd, dat Hij het Lam Gods was dat de zonde der wereld zou wegnemen (f). Joannes doelde hier even als eertijds jezaja (§) op die plegtige offerdienst, en dat Gode geheiligd offerdier, hetwelk jaarlijks bij herhaling tot verzoening der zonden des volks geslagt werd Noemt hij den Heer jezus een Lam Gods, het is een Lam bij uitnemendheid, een Lam door God zelve ten eindoffer beschikt, en zegt hij van Hem dat Hij als Lam Gods de zonde der wereld zou wegnemen, hij denkt aan het Hoogwaardige van dezen persoon en het alvoldoenende zijner offerande, in tegenstelling van die welke oudtijds jaarlijks door den Hoogenpriester verrigï werd, stelde deze door dezelve voor, dat de zonde van geheel israê!s volk werd weggenomen, zoo stelde hij dit uitnemend Lam voor, als de zonde der wereld wegnemende, waarmede h;j wil zeggen, dat de offerhandevandit Godslam zoo alvoldoenend zou zijn, dat (*) Matth. III: 12. (-{-) Joann. I: 29. (§J Jez. lh1: 7. de zonde van alle menschen door dezelve zouden kunnen verzoend en weggenomen worden, hoewel evenmin alle menschen in die weldaad Gods zouden deelen als geheel het Israëlitische volk in de voorgestelde verzoening, en alleen zij die door het geloot op eene betere offerhande zagen. Dacht joannes dan, op christus ziende, aan verzoening en sprak hij van zonde der wereld, hij dacht dus aan de wereld zoo als paulus van dezelve spreekt als verdoemelijk voor God (*), cn dus aan den verloren toestand van menschen, uit welken deze door niets en door niemand hoegenaamd ook, konden gered en verlost worden, dan döor zulk een offer, welke naar de bestelling Gods, de Heer jezus zou worden. Stemde het getuigenis van joannes, in opzigt tot het doel Gods met de zending van jezus christus in de wereld, dan volmaakt met dat, welk de Heer van zich zeiven geeft overeen, en met het doel zijner komst in de wereld, welke was, dat Hijzijne Hele zou geven tot een rantsoen voor velen en dat Hij zijn ligchaam zou laten verbreken en zijn bloed sou vergoten worden tot vergeving der zonden (f) , dan leert hij hier, dat jezus christus gekomen was, om eene oorzaak van verzoening bij God, voor in zich zeiven verloren menschen te'worden, ten einde deze m hunnen oorfpronkelijken gelukflaat zouden kunnen hersteld worden. Het getuigenis welk joannes in de derde plaats van den Heer jezus aflegt is, dat Hij de zoon van God is (§;, waarmede hij wil zeggen dat Hij, welk als mensch tot hem kwam, tevens de eeuwige natuurlijke zoon van God, een wezens met den Vader, God uit God is , zoodat deze twee naturen in den persoon van jezus christus op het allernaauwst me,t elkander vereenigd (*) Rom.III:i9b. (.f) Matth. XX: a& XXVI: a6-a8. (§) Joann. 1:34. waren (*), en dat Hij, die hij het Lam Gods noemt dezelfde was , die eer was dan hij, dien hij eerst niet kende, en hem kenbaar was gemaakt door Hem, die hem gezonden had om te doopen, en aangaande welken hij gezien had, dat is, overtuigd was, en daarom ook getuigd had, dat Hij de zoon van God was (f). Wij vinden hier in het getuigenis van joannes de vol. maakste overeenstemming met hetgeen de Heer jezus van zich zeiven getuigt, behalve op vele andere plaatsen ook in ons tekst Hoofd. vs. 17—23. — nemen wij nu het drieledig getuigenis van joannes te zamen , zoo erkent hij, dat jezus de Nazarener die was, op welken de hoop der vaderen van de vroegste tijden gevestigd (*) Eat joakkes de Dooper deze bewoording, Zoon van God, niet gebezigd heeft, om daardoor de uitnemende voortreffelijkheid van den Heer «zo», ah geschapen wezen, boven alle geschapen wezens aan te duiden naar dezelve in den eigenlijken en volstrekten zin, als eeuwige nat«*i>! lijke zoon van God, God uit God, eenwezens met den Vader wil verstaan, hebben , werd ons door het terneder schrijven van deze zijne heiliging door den Evangelist joakkes verzekert, die ons reeds in het beaii» Ya» «ij» Evangelie, Hoofdd. 