AAN DE HERVORMDE GEMEENTE IN NEDERLAND. GEDRUKT BIJ J. ROERING. AAN DE HERVORMDE GEMEENTE IN NEDERLAND. TWEEDE DRUK. LEIDEN, S. EN J. LUCHTMANS. 1843. Geloofsgenooten ! Reeds hebben wij eenigermate lot U gesproken, door de Openbaarmaking van ons aan de Synode ingediend Adres. Thans wordt) ten aanhoore van allen, het woord regtstreeks tot TJ gerigt. Ook zonder de uitnoodiging en den aandrang van telen Uwer j «ouden wij geacht hebben hiertoe, in zeker opzigt, geroepen te zijn. Niet voorzeker, öin met een schijn van aanmatiging en zelfvertrouwen, telkens te verrigten wat eigenlijk aan allen, naar de mate hunner krachten, opgelegd is. Doch Ook wemogen niet vergeten dat de strijd geenszins afgedaan is, maar begonnen; en men verlangt, met eenig regt, het gevoelen te vernemen van ons, onderteekenaren van het Adres, omtrent hetgeen, ten gevolge der inlevering van dit stuk, plaats gehad heeft. Hoe afkeerig van nutteloos en Verbitterend twistgeschrijf; hoe begeerig om, zooveel in óns is, vrede te houden met alle menschen, behooren wij in het oog te houden dat het hier geen eigen belang, maar de zaak des Heeren betreft, de instandhouding der Neder- landsche Hervormde Kerk, de zaligheid der zielen, en, voor ons zeiven, de vraag of wij, na den aanvankelijken zegen, waarmede onze zwakke poging is bekroond, al dan niet, ook naar ons vermogen, zullen bijdragen ter voortzetting van het in de mogendheden desHeeren ondernomen werk. Het Adres aan de Synode achten we bij U allen bekend. In verband hiermede moet, naar ons voorkomt, Uwe aandacht thans op drie punten worden bepaald: de zelfverdediging der Groninger School ; het Synodaal Besluit; de verpligting welke, in de tegenwoordige omstandigheden , op getrouwe ledematen der Gemeente berust. Overbodig is de betuiging dat de Groninger School niet bij uitsluiting door ons aangeklaagd werd. Stellig en duidelijk hebben wij ons verklaard tegen elke rigting die het Evangelie ondermij nt'. Slechts ten aanzien van de opleiding der Predikanten, was de klagt tegen haar inzonderheid gerigt; en wel omdat vooral zij, tegenover droog rationalisme en doode regtzinnigheid, een noodlottigen invloed op het theologisch onderwijs heeft. Thans hebben wij, omvanhaar bij voorkeur te gewagen, nog een anderen grond. Immers, terwijl er overigens weinig tegenspraak geweest is', heeft 1 Adres, bijv. op bl. 16. * Eene Leerrede over de ware Christelijke eenheid van P. van der Willigen, te Tiel. De aard dezer eenheid is af te lelden uit hetgeen de Schrijver (in het werk aangehaald, Adres, bl. i3) als het wezen van het Christendom beschouwt. Voorzeker, er behoeft geen overeenstemming te zijn in alles, maar het is toch wenschelijk dat er in iets overeenstemming zij. *g>daarentegen eene gansche reeks van Geschriften' iri hét licht gezonden, waarin zij op hoogen toon het onwaarachtige, sluwe, onredelijke, onbetamelijke, onprotestantsche, ongereformeerde, en onchristelijke * der beschuldiging beweert. Daarom is het niet ongepast het ijdele van haar grootspraak te bewijzen; het geschil, van allen omslag eri ophef ontdaan, tot zijn oorspronkelijke eenvoudigheid te rug te brengen; onze aanklagt te staven; kortom te doen zien dat, indien er nog eenig kerkelijk opzigt en tucht uitgeoefend wierd, haar leer in de Hervormde Kerk niet zou kunnen worden geduW—Wij wenschèn daarbij te ontvangen den geest'der liefde, der gematigdheid en derkra&t; (2 Tim. 1,7); der liefde , om ook voor den verst afgedwaalden medelijden meer nog dan verontwaardiging te 1 De merkwaardigste zijn: L. G. Pareaü , Herinnering van de Apostolische leer omtrent de ware Christelijke eenigheid.—Waartegen Eenheid en verscheidenheid door A. Capadose. W. Mudbling , Leerrede over het blijven in de leer van Christus. De strenge afkeuring van Johannes (a Joh. 8 —11) wordt op ons toegepast. Gaarne nemen wij, over hel blijven in de leer van Christus, tusschen ons en de Groninger School tot regter den Apostel die gezegd heeft: Bet bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle «zonde (1 Joh. 1,7); Bij is eene verzoening voor onze zonden »(i Joh. 2,2); Bij heeft ons van onze zonden gewasschen ik zijn Moed (Openb. 1 ,' 5); Deze is de waarachtige God en het eeuwige «leven » (1 Joh. 5, 20). A. Rutgers van der Loeff, Adres aan de Synode. Meer dan eenig ander stuk, het Manifest der Groninger School. Waarlegen Brief aan den Beer A. Rutgers van der Loeff door P. J. Er.ouT. A. Rotcers van der Loeff , Antwoord aan den Heer Elout. P. Bofsteoe de Groot, Toespraak aan de Theologische Studenten. * Dit is het zevental oogpunten, waaruit de Br. Rutgers van der Loeff'm zijn Adres het onze beschouwd heeHP* * gevoelen; der gematigdheid, om ons zorgvuldig ook nu voor elk woord dat noodeloos grieven of beledigen zou , te wachten; der kracht, om, bij leen levendig besef van het gewigt en de heiligheid der zaak, niet te rug te deinzen voor het treurige der verpligting die ook ons roept om tegen heerschappijvoerend ongeloof in de Kerk, ons, in den naam van het Hoofd der Kerk, zonder eenig verbloemen van het kwaad, te verzetten. De Groninger School daagt ons uit tot geleerde polemiek 1. Wij mogen nieMoegeven aan dezen eisch. Natuurlijk dat zij bet verlangt: niets zou gewenschter voor haar zijn r dan indien het geschil van het gebied des geloofs, overgebragt wier dop wetenschappelijken grond. Doch het geldt hier waarheden, van wier aanneming het behoud van eiken zondaar afhankelijk is; de «Sfijd overleven of dood behoeft niet voor ons in de schuilhoeken der theologische scholen te worden beslist. Ook wetenschappelijke bestrijding is nuttig; en wij vertrouwen, en we zien ook reeds' dat zij van onze geloovige theologanten niet altijd vruchteloos zal worden verwacht; maar zij voegt niet te dezer plaats. Vreemd is het niet dat de Groninger School, door zich aldus op haar Godgeleerdheid te beroepen, de regts- 1 «Ik heb regt van U en Uwe vrienden te ejpqbeo dat Gij of Uwe uonbcwezeue beschuldigingen openlijk terugneemt, of onze gebeele «twistzaak met ons afhandelt op het gebied waarop zij t' huis behoort, »namelijk op dat der Bijbelsche uitlegkunde. » Rutgers v. d. Loeff, Antw., bl. 43. " Oader de gunstige verschijnselen ten dien opzigte tellen wij ook de onlangs aangevangen uitgave van den Handhaver der Her~ vormde Godsdienst (Rotterdam, 1842); ofschoon dit blad, naar bet schijnt, zich meer populair Christelijke, dan suengwetenschappelijke bestrijding ten doel gesteld heeft. vordering door ons, als lidmaten der Gemeente, gedaan, niet ongaarne in een onderling redetwisten veranderen zou. Doch, ofschoon wij het overtuigen ook van de tegenstanders , ónder hooger zegen, niet ondoenlijk, en voorzeker hoogst wenscheHjfc achten , het is niet deze overtuiging welke hier voornamelij^ibedoeld wordt. De zaak wordt niet, en hoe kunnen zij het eischen ? voor hun eigen regthank, maarze wordtvoor die der Kerke gebragt. De uitspraak dient te geschieden , niet «aar hetgeen , volgens hunne meening , de leer der Kérk behoorde te zijn , maar naar hetgeen die leer is. Wij treden niet als geleerden , maar als geloovigen, tegen het ongeloof op; niet ten betooge, maar ter handhaving van de leer onzer Kerk'. De Groninger School hebben wij door de verloochening onder anderen van twee waarheden gekarakterizeerd; de verzoening door het bloed des kruises en de onfeilbaarheid der HeiligeSchrifg*.Hiermede konden wij, dacht ons, het pleit op kerkelijk, ja wij zouden wel mogen zeggen, op Christelijk terrein, voldingen; daar, indien onze klagt wel gegrond is, aldus, én bet middenpunt der Openbaring, én de toetssteen zelve der waarheid weggenomen wórdt. De Groninger School heeft zich op het eerste punt, zoo het schijnt, met warmte verdedigd3. Zij ontkent de vol- ' Als *»Tétene heilige eigenschap en hemelsche gezindheid Tan den Godvruohtigen mensch. Van de Goddelijkheid des Bijbels, als van een boek waarin de waarheid moet worden gezocht. Zljiepreektookwelvan W^n*»^ o ja! aan de behoeften van den mensch , maar aan Gods geregtigheid met. Zij bezigt ook gaarne en bij voorkeur, te weten , met ain*i verandering' , de Bijbelsche-spreekwijzen waaraan men , bij de regteinnige uiteenzetting dezer leerstukken , gewend is. '>it'3K»ufe verwonderen eh dereden behoeftnfe*i*«r te worden gezocht; maar, wat vreemder is, zij eischt dat ook degenen aan wie de kracht dezer waarheden, volgens een Kerkleer die zij schriftMurlijk achten, onwaardeerbaar en heilig is, door dezen kunstgreep , ook waar die doe* hen opgemerkt wordt, te vrede zullen worden gesteld* Wij mogen, beweert ze, niet klagen, indien het haar, na welberekend overleg , behaagt deze wanbegrippen te betitelen met het gebruikelijk opschrift van de leerstukken der Kerk. Wij behooren de geldigheid van willekeurige benaming, die tot een dekmantel van loochening strekt, te erkennen. Wij zeiven behooren de hand te leenen aan de ergerlijke praktijk, ten gevolge waarvan , voor de zaak een woord , voor het wezen de schijn , en voor de zaligmakende waarheid van het Evangelie , een verderJjjjjjH zamenstel van filozofische dwalingen overig blijft. ' Het is tegen die zinsverandering dat de Kerk de zoogenaamde kunstwoorden, waarvan de Groninger School een zeer natuurlijken afteer heeft, allezinshehoeö. Men verlangt het woord, »»Mfl*»"»$ 'n de Sehriftimangewezen te»en*Wat nood, zoo inden Bijhei he**0ord nergens en de zaak overal aangelroffen(i*Tprdt !* Bijkans zou men genegen zijn, dien eischVoorspotternij houdende, te zeggen; noemt het dan ook goede munt, als op het valsch metaal de gangbare stempel gedrukt is, en zegt niet dat men kleinodiën'ontvreemdt, wanneer men daarvoor keisteenen stelt, met het opschrift diamant ! — Doch de Groninger-School neemt het voorkomen aan van , in goeden ernst, ons ten kwade te duiden datwij niet, dankend, eene onderscheiding erkennen waardoor, indien zij juist is, de gansche Hervormde Belijdenis omvergeworpen wordt. Omdat wij, in een kerkelijk twistgeding, ons niet als verzoening laten opdringen, wat de Kerk niet als Verzoening erkent, maakt zij ons voor lasteraars uit. Dergelijken hoon hebben wij in geenerlei opzigt, verdiend. Niet wij zijn aanvallers geweest, de Groninger School heeft den strijd begonnen; zij heeft aangerand wat voor ons , indien wij geloovige leden zijn der Kerk, dierbaarder dan goed en leven behoort te zijn; en evenwel, bij rondborstige afkeuring der leer, hebben we ons zorgvuldig onthouden van al wat persoonlijke beleediging was. We hebben bovendien verklaard haar, noch bekwaamheid, noch gemoedelijken ernst te ontzeggen'. En (want ook hieromtrent heeft zij onze bedoeling miskend) wij hebben het gedaan, niet uit ij dele pligtpleging, veel min met eenigen zweem van hatelijkheid , maar omdat kunde en Godsdienstig gevoel met afdwalingen en onverstandigen ijver vereenigbaar is; en dat wij ongaarne in hen, diewij genoodzaakt waren te bestrijden, iets dat loffelijk kon worden gerekend, voorbij zouden hebben gezien. Wanneer wij daarentegen overladen worden met persoonlijk verwijt; wanneer aan ons, die eenvoudig en bescheiden voor het regt onzer Kerk opge- 1 Jdres, bl 26. treden zijn, bij elke gelegenheid, op schamperen toon , grove onkunde, sluwheid, driestheid, leugen door de Schrijvers van een Tijdschrift hetwelk fffoutrheid in^iefde heet, te laste gelegd wordt'; dan kunnen wij daarin, noch waarheid erkennen, noch liefde, noch zachtmoedigheid, noch iets van die billijkheid waarbijhetstandpuntdertegenpartij in het oog gehouden wordt 7 en| terwijl wij deze heftigheid bejammeren, zien wij er tevens een blijk in van de gemoedsstemming welke, bij bewustheid van onvermogen, in de kracht der uitdrukkingen een soort van schadeloosstelling voor vK) zwakheid der redeneringen zoekt. 1 « De ondergeteekende vreet niet waar zich het meest over te ver«wonderen, of over de driestheid waarmede de grofste onwaarheden »en lasteringen aan Uwe Vergadering en aan het Publiek als waarhe» den worden opgedischt , of over de sluwheid, waarmede men over » zulke onwaarheden en lasteringen nog een schijn (hoe flaauw ook) » van waarheid heeft weten te werpen. » Rutgers v. d. Loeff, Adres, bl. 9. «IVu moet ik TJ vragen, of Gij U niet gelijk maakt aan niemand die (1 Tim. 6, 4) zich ziek maakt over twistvragen en n woordenstrijd , uit welke nijd , tweedragt, lastei ingen en kwade »bedenkingen voorkomen. » Antwoord, bl. 26. — Evenzoo spreekt de Hoogl. Hofstede de Groot van «lasteringen met zekeren «schijn bekleed» (Toespraak, bl. 16); van » dolksteken des las»ters » (bl. 18) , van « eene partij die raast eo. uert (bl. 20) , welke «geen vrij onderzoek , maar geweld en magtspreuken bezigen wif» (bl. 29). — Het orgaan eener Neotogie , die anders niet gewoon is de broederhand aan de Groninger leer Ie reiken , gaat verder* nog en, van ons sprekende, zegt: « Het walgt ons meer van hunne «lasteringen af te schrijven , en ons hart gruwt van zulke on-Christe«lijke lasteraars. Onze ziele kome niet in hunnen raad! Wij waar» schuwen hen met ernst om toe te zien voor hunne zielen. Wij her«innneren ben liefderijk, dat geene lasteraars het Koningrijk van God «zullen beërven. » Godgel. Bijdr. 