1: ,, 3, .0, ,4, 18, gelijk in het gehfcl* fceloop van hetzelve, duidelijk aanwijst, in welken zin hij de bewtording Zone Gods verstond, en wilde verstaan hebben, te weten het eeuwig bestaan en eenwezens zijn van den Heer jezus met den V&er Of zou de Evangelist, onder de leiding des H. Geestes schrij vendei de woorden, ja dat meer zegt, de plegtige betuiging van den dooper! in eenen anderen zin, als deze met dezelve bedoelde , hebben kunneiter Beer schrijven ? en eens gesteld, dat joakkes de Dooper de bewooriin* Zone Góds in eenen anderen zin, in dien van een geschapen wezedbii uitnemendheid , dan hij, Apostel joakkes, hier had gebezigd zou acn aan van dezen Apostel en Schrijver, in eene bewoording van 'zoo v«el gewigt niet bilhjk moeten verwachten, dat hij dit zoo hebben doL opmerken, dat hij dezen zou hebben omschreven , en in den zin vat» den Dooper zou behben voorgesteld, ten einde het zoonschap in deb sin, in welken joakkes de Dooper bet bedoelt, niet te verwarren me» debeleekenis, die hij aan hetzelve in het begin van dit zelfde Hoofd! deel geeft ? - Zon het mogelijk zijn , dat twee mannen als joakke, dt Dooper en joakkes de Evangelist, onder de leiding van den H Geest! omtrent eene bewoording, eene en dezelfde waarheid van zoo croot gewigt, zoo verschillend in gevoelen zouden geweest zijn. Wii heWj »en du, „iet in hetonzekere te gissen , in welken zin joakkes de Doo. per zijne bewoording Zone Gods verstaal en verstaan wil hebben IT) Joann, I. 29—-34. was, welke zijne tijdgenooten ook zeiden , hunne hoop en verwachting te zijn, doch dien Heilgezant niet in dien nederigen persoon wilden erkennen. Welke getuigenissen van joANNEslen deze zijnhet,welke de Heer in het r God gesteld en wier vloek Hij gedragen heeft, in de nivs de Nazarener de cbmstm , dezelfde is die wij van onzen Heer vs. 3o lezen , dat Hij die gezant Gods bij uitnemendheid was, en dat het ook met mijn tegenwoordig doel beter overeenkwam op het voorbeeld van joahkzs in deze te zien. (*) i Cor. i : 3o. gunst van God hersteld en tot kinderen kunnen met alleen, maar zullen aangenomen worden, en die reeds in dat voorregt deelen, indien zij Hem door het geloof als hunnen zaligmaker en Heer erkennen en aannemen. Hij moet die christus prediking niet maar doen bij tijd en gelegenheid, welke men naar zijn eigen goeddunken zou kunnen bepalen, maar deze moet de hoofdinhoud, de grondslag, de kern, het midden, om welk zich alles beweegd, het zout van elke openbare en bijzondere verkondiging en onderwijzing zijn, zonder dat de leeraar het om deze of gene schandelijke bijoogmerken opzettelijk wil. Hierint nu moet volgen dat hij, zal hij deze zijne^ v^ondiging -klem en nadruk geven, en uitvoeren zoo als het behoort, ook des menschen diep ongelukkigen en rampzaligen toestand voor de eeuwigheid verkondigt, want du verzwijgende, zou hij gelijk zijn aan iemand, de in een gezelschap van aanzienlijke voorbeeldige menschen, van genade des konings omtrent hun , van bevrijding der doodstraf, welke hun zou te beurt vallen , sprak; terwijl niemand zich strafschuldig kent, en alzoo geene genade behoeft. Hij moet dus de menschen onder het oog brengen, hoedanig zij door de zonden geworden zijn, dat zij, die weleer eene volmaakte kennis van God en hunnen eigenen gelukstaat hadden, deze verloren hebben en zoo verdwaasd zijn , dat zij meenen dat God hen niet ziet, en handelen alsof er geen God ware (?