1842 , bl. 788. De Groninger School loochent dus de verzoening in den geest der Christelijke , of, wil ze hierover twisten , voorzeker, — en dit alleen behoeft door ons tegen haar te worden betoogd,—in den geest der Nederlandsche Hervormde Kerk. Omtrent het andere punt, de onfeilbaarheid der H. Schrift, heeft zij geene ontkentenis gewaagd'. Zoo blijft 1 Zij betuigt « nergens eenige minachting, maar op menige plaats vhooge achting voor het Oude Verbond, aan' den dag te hebben «gelegd. » Waarheid in Zie/de 1843, bl. 120. Zou dan, in de schatting der Kerk, waar van Gods Heilig Woord spraak is, hoo^e achting geen minachting zijn? — « Wij kannen hel Oude Verbond «niet bezigen als bewijs voorde Christelijke leerstellingen, dewijl «de Schrijvers des Ouden Verbonds geene Christenenwaren. » t. a. p. Moet ook deze redenering in goeden ernst worden wederlegd? De Hervormde Belijdenis (Art. 27) kent « eene Vergadering der ware 11 Chrislgeloovigen, die geweest is van den beginne der wereld af. > De geloovige Israëliet was, gelijk de dichter hel uitgedrukt heeft, Christen in verwachting. Het getuigenisse Christi was de geest der Profetie. Ook vóór de komst van Christus in het vleesch , heeft de H. Geest in de Schrift Christelijke leerstellingen geleerd ; en Abraham, « aan wien te voren bet Evangelie is verkondigd » (Gal. 3,81, die « den dag van-Christus gezien en zich verblijd heeft » (Job. 8, 56J; Mozes die de « versmaadheid van Christus meerderen rijkdom «geacht heeft te zijn, dan de schatten in Egypte > (Hebr. 11 , 26) ; Jezajas de Evangelist van het Oude Testament; de Profeten , • die «onderzocht hebben op welken of boedanigen tijd de Geest van «Christus die in hen was, beduidde en te voren'getuigde het lijden «dat op Christus komen zonde en de heerlijkheid daarna volgende « (1 Petr. 1, 11); en in 't algemeen de geloovigen welke, terwijl aan de Israëliten volksgewijs « het Evangelie verkondigd werd « (Hebr. 4, 2) en « sommigen Christus verzochten • (1 Cor. 10, 9), bij het otter brengen, op den beloofden Messias die «uitgeroeid zou worden, • maar het zou niet voor hem zelren zijn« (Daniël, 10, 26), hun vertrouwen hebben gesteld, zij allen mogen , zonder eenig bezwaar , als Christenen of Christgeloovigen worden beschouwd. in volle kracht wat bijiièt Adres', uit haar eigen Schriften, in het midden gebragt is en wij behoeven , na den aard der wapenen waarmede zij sÖtfjdt, beschreven te hebben, ook uit dat oogpunt, geen uitvoerige wederlegging der bedenkingen die zij, op haar beurt, tegen ons aangevoerd heeft. Wij zijn , dus voert men ons te gemoet, geene Godgeleerden ; maar regts- en geneeskundigen , leeken tegenover hoogleeraren en predikanten; van waar dan onze bevoegdheid" ? — Het zij verre dat we op wetenschappelijke kennis ons zouden beroepen. Veeleer willen wij spreken , gejijk^eder lidmaat doen kan, die met mond en hart de goede belijdenis afgelegd heeft. Hoe! omdat alle dingen met orde moeten geschieden; omdat er herders en leeraars in de Gemeente aangesteld zijn; omdat wij, naar de Schrift, onzen voorgangeren gehoorzaamheid en onderdanigheid moeten bewijzen , wanneer zij , — deze bijvoeging verdient niet voorbijgezien te worden, —wanneer zij waken voor onze zielen (Hebr. i3, 17): uit dien hoofde zou de geloovige Christen Biet In staat, zou bij, als lid der Gemeente, niet geregtigden even daarom ten duurste verpligt zijn te onderzoeken of de voorgedragen leer 1 Bl. 19—26. * «Wij noemen het onbetamelijk dat Regts- en Geneeskundigen) «onbekwaam om Godgeleerden Ie wederleggen, hen toch veroordeevlen.a Rutgers v. d. Loeff, Adres, bl. 18. «Hel zou redelijk en beta»melijk voor U geweest zijn, waar gij ons niet verstondt, of voor «onze leer beducht waart, nadere inlichting van ons te vragen , geolijk bescheidene Gemeente-leden tegenover Leeraars voegt. » Antwoord, bl. 2-5. overeenkomt met de waarheden die hij, uit de H. Schrift en proefondervindelijk, als den grondslag zijner zaligheid kent! Waar is, buiten de Roomsche Kerk , die geestelijke stand welke, aan de leeken tegenovergesteld, zich de heerschappij aanmatigt over het geloof! Het waren deFarizeén die zeiden: «deze schare die de wet niet weet, is vervloekt» (Joh. 8 , 49). Nog wenschen wij, op het voorbeeld der Bereërs «dagelijks de Schriften te onderzoeken of de din»gen die men voordraagt, alzoo zijn» (Hand. 17, 11). Nog kennen wij de belofte : «Ik zal mijne wetten in hun versstand geven en in hunne harten zal De die inschrijven» (Hebr. 8, 10). Nog denken wij aan hetgeen de Heer gezegd heeft: «Mijne schapen zullen eenen vreemde geens»zins volgen, maar zullen van hem vlieden» (Joh. 10, 5). Nog houden wij de vermaning in het oog: «Beproeft de «geesten of zij uit God zijn; want vele valsche profeten zijn «uitgegaan in de wereld» (1 Joh. 1, 4). Of zijn deze Bijbelplaatsen welligt enkel aan Geestelijken gerigt ? Of behooren zij misschien tot hetgeen eene hooger kritiek in de H. Schrift uitgewischt heeft ? Doch wij hebben de regten der wetenschap en de vrijheid der geleerden miskend. — De Apostel spreekt van eene valschelijk dusgenaamde wetenschap (1 Tim. 6, 20); hij waarschuwt tegen eene filozofie , waardoor men als een roof vervoerd zou kunnen worden (Coloss. 2, 8). Aan zoodanige wetenschap en filozofie mogen wij geen vrijheidsbrief geven in de Christelijke Kerk. De Christelijke wetenschap acht haar vrijheid niet beperkt, maar verzekerd, door de eerbiediging der waarheden die even onbegrijpelijk en even onmisbaar zijn voor den wijsgeer en voor het kind. Zij vindt haar grondslag en steun in het- geen de ongeloovige wetenschap belemmert. — Gaarne erkeimenwijdatde ongeleerde zich wachten moet om over de redeneringen en onderzoekingen , welke buiten zij» gezigteinder liggen, het oordeel der onkunde en der voorbarigheid te vellen. Maar de deugdelijkheid der wetenschap kan ook in den aard van haar uitkomsten op de proef worden gesteld. Als de geneeskunde de voedzaamheid vin het brood; als de regtsgeleerdheid het regt van eigendom; als de natumkunde de noordelijke rigting van dên magneetnaald ontkent, zal de tegenspraak alsdan enkel op diepzinnig onderzoek van het wetenschappelijk betoog kunnen worden gegrond? Neen; want de uitkomst' is reeds veroordeeld , wanneer zij tegen gezond verstand, geweten, en dagelijksche ervaring in strijd is. Aldus brengt ook de Godgeleerdheid het merk van haar veroordeeling méé» waar zij van het Christelijk geloof de elementen verwerpt. De geloovige vreest voor haar niet. «Ik zal de «wijsheid der wijzen doen vergaan,» zegt de Heer (i Cor. i, 19). Wij behoeven, Gode zij dank! niet aan de Hoogescholen te laten rondvragen of Christus de Zone Gods 1* , of Zijn bloed reinigt van alle zonde, of Hij een vloek geWorden is voor ons, of Hij voor allé onze schuld volkomen betaald en alle geregtigheidvolbragtheeft. Zij zullen allen, ■ De Heer Rutgers v. d. Loeff (Adres bl. 15) « zou de Adrerrtin» ten niet als bevoegde régters dérrVen erkennen over de resultaten » van theologisch en exegetisch onderzoek van Predikanten, Theok>» giae DocU>fJn.en Hoogleerareo in de Godgeleerdheid. » Het is juist over de resultaten, waar zij den grondslag der zaligheid betreffen, dat elk Christen oordeelen mag en moet. En ook thans zal hij somtijds, in het ootmoedig en biddend geloof kunnen zeggen: « ik ben verstandiger dan alle mijne Leeraren, omdat Uwe getuigenissen «fi|PfI»wtrHX-WfitSgen'iSji* » (P*. 1*9» 99)' zegt de Schrift, van. God geleerd zijn, en die Godgeleerdheid maakt den geloovigen daglooner wijzer dan de ongeloovige Theologant. Of wat bet eekent anders het: «Ik »dank u, Vader! dat gij deze dingen den Verstandigen en «wijzen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopen»baard » ? Of is het geloof niet meer een vaste grond der dingen die mén hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet (Hebr. 11 , i) ? — Er ia eene wetenschap ook van bet geloof. Wij weten dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven (i Joh. 3, 14). Wij weten dat de Zone Gods gekomen is en heeft ons het verstand gegeven dat wij den Waarachtigen kennen (i Joh. 5 , ao). Wij weten dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen (i Jobi» 3,5). Wij weten dat wij een gebouw van God hebben, niet mét handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen (2 Kor. 5 , 1). weten dat als Hij zal geopenbaard zijn , wij Hem zullen gelijk wezen ; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is (1 Joh. 3 , 2). De redenering is niet alvermogend; deze wetenschap is boven haar bereik. En ook bij die uit de duisternis overgebragt is tot Gods wonderbaar licht, beeft, wetende in wien bij geloofd heeft, bij onvermogen tot geleerde wederlegging, slechts één, maar een voldingend tegenbewijs: «Één ding weet ik, dat ik blind »was en nu zie» (Joh. 9, 25)'. * De Groninger School «raagt voor de wetenschap wat de Pausgezinde verlangt voor de Roomsche Kerk. Ook hier geldt het antwoord van Calvyn : «Or si ainsi estoit, que sera-ce des pauvres » consciences, qni cherchent nne ferme té de la vie éternelle, vü que »töules les promesses qui en sont données, n'auront arrêt ni appel, »sinon sur Ie bon plaisir des hommes.» Institutionele la Religion Nog wordt ons te laste gelegd dat wij, bij het aandringen op eenheid, geenerlei verscheidenheid willen; datwe doodsche eenzelvigheid en eentoonigheid verlangen voor levende overeenstemming en harmonie. Wat zullen wij er op zeggen ? Dit slechts; dat verwijten van dien aard, uitnemend geschikt om in fraaijé zinsneden breedsprakig uiteen te worden gezet', in den grond nergens toe kunnen leiden ; dewijl iedereen weet dat er geen geschil over de waarheid van bet beginsel, maar over de juistheid der toepassing is. Hierbij v. is de eenvoudige vraag of het tot de verscheidenheid der Nederlandsche Hervormde Kerk behoort dat de eene leeraar Christus aanbidt, de ander zulks voor afgoderij houdt; de een Zijn zoenoffer verkondigt, de ander hierin een Godonteerend dwaalbegrip ziet; de een den Bijbel gebruikt als Gods Woord, de ander als menschelijk schrift; en of, door eenheid in de leerstukken wier hartelijke aanneming deNederlandscheHervormdeKerkten allen tijde Oirétienne (Genève, 1565) p. 3a. En op de zaligmakende waarheid is toepasselijk wat hij verder van de erkentenis der Goddelijkheid van de Schrift zegt: «L'Ecriture a de quoi se faire connottre, d'un «sentiment aussi notoire et infaillible., comme ont les choses blan»ches et noires de montrer leur couleur et les choses douces et «amères de montrer leur saveur : » p. 33. Doch het zintuig is het geloof; en het geloof is niet aller ; en er staat geschreven : «het » woord der prediking deed haar geen nut, dewijl het met het geloof «niet gemengd was in degene die het gehoord hebben» (Hebr. 4, a). En ook Calvyn schrijft: «Quand nous serons troublés , voyantqu'il »y a si petil nombre de croyans, souvenons nous a 1'opposite que les «mystères de Dieu ne sont compris que de ceus auxquels il est «donné : » p. 37. • Men zie de behandeling van dit onderwerp in de boven aangehaalde leerredenen van den Hoogl. Pareau en van den Predikant van der Willigen ; passim. alsnoodigter zaligheidaangemerktheeft, eene wenschelijke verscheidenheid onmogelijk wordt. Is er doodsche eenzelvigheid in het rijk der natuur, omdat, sedert zestig eeuwen dezelfde zon licht, leven, warmte en vruchtbaarheid en zegen verspreidt? Is er eenzelvigheid in het Rijk der genade, omdat, van het Paradijs af, dezelfde leer van ellende, verlossing en dankbaarheid in de harten der geloovigen werkt? Is het niet genoeg dat er één Middelaar is Gods en der menschen ? dat er één weg tot den troon der genade is opengesteld , dat er éeo^Licht der Wereld , één Zonne der Geregtigheid opgegaan en er genezing onder Zijne vleugelen is? zou er ook eentoonigheid in het lied der gezaligden zijn: «Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met «Uwen bloede;» ware het beter misschien dat er , om der verscheidenheids wille, ook een strijdige toon in gemengd wierd ? työu het... doch we behoeven waarlijk U niet langer op te houden met het betoog dat eenheid geen eenvormigheid , verscheidenheid geen verwarring, wanklank geen bestanddeel van harmonij, wanbegrip geen vereischte van Christelijke eenstemmigheid is. De Groninger Seteél zegt dat wij verklaarde vijanden van voortgang en ontwikkeling zijn.Het valt in het oog dat ook dit verwijt op een woordenspel berust. De vraag is niet of, maar op welke wijs, men vooruit streven moet. Om voort te gaan, moet men op een goeden weg zijn ; anders kan men voortsnellen naar een afgrond. Om voort te bouwen, moet men niet in de fondamenten wroeten; dan toch stort het gebouw in. Om te ontwikkelen, moet de kiem worden gespaard ; zoo niet, hoe kan zij tot rijpheid worden gestoofd ? Ook wij gelooven dat er voortgaande ontwikkeling is der Christelijke Kerk, maar tevens dat de Heilige Geest haar is alle waarheid geleid heeftdat de hoofdsom van de leer der zaligheid , die elk geloovige belijdt, zich in woord en daad dér uiterlijke Kerk, in ieder tijdperk van herleving heeft geopenbaard; en dat de aanneming van deze waarheden , gelijk zij, telkens bestreden, telkens weder zijn bevestigd, als het onmisbaar begin van vooruitgang moet worden beschouwd. Om verder te komen dan onze vaderen, behooren wij eerst op gelijke hoogte te staan. Maar , zegt men , wij hebben kunstig enkele negatieve uitdrukkingen der Groninger School, met weglating van bet overige, te zamen gebragt". ■— Als of men niet wist dat één doode vlieg de geheele zalve bederft! Als of er geen invretend kwaad was, hetgeen , na de edelste lig— chaamsdeelen aangetast te hebben , de ziektestof door alle aderen en buizen verspreidt! Als of er geen dwaalbegrippen waren, wier invloed het gansche Evangelie van kracht en leven berooft! Als of, waar Christus, als een Goddelijk wezen naast God, vereerd wordt en de Bijbel 1 Aldus bestaat er een doorloopend getuigenis des Heiligen Geestes , niet ter aanvulling, maar ter levendmakende bevestiging der Heilige Schrift. 3 «De Adressanten hebben de enkele negatieve uitdrukkingen uit »de vijf jaargangen van ons Tijdschrift bijeen weten te zoeken en kun xstig zamen te stellen , met weglating van het daarbij staande posii tieve , zoodat in hun Adres ons Tijdschrift den schijn heeft van een «alles verwerpend en ontkennend geschrift te zijn.* Rutgers v. cl. Loeff, Adres bl. li. «Wat wij mogen doen, zeker niet afbreken »en verstoren, maar opbouwen en bevestigen , en wij beroepen Ons » vrijmoedig op den gchcelen inhoud der zes Jaargangen van ons » Tijdschrift. Er is geene Polemiek in. Er is niet ééne Verhandeling »te vinden, opgesteld om iets te bestrijden.» Waarheid in Liefde , jïty3 ,bl. 219. Gods Woord niet meer is , angstvallig onderzocht worden moest: wat is die Christus, welke onze groote God en Zaligmaker niet is; of welk gezag gelieven zij die de Goddelijkheid des Bijbels ontkend hebben , nog te verleenen aan dit menschelijke schrift ? De Groninger School kan, zegt te, baar bedoeling niet bereiken dan «in een door onvermijdelijk afbreken «heengaand opbouwen.»' Niet het afbreken van hetgeen afbrekenswaardig is, wordt baar ten kwade gediridf maar de vraag is , wat er afgebroken , en, wat er opgebouwd wordt. Wij hebben het Profetisch Woord ^dat zeer vast is (i Petr. i , 19); wij zijn gebouwd op bet fondament der Apostelen en Profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen ; en de leiding van den Geest der waarheid beeft' Zich, het mag dankzeggend worden herhaald , ten allen tijde inde overeenstemming der geloovigen , ten aanzien van de leer der zaligheid , op de meest heerlijke wijze geopenbaard. Wij gelooven en belijden eene eenige Gatholijke of algemeene Kerk j «welke is eene heilige vergadering der ware Christgeloo»vigen en geweest is van den beginne der wereld af; en »zal wezen tot den einde toe.»* Wij wenschen ook met haar alle onze zaligheid te verwachten van Jezus Christus, gelijk zij «Hem uit de vaderen, zooveel het vleesch aan»gaat, God boven alle te prijzen in der eeuwigheid,» (Kom. 9, 5) ten allen tijde erkent': wij Wenschen gewas- 1 Waarheid in Liefde, 18,'(3 , bl. a3rj. " Geloofsbelijdenis, art. 37. 3 Den eeniggeboren Zoon Gods, geboren uit den Vader voor j) alle eeuwen, God uit God en licht uit licht, waarachtig God uit • waarachtig God , geboren en niet gemaakt, van hetzelve wezen schen te zijn door Zijn bloed, gelijk de Kerk daarin het rantsoen en slagtoffer, het Lam dat zonde en straf gedragen heeft aanschouwt: wij wenschen geheiligd en verzegeld te zijn-door den Heiligen Geest, gelijk we door de Kerk in dezen Naam, evenzeer als in dien des Yaders en des Zoons, den drieëenigen God , bij den Heiligen Doop , opgedragen zijn. En wanneer men dan , niet menschelijke toevoegsels , maar deze Goddelijke waarheden zelve miskent , wanneer men eene reeks van afgestorvene dwaalbegrippen verlevendigen wil; wanneer men hetgeen een hooger Werkmeester, tot op de*bhuidigen dag gegrond en bevestigd heeft, ter neêr poogt te werpen j wanneer men uit de puinhoopen van menschelijke leerbegrippen een nieuw gebouw in de plaats zou willen stellen ; dan meenen we , bij zoodanig afbreken en zoodanig opbouwen , te mogen zeggen dat ook deze bouwlieden tot nu toe, door het verwerpen van het getuigenis der Kerk omtrent Jezus Christus en dien gekruist, den steen verworpen hebben , die tot een hoofd des hoeks geworden is, en waarvan gezegd wordt dat die steen een iegelijk die er op valt verpletteren , een ieder op wien hij valt, vermorzelen zal'. Neen ! wij zullen niet dwaas genoeg pjn om de voorstanders der Groninger leer op de kronkelpaden hunner veelsoortige afdolingte vervolgen. Wat wij er van behoeven te weten, is overbekend. Wanneer wij, met hun eigen woor- »met den Vader, door welken alle dingen gemaakt zijn.» Geloofsbelijdenis van het Concilie van Nicéa. 