% en hun geluk in hun ongeluk stellen L zij zoo verduisterd zijn in het verstand d zij volstrekt onvatbaar zijn, voor al wat gees eiyk en hemelsch is (t): dat zij, die weleer de kracht hadden te zijn, die zij naar het doel 1 unn s Scheppers zijn moesten, nu zoo onvermogend tote enig wezenlijk God behagende cn voldoenende goed zijn dat zij aan hunne gemoedsgesteldheid even zoo mm (*) Kom. 3 : 10—19. (f) Eph. 4: 1 Cor. 2: »4. gebruiken: dat ook door dien Geest het geloof, doof welk zij christus en alle zijne hellweldaden aannemen, in hun hart moet gewerkt worden, en dezen hun daartoe beloofd en geschonken is (*). ^0|t dit een en ander moet dan eindelijk ook volgen, dat hij verkondigt dat menschen zoo herboren en geheel het tegendeel geworden van hetgeen zij in hunne natuur zijn, dit noodzakelijk uit hunnen wandel moeten doen blijken, zoodat zij christus niet alleen met den mond, belijden en Hem hunnen Heer noemen, maar ook den wil des Hemelschen vaders doen (t) en dat niet als uit bedwang of uit vrees voor straf, noch om eene vertooning te maken, en den schijn van Godzalig te zijn te geven, maar vrijwillig, uit liefde, met blijdschap, zoodat het eene van zelfheid is , die natuurlijk uit het vernieuwd en geheiligd grond bestaan der ziel voortvloeit, even gelijk rein water uit eene goede bron , en goede vruchten van eenen goeden boom (§) en zulks te betoonen zelfs in de vervulling der moeijelijkste pligten (*). Is joannes de dooper den Dienaar van het Evangelie een schitterend voorbeeld wat den inhoud zijner prediking betreft, hij is zulks ook ten aanzien van de wijze op welke hij christus verkondigde: was joannes dan een getrouw dienstknecht van christus , zoodat hij Hem in zijne hooge voortreffelijkheid, zonder aanzien des (*) Kom. 8: 12—16. 1 Cor, 13: 9. Gal. 5: 12. Luc. n: i3. (f) Matth. 7 : 21. (§) Luc. 6 : 43-45. <») Alhoewel ik al dit gelegde niet letterlijk in de predikt»*;: van joahnes van welke ons niet meer dan even de korte hoofdinhoud in Joao. 1 en Matth. 3 vergel. met Mare. 1 en Luc. 3. vermeld is, kan aanwijzen, zoo ligt dit alles echter in zijn getuigenis dat jezus is de christus opgesloten, wien hij als den grooten Heilgezant volgens Jez. 11: 1—4- 4° 3, 5, 9, 10, 11. en 6j: i—3. sis het Lam Gods volgens Jez. 53: 7 en als den zoon van God voorstelt, en de Apostel paulus heeft na hem in dien zin de beteekenis van den Naam en het bestaan van deu persoon cheisios veikhard zoo als uit de aanhalingen r.jjner 3chrlfteu blijkt. persoons aan allerlei menschen, ook aan zulken, die jn den Heer jezus geene gedaante noch heerlijkheid vonden, en hem in hun binnenste weerspraken, verkondigde: was hij een ernstig dienaar, zoodat hij in zijne verkondiging onbewimpeld de zonde noemde, en de hoofdkwaal aanwees, en elk zijnen plïgt voorschreef, bediende hij zich, om te beter tot afschrik tegen en tot boete en berouw over de zonde op te wekken, van de treffendste beelden, deed hij dit een en ander zoo duidelijk, dat niemand behoefde te vragen , welke zijne meening was, en paarde mj met dit een en ander eene ongekunstelde nederigheid, uit welke overtuigend bleek, dat het de taal zijns harten' ware als hij zeide, niet waardig te zijn, zijnen grooten meester de allergeringste en nederigste dienst te bewijzen; even zoo moet ook de Evangeliedienaar in zijne prediking' en gedrag zijn, met inspanning zijner krachten moet hij christus in al zijne volheid aan allerlei menschen bij alle gelegenheden, met hoogen ernst zonder heerschzucht verkondigen, de zonde bestraffen, de verderfelijke zielekwaal herinneren , en het middel ter genezing aanwijzen' en deze verkondiging moet niet één enkel kenmerk hebben van gezochte sierlijkheid, alleen bestaande in schoonklinkende woorden en gezegden die aanduiden dat men wil schitteren, menschen zoekt te behagen en zich zei ven bedoelt, maar moet zich aanbevelen door die natuurlijke welsprekenheid, door welke men zich op eene krachtige wijze den weg tot het hart des zondaars baant, gepaard met de grootste eenvoudigheid, duidelijkheid en deelneming, door welke hij zijne welmeenende belangstelling doet gevoelen , en overtuigd dat het zijne blijdschap is! de hooge eer te hebben den armen zondaar eenen rijken omiistus te verkondigen. Tot bet volgen van" dit schitterend voorbeeld moet de dienaar van het Evangelie Mgoa^r gewekt worden, door de hooge goedkeuring welke de Heer over joannes prediking uitspreekt. Zou het ,n hem hoogst te verachten zijn , indien hij zijne verkonding naar joannes voorbeeld inrigtte om zich eenen naam te maken, zonderling te willen zfln, en van anderen zich te onderscheiden, om gunst van menschen te bejagen ? voortreffelijk is het in hem zoohij verre van zulke lage bedoeling , en in weerwil hij het tegengestelde ondervind, het voorbeeld van joannes volgt, om dat zijne eigene overtuiging hem van de waarheid verzekert, zijn pligt het htm voorschrijft, en-hij naar de goedkeuring zijns Heeren als zijne, hoogste belooning streeft; en dit leidt mij tot de behandeling der tweede hoofdzaak uit den tekst ontleend. 2) Is het de dure pligt van eiken Evangeliedienaar het voorbeeld van joannes in al de deelen van zijn heilig dienstwerk te volgen , dit is aan de eene zijde eene hoogst moeijelijke taak, maar vindt aan de andere in de hooge goedkeuring en de betuiging des Heeren over joannes veel aanmoedigends. Ta hoogst moeijelijk is de taak christus in al zijne dierbaarheid, zoo als Hij ons in den Bijbel beschreven wordt, en den mensch in zijnen diep ongelukkigen staat, welke beide onafscheidelijk aan elkander verbonden zijn, voor te stellen en aan menschen te prediken ; en zulks te doen aan menschen , dien het met alle natuuriijk eigen is blind voor hunne gebreken te zijn, den balk zelfs die'in hun oog is niet bemerken, en daarom hoog ingenomenmet zich zeiven, gaarn gunstig beoordeeld en gevleid willen worden; wien de dwaze zelfliefde zoo eigen is, dat zelfs hij die openlijk de paden der verkeerdheid, bewandelt , nog beweert dat er onwaardiger zijn dan hij alleen om zijne gebreken, welke hij niet kan ontkennen, te verkleinen; de losbandige jongeling bij voorb. die 'zich zoo min over zijne opvoeding beklagen, als de herhaalde vermaningen en waarschuwingen ontkennen kan» zal, zoo al niet geheel , dan gedeeltelijk zijne ontschuldiging of in zijne medepligtigen, of in de omstandigheden Welke hem daartoe leidden, of in de zwakheid