1 Zie hierachter de Aanteckening A. den, stellingen voortbrengen als deze: « de Bijbel is niet de »bron der Christelijke Godgeleerdheid; het leerstuk der «voldoening aan Gods straffende geregtigheid door den «dood van Jezus Christus is ongerijmd; de oorzaak der »regtvaardiging ligt niet in de toerekening van Christus ge»regtigheid' ; » zouden wij dan nog verder moeten gaan? onderzoek moeten doen naar de wijs waarop zij afgeweken en de diepte waarin zij ter neder gestort zijn? Of zou het niet genoeg zijn te doen opmerken dat elke dezer stellingen , waarbij menige andere kan worden gevoegd, van het deelgenootschap, uitsluit aan de Christelijke en bepaaldelijk aan de Nederlandscbe Hervormde Kerk! De Groninger School beeft dit gevoeld, en er zijn, we achten ons tot het aanwijzen hiervan verplig t, er zijn geen kunstgrepen die zij tot bet rijmen der ongerijmdheid niet te baat genomen heeft. Beroep op de Formulieren van eenigheid.—De Groninger School is niet slechts inderdaad, zij is bij uitstek, en veel meer dan wij, Gereformeerd'. En hoe betoogt zij dat de 1 Adres, bi. 20 en volgg. * «Met Je strekking en geest van den Heidelberger Catechismus-, • komt het Tijdschrift Waarheid in Liefde veel meer overeen dan dc » overdrevene Calvinistische leer der Adressanten, dieeenzijdigalleen »op het standpunt der Geloofsbelijdenis staan. 0 Rutgers v. d. Loeff, Adres, bl. 27. Voorzeker, de Groninger School heeft regt zich , tegenover ons, op den Catechismus te beroepen ; die leert, bijv. dat — «geen bloote creature den last des eeuwigen toorns Gods legen de si zonde dragen en andere creaturen daarvan verlossen kan » (Antw. 14); — *de Middelaar uit kracht zijner Godheid den last des toorns »Gods aan zijne menschheid moest dragen» (Antw. 17);—«-Chris» lus de vervloeking, die op mij lag, op zich geladen heeft» (Antw. geest dezer Christelijke geschriften overeenstemt met den geest van haar onchristelijke leer? Zij gebruikt een middel» waarbij ook het onmogelijke niet moeijelijk valt. Zij verzwijgt al wat haar veroordeelt, en bepaalt zich met hier en daar uit Liturgie en Catechismus eenige zinsneden te rukken, waaraan ze, na die in haar zin uitgelegd te hebben, gereedelijk haar toestemming geeft. Aldus voorzeker kan elk systema, evenzeer als in een Bijbelsch gewaad, ook in een formulieren-lappenkleed worden gehuld'. Ook heeft men het veiliger geacht hierbij niet te berusten. Een ander Formulier, om te bevestigen de dienaren des Goddelijken Woords, neemt men bij de hand: het maakt van geen voorschrift van prediking gewag dan van den Woorde Gods'. Doch wij vragen: Staat dit Formulier 39); — «alleen de genoegdoening, geregtigheid en heiligheid van • Christus mijne geregtigheid voor God is» (Antw. 61); — «al zijn »lijden en gehoorzaamheid zoo zeker onze eigen zij , als hadden wi » zelve in onze eigene personen alles geleden en Gode voor onze zon» den genoeg gedaan » (Antw. 79). 1 Deze keurige proeve van uitlegkunde vindt men bij Rutgers v, ei. Loeff, Adres, bl. 22—26. Zij strekt slechts, wordt elders (JuUv. bl. 34) gezegd, om aan te wijzen dat de Schrijvers van het Tijdschrift « zich achter de uitspraken en stellingen onzer oude Kerk«geschriften verschansen kunnen.» — Dit hebben wij voorzeker niet in twijfel getrokken. * alk verzoek UEG. vriendelijk dat Formulier eens aandachtig na »te lezen. Ik heb daarop van ganscher harte ja gezegd en zeg het nog » en durf zelfs UEG. vrijmoedig en openlijk vragen, of het u moge»lijk is, om uit eenig woord van hetzelve, hetzij van de voorstelling »van ons ambt, die daarin voorkomt, hetzij van de ons voorgelegde »vragen, hetzij van de daarbij gevoegde toespraken en gebeden, eenige »de minste aanleiding te vinden, om ons van ontrouw in onzebedie»ning te beschuldigen » Antwoord, bl. 27. op zich zelf? mag het uit het geheel der Kerkinrigting los worden gemaakt? is het in geen verband tot de Belijdenis welke zorgvuldig uiteenzet wat, naar het geloof der Kerk, door de leer van Gods Woord aangeduid wordt? En zou dan, door de verwijzing naar dit Woord, de verpligting, welke, nifc den aard der zaak, op eiken leeraar berust, worden opgeheven, of wel, wordt ze even hierdoor erkend en bevestigd? —, Wij gaan verder. Wat is Gods Woord in den zin van het Formulier? Immers Wordt, hier althans, de gansche Bijbel verstaan, enhoekunnen de Groninger leeraars, die Gods Woord in den B^bël zoeken , een bevestigend antwoord geven op de vraag: «Of »gij de Schriften des Ouden «ifcïfêeuwen Testaments voor »het eenige Woord Gods houdt en alle leerlngen die daar«tegen strijden, verwerpt? »Wieaan de Schrift denstempel ontoeemtvanGoddehjkgezag,isgeenleeraar,isgeenlidmaat van deKerk; zelfs niet volgens Art. 7 dèr Geloofsbelijdenis, omtrent de volkomenheid der H. Schrift, gelijk men dit' ter ontzenuwingvankerkéfejken band, misbruikt,- zelfs niet volgens de ondertekening van 1816, getipYzij in den zin van voor zoo verre, ter verwerping van het Formulier, maar toch niet ter verwerping van den Bijbel, opgevat wordt. Er is nog meer. De laatste vraag welke aan den dienaar gerigt wordt, verlangt « onderwerping aan de Kerkelijke vermaning, volgende de gemeene ordeninge der ^Kerken, indien gij in leer of leven u kwaamt te ontgaan.» Heeft men de kracht ook dezer plegtige verbindtenis niet gevoeld ? En op dit Formulier wijst men; en van dit Formulier, welks inhoud en strekking , welks letter en geest het vonnis der veroordeeling strijkt, vraagt men of er eenig woord in is dat tot beschuldiging van ontrouw aanleiding geeft! Dpch er is, zegt men, verontschuldiging , neen, er is vrijspraak, en meer dan vrijspraak, in den aard en het wezen van elke Hervormde Kerk: waarin toch heeft de gezegende Hervorming eigenlijk bestaan ? zij ■ was verzet tegen Rome, om het vrije gebruik des Bijbels en om de behoudenis enkel door het geloof'. — Zeer wel: maar behoort men deze woorden, al dan niet, in den zin dergenen die ze gebezigd hebben , te verstaan ? en verstonden de Hervormers welke, onder den blijkbaren zegen des Allerhoogste , het Evangelie weder op den kandelaar hebben gesteld en op wie de Groninger School het wagen durft zich te beroepen, verstonden zij, door het vrije gebruik des Bijbels, de bevoegheid van elk om er uit weg te ziften wat aan zij ne rede mishaagt ? Is de behoudenis door het geloof in den Zaligmaker ook voor hen de verloochening van zijn offer en van de toerekening zijner geregtigheid geweest? stelden zij welligt op de Evangelie-waarheden , die ze met Rome beleden, minderen prijs? zijn de Drieëenheid, de erfzonde, de wedergeboorte, door hen als bij zaak beschouwd ? en mogen wij, omdat zij tegen Pauselijk bijgeloof hebben gestreden, voorbijzien dat zij, in 1 « Het wezen en de hoofdzaak onzer Hervormde Kerk bestaat in » hare tegenstelling tegen de Rootnsche Kerk; want eene Hervormde «Kerk heet zij , dewijl zij de misbruiken der Rooinsche Kerk heeft * afgeschaft en zich tot iets beters gevormd. En die tegenstelling tegen «Rome is oorspronkelijk tweeledig geweest, formeel, dat het vrije «gebruik en eigene onderzoek der Heilige Schrift aan alle Christenen «toekomt, materieel, dat alleen hel geloof in Gods genade, door «Jezus Christus den eenigen Zaligmaker van zondaren, ons ge»schonken, ons kan behouden.» Hofst. de Groot, Toespraak,h\.i6. de geheele wapenrustinge Gods, gestaan hebben op den grondslag der Algemeene Apostolische Kerk? Verlegenheid grijpt alle, ook de meest strijdige middelen,bij de hand. ZooishetookmetdeGroningerSchool. Nu eens beweert zij in den hoogsten graadregtzinnig te zijn1. Zij leert wat de Christelijke Kerk steeds heeft geleerd; zij vindt haar denkbeelden te rug bij Luther en Calvyn'; zij zet den arbeid voort der Godzalige mannen die in Nederland hetEvangelie gepredikt hebben tegenover dedwalingen van een afvalligen tijd'. En er is geen twijfel aan of dit kan door haar exegetisch talent,4 , evenzeer als de overeenstemming met de Symbolische Schriften worden betoogd, Doch, terwij 1 iemand, met haar redeneertrant onbekend, uit d er- 1 o Wij doen niets dan onwetenschappelijk, uitleggen en consequent i toepassen, wat inderdaad altijd en overal in de Christelijke Kerk is »geleerd en geloofd.» Hofst. de Groot, Toespraak, bl. i5. * Zie Aanteekening B. 3 Adres, bl. i5. De Groninger leer is in wezen « hetzelfde dat »in de groote voorbereiders der Hervorming hier reeds werd gevon• den , hetzelfde dat de Tkei.ukcks en Lodessteijns hebben aan» geprezen , dat door Mislopen en Ecelinc, van Alphes eoFam. «Mustisghe en Heringa verder is ontwikkeld, dat door vele andere » groote mannen nog wordt goedgekeurd en verbreid.» Rutgers v. d. Loeff, Adres, bl. 27. * Als proeve kan men inzien het stuk: « Hoe heeft Calvyn de vol»doening geleerd?» in Waarheid in Liefde (i 8!\i, bl. 834, vrS0> maar ook de beantwoording inde Reformatie (III, bl. 283). In eerstgenoemd vertoog tracht men het te doen voorkomen alsof Calvyn, gelijk het heet, • met deze kunstige Scholastieke thcoriën zeer verlegen was» (Waarheid in Liefde, 1843, bl. a3a). De Hr. Rutgers v. d. Loeff, en nog wel met verwijzing naar evengemeld afgedrukt wordend stuk, schrijft dat «Calvyn de leer dat God eene voldoening voor zich » noodig zou gehad hebben, bestreden heeft. » Antw. bl. 42. gelijke betuiging de aannemelijkheid van een gemeenschappehjken grondslag zou willen afleiden, ziet men haar straks onbewimpeld erkennen dat volslagen bandeloosheid tot het meest wenschelijke Kerkregt behoort. Zeer naïf drukt zij haar meening uit in deze woorden: «De Ge»meente is over 't geheel redelijk en verlicht genoeg om »aan hare herders vrijheid te willen gunnen, wanneer deze »aan haar hare vrijheid laten»1, De Gemeente mag gelooven wat zij wil; de predikant mag verkondigen wat hij wil; en op deze wederkeerige vergunning zal de herderlijke betrekking en de bloei der Kerk worden gegrond. En laat ons niet vrezen dat hieruit eenige verwarring zou kunnen ontstaan. Al hebben we niet één geloof, we hebben één kerkelijk Reglement*. Den Bijbel mag ik verwerpen, mits ik de kerkliederen bij reglement ingevoerd, zing. Aan Christus mag ik de huldé der aanbidding ontzeggen, zoo ik aan de Synode onderdanigheid bewijs. Die het geloof der Kerk van harte belijden en van de reglementen afwijken, zijn oproermakers''; die de reglementen eerbiedigen en de belijdenis der Kerk vertrappen^ zijn getrouwe leden, naauwgezette leeraars, en waardige hoogleeraren der Kerk. Wilt ge vernemen hoe ver men het reeds in de ontwikkeling van dit stelsel gebragt heeft? De Neder- 1 Hofstede de Groot, Toespraak, bl. ao. 9 « Niemand meene dat met deze beginselen er geene orde en tucht » bewaard kan blijven. Die kan en zal blijven , Indien wij slechts ge»hoorzaam zijn aan de eens bestaande reglementen.» Hofstede de Groot, Toespraak, bl. a3. 3 o De hoofden der tegenwoordige Afgescheidenen waren vroeger «oproermakers in de Hervormde Kerk.» Hofstede de Groot, Toesprank, bl. a4- landsche Hervormde Kerk is eene vereeniging waaruit ook de Godloochenaar, zoolang hij zelf zich den naam van Godloochenaar niet geeft, geenszins mag worden geweerd; wel daarentegen eenieder, die, onvatbaar om zich tot de hoogte dezer algemeen Christelijke verbroedering te verheffen, in eene kerkelijke verbindtenis met Godloochenaars nogeenige zwarigheid vindt' .Vocrrditonovertrefbare der liberaliteit schijnen de inzigten der Groninger School, althans iir de toepassing1, nog te bekrompen te zijn. Intus- 1 Deze denkbeelden zijn dezer dagen uiteengezet in de Opmerkingen en Wenken van P. van Borssum Waalkes, Predikant leYsbrechtum. Drie uitzonderingen zijn erop de algemeene toelating in de Kerk; wanneer iemand loochent dat er een God, of dat Christus de Zaligmaker is, of dat ervoor allen vrijheid van onderzoek behoort te zijn. Evenwel ook de zoodanige mag niet worden uitgeslooten , zoolang hij volhoudt dat zijn begrip over God geene Godverzaking/ zijne wijze van zien ten opzigte van Christus geene verloochening van Hem als Zaligmaker, en zijne manier van denken tegen den Proteslantschen geest niet in strijd is: bl. i"J.— Nog vreest Z. W. Eerw. zich door dergelijke beperking eenigzins gecompromitteerd te hebben, en voegt er bij dat bij, eigenlijk tegen zijn gevoelen , om des vredes wille , cn zonder de noodzakelijkheid dezer uitzondering in te zien , deze achterwaart sche beweging op den weg der verlichting gemaakt heeft. * In de theorie zien vrij het onderscheid niet. De Hr. Rutgers v. cl. Loeff schrijft: «Eene Christelijke Afdecling verloochent metterdaad » baar Christelijk beginsel, zoodra zij door eenige bepaling omtrent »de vastheid cn onveranderlijkheidder bijzondere beschouwingen »of leerstukken, in bare geloofsbelijdenis uitgedrukt , den vrijen »loop van het Evangelie , van dat waarachtig Godswoord, hindert » en de vrije werking van den geest van Christus tegenwerkt.... «Het is ongeoorloofd en ongereformeerd , bet genootschap wegens • opkomend verschil van beschouwing te verlaten, of anderen daar»r»it, hetzij met zachtheid, JMtorij met geweld, te willen verdringen.» Ant». bl. 38. schen heeft ook zij met het streven naar losbandigheid geenszins het laatste perk van haar ontwikkeling bereikt. Door verdraagzaamheid te eischen wordt de weg naar eigenonverdraagzaamheid gebaand. En dit kan haar allerminst ten kwade worden geduid. Vernietiging van tegenstand is de voorwaarde van eigen behoud; licht en duisternis kunnen niet te zamen bestaan; waar het Evangelie leeft in het hart, kan geen antichristelijk dwaalbegrip stilzwijgend worden geduld; de dwaling kan geen rust hebben, zoolang zij de waarheid niet uitgeroeid heeft. De Groninger School zou wel, voor als nog, de Gereformeerden kunnen toelaten in de Gereformeerde Kerk, mits haar leer niet aangerand wierd. Doch, waar men haar pligtmatig bestrijdt, daar neemt zij, als ze magt heeft, vervolging te baat'; 1 Wij bedoelen hier het, in de tegenwoordige omstandigheden , zoo merkwaardige geval met den braven onderwijzer Maatjes te Groningen. Deze had , gelijk een Christen betaamt, gezegd: «Neen de »leer der verzoening , dat Jezns door Zij n lijden en sterven alleen de » verdienende oorzaak van de vergeving der zonden is, is geene God»lasterlijke leer. » Hierop werd bem door de predikanten gelast » zijne bijzondere uitdrukkingen en gevoelens, die met de Leeraren »in strijd waren , te laten varen en zulke stukken te behandelen , » waarin deze niet behoefden voor te komen.» Standvastig weigeren heeft ten gevolge gehad dat hij lot de openlijke catechizatieniet meer toegelaten , en weldra, opde meest grievende wijs, voorde Gemeente ten toon gestelden in het geven van onderrigt, zooveel, zonderal te groote ergernis, doenlijk was, tegengewerkt is. Men zie zijne Twee Catechisatie* of Godsdienstige foorstellen (Groningen 1842), waar, in een Voorwoord van den hooggeachten predikant Engels , gezegd wordt: «Hoe? hetgeen onze Kerk als fundamentele leerstellingen des » Evangeliuois belijdt; ... dat mag in School en Kerk , van de Leer* en Predikstoelen , openlijk , zonder eenige tegenspraak , zonder »protest daartegen , niets slechts verzwegen , verdraaid, maaronder» mijnd, bestreden , ja — ten minste de leer der Voldoening, als en als ze magteloos is, verwijt ze dat men tweedragt, sekten , en muiterijen in de Kerk begeert aan te rigten ; vermaant om zich van het H. Avondmaal te onthouden ; dat is, dreigt met den kerkdijken ban'. De verwarring , wier voortduring zij begeert, is het middel tot vernietiging van wettig kerkelijk gezag, maar bovendien ter vestiging van eigen heerschappij. Ook door de vijanden der Formulieren zullen, als zij de overhand hebben , nieuwe Formulieren in hun zin en geest worden gesmeed. Eerst tegenspraak beletten ; dan dwingen om , of de Kerk te verlaten , of met hen, in het verwerpen van het Bijbelsche Kerkgeloof, eensgezind en eenstemmig te zijn. Deze gevaarlijke 'leer, die van het Evangelie spreekt, als of, door het woord te bezigen, alles afgedaan werd en de Apostel te vergeefs gewaarschuwd had tegen «hetover»gebragt worden tot een ander Evangelie ;» «ofschoon,» zegt hij, «er geen ander is; maar er zijn sommigen die U «ontroeren en het Evangelium Christi willen verkeeren» (Galat, i, 6. 