en toegevendheid van zijnen aard zoeken en aanwijzen, en hoe veet te meer dan weet de zedige en ingetogene zich vrij te pleiten , die in den dwazen waan verkeerd, het boven alle in deugd te winnen. Het is zoo hoogst moeijelijk aan dezulke te zeggen gij zijt schuldig en doemwaardig voor God, onherstelbaar ongelukkig in u zeiven, gij hebt alles wat u edel en voortreffelijk maakte verloren, zoowel den wil om goed te doen in welk God een welbehagen kan hebben, als het vermogen, zoodat het uw lust is ver van God en diep in de zonde te leven : dezulke te zeggen genade alleen moet u behouden, in deze moet gij roemen, en alles uit u, voor zoo ver gij het bij God in rekening zoudt willen brengen , moet gij verachten : dezulke te zeggen dat zij bij God, wat het grond bestaan hunner harten betreft, met den verachtsten, armsten onkundigsten en buitensporigsten gelijk staan, hoe hoogst moeijelijk dit is, daar zulk eene verkondiging den trotschen mensch vernedert, leert ons de ondervinding. Men wil , wat de menschen in het algemeen genomen betreft, geene prediking in den geest en in den zin van joannes en paulus, aangaande christus en om zeiven: men wil ja wel eene prediking dat men christus alles verschuldigd is, en men Hem zijne genegenheid moet weiden, maar geene dat Hij ons dierbaarder moet zijn, dan onze vaders, moeders, zusters, broeders, vrouw en kinderen, dierbaarder dan ons goed , dan ons aanzien , onze eer en onze genoegens, ja zelfs dierbaarder dan ons leven: men wil wel eene prediking van christus a!s den grootsten Leeraar, maar liefst hoort men niet van zijne leer, waar dezelve ons in de rust en zorgeloosheid onzer zielen stoort, en in het opvolgen der lusten van ons vleesch stremt: niet te ernstig moet men aandringen tot de behartiging zijner, gezegden en betuigingen, niemand kan twee Heeren dienen, zalig zijn de geene die het woord Gods hooren en bewaren waar uw schat is , daar zal ook uw hart zijn en der'geh|ken (*): men moet wel prediken die mij belijden (") Matih. 6i 3f4a, luc. „ : 3gs ,j; jjj j uicht, de schade in deze hier geleden , zal daar duizendvoudig vergoed worden, als zij van den Heer der Engelen, van den Koning des geheelals, van het Hoofd der gemeente hooren zullen: gij goede! en getrouwe ! hoeveel beteekenende woorden! — gij waart naar uw vermogen in het werk u aangewezen goed eh getrouw! — en zulks ten aanhoore der Engelen, en der gansche gemeente gekocht door zijn bloed : welk eene eere zullen deze van de Engelen en de gansche gemeente ontvangen! hoe lofwaardig zullen deze daar als eerste lichten bekend zijn en genoemd worden, die de goedkeuring wegdragen van Hem, voor wien al wat in denHemel is knielt! Deze gedachte moet mij en mijne mededienaren opwekken, om in de kracht van christus te streven, het hoogwaardig voorbeeld van joannes, in het getuigen van christus , hoewel op eenen verren afstand, met onwankelbare schreden te volgen, en daaraan volgaarne de goedkeuring en toejuiching der menschen, aan eene tegengestelde prediking verbonden, opofferen, en ons met blijdschap elke miskenning en verachting om deze laten welgevallen. Zullen zulke dienaren van christus in de Gemeente der heililigen zoo hoog gëeerd worden, deze behooren dan ook m de Gemeente op aarde op zekere prijs te staan, en dit leidt mij tot de ontvouwing der derde hoofdzaak uit den tekst ontleent. 3) De veelbeteekende beschuldiging van den Heer jezus tegen de Joden, gesteld tegen zijne hooge goedkeuring over joannes , geeft de Gemeente eenen ernstigen wenk, het openbaar en bijzonder onderwijs van zulke leeraren op hoogen prijs te stellen; gaf de Heer den Joden zijne hooge afkeuring en heilige verontwaardiging te kennen als Hij zeide: „gij hebt ul. voor eenen korten tijd tn zijn lieht ■willen verheugen," en betuigde Hij hen dien volgens vs. 40: „gij wilt tot mij niet komen, en vs. 42 : „Ik ken ul. dat gif de liefde Gods in u zeiven niet hebt," even zoo zullen dezulke in de Gemeente, die deze leeraren miskennen en verwerpen en die; ingenomen met uw eigen leerbegrip, welk de toetssteen des Bijbels niet kan doorstaan, en die u, door trotschheïd verblindt, ijdel verbeeldt, dat gij.^zer zijt dan uwe weldenkende leeraren, die de prediking van eenen Algenoegzamen en Liefdevollen christus aan verloren zondaren zonder onderscheid, misprijst en verwerpt : die alleen deze prediking toejuicht die eenzijdig en niet dan van des menschen onvermogen ten goede spreekt, maar zwijgt van zijnen boozen onwil , en alzoo gescheiden wilt hebben wat God in zijn woord zamenvoegt, ja neemt ook gij deze waarschuwende wenk ter harten, die u niet zelden aan hetligtvaardig veroordeelen uwer leeraren door vooroordeel, geboren uit onkunde, schuldig maakt, want hen verwerpende en miskennende, verwerpt en miskent gij de prediking van joannes ja dat meer zegt den Heer zeiven. Neemt dezelve ter harte, gij die u onbezonnen aan het onderwijs uwer leeraren onttrokken en uit het midden uwer Gemeente, in welke God u heeft doen geboren worden, en gij den drieëenigen God plegtig gewijd zijt, in welke gij onderwezen en tot leden aangenomen .züt, afgescheiden hebt, en vooral gij onder deze die ikjnfoe broeders en zusters in christus mag noemen, gij die met kunt ontkennen, dat uwe leeraren u onder de leiding des H. Geestes tot lichten waren, zoodat uw verstand door middel van hun onderwijs verlicht, en uwe haften genanigd en geheiligd werden, en de H. Geest hen gebruikte als werktuigen ter uwer vernieuwing en herschepping , of veel toebragten ter versterking uws geloofsneemt deze waarschuwende wenk ter harte, dat de Heer jezus die zijne afkeuring en misnoegen over de Joden, omdat zij joannes verworpen hadden ,te kennen gaf, ook deze moet doen blijken aan allen die zijne dienaren, die als joannes prediken en aangaande % betvflgen, verwerpen en miskennen: neemt het ter harte dat ]grj. Hem, dien ik weet dat gij hef hebt, over dit uw doen verantwoording schuldig zijt, en stelt u eens voor' hcils, de volle altijd springende bron van licht en leven uwen dierbaren Heer, dien gij lief hebt danken,eenwig zult gij zijn liefde welke Hij u bewezen heeft, nog dagelijks bewijst, en eenwig bewijzen zal, bewonderen, maar ook zij zullen u, schoon in eene veel mindere mate, boven alle gezaligden lief en dierbaar zijn, die u hier den heilweg wezen, en u als getrouwe dienaren van christus van uwe vloekwaardigheid en verloren toestand , maar tegelijk ook van christus dierbaarheid en volkomene bereidwilligheid verzekerden , en wiens trouw en ijver door den Heer gezegend is: hoe zult gij u met dezen eens in het eeuwig licht verblijden en Hem den Koning der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, eeuwig lof, dank, eer en Heerlijkheid toebrengen. Dit uitzigt zij in u bestendig en levendig en doe u in het geloof zeggen op uwe zaligheid wacht ik Heere. Amen.