7); die Jezos Christus noemt bet levend fondament, het voorwerp des geloofs, de bron van alle wijsheid en kennis, den band van de eenheid der Ge- »Satans leer worden uitgekreten; terwijl men (doch dit \sconsequent) «zoekt voor te komen, dat bet niet meer in de Kerk gehoord worde! «En echter wil men Christelijke verdraagzaamheid; wil men deWaar»beid betracht hebben in Liefde ! — Helaas ! welk eene Waarheid » en welk eene Liefde ! « ' «Oordeel nu zelf, of gij u niet hebt gemaakt tot dezulken van « welke het A vondmaals-formulier zegt , dat zij zich van de tafel des » Heeren moeten onthouden, dewijl zij tweedragt, secten en muiterijen » in de Kerk begeeren aan te rigten ! — Rutgers v. d. Loeff, Antwoord, hl. f,6. meen te1, het keerpunt der wereldgesclüedeni» *!f;di(ty naar zij beweert, veelzijdiger en consequenter dan vroeger meestal geschiedde , den levenden Jezus Christus als het middenpunt des Christendoms steeds op den voorgrond heeft gesteld3 ; maar die , ondanks al het krachtige van deze en dergelijke betuiging , zich ongaarne verklaart omtrent de vraag; wat dunkt II van den Christus4 ? die, wat kan er de reden van zijn ? bijkans afraadt naar de echtheid onderzoek te doen van hetgeen ook zij hoofdzaak en middenpunt noemt5; die, terwijl zij den gezegenden naam des Heeren op elke bladzijde en bijkans in elke zinsnede misbruikt, een Christus predikt, tegen wienhet, «Mijn Heer »en mijn God!» Godlasterlijk is, een Christus van wien het onwaar is dat Hij , «door zijn eigen bloed eenmaal inge«gaan in het Heiligdom, eene eeuwige verlossing te weeg «gebragt heeft» (Hebr. 9, 12); deze leer van onzekerheid en verwarring, die van eene Hervormde Kerk gewaagt, doch zonder anderen band dan gemeenschappelijk verwerpen van hetgeen de Roomsche Kerk bij bet Evangelie gevoegd, maar ook van al hetgeen zij , op Apostolischen grondslag, heeft bewaard8; deze verderfelijke leer, die 1 Rutgers v. d. Loeff, Antw. bl. 3g. ■ Hofstede de Groot, Toespraak, bl. 8. 3 Waarheid in Liefde, , 1843 , bl. 233. 4 Rutgers o. d. Loeff, t. a. p. 5 En echter, niet een Christus, hoedanig ook; Jezus Christus, of, gelijk er in den grondtekst (1 Cor. 3, 11) eigenlijk staat, Jezus de Christus, is bet fundament. 8 Van daar dat zij ook de waarheden zelve, wier blijkbare verbaslering tot misbruik geleid heeft, voord walingen houdt. Bijv.omdat Rome het denkbeeld eener Kerk naar menschelijk inzigt heeft verwrongen , neemt zij nu het gansche wezen van Kerkeenheid weg. « Dat de geloofsbelijdenis de toetssteen blijft van hetgeen al dan niet Christus tot een geschapen wezen verlaagt', het denkbeeld van een schuldbetalend sterven, rustpunt der Christelijke hope , bespot'; die haar belijders als verlichter dan de Godsmannen, door den H. Geest gedreven zijnde, beschouwt3; die de heilige Bijbelrollen, als 't ware, ver¬ vis de Kerk mag geleerd worden, is eene in beginsel geheel Room»sche stelling.» Rutgers v. d. Loeff, Jntw. bl. 33. Omdat Rome heerschappij voert over het geloof, moet zelfs eene herderlijke waarschuwing tegen gevaarlijke geschriften , in plaats van als eene heilige pligt, als eene soort van geloofsdwang worden beschouwd ; als het maken van eene lijst van verbodene boeken , waar , schrijft de Hr. Rutgers v. d. Loeff, «brandstapel en schavot niet meer kunnen «opgerigt worden:» Adres, bl. 3i. ' «Hij, de Zoon vanGod, de heilige hemeling, werd raensch,en «was als mensch onbevlekt, dewijl Hij reeds in booger sfeer zich had «geoefend in deugd en wijsheid.» Waarheid in Liefde, 1841, bl.87 8. ' «Vele Theologen hebben eikanderen de onwaarheid der schuldvoldoening door Jezus bloed wel eens nagepraat.» Rutgers v. d. Loeff, Antw. bl. 3q. 3 «De aanprijzing en uitlegging der openbaarmaking door Jezus en »de Apostelen, of hunne leer, is eigenlijk voor hunnen tijd.» — Waarheid in Liefde 1839, bl. 823. «Gelijk zij toén de menschen onder» wezen in de openbaring Gods, naar hunne vatbaarheid en hunne «behoefte, zoo zouden zij het nu doen naar onze vatbaarheiden naar «onze behoefte, en hunne leer zou dan wezen voor omen, gelijk »zij nn is voor hunnen tijd« (bl. 824). «Het is onmogelijk dat eene »en dezelfde leer voor allen de meest geschikte zijn kan, zoodat «men daarbij moet staan blijven, zonder iets meer of iets anders te «kunnen aanwijzen» (bl. 825). Hunne leer is noodzakelijk, «Met «opdat men erbij zou blijven staan, maar opdat men te allen tijde «voortgaande met de openbaring te beschouwen, steeds dieper in «dezelve inzien, en alzoo telkens tot een helderder, juister, veel«zijdiger, volkomener kennis van Christus geraken zoude» 'bl. 827). We hebben dus, in de leer van Jezus en de Apostelen, geen leer volmaakt in zich zelf, en in wier beschouwing en toepassing 3 snijdt om, uit de goedgekeurde stukken van het levend en eeuwig.'hKjvende Woord G-ods, naar welbehagen, een nieuw geheel zamen te stellen, dat zij het Evangelie en het woord Gods noemt, en waarop ze, in eigen waan , bet merk van heiligheid en Godewaardigheid drukt; en de Christelijke kerk tot aan het einde der eeuwen voortstreven zal; maar een leer uitmuntend voor dien tijd, .waarbij telkens iets anders dient te worden gevoegd; waaromtrent men tot juister begrip kan worden geleid, en wier aanvankelijk en niet onverbeterlijk onderwijs men aanvullen en zuiveren moet; een, ook in dien zin, onvol tooiden arbeid, welke door betvoorlwerkender nageslachten tolstandzal worden gebragt. — De Heer Rutgers vjd.Loeffb&'iQ: « dat de Aposxtelen geen geloof hebben geëischt op bnnne prediking, dewijl zij »de hunne was, maar dewijl zij waarheid was» (Waarheid in Liefde, l843, bl. i38). Paulus, neen Apostel geroepen' niet van menschen «noch door een mensch , maar door Jezus Ch ristus en God den Vader, »die Hemuitden dooden opgewekt heeft» (Gal. 1, 1), Paulus evenwel schrijft: «Wij danken God zonder ophouden dat, als gij het »woord der predikinge Gods van ons ontvangen hebt, gij dat aangekomen hebt, niet als der menschen woord, maar, gelijk het waarlijk is, als Gods Woord» (1 Thess. 2, i3). Voorts schrijft Z. W. E.: awij houden het als nog daarvoor dat de Apostelen, in alles »wat het wezen des Evangelies en des Christendoms betreft, niets «dan zuivere waarheid hebben geleerd en gepredikt» (bl. i38.) Derhalve, zij kunnen gedwaald hebben, zeer geruststellend is bet, in al wat de Groninger School niet als bet'., wezen des Evangelies en des Christendoms beschouwt. De Redactie van Waarheid in Liefde beweert: «er is ons nog niet aangewezen en het kan ons «niet aangewezen worden dat wipten eenig leerstuk, dooreen Apos»tel geleerd, hebben verworpen» (J. 1843, bl. 221). Deze betuiging mogen wij voor opregt houden, nadat de Groninger School hetgeloof der Apostelen met haar zienswijze overeengebragt heeft; doch indien zij aldus niet één leerstuk verwerpt dal zij voor Apostolisch erkent, is het even waar dat ze niet één leerstuk dat de Kerk als zoodanig beschouwt, onaangerand'jttatii a voort» i... doch wat baat het verdrietig optellen van hetgeen aan elk die haar Schriften inziet, duidelijk wordt! Deze leer die, bij het gedurig spreken over Evangelie, geen enkele - grondwaarheid van het Evangelie behoudt en die wij, uit dien hoofde, beneden, ver, zeer ver beneden het geloof van Godvruchtige Roomschen of Israeliten hebben gesteld',heefiijigedurende eene reeks van 1 De Groninger School heeft zich uitermate geërgerd aan de verklaring dat het welltgt beter ware de Studenten in de Gódgeleerdheid te zenden naar de school der Rabbijnen of naar de Seminartèn der Roomschen (Adres > hl. 26). Deze woorden zijn ons niet, in de warmte der redenering, ontvallen. Geenszins ; wij hebben ze (gelijk in een zoo gewigtig onderwerp, en bij het bezigen van dergelijke uitdrukking, betamelijk was) na rijp beraad ter neder gesteld. Tot staving van ons gevoelen spreke de ook hier te lande, als getrouw Evangeliedienaar en Christelijk Godgeleerde, vooral door zijne uitmuntende geschriften, niet onbekende Hoogleeraar ö«t***tt.Eerst beschrij ft hij den afval te Genive,tijdens deoprigting der Theologische School (1831) aldus: «Lestroisplusfunesteserreurs » qui dans d'autres siècles, n'étaient venu ravager 1'Eglise que 1'une «après 1'autre, 1'A.rianisme du 46 siècle, le Pélagianisme du 5e , »le Socinianisme du iGe , s'étaient reünies sur celle de Genève , »non plus comme un fait clandestin , isolé, personnel; mais comme » un enseignement public. .. Oh y combaltait jusqu'a 1'expiation des » péchés du monde par le Sang de la Rédemption.» Hierop volgt: «N'aviöns nous donc pas raison de dire que nos circonstances étaient v inouies ? La religion de Rome méme n'est pas si funeste aux intéréts néternels de Chumanité. — On sait que le caractère distinctif de son »hérésie Te^ést de professerunrin cöté , presque toutes les vérilés » évangeliques, et d'ajouter de 1'au tre, a chacune d'el Ies, des tradi» tiohs d'hommes qui la renversent: a la divinité de Jésus-Christ, «celles des morts béat ifiés: a son sacrifice, celui de la messe; a sa »royauté, celle du pape et dc la reine des deux; a son sacerdoce, » celui des prètres; a son absolution , celle du confessional; a l'in«spiration des Ecrilures, celle des décrétales et des conciles; a 1'au- jaren, een ontzettenden en toenemenden invloed op onderwijs en prediking geoefend. Wat is er, en ia er iets, in vroeger jaren, ter beteugeling van dien noodlottigén invloed en van meenig ander verderfelijk verschijnsel in de Kerk, van wege het hooge Kerkbestuur, geschied? Heeft de Synode, we zeggen niet door aanwending van kerkelijke tucht, maaridoor openlijke afkeuring, door waarschuwende toespraak aan de Gemeente.... doch laat ons hetgeen achter is, vergeten; laat ons enkel nagaan of het veeljarig verzuim thans, eenigermate, door eene ondubbelzinnige en krachtige houding der Synode, vergoed is? Dit zal kunnen blijken bij het onderzoek van het Synodaal Besluit'. Watheeftde Synode besloten ten gevolge vanhet Adres? Is het doeltreffend en genoegzaam? Heeft zij waarlijk gedaan wat zij vermogt, wat zij geroepen en gehouden was te doen ? De beantwoording dezer vragen valt ligter, nu het Synodaal Besluit, zoowel door de uitgave der Handelingen, »torité de la Bible, Hnterdjction de la Bible. — Cependant, Mes«sieurs, il est dans le coeur de 1'homme d'heureusesinconséquences; set 1'on peut concevoir encore que, dans ce système monstrueux, «des ames simples puissent se sauver, en n'en prenant que la moitié «qui est divine, et en oubliant 1'autre, qui est bumaine. — Mais en »peut-il être ainsi dans une religionSocinienne,oüJésus-Christn'est «plus qu'une créature, et oü son sang n'a rien expié? » Assemblee Générale de la Société Evangelique de Genève en 1841 > p. 18. — I» het noodig nog iets, ook omtrent de Israëliten hierbij te voegen, zoo zie men de noot op bl. i3. 1 Zie Aanteekening C. als vooral ook door eeue niet officieele, maar toch veelbeteekenende Toespraak van een der leden', in meer dan één opzigt, aangevuld en opgehelderd is. Desniettemin blijft de beoordeeling eene zeer moeijelijke taak. Wij wenschen tegen niemand, hoeveel te minder tegenover eene hoogeKerkvergadering! billijkheiden bescheidenheid uit het oog te verhezen, en echter de waarheid kent geene aanneming des persoons en behoort zonder achterhouding te worden gezegd. Voorzeker we kunnen niet zeer euvel opnemen wat we,gedeeltelijk althans, hebben verwacht, en eigenliefde moet, dit gevoelt een ieder, geheel ter zijde worden gesteld; maar ook in een niet zeer hoog gespannen verwachting kan men te leur worden gesteld en, bij de arglistigheid van het hart, zou eigenliefde, door een fijner zelfbedrog, drijfveer kunnen zijn, wanneer wij, door den lof van onpartijdigheid bekoord, verzwegen of verbloemden wat, uit een hooger standpunt, bekendmaking en afkeuring verdient. Vergunt ons evenwel te zwijgen over de strekking van het Beknopt Verslag. Genoeg reeds is door anderen gezegd-, zoo in bet algemeen over de eenzijdigheid, het min voegzame van den inhoud en vooral ook van den luimige n en bijkans schertsenden toon, als ook bepaaldelijk over de gebrekkige opgave van hetgeen ons Opstel bevat, en het partijdig welgevallen waarmee aan de bestrijding van één der vier punten daarin uiteengezet meer plaats dan aan het ge heele Adres ingeruimd wordt. Voorts mogen wij kort zijn over den vorm van het Be- 1 Broederlijke Toespraak aan allen die de Hervormde Kerk lief hebben en om haren vrede bidden, van H. Dqumas , gewezen Medelid der Synode. sluit. — Zonder onopregtheid kunnen wij niet beweren dat er eervolle melding van ons gemaakt is: het ergert ons evenwel niet dat men voorstellen, die gerekend konden worden eenigermate in den geest onzer aanvrage te zijn, liever in den mond van medeleden gelegd heeft 5 immers de leer, in onze dagen van weifeling zoo gewigtig, de leer der concessiën sluit wilfs den allerminsten schijn van gedwongen toegeeflijkheid uit; door'f^jwilligheid der beweging werd ook hier, naar men zegt, voor de waardigheid der Vergadering gezorgd'. — Hë%*fergert ons évehmin dat men, na de lezing adressen en'verzoek'«sehriften, zonder van dezelve -verdere notiliè'tè nemen, '»in derzelverrespective waarde of onwaarde gelatenheeft» *. Niemand mag zich minder beklagen dan wij, wier Adres, na deze ontmoedigende uitspraak der cdjasideranten, desniettemin bij het dispositief, met bijzondere zorg , punt voor punt opgenomeö fcfc ■— Schijnbare afwijzing, terwijl onmiddelijk daarop gehoor wordt verleend, behoort welligt mede tot het vereischte ceremonieel; en ,dit betuigen wij in vollen ernst, wij zqtt^jereed het goede aan te nemen, zonder ons gebelgd te toonen over de wijs waarop of den vorm Waarin het ons toegereikt wordt. 1 De Hoogl. Bouman berigt ook nog ten overvloede, en om een iegelijk te overtuigen dat de inzending van het Adres geenerlei invloed op de handelingen der Synode gehad heeft: « ware er geene «andere aanleiding geweest om over de algemeene belangen der Kerk »te spreken dan het ontvangen Van allerlei verzoekschriften, zoo «had de Synode wel ligt kunnen zwijgen.... Maar zij oordeelde het » van haren pligt, zooveel zij konde, te gemoet te komen aan de , «haar bekende, stille en bescheidene wenschen van zeer vele God» vruchtige Gemeente-leden.» Bl. 37. . * Synodaal Besluit. Doch wij mógen niet langer ontwijken wat ons hij het beschouwen der Synodale verklaring opgelegd is; niet langer dralen de kern der zaak te beschouwen, den aard en inhoud van het Besluit te toetsen aan hetgeen door regt en billijkheid, en door het ware belang der Kerk voorgeschreven werd. Hier vragen wij niet meer hoe heeft de Synode gehandeld ? heeft ze al dan niet de vormen ter zijde gesteld, wier inachtneming zij schuldig is aan ieder lidmaat val» de Kerk? wij vragen slechts, wat heeft zij verrigt? — Het is ons bekend dat, ook door welgezinden, het Besluit als niet geheel verwerpelijk aangemerkt is. Men behoort, dus spreken zij, den moeijelijken toestand in het oog te houden, waarin eene betergezinde meerderheid tegenover de verklaarde aanhangers der Groninger School zich bevond. Zij heeft echter gedaan wat voor' dezen raanstootelijk was. Hier is de eenparigheid niet, met schitterende letters op den titel van het Rapport van 1841 vermeld. Veeleer waren de "beraadslagingen van dien aard dat geheinmouding opgelegd is*. Geen beklagenswaardige eensgezindheid meer, op verzaking der waarheid gebouwd. Behalve ten aanzien van het schoolwezen, is eenigermate aan elk verlangen der Adressanten voldaan. De Hervormde leer is, in haar wezen en hoofdzaak, beschermd. Voor een aanklagt tegen dë Groninger School, tot wier veroordeeling men zich onbevoegd i Den ï 4™ Julij hadden de deliberatiën plaats wegens het rapport aangaandede Adressen. Den 15en «heeft, uit kracht van Art. 10 var »het Reglement van orde, de President, wegens het beslotene in dc «vorige zitting, der Vergadering de geheimhouding opgelegd, me «verklaring dat deze zaak en derzelver behandeling confidentieel is.> Handelingen, bl. 109. achtte, is toch naar den wettigen weg der kerkelijke Reglementen verwezen, op veelbeduidende wijs. Aan de verbetering der kerkelijke organisatie is reeds de hand geslagen; door twee voorstellen, die aan de opzettelijke overweging der Provinciale Kerkbesturen aanbevolen zijn; het eene ter meer gelijkmatige vertegenwoordiging van de Kerk; het andere tot vermeerderingvan het getal der Ouderlingen in de Besturen. En er is nog meer. Daaanschrijvingen aan de Kerkbesturen zijn het wat bovenal opmerking verdient. Of tegen wie zijn deze , in verband met de tegenwoordige omstandigheden, gerigti, Is het twijfelachtig dat de Groninger School, hoewel het haar aan geen bekwame pleitbezorgers ontbrak, ten-minste zijdelings aangetast, dat er eene demonstratie tegen haar gewaagd, dat zij, als vijandig aan de Hervormde Kerk, gesignaleerd is? en mogen de Adressanten nu, omdat ze niet op eens den eindpaal hebben bereikt, ondankbaar voorbijzien en ontkennen dat men een aanmerkelijk gedeelte van den weg afgelegd.heeft? Met leedwezen erkennen wij niet te kunnen deelen in deze overgunstige beschouwing. Veeleer dunkt ons dat de Synode, indien ze al iets heeft gedaan, voorzeker bijna niets gedaan heeft. Evenwel verlangen wij niet, met eene dergelijke uitspraak, die dan naar eene magtspreuk zou gelijken, ons van verder onderzoek te ontslaan. Wij zijn gereed de Synodale beslissing van naderbij, in verband met hetgeen wij hadden gevraagd, te beschouwen. Hiertoe zal het noodig zijn met een enkel woord te herinneren aan de oorzaak, de aanleiding, de regtmatigheid, en de hoofdstrekking van het Adres. De oorzaak is bekend: de toestand namelijk waarin bet Kerkgenootschap zich sedert jaren bevindt! Geen vervelende herhaling dus van hetgeen reeds zoo dikwerf gezegd »? dat, in naam des vredes, de leugen aan de waarheid het stilzwijgen oplegt; dat het meerendeel der aanstaande leeraars, door het Academisch onderwijs, een roof is der filozofie; dat aan eene Christelijke opvoeding van de kinderen der Gemeente, in den geest der Kerk, niet meer gedacht wordt; dat het Kerkbestuur zich gebogen heeft voorden Staat, om te heerschen over de Kerk; dat de Synode, van 1816 af, elke verkeerde rigting toelaat, begunstigt, en, waar het noodig is, ook met vervolging der geloovigen, beschermt. Verontwaardiging en pligtgevoel hebben, niet enkel Afscheiding van, maar tegenstand in het Kerkgenootschap, en, na menige poging van verdienstelijke en eerwaardige mannen, ook onze zwakke poging ten gevolge gehad. Doch wat gaf er aanleiding toe? Hetgeen in 1841 isgebeurd: teleurstelling nadat de hoop, in niet geringe mate, opgewekt was. Ook hier behoeven wij niet uit een te zetten wat iedereen weet. Een aanzienlijk getal ledematen had op nieuw de Kerkvergadering herinnerd aan de regten van de Kerk. De ondervinding, dacht men, de droevige ondervinding der verderfelijke gevolgen van een valsch beginsel zon de beste leermeesteres zijn geweest. Velen, ook wij, hadden, mede op dien grond, eene wijziging ten goede verwacht. En ziet! wat wordt voor de Formulieren gedaan? bij eene nitdrnkking, over wier zin men een twintigtal jaren getwist had, wordt, ter wegneming van twijfel, zoo het heette, eene nog twijfelachtiger uit- drukking gevoegÜrsWat voor het Academisch onderwijs? in de Synode roemt men de vurige begeertejjtot behoud PwJtÉftigelische beginsels welke hen aan wie de opleiding der leeraren toevertrouwd is, bezielt. Wat voor het Kerkbestuur? herziening der kerkehjkeqorganisateibJïjkt ter bevestiging van den opgedrongen Kftrjtvorm te zullen strekken. Wat eindelijk voor bet S*ool-ond*i*vg»fl<»li»bf gekjktijdigdejammerhjkegesteldheid, inelkopzigt, verergeren moest', neemt de Regering j na het uitzigt op eerhiediging van Godsdienstvrijheid geopend te hebben, hét welbekende Besluit waarbij Evangelische Volksopv*tdè»g Onmogelijk wordt. — In dezen stand der zaak hebben wij ons tot de Synode gewend. «Zeer ten onregte, » en dit brengt ons tot èqfregtmatigheid van het Adres; « zeer ten onregte, »izegtliemand; »want haar regtsmagtis usurpatie en zij beèfthet.vertrouawen der Godvruchtigen niet.» — We ontkennen niet de onwettigheid van haar oorsprc^'\$\iwijinêmen de verantwoording van haar vroeger gedrag niet op ons» doch wij hebben gemeend dat-het regelmatiger en in geen geval aan het belang der Gemeente schadelijk was, zich, onder betuiging van ongehoudenheid, tot eene Vergadering te wenden, wier gezindheid, ook door verandering der leden, vatbaar voor verandering was, en door wie het Bestuur der Kerk , met ter daad althans, uitgeoefend werd.—Wij hebbenons openlijk tot haar gewend. Enhier hebbenwjjwet andere berispers te doen,door wie de openbaarmaking van het Adres onsbijkans als opruijing toegerekend wordt. Tegen on*e Geestelijke OverheidweUigt? Doch in de Hervormde Kerk. vinden wij dieOverbeidmtÊ*wehae Gemeente , dienietis een Christelijk gepeupel' onderdanig aan eeneSynode van God tot eene Kerkelijke Mogendheid geordineerd,'maar weleend vereeniging van hdmaten, die regt heeft om, hij de behandehng van haar dierbaarste aangelegenheden, niet slechts in naam, maar in waarheid te worden gekend, — Doch voert men Ons nog , en wel van tweederlei kant, te gemoet: hebt ge dan in goeden ernst van deze Synode de toewijzingvan Uw verlangen gewacht? Al ware het dat we ons hiermede, of niet, of naauwelijks hadden gevleid , de omvang van een regtmatigen eisch moet niet worden uitgebreid of beperkt, naar gelang der beginsels en bedoelingen welke men bij den regter onderstelt : eene regtbank is de plaats niet om te loven en te dingen over datgene waarop men aanspraakmeent te hebben; en ook de regtsweigering is een winst, als slechts de billijkheid der regtsvordering blijkt. Doch welke is de hoofdstrekking geweest van het Adres? 1 De Hoogl. Hofstede de Groot schijnt zich , ten haren aanzien, met een woord aan de verhevenheid der nieuwerwetsche Staatkunde ontleend, van de bastaard-uitdrukking massa te bedienen. «Zekere ipartij... zoekt de massa's in beweging te brengen, ... en met haar » beschuldiging voor het oog der massa's tekomen tot het hooge Kerk» bestuur... In plaats der hiërarchie der Roomsche Kerk wil die partij »eene ochlocratie in onze Hervormde Kerk invoeren, in plaats der 'a Priesterheerschappij aldaar, hier eene heerschappij der menigte. » Toespraak, bl. 16. — Ook de Hr. Bu'gersv. d. Loeffheeftons,dewijl we, ten aanhoore der Gemeente, tot de Synode gesproken hebben , als eene soort van demagogen beschouwd: « Gij hebt de rust, »den vrede, de vrijheid der Gemeente onzes Heeren op bet wankel »spel gezet en daizende gemoederen in eene verkeerde spanning gesbragt.... Gij hebt uwe beschuldiging openlijk in druk uitgegeven » en de onkundige menigte met argwaan vervuld, die ligt eene volksstem tegen onze gewaande ketterij kon doen opgaan, » Antw, bl. 45. Eene duidelijke verklaring te erlangen van hetgeen onduidelijk was. Hierop kan , om eenregt denkbeeld van den geheelen strijd te hebben, niet te zeer worden gelet. Het verschil met de Synode, én van i84i5 én van 1842, komt, in den grond der zaak , op de uitlegging ééner zinsnede neer. Al het overige , zoowel in onze-aanvrage als in het antwoord, is gevolg van hetgeen op dit punt door de Adressantenverzochtendoor de Synode niet toegestaan is. Deze gewigtige, deze eigenlijk alles afdoende periode, uit het Rapport aan deSynodevan 1841, dezedusgenaamdeverklaring waarin het gansche Synodale stelsel van 1816 tot 1842 opgesloten ligt, betrefthet verbindend gezag der Symbolische Schriften, naar het Formulier hetwelk thans den aankomenden Predikanten ter onderteekeningvoorgelegd wordt. «Het tegenwoordige Formulier vergenoegt zich niet »met de aankleving van deze of gene waarheid daarin «vervat, maar wil in het algemeen de leer, die in dezelve «voorkomt, gelijk die in haren aard en geest het wezen »en de hoofdzaak uitmaakt van de belijdenis der Her» vormde Kerk, door den Leeraar dier Kerk aangenomen »hebben.» De beslissing omtrent het al dan niet regelmatige van onzen eisch hangt af van de vraag: Is deze zinsnede , zonder iets meer , duidelijk , eenvoudig , ondubbelzinnig , geschikt om van de gezindheid der Synode te doen blijken ter ondersteuning van de welgezinden , bij de dagelijks toenemende tweespalt in de kerk ? Het wezen en de hoofdzaak der belijdenis. — Deze uitdrukking , bedriegen we ons niet, heeft, naar goedvinden , drieërleizin. Zij kan beteekenen dat de Synode , op heiToorbeelddervroegere, eerwaardige Godgeleerden onzer» Kerk' , yermits zij , door pligtmatige handhaving der Formulieren geen kleingeestige gehechtheid aan de letter begunstigen wil, de overeenstemming in alle de artikelen cn stukken der leer geenszins tot spreekwijzen , allegatiën van texten en dergelijke uitgestrekt heeft. — Zij kan ook beteekenen dat de Synode, ofschoon er , uit den aard der zaak , verband en onmisbaarheid van alle waarheden is , voor als nog, bij de ingeslopen verwarring, slechts , maar ook voorzeker, die waarheden ais verbindend beschouwt, met wier verloochening, naar de leer onzer Kerk , geen Christelijk geloof of geloofsleven bestaat. — Eindelijk kan zij, zoo er niets bijgevoegd wordt, eene gansch andere , eene tegenstrijdige beteekenis hebben; zij kan de voorzigtige bekendmaking bevatten dat de Synode aan elk en een iegelijk vergunt in de Formulieren , naar eigen welgevallen, eene keus van het meest gewigtige te doen. Tegen deze laatste opvatting hebben wij;een waarborg verlangd. Wiybebben géén schrikverwekkende regtzmnigheidsvlag, met het opschrift, «geheel de Formulieren en •niets dan de Formulieren,»ontplooid; veeleer hebben we ons te Vr*de verklaard met de woorden in hun eenvoudigen , billijken , kerkdijken zijn1. De zinsbepahng of liever de erkentenis hiervan door de Synode , hebben wij , als waarborg tegen elke strijdige interpretatie verzocht; bij de uitdrukking «het wezen en de hoofdzaak der Hervormde »leer,» de bijvoeging «naar den geest van-de opstellers en y>van de Nederiandsche Hervormde Kerk»3. Aldus kon be- * Adres, bl. 6. * Adres, bl. 9. 3 Adres, bl. 5a. strijding van waarheden, als bijv. het Goddelijk gezag der H. Schrift, de Drieëenheid , de voldoening en de wedergeboorte , noch in de Kerk, noch vooral op den Akademischen leerstoel worden geduhipen, bij de waardering van dit Evangelische Kerkgeloof, zon tevens de onmisbaarheid gevoeld wordenden; der opvoeding die het in het hart der kinderen plant, én der zelfstandigheid van de Kerk, waardoor deze onbelemmerd voor handhaving en toepassing van haar bebjdenis zorgt. Dit verlangen echter wordt ons ten kwade geduid. Argwaan , dus beweert men , heeft ons zoo verre vervoerd dat wij de opregtheid^der gansche Vergadering in twijfel getrokken en op haar de verdenking geworpen hebben van snoode veinzerij 1. Deze voorstelling der zaak is onjuist. Zoo het Rapport van 1841 eene gevaarlijkézinsnede bevat; zoo het de Symbolische Schriften niet enkel gelijk betaamt, beneden Gods Woord , maar beneden elks willekeurige opvatting van Gods Woord, heeft gesteld *, thans , evenmin als in ..ifüjrZjet hoeverre, in lijden van verdeeldheid, de -argwaan ook «zulken vervoeren kan, die waarlijk meenen het goede voor te «staan. In het vorige jaar had de Synode eene verklaring, omtrent «hare gehechtheid aan de hoofdleeringen onzer Kerk, afgelegd, die «vele, ernstig denkende voorstanders dier Kerk verheugd, en «hunne goedkenring weggedragen had. Maar nu schroomde men «niet de opregtheid'.dier gansche Vergadering in twijfel te trekken; «en dal, schoon er zoo vele Mannen zitting hadden, wier gansche «kerkelijk leven hen althans voor de verdenking van snoode vein«zerij moest vrijwaren.» Bouman, bl. 25. * Indien onze meening omtrent dit stuk nog regtvaardiging behoofde, wij zouden ons beroepen op den lof welke daaraan door Waarheid in Liefde toegezwaaid wordt: «Een Rapport, zoo vol van t8i6, kan elk lid der Synode aan deze dubbelzinnigheid medepligtig worden geacht; te minder daar men, ook na herhaalde lezing, zich verbeelden kan dat het gezag der Formulieren, het welk inderdaad wordt vernietigd, daarbij is erkenden bevestigd. Laat ons niet onderstellen wat niet behoeft te worden ondersteld; niet j spreken van snoodheid en veinzerij, waar, gelijk we zoo gaarne vertrouwen , weifeling en zwakheid, en een te ver gedrevene, ij dele wensch naar vrede en verdraagzaamheid was. Maar laat men, ook aan den anderen kant, regtvaardig zijn en niet van argwaan spreken, waar de meest billijke reden tot wantrouwen bestond. Of hebben wij niet, door eene droevige ondervinding, voorzigtigheid geleerd? Wat is er met het overeenkomstig gebeurd? De verdenking dat meer dan een lid der Synode , op laakbare wijs, het voor zoo verre bedoeld had, werd ook als een lasterlijke aantijging beschouwd' ; de verontwaardiging echter » Christelijke wijsheid, Godsvruchten kracht, dat het de goedkeuring »en bewondering van alle verstandigen in ongehoorde mate heeft » weggedragen , en dat men toen kon hopen, dat de zaak voor altijd i) zou zijn afgedaan. » 1843 , bl. 174. 1 In hel Adres aan alle mijnegeloot"sgenooten (1827) was van het onderteekenings-formulier van 1816 gezegd: « dit stuk is met zoo»veel list en subtiliteit gesteld dat de wijze en brave vader Krieger »(de President der Synode) zekerlijk geen kwaad vermoedende, het )>niet bemerkte en dat vele na hem1 het niet zoo spoedig hebben in»gezien :» bl. i4- — In het Adres getoetst las men vveldra:«Welk eene »logen I Wij weten dat het stuk, met veel bedachtzaamheid , «verleg » en wijsheid, door bedachtzame, in de Kerkleer geoefende, mannen » overwogen, en na rijpen rade aangenomen is. Men moet zelf slecht i> denken, zelf listig en subtiel, zelf een Farizeêr of Jezuit zijn, als smen eene achtbare Vergadering ... zoo verdenkt. Geene gezonde »herssenen, niemand die de taal verstaat, zal er dat misleidende in bekoelde welditt^ zoodat de kunstige wending, waarover men zich, bij haar aanvankelijke openbaarmaking, had geschaamd, als een weiuitgedacht middel tot behoud van den Kerkvrede, geroemd werd. Doewit is niet al. Men spreekt van argwaan; en echter wij vreesden _niet voor hetgeen gebeuren kon of zou; wij vroegen voorziening tegen een kwaad dat reeds bestond: want de zinsnede, waarover we ons beklagen, heeft, gelijk ze daar ligt, in verband met de omstandigheden, eigenlijk geen dubbelzinnigheid meer. Zij 'loopt uit op losmaking van eiken kerkelijken band. Veroorlooft ons, om het hooge gewigt der zaak, Uwe aandacht nog een oogenbïik, ter aanwijzing hiérvan, op deze zinsnede gevestigd te houden; en laat ons, om van den meest natuurlijken zin, waar ze niet nader toegelieht wordt, te doen blijken, kortelijk nagaan, wat «het «wezen.en de hoofdzaak der Hervormde leer» beteekent, naar de denkwijs van onzen tijd, naar den geest der Synode, en naar den verderen inhoud van het Rapport. De gewone beteekenis, welke aan dergelijke woorden gehecht wordt, geeft, we ondervinden het iederen dag, ruime vrijheid om uit de waarheden eene keuze te doen. De een heeft zwarigheid in de Voorbeschikking, de ander in de Drieëenheid, een derde in de erfzonde, of wedergeboorte, of opstanding des vleesches; een ander in alle deze leerstukken te gelijk. Wat nood? het spreekt van zelf dat de leerstukken welke hij verwerpt, «vinden wat de schrijver, uit alles venijn zuigende, daaraan toe»schrijft.» bl. 19. voor hém de hoofdzaak niet kunnen zijn. De Heer echter heeft gezegd : «laat hen onderhouden a/fes wat Ik u gebo»denheb» (Matth. 28, 19) en Paulös■ferklaarde : «ik heb »u verkondigd alle den raad GodsWfttllid. 20 , 27).— Voorts neemt menigeen de waarheden aan, niet, gelijk het heet, naar strenge regtzlimigheid, maar in eenigzins lósserëÓ zih''; niet geheel, maar btfnm 'ZiOO bijv. de Goddelijkheid, niet de Godheid des Verlossers^ bet bederf, niet de onmagt van den gevallen mensch; de verandering des harten*, niet de wedergeboorte; dezedenjkévolmaakbaarheid^ iflet^Sè'llëiligmÉkiög.'En toch Agrippa, die bijna overreed werd een ChriSte*rï'iRf Worden, is geen Christen geweest ; bijna de zaligheid te beërve'ftyis'verloren te gaan ; eene waarheid bijna aan te nemen ,^086* ongeloovig aan zijn. — Hetgeen hoofdzaak is, in den geest dér Kerk, is voor menigeen jwi'j dwaalbegrip, of bijzaak, of voorstelfingswijze en Vöttw.'Chris'tusis Zaligmaker, maar of Hïj^Gödis geopenbaard itt Hfet vleesch, en met Zijn dierbaar bloed'vööt de zonden betaalt, dat is vorm. God is liefde ; maar of die liefde zich in een schuldverzoenend kruisoffer heeft betoond , het iSWSSfHK De geboden des Heeretó te onderhbu klaring blijft volharden, — dat zij, uit dien hoofde, elk gevoelen «afkeurt en blijft afkeuren, waardoorbet gezag van Gods onfeilbaar »Heilig Woord, begrepen in de Schriften) de» Ouden en Nieuwen «Testaments', en de wezenlijke leer der Hervormde Kerk wordt on» dermijnd «f bestreden.» tfvw» j&WA*//. Besluit aan de hand. Hetzelfde merk van krachteloosheid vindt men overal te rag; Wij kunnen dus met een vlugtigen blik ten aanzien der drie andere punten , het hooger Onderwijs^ het lager Schoolwezen, en het Kerkbestuur , volstaan. De Academische opleiding der Predikanten.—Wij hadden verlangd openlijke en stellige verklaring van het antihervormde en anti-Christelijke der leer welke in het Groninger Tijdschrift door drie Hoogleeraren voorgedragen Wordt. Hierin nu , dus voert men ons tegen, en ook de Synode beweert het', hierin hebben wij op schroomelijke wijs de geheele inrigting der Hervormde Kerk miskend. De Synode is blij kb a ar ongeroepen en onbevoegd. De zaak bij de hoogste Kerkvergadering te brengen , stond gelijk met zich tot den Hoogen Raad te wenden in hetgeen de jurisdictie van den Kanton-regter betreft *! — Dit argumentdoet, zeg t men, alles af; het is door vele regtsgeleerden met nadruk uiteengezet of met toejuiching beaamd ; ook is er, gaaf zij onze schuldbelijdenis ! niets tegen in te brengen , behalve dit eene , dat het van geen de minste toepassing is. Een naauwkeurigtoezigtop de strekkingvan het hooger Godgeleerd onderwijs is juist een onderwerp 1 « De Synode is gehouden geene uitspraak over iemands gezondsheid in de leere le doen , dan wanneer de zaak langs den wettigen » weg der kerkelijke reglementen tot haar gebragt is. » Syn. Besluit. ' .De kerkelijke wetten en reglementen laten niet toe dat ooit ■ eene twistzaak van dezen aard, raauwetijken bij eersten aanleg, voor • de hoogste Kerkvergadering gebragt worde. > Bonman, bl. 5a. 1 iet welk , in het algemeen belang der Kerk , eigenaardig, en, om het gewigt der zaak , bij uitstek, tot de kennisneming der Synode behoort; zelfs zou de hemoeijing van Klassikaal of Provinciaal Bestuur ten deze vrij algemeen als verregaande aanmagtiging worden beschouwd. Zoodra wij dit in het oog houden, hebben wij regt, op grond der competentie van de Synode, ook verder te gaan; met beroep op Art 6 van het Reglement -voor Kerkelijk opzigt en tucht, hetwelk ieder lid eener kerkelijke Vergadering verpligt tot aangifte van ergernissen welke ter beoordeeling van die Vergadering staan ; zoodat de Synode , wel verre van te mogen schuilen achter onbevoegdheid , reeds voor lang uit eigen beweging had behooren te verrigten waartoe zij thans eindehjk uitgenoodigd en opgewekt is. Wij behoeven ons niet op te houden bij de meening van sommigen die, met den aard der kerkelijke verpjigtingen onbekend , aan het hoogste Kerkbestuur alle regt tot handhaving der leer hebben betwist'. De Synode heeft dit dwaalbegrip niet gevoed1 en het zij dus genoeg , ter 1 Ook het Weekblad de Tijdgenoot, welks talen ten en goede bedoelingen door ons worden gewaardeerd, heeft in deze misvatting gedeeld. « Aan deSynode is opgedragen het hoogste kerkelijk Bestuur;... maar zij »heeft geene beslissing over de leer; zij is geene Concilie, geeneVer» gadering van üordtsche Vaderen; zij oefent geen gezag uit over de „leer» (1842,bl. 322). Dit is volkomen waar, en we stellen er prijs op dat deze waarheid steeds op den voorgrond worde gesteld; doch de gevolgtrekking dat de Synode niet verpligt is tot handhaving der zuiverheid van de leer, is onjuist. Ook de Staten-Generaal, die gebonden zijn de Grondwet te handhaven , oefenen geen gezag over baar uit. * « De Kerkvergadering antwoordde geenszins, gelijk sommige »tijdschriften haar, vreemd genoeg, in den mond gelegd hebben, dat ■ zij onbevoegd was om van geschillen, de leer betreffende, kennis te «nemen of daarover uitspraak te dóen. » Bouman, bl. 5i. inlichting, hen, zonder meer, naar Art. 9 van het Algemeen Reglement leverwijzen'. Doch eene andere zwarigheid , welke ook bij de meerderheid der Synode zwaar schijnt gewogen te hebben, wordt tegen ons te berde gebragt. « Er was geen regt om in het ruwe weg het oordeel »der verwerping uit te spreken over gansche boekdeelen, «waarin toch geen klager alles zonder onderscheid even»ze*r zal misprijzen»1. Wie heeft afkeuring van gansche boekdeelen gevraagd? van alles? zonder onderscheid? eveteeer? Geen leer ter wereld zou, veroordeeld kunnen worden, indien de veroordeeling tevens afkeuring was van al wat in haar uiteenzetting aangevoerd wordt. — Maar die leer moest toch naauwkeurig worden onderzocht. Was ze onbekend? 'tójn de leden der Synode alléén vreemdelingen in de Kerk? hebben wij het eerst ben op den inhoud en de strekking van het Groninger onderwijs opmerkzaam gemaakt? zou een blijk van afkeuring den gedaagde, dien men nu vijf jaren had gehoord, onverhoord1 hebben getroffen? werd er een angstvallig onderzoek vereischt ter overtuiging ook vati, ben, voor wie vrede in bet bloed des kruises, de vurige wensch is van hun hart4. Maar de Synode heeft de Academische opleiding behar- 1 «De zorg voor de belangen, zoo van het Christendom in hetalge«meen, als van de Hervormde Kerk in het bijzonder, de handhaving «harer leer,... moeten steeds het hoofddoel zijn van allen , die in «onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk Bestuur belast zijn. » * Bouman, bl. 53. «De kerkelijke wetten en reglementen willen niet, dat iemand «onverhoord worde veroordeeld.» Bouman , bl. 52. 4 « Vrede in het bloed des hruises.' is de vurige wensch van mijn «hart en de eenige leuze van dit geschrift. » Bouman, bl. 102. tigdj zij heeft, reeds in het vorige jaar, een regtmatigen invloed bij de benoeming der Hoogleeraren aan den Koning verzocht. —Wie zouhet niet goedkeuren ? wie nietyerlangen dat het onvervreemdbaar regt der Kerk, niet enkel op een voordragt, maar op de keuze spoedig'vanFStaatswege worde erkend ? doch is deze poging, van wier weigelukken nog zeer weinig blijkt', en welke, in allen gevalle, enkel eene misschien nog verwijderde toekomst betreft, genoegzaam en geruststellend, wanneer het onchristelijk r^Qderrigt, bij voortduring, zijn invloed heinde en verre verspreidt ? Nog voert men ons te genioet: de aanschrijvingen aan de Kerkbesturen beduiden die, in uw partijdig oog, welligt ook weinig of niets ? Wij mogen, zelfs om den blaam van partijdigheid te ontgaan, niet verzwijgen dat ook deze niets beduidend zijn , en het behoeft, bij de inzage , naauwelijks betoog. Het eerste dezer stukken, van welke men bijkans als van een plegtanker der Kerke gewaagt,) is. de letterlijke toBzending der zinsnede, hierboven door ons geanalyseerd^! der welbekende zinsnede, om bij de Examina ter toetsing te 1 «Is kennis genomen van eene dispositie vanZ. Exc. den Minister »van Staat, berigtende hetgene bij Z. M. is goedgevonden ten aanzien » van den invloed der Herv. Kerk , bij de benoeming van Hooglee»iaren in de Godgeleerdheid.» Handelingen der Synode van i8/|2, bl. i58. «Onlangs mogl men vernemen dat reeds Z. M., zoo veel de «tegenwoordige omstandigheden schenen toe te laten , aan dit zoo «regtmatige verlangen had gehoor gegeven.» Bouman, bl. 55. — Het zou voor de Kerk wel van eenig belang zijn te vernemen in hoe ver de omstandigheden schijnen toe le laten dat zij in een lang miskend en thans algemeen erkend regt worde hersteld. strekken'. De aard van dezen zonderlingen toetssteen was U reeds duidelijk en is U thans voorzeker overvloedig blijkbaar geworden. Een maatstaf dus die buigzaam, een regel die rekkelijk, een voorschrift dat vatbaar voor veelsoortige , ja , voor elk soort van uitlegging is. De tweede aanschrijving herinnert wat ieder lid der Kerkbesturen, naar vermogen, behoort te doen3. Niemand, laat ons toch opregt zijn, niemand, welk gevoelen hij toegedaan zij , zal aarzelen zich te verbinden tot hetgeen daarbij voorgeschreven wordt: het bevorderen van een ootmoedig, vertroostend en reinigend geloof in den eeni- ' De Synode besluit bij dezen , bandelende in den geest der «boven aangehaalde Synodale verklaring van den 19 Jrilij 1841 , «aan de Provinciale Kerkbesturen hunne verpligt ing le berin neren , >om geene Candidaten tot het Leeraarambt toe te laten, en insgelijks aan de Classikale Besturen , om geene lidmaten toe te laten tot «het geven van Godsdienstig Ouderwijs, dan de zoodanigen, die » bij het examen , volgens de Reglementen door hen afgelegd, aan »de overige vereischten voldoende, tevens getoond hebben, de leere, »die in de Symbolische Schriften der Hen'ormde Kerk voorkomt, gevlij k die in haren aard en geest het weten ft* de hoofdzaak uitmaakt » van de belijdenis der Hervormde Kerk, te zijn toegedaan. • ' « De Synode besluit bij dezen , aan de hoogere en lagere Kei k»besturen in hel algemeen hunne verpligting te herinneren om, vol«gens de beslaande Reglementen en overeenkomstig den inhoud en «geest der Synodale, op heden ten overvloede bekrachtigde ver»klaring van den 19 Julij 1841 , ledoen, wat zij in hunne be«trekking vermogen, ten einde de eerbiediging van het Goddelijk "gezag der Heilige Schrift, en het ootmoedig, vertroostend en reinigt gend geloof in den eenigen Zaligmaker van zondaren te bevorderen, »e« met allen ijver te waken tegen het drijven en voorstaan van « zoodanige ongebreidelde vrijzinnigheid, welke de grondslagen van »ons gezegend Christendom in het gemeen, en die van onze Her» vormde Kerk in het bijzonder, zoude ondermijnen. » gen Zaligmaker van zondaren; en een ij verig waken tegen het drijven en voorstaan eener ongebreidelde vrijzinnigheid. Ook de Groninger-, ook elke School die, terwijl zij den kern van het Evangelie miskent, ter goeder trouw aanspraak blijft maken op den naam der Christelijke leer, gelooft in een Zaligmaker , gelijk ze zich dien voorgesteld heeft, en bestrijdt gaarne eene Vrijzinnigheid nog vrijzini niger dan zij. Alleen de eerbiediging van het Goddelijk gezag der H. Schrift, welke hier verlangd wordt, zou misschien voor sommigen bedenkelijk zijn, zoo niet elders, door de uitdrukking'. «Gods onfeilbaar heilig Woord, "begrepen in de Schriften des Ouden en Nieuwen Testa»ments,» bijna als door eene soort van authentieke interpretatie, de meening nader toegelicht en het stelsel der Groninger School, zoo al niet regtstreeks gehuldigd, althans in het onbestemde eener ook bij haar geliefkoosde spreekwijs opgenomen was. De Synode bedoelt, we gelooven het ook, de Groninger School, maar zij gebruikt, het is openbaar, een wapen waarmee het doel niet kan worden bereikt. Zij bestrijdt den vijand met Circulaires, wier bewoordingen geenszins op dezen vijand toepasselijkfeijn. Als of men een leger zag, hetwelk, na fleren optogt tegen de vesting, zich onverwachts zijdelings wendt; of, wilt ge nog eenvoudiger vergelijking, denkt aan eene geduchte batterij, bij wier oprigting reeds men gezorgd heeft voor de vernageling van het geschut. Door dergelijke glansrijke of geruchtmakende vertooning zal niemand worden gestuit. De Groninger School heeft, gelijk natuurlijk was, onmiddellijk na het Synodaal Besluit, te kennen gegeven en met opzet betoogd dat zij aan de hoofdzaak en het wezen der Hervormde Kerkleer gehecht is', En men zegge niet, dit is ongerijmd , het verdient geen wederlegging, het is een woordverdraaijen waartegen men zich, door geenerlei formule, beveiligen kan. Niet in het verdraaijen der woorden, maar wel in de keus eener uitdrukking die, naar willekeur, of veel, of niets heteekent', ligt hier de schuld; in eigen schroomvalligheid, niet in de sluwheid der tegenpartij . De waarheid te belijden, en dien ten gevolge ook i «Over de leer der Hervormde Kerk, is hier sprake ; niet over falie leerstukken of leeringen, die ooit in de Hervormde Kerk zijn » te berde gebragt; niet over alle leerstellingen zelfs, die in de For» muiieren worden gevonden ; neen over de leer, of gelijk de Sy» node van dezen jare het (met de woorden van het bekende Rapport • van 1841) omschreef, over de leer, «die in haren aard en geest » «het wezen en de hoofdzaak uitmaakt van de belijdenis der Hersa vormde Kerk. •» Ho/st. de Groot, Toespraak, bl. i\. Vervolgens ontleedt Z. Hooggel. de uitdrukkingen wezen, hoofdzaak en handhaven, en besluit aldus: %Wij zijn het die de leer der Hervormde » Kerk handhaven; terwijl zij, die ons beschuldigen,.. .. zelve het szijn , die de leer der Hervormde Kerk, wat haar wezen en haré «hoofdzaak aangaat, zelve hebben verlaten en nu ook nog in anderen »lasteren en smaden.» /. /. bl. 3o. * Het is niet onbelangrijk (ter aanwijzing van de nutteloosheid van de uitdrukking hoofdzaak, zoolang zij naar willekeur uitgelegd wordt) de nadere definitie ook van den Hoogl. Bouman te kennen: 0 Vraagt men wat vooral tol dien hoofdinhoud der belijdenis behoore, «waaromtrent het zoo wenschelijk is, dat Leeraren en Gemeenten « overeenstemmen ; het is datgene, wat leeft in het gemoedelijk be« wustzijn , of liever in de gemoedelijke overtuiging van de groote a meerderheid dier Leden, voor welke de Godsdienst, in meerdere of » mindere mate, zaak des harten is. Het zijn die leeringen, welke beslangrijken invloed hebben op hun gemoedsleven voor God en den «Verlosser en daaraan eene bijzondere rigting geven. « Toespraak, bl. 43. Kan dit een zeer toelichtende toelichting worden genoemd ? de wanbegrippen te veroordeelen, .en de valsche leeraars onder het oog te durven zien , dit is ten allen tijde het eenige middel geweest, waardoor de voortgang eener ketterij tegen gehouden werd. Zoo de Synode aangedrongen had op de onmisbaarheid van die waarheden welke thans worden bedreigd, dan zou misverstand even onmogelijk zijn geweest, als het nu onvermijdelijk was'. 1 De Hoog). Bouman schrijft: «Ik kan mij naauwelijks voorstellen » dat iemand, die op den aard der zaak en op de geschiedenis Iet, in «goeden ernst, de ongerijmde stelling zal voorstaan: « « de Leeraar, »die zich vrijwillig verhonden heeft en bezoldigd wordt om de Ber» » vormde Gemeente voor te gaan en te onderwijlen , om in haarge» » loof haar op te bouwen , mag alles aan die Gemeente, als Christei «IHkê'leere voordragen, wat ooit eenig Kerkgenootschap of eenig » » Godgeleerde , als zoodanig voorgestaan , of uit den Bijbel afgeleid »» heeft ; hoezeer het ook met de leere, tot welker belijdenis zich de »»Hervormden vereenigd hebben, strijden moge. En al wierp die „«vrijheid alle teugels af, evenwel konde de Gemeente duurzaam ver» «eenigd blijven en bestaan. « «... WteJwK'é eenigzins nadenkt, ijst »niet voor zulk een gedrochtelijlf'stelsel? Wie ziet niet, hoe spoedig «zulk eene losbandigheid den tempel des Heeren in een Babel veran» deren moet, waar algemeene Spraakverwarring slechts eene der »rampen wezen zoude?» Toespraak , bl. 38. — Maardi'isde/W/eidnele mcening van den Hoogleeraar, die zelf met nadruk herinnert: d nsbiow 5 «afgesneden is nu de twijfeling, ... of waarlijk het tegen«woordige Kerkbestuur eene bepaalde Hervormde Kerk«leer, die voor den Leeraar verpligtende zij, erkenne en «voorsta'. » Wat baat het, met een overmaat van toejuiching, die de onwaarheid der zaak des te sterker uitkomen doet, te verklaren dat «wie nu nog langer zich tegen een «Kerkbestuur blijft verzetten dat zoo ernstig de leer onzer «Kerk handhaaft en wil gehandhaafd hebben, de Her«vormde Kerk zelve bestrijdt'.» Watbaat het—dit vooral had kunnen (de steller zelf zal het thans erkennen), dit vooral had moeten achterblijven—wat baathet eenMaranatha uit te roepen , niet, gelijk men het wil doen voorkomen3 , over degenen die den Heere Jezus niet liefhebben; niet over hen die een ander Evangelie prediken dan hetgeen ons door de Apostelen overgeleverd is; ook niet over de vreesachtigen, tegen wie in de H. Schrift zulke ernstige bedreigingen staan; maar over hen die, bij de voortduring van hetzelfde stelsel van lijdelijkheid en weifeling, dat tot den algemeenen afval zoo krachtig heeft medegewerkt, noch door uiterlijk vertoon, noch door omslag van redenering, noch door zoetheid van woorden, noch ook door kwalijk aangebragte Bijbelplaatsen, gerust en te vrede worden gesteld! » Bouman, bl. 49* Bouman, bl. 99. 3 « Wie Leeraars in verdenking brengt, die het ootmoedig, vertroostend en reinigend geloof in den eenigen Zaligmaker van zonda„ren aanprijzen; -hij toont den Heere Jezus niet lief te hebben. « — Bouman, bl. 99. — Maar kan dit ten aanzien dezer woorden, bij de thans heerschende onzekerheid der uitlegging, in goeden ernst worden beweerd ? Neen! het mag niet worden verbloemd; inde handelwijs der Synode, ook van 1842, hetzij ten aanzien van óns Adres, hetzij in eenig ander opzigt', ligt niet de allerminste waarborg eener ernstige en genoegzame behartiging van de belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk. Dit is nog veel te weinig gezegd. Haar maatregelen, zoo wegedrongen worden de gansche waarheid te belijden, baar halve maatregelen doen, in zeker opzigt, meer nadeel dan de Groninger Schoei; want, door allen tegenstand te ontzenuwen , zoo al niet te beletten, openen en banen zij den weg voor al wat kerkelijk aanwezen en Evangelische waarheid verwoest. Evenwel het zou onbillijk en onredelijk zijn op de Synode alleen den geheelen last der verantwoordelijkheid te leggen. Het zoeken naar een tijdelijk redmiddel, waardoor voorloopig alles, ook het meest verkeerde, in stand gehouden, en elke strijd, ook de meest pligtmatige, ontweken en uitgesteld wordt; het verdragen, zoo het heet, in Hef de, ook van hetgeen met Evangelische waarheid en met liefde tot den Heer onvereenigbaar is; de slapheid in woord en daad, ten gevolge waarvan de tegenpartij , zelfs uit elke poging ten goede, het bewijs van onvermogen ontleent; de vreesachtigheid voor den mensch die sterven moet, en voor eens menschenzoon die het gras gelijk is, tegenover den Heer die de hemelen uitspant en de aarde grondvest; dit en zooveel dat er nog zou kunnen bijgevoegd worden, zijn immers de treurige kenmerken van den geest, niet die enkel en vooral de Synode, maar die ook, en in gelijke mate, de overgroote meerderheid der leeraars en insgelijks der Gemeente," bezield heeft. Wij mogen niet in twijfel trekken dat de j! Zie de Aanteekening D. oorzaak bij velen in hun ongeloof ligt; maar we zijn desniettemin, ook door ervaring, overtuigd dat deze lijdehjkheid bij menig geloovige ontstaat • uit den indruk tkrjgdjjïmeene denkwijs, door wier flaauwhartigen zin de voorstelling eener alleen heil-aanbrengende waarheid voor allen, niet meer die krachten levendigmakenden invloed behoudt, welke tot pligtniatige handhaving, ia eiken'stand en onder alle omstandigheden, vereiseht wordt. Van hier dat het geloof zich zoo vaak schijnt te verliezen in subjectieve overtuiging en individueel gevoel;da* men uit dien hoofde vreest te veroordeelen wat, naar de uitspraak der H. Schrift, afkeuring verdient; dat men verdraagzaamheid, die in ootmoed en liefde behoort geworteld te zijn, eenigermate op weifeling van eigen gelgofidv^bn**wen grondt'; dat men zich zeiven en anderen als hoogmoedigen eigenwaan toerekent wat enkel geloovig belijden van den Heer is'; dat men de vastheid des geloofs 1 o Van harte ben ik toegedaan aan de Hervormde Kerk en aan hare "kenmerkende leergmlrhgen, die van oudsher de meeste tegenspraak •gevonden hebben, en bet heftigst bestreden zijn.... Dat ik, mijner «kortzigtigheid mij innig bewust, verdraagzaam ben jegens anders«denkenden, behoef ik, naar ik hoop, aan niemand te zeggen , die • mij kent. » Bouman, bl. n. Maar Christelijke verdraagzaamheid rust immers niet, in hetgeen de grondslagen van het Kerkgeloof betreft, op een onderstellen dat kortzigtigheid welligt ons bedriegt. De Christen ziet, weet, en ondervindt; de Hoogleeraar zelf voegt er onmiddellijk bij: «het geloof der Hervormde Kerk leeft in mijn «binnenste; «en, ten aanzien van hetgeen leeft in het hart, kan geen kortzigtigheid schadelijk zijn. * Zoo schrijft de Tijdgenoot: « Van de meeaten der Adressanten • betwijfelen wij het niet dat zij met volle overtuiging aanhangen , «wat zij meenen dat Christendom is en bij die vaste overtuiging aan •eigene feilbaarheid gelooven, en dit laatste door woord en daad met vasthoudendheid aan persoonlijke inzigten en meeningen Verwart' ; dat me» de meestbehartigenswaarW dige lessen» uit Gods Woord door verkeerde» - toepassing misbrujkt!h,<;dat men als proselijtenjagt en overdrijving «tonen » J. 1842 , bl. S»o« We zijn erkeDtelijk voor dien goeden dunk; mits men dit gevoelen feilbaarheid > dat voorzeker tegen het gedurig feilen bet beste behoedmiddel is, niet uitstrekke tot het gebied des geloofs. Er kan doode reglzinnigheid, er kan geen levendig geloof zijn, waar men, ten aanzien van hetgeen het voorwerp des geloofs is, de mogelijkheid van illusie en zelfbedrog onderstelt. ^"Huher , die het geloofsvertrouwen in praktijk gebragt heeft > schrijft er van: «In Godsdienstzaken behoort men le kunnen zeggen: «Ik weet dat wal ik leer Gods raad en waarheid is; al heigeen daar> tegen is, is uit den duivel; met dit geloof alleen wordt in den strijd «begonnen en volhard... Als men die zekerheid niet beeft, is het niet «geraden met den duivel te redeneren. Om zalig le worden, moet «gij van de waarheid van Gods Woord zoo overtuigd zijn dat, wan«neer ook alle menschen en Engelen anders spraken , gij alleen zoudt «kunnen volharden en zeggen: toch weet ik dat Gods Woord waar»heid is.» Lut/iers Werit^ge^ierJusivaAl^ambuTg, 1826) III, 12. * «Paultis zou, in heilige geestvervoering, Uloeroepen: « Wandelt »»met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met langmoedigheid, »» verdragende malkanderen in liefde ». (Bouman, bl. 19). Maar degene die melkander verdragen, zijn «de heiligen diete Efeze zijn en de » gel 00 \ igen i n Chris lus Jezus»{tSil\l), aa n wie de brief gerigt is. —«Ja! Geliefden ! gij moest « U benaarstigen om.de «enigheid des »» Geestes te behouden door den band des vredes »» (bl. 19). Maar moet men ook door vrede die eenigheid verkrijgen, wanneer men haar, onder den invloed van het ongeloof, niet bezit? — « Laai ons «dien Eenige ons ootmoedig ter navolging pogen te stellen, van wien «geschreven was: « Hij zal niet twisten , noch roepen , noch daar zal ««iemand zijne stem op de straten hooren »» (bl. 53). We betwijfelen of de aanhaling, te dezer gelegenheid, zou goedgekeurd worden door Hem die ook, door den mond van zijnen Profeet, gezegd heeft: • Wanneer de wachter het zwaard ziet komen en blaast niet met de • bazuine, zoodat het volk niet is gewaarschuwd, en het zwaard komt beschouwt wat met Bèifotellig bevel «Predikt het Evangelie aan allecreaturei»»»Si overeenstemming is'; dat mende onmisbaarheid Van het ééne noodige in de Kerk, in den Staat en in de wetenschap miskent; dat men van den hoofdinhoud van de leer der zaligheid als van enkel stelselmatige begrippen en van dorre leerstellingen, waaromtrent men elkander niet behoort lastig te vallen, gewaagt; dat men eene algemeene zedekunde prijst, waarin, naar het heet, aan Christelijke deugden, maar niet aan den eenigendrijfveer ter Christelijke deugdbetrachting eene plaats gegund wordt; dat men, somtijds met de meest opregte waardering der waarheid voor zich zeiven, en met eene onvermoeide werkzaamheid in den aan elk bepaaldelijk aangewezen kring, echter tegenover algemeen heerschende wanbegrippen eene soort van droevige onzijdigheid in acht neemt, ten gevolge waarvan de dwaling , door de veerkracht eener innige overtuiging ondersteund, op de óf niet, óf naauwelijks verdedigde waarheid, schijnbaar althans en in de toepassing op het kerkelijk en maatschappelijk leven, de overhand behoudt. —In deze te gelijk instinctieve en stelselmatige weekhartigheid ligt misschien de ergste plage van onzen tijd. Van onzen tijd; maar vooral ook, laat ons dit in het oog houden, van den tijd die aan den onzen voorafgegaan is. Immers ook in dit opzigt kan, midden in de duisternis «en neemt eene ziele uit hen weg; die is wel in zijne ongeregtigheid «weggenomen, maar zijn bloed zal Ik van de hand des wachters eis«schen « (Ezech. 33, 6). i Jdies, bl. 46.— Ook de Evangelische Kerkbode, bij eene vernieuwde uiteenzetting zijner beginselen, schrijft: « Het is geen vertovering, maar een verweerstrijd, tot welken de Evangelische Kerktbode zich genoodzaakt ziet. 11 J. i843 , bl. 1. onzer dagen, toch eene flaauwe schemering niet worden miskend. En het past ons er op te letten. Verre zij en blij ve het steeds van ons dat we, in trotschen waan, ons zouden verheffen boven iemand dergenen wier woord of daad ,wij, schoon onbewimpeld, toch ongaarne afgekeurd heb-1 ben. Niet slechts in 't algemeen , omdat elk hoogmoedig roemen voor den in zich zeiven verloren zondaar, wanneer hij uit genade verlost is, een gruwel behoort te zij n; maar bovendien dewijl wij , bij zooveel dat den Christen ergert en bedroeft, toch ook om het tijdperk waarin wij leven, als bevoorregt moeten worden beschouwd. Gelooft men dat het vóór veertig, of dertig, of twintig jaren even gemakkelijk was den Heer in eenvoudigheid overal te belijden als thans ? dat er toen, bij de meer volledige heerschappijvoering van het ongeloof, of liever van het nog gevaarlijker halfgeloof, geene bezwaren en verzoekingen zijn geweest , die thans weggeruimd en, gedeeltelijk althans aan ons onbekend zijn ? dat de blaam en de verwijten der wereld, die thans vrijmoedige Christenen treft, even ondragelijk zijn als hetgeen men zich toen moest laten gevallen , haar koele onverschilligheid en verachting? dat het even ligt was toen om aan den geest der waarheid wederstand te bieden, als nu om het verderfelijke der toegeeflijkheid te bewijzen? dat,bij hooge ingenomenheid met begrippen wier eigenlijken aard men toen nogniet bij ervaring gekend had, een iegelijk wat door hem bewerkt werd, ook ingezien en bedoeld heeft? dat de nadeelige strekking bijv. der organisatie van 1816 zelfs voor haar ontwerpers even duidelijk was , als zij het nu, bij de ontwikkeling van het beginsel, voor ons geworden is? Neen, wij medezondaars stellen ons niet tót strenge regters van de overleggingen des harten; doch. naarmate wij beseffen dat bij meerder licht en minder last, ons verzuim nog ónverantwoordelijker zou zijn, des te meer dringt zich ook thans weder, bij de levendige overtuiging van hethagchelijke der omstandigheden, de vraag, de "gewigtige en moeijelijke vraag, aan ons op: wat kan er, .vooral ook, wat mag en moet er door getrouwe ledematen, door Christenen, die niet enkel, Heere! Heere! wenschen te zeggen, worden verrigt? — Veroorlooft ons nog hieromtrent, met bescheidenheid,, een en ander denkbeeld in het midden te brengen. Met bescheidenheid, zeiden we; maar hoe durven wij den naam dezer edele hoedanigheid te gebruiken; wij die tegenover Hoogleeraars en: Synode , tegenover een gróót deel der Leeraars, en van de Gemeente, onze stemver^ heffen; nie t op twij felacb ligen, maar op stelligen en beslissenden toon , en met den eisch dat hetgeen wij Evangelische waarheid acb ten, ook als rigtsnoer voor anderen worde gesteld! — Wel verre dat we deze bedenking zouden ontwijken, hebben wij uit eigene beweging de aandacht er op gevestigd, omdat in de beantwoording tevens de grondslag onzer yefdere opmerkingen ligt. We hebben het reeds aangeduid door hetgeen we omtrent den aard eener Godsdienstige overtuiging zoo even in het midden hebben gebragt; het stellige van den toon is , althans behoort, onzes erachtens, te zijn het uitvloeisel , niet van zelfvertrouwen en eigen waan, maar van die eenvoudige aanneming van Gods Woord, om welke het van ieder Christen geldt dat hij noch aan een riet, noch aan eene bare der zee gelijk is, die door allen wind tier leere heen en weder bewogen wordt. BÖ';zoo wij, 't geen we niet ontkennen, in den loop van dit en van ons vorig Geschrift, dikwerf minder een verzoek dan een eisch doen, het is omdat we, als leden dér Nederlandsche Hervormde Kerk, meenen geregtigd te zijn tot dergelijken eischï'Wfe'iijn, met veel gebrek en struikeling, we wenschen te zijn geloovige Christenen en getrouwe ledematen der Kerk. Ten gevolge dezer dubbele betrekking is het, zoo ons woord, in zwakheid gesproken r—~ daar weniets tegen de waarheid vermogen,maar voor de waarheid,—eenigermate opzien gebaard en kracht uitgeoefend heeftiWij hebben geloofd, daarom hebben wij gesproken; en geen twistrede der geleerden, maar wel de meest eenvoudige geloovige verkondiging van het Evangelie, onder opzientotden Heer, heeft de belofte: « Mijn ■vWoord zal niet ledig tot Mij wederkeeren*» deze verkondiging had weerklank, toen er voor den'Protestant geen uitzigt was dan eene martelaarskroon; geen wonder dat aanvankelijk ooknu, vooral waarhet licht op den kandelaar gezet wordt, menigeen zich, voor de hope der zaligheid eenige miskenningen verdrukking, om den naam des Heeren , getroost. Wij zijn voorts opgesclirëvteritoBider de leden der Gemeente, en we wenschen h*t Yegt te doen gelden dat ons hierdoor toegekend, en de pligt te betrachten , welke ons, dien ten gevolge, opgelegd is. Ook is de naam der Nederlandsche Hervormde Kerk niet meer, hetgeen menigeen, die haar Evangelische leer voor bekrompenhejd noodt, zou gewenscht hebbenyeenijdeleklank. Men begint het nietige der redeneringen', met welke het onder- ^Wofclergelegeiw bet laatste nummer van hftGfanwger Tijdschrift, de, HoOgMjKf&fefe de Groot, ia eenige mijnen van haar grondslagen door haar led en en leera ars verdedigbaar geacht werd, algemeen en levendig te beseffen. opmerkingen over de Academische opleiding der Predikanten volgens het voorbeeld doordien Heer Jezus Christus gegeven {Waarheid in Liefde, 1843, bl. 117) op nieuw een aantal dergelijke redeneringen le zamen'gebragt heeft. « Er zijn «r die de leeraars veroordeelen, »omdat zij doen , wat hun is opgelegd, het Evangelie prediken.» Neen; niet omdat zij het, maar omdat zij hun Evangelie prediken; dat is, hetgeen zij, hoewel in tegenspraak met debelijdenisder Gemeente, beweerenhet Evangelie te zijn. — « Er zijn, die hen willen dwingen, «de, zoo het heet, gemoedelijke overtuiging dejlGemeente te volgen «of eenige hun bijsonder behagende leerstukken te prediken. » Neen; wij althans verlangen evenmin den predikant le onderwerpen aan de lnimen en dwaalbegrippen der Gemeente als de Gemeente aan de luimen en dwaalbegrippen van den predikant; wel achten wij het noodig voor beide, in het gemeenschappfetflk Bijbelsche Kerkgeloof, één rigtsnoer le hebben. — «Moeten de leeraarsdaarora zich...onop«houdelijkoefenen, ... om nu ten slotte te zijn, niet de dienaren «van Gods Zoon, maar de dienstknechten der Gemeente?» Neen; want de tegenstelling is geheel onjuist; men kan niet in waarheid een dienaar zijn van Gods Zoon, zonder levens een dienaar der Gemeente te zijn om Jezus wil (2 Cor. 4.5); voorzeker door het prediken van Christus, maar van dien Christus welken de Gemeente, volgens haar eigen Kerkgeloof, belijdt. — • Onze geneesheer wordt door ons be«taalden door ons gekozen; maar is het, om nu naar onze zienswijze • onze krankheid te genezen?» Neen; doch we kiezen niet bij voorkeur den geneesheer, wiens behandeling met de zienswijze van elk in wien wij vertrouwen hebben, en met onze eigen ervaring, in lijnregte tegenspraak is. — « Zijn zij dan niet herders en mogen die onder de «kudde staan?» Neen; maar ze moeten ook geen heerschappij voeren over het erfdeel des Heeren, en veeleer, met de kudde, de stem volgen van den Oversten Herder, welkestemookaan deschapen bekend is. — «Zijn ze niet leeraars, en moeten die aan hen , die zij onderwijzen , «vragen, wat waarheid zij ? » Neen; maar ze zijn er om te leeren hetgeen de Kerk, zich beroepende op Gods Woord, als waarheid beschouwt. Zoo niet, dat ze dan leeraars worden in eene Kerk wier Men begrijpt, wat, enkel door ingeworteld vooroordeel, langen tijd onbegrijpelijk was, datde vraag der instandhouding van de eigenaardige inrigting en aangenomen geloofsleer eener historische Kerk, neerkomt op goede trouw en eerlijke naleving der verpligtingen onafscheidelijk van eene Gemeenschap, wier medelid men vrijwillig is en vrijwillig blijft; en dat de handhaving der Hervormde leer, niet in nieuwerwetsch-hervormden zin, maar volgens de belij denis der Gereformeerde Kerk, bier te lande gevestigd, wat er moge gebeurd of niet gebeurd zijn, verpligtend voor het Hervormd Kerkgenootschap is. Dit erkent en gevoelt men, en zelfs het meest kunstig uitgewerkt betoog lijdt schipbreuk op de onverdoofbaarbeid Van een op den bodemvan iedershart nog aanwezig eer-en pligtgevoel, hetwelk met de zeer eenvoudige uitspraak van het gezond verstand overeenstemmend is. geloof met hunne meening overeenstemt, of waar op de individuele inzigten van eiken leeraar hooger prijs dan op de aangenomen Kerkleer gesteld wordt. Wij verlangen, noch huichelarij die, om der bezoldiging wille, leerstellingen verkondigt die zij op kerkelijk gezag verderfelijk acht; noch menschelijke wijsheid die, op eigen gezag, in de plaats van hetgeen de Kerk met Gods Woord overeenkomstig acht, ons de vracht van haar eigen bespiegelingen voordragen wil. De Hoogleeraar daarentegen vindt het beweerde der Evangelische Kirchenzeitung van Berlijn al zeer ongepast: dat namelijk « de Getmeente den Geestelijke beroept en bezoldigt, niet opdat hij haar «geloof... aantasten of bestrijden, maar leeren, voordragen en veri dedigen wil.»In dergel ij ken, naar het oordeel van Z. H. G., zoo geheel on redel ij ken eisch, ziet hij het woelen eener partij sin ts N apoi.eon's val, in Engeland, Frankrijk en Duitschland krachtig werkzaam om het Evangelie te verminken, en die, schrijft hij, ook in Nederland nagevolgd wordt. ( Het is ookopdezeu gronddatwe, en ziedaaitjpnzeeerste opmerking, in het Kerkgenootschap blijven en dat er aan AJscheiding, naar ousvoorkbort, niet behoeft en even daarom niet behoort te worden gedacht. Dit weet elk die met onze begi^els vanKerkreg^pui^huneenvoudigetoepassing en gevolgtrekking, bekend is. Wij zouden kunnen rekenen op broederlijke ontvangst; en ook.wij hebben van den beginne af, velen onder de Afgescheidenen als dierbare geloofsgenoten en broeders beschouwd; het ongelijk hun aangedaan bejammerd; hun regt op vrije Godsdienstoefening ji^Jeden der Hervormde Kerk, ook zonder voorwaarde of beperking , voorgestaan tyHHTjl[hebben ons verblijd, zoo dikwerf ook uit hun midden een krachtig woord ter,hip4fer)zipg yau het gemeenschappelijk geloof uitgegaan is; doch tevens hebben wij hun daad en handelwijs voorbarig, onnoodig , en ongeoorloofd gekeurd. Voorzeker, zoo de tegenwoordige toestand van het Kerkgenootschap, waarin thans elk dwaalbegripgeduld wordt, door een stellig verwerpen vau de Symbolische Schriften, als eigenaardige gesïeluheid en niet als tijdelijke ontaarding moest worden beschouwd, dan zou geen Christen, met een goed geweten, lidmaat kunnen zijn eener vereqniging op onchristelijkeu grondslag gebouwd; maar het regt der Kerk, al wordt bet miskend, is geenszins vernietigd; het moet te rug worden geëischt; en men behoort den moed niet te verliezen, omdat de zege niet in een eersten of tweeden strijd wordt behaald. Wij achten het niet 1 Ais leden eener, om niets meer te zeggen, in 1816 bestaande Gezindheid, hebben zij regt op bescherming hunner Godsdienstoefening, naar de leer hunner Kerk. Wij zien niet dat de Grondwet het weigeren hiervan veroorlooft; veelmin het opleggen van voorwaarden , welke men aan andere Gezindheden niet opgelegd heeft. •^mddatnienigeen, inde thans heerschende verwarring en bij vijandigen overlast in het Kerkgenootschap, aan de verzoeking om zich af te scheiden geen weerstand geboden heeft; want hegeerlijk Was helyenmen lomer zich menige opofferiiigvoQrgetroosten, alzoo varitwistiert kwelhng ontslagen téïijnyen de hoop, beihiegelijkveeltij^maartöciitte hoopenhetuitzigt op eensgezindheid te hebben; die afsawderiog blijft evenwel, in ons oog, een dgénduriïélijfcvidlaten van den post welken God ons aangewezen heeftjoeen beperken van denkring waarUrwij werkzaamkunneaMjifc; en het volharden daarin zou, wanneer de strijd in de Kerk met meer kracht en leven aangebonden wierd, een vergenten kunne* worden dat aan de geloovigen, -niet het wijken ujtSion,maairih^aldaar>ti^de» met het zwaard des Geestesen hetwederapbouwenvan den vervallen tempel opgelegd is. Zoo wjj aldus vroeger hebben gedactó,4»*veeb «; meer nu! Het is zoo, we moeten ons wachten voorijtbJte hoop, die in zelfbedrog eindigen zou, maar laat ons toch ook vreezen ondankbaar te zijn. Laat ons den dag der kleine dingen niet verachten; laat ons niet ontkennen dat er aanvankelijk, hier en daar, eene reactie ten goede opgemerkt wordt; dat vleier oogen opengegaan> onderwijs en belijdenis in alles overeenkomende met de formulieren avan Eenigheid, dan kunnen zij immers in dat laatst opgerigte Kerka genootschap te regt komen?.... Wij willen hier niet gissen, maar a beluigen liever dat wij op hun blijven in ons Kerkgenootschap in a genen deele gesteld zijn ! Mogen vrijelijk van ons uitgaan allen, die aniet uit ons zijn! Niet alleen de rust in Kerk en Vaderland, a maar ook de waarheid die wij hoogschatten, en de liefde, die nog auitnemender is dan geloof en hoop, zullen er bij winnen.a Godgeleerde Bijdragen, i8/|2, bl. 769. heid opgerigt is; omdat die oprigting, alleen uit dezen hoofde, bij ménig bezwaar, geringen tegenstand ontmoet heeft; omdat het ongeloof, wederregtelijk, van een groot deel der kansels en leerstoelen meester is geworden; omdat de eigenaar huis en erf geenszins ontruimd, op mtóoodiging van dengenen die, na in de woning geslopen te zijn, er zich in vestigen en, met uitsluiting van den wettigen bezitter, heerschappij voeren wil. Doch, daar wij in het Kerkgenootschap blijven, is de eerstvolgende vraag; moeten wij , op sommiger voetspoor, streven naar vernietiging van het Synodaal beheer? Het aandringen hierop komt met onze bedoeling niet overeen. Wel is waar, wij zouden geenszins durven ontkennen dat de Gemeente regt beeft dergelijke opheffing te verlangen; maar hier geldt de spreuk dat niet al wat geoorloofd is, oorbaar kan worden geacht. Omverwerping der Synode zou geen redmiddel zijn. Wat zou, bij verdeeldheid van inzigten en opgewondenheid van hartstogten, in de plaats worden gesteld ? Er moet, dit is uitgemaakt, eene betere, eene met bet wezen der Kerk overeenkomstige,Kerkinr%ringaijn^ bewoonbaar is, niet af, eer gij een ander tofcstand gebragt hebt. Ookin deze dingen moet men wijs zijn tot matigheid ; niet met geweld willen verrigten, watgeleidelijkplaats hebbenmoet.Doch,terw^jlwijomtegendenjdelijkebandhaving der Synode, als behoedmiddel, bij het dreigen van volslagen wanorde,niet wenschen te verzetten, gevoelen wij dat er met des te meer nadruk tegen haar strekking naar Kerkoverheersching dient te worden geprotesteerd. Het zij ons ook daarom vergund, in hetvoorbijgaan, eenige bedenkingeninhet midden te brengen omtrent de Ministeriele dispo- sitie van i Julij 1842; om, zoo veel in onsis, te verhoeden da t niet, door uitlegging en gevolgtrekking, het loffelijk doel,de in vrijheidstelling der Kerk, in plaats van bereikt', worde tegengewerkt. De Kerk die , in leer en tucht, geen ander Hoofd dan den Heer'der Gemeente erkent; de Kerk heeft, ter beslissing van haar geschillen, geen beVelett«$rotltvangeh van het Gouvernement; maar ten onregte zou men hieruit afleiden dat in geerigevaidetnsschenkoinstvanden Staat, ter bescherming van het regt der Kerk, zou kunnen worden vereischt. De Staat is bevoegd en verpligt iotrij wij zeggen niet in de Nederlandsche Hervormde Kerk, wegens denaarden destrekkangvanhaar Reglement, maar in iedere Kerk, uit den aard der zaak, handhaving der Kerkleer te verlangen. Wat kan , hoe vreetnd menigeen het achtó, maar wat kan, zoo men onbevangen oordeelt, natuurlijker zijn? Immers het blijkt dat, waar men enkel aan bestaande Gezindheden bescherming verschaft, in de lieer , bij de behïdtïni»imtgddruifc, de grondslag, eniih'iaar behoud de voorwaarde ljtgt>der bescherasingbilMjlboivendien de Staat, winénliet voorstaan van regt en billijkheid voegt, is geroepen de getrowe ledematen tegen de aa^ 'nkatiging en Het geweld der ongeloovigen in véi%heïd te stellen: welverre van Möh^ gelijk, helaas ! jaren achtereen inNederla»idplia«u gehadfheel^5iiiDt de meest orrregtvaardige matóègeteh te latent brengen door een èjdel Voorgeven d^Kerkgemeensch^j*. op gemeenschap-} nüttt van geloof, maar van: Reglementen berust. Voorts kan , bij de rondborstige' verkla*m^J dat de Regering geenerlei jus in sacret bezit, geen uitzondering «en t Tot bereiking van bet doel zal, tegenover hel Koninklijk Besluit van iftfë, meer dan'ïirattt&telebeschikktog noodzakefijk zijn. behoeve der Organisatie van 1816, uit buitengewone omstandigheden, worden ontleend; veel mm in dier voege dat, na 27 jaren, de Synode zich op een tijdelijken verlegenheidsmaatregel zou beroepen om de Kerk te mogen houden in voortdurende slavernij. Hoe! de Staat, naar eigen bekentenis, geheel Onbevoegd , heeft voor de Kerk eene organisatie, strijdig met haar regt en behoefte bij Koninkhjk Besluit gedecreteerd; eene, in den grond der zaak, als 't ware, disorganiserende organisatie, waarbij' door eene Synode, welke noch verantwoording doet, noch lastbrieven ontvangt, de stem der Gemeente gesmoord en haar belang van weiniger willekeur afhankelijk wordt; en nu zou het voldoende zijn te betuigen: ik heb u ten onregte in de hand uwer tegenpartij gesteld; maar dit is nu eenmaal zoo; ik zal haar, met mijn krachtigen arm, handhaven in dit onregtmatig bezit; wil zij u loslaten, het is wel; maar, vergeet het niet, zij alleen kan, indien zulks door haar noodig mogt worden gekeurd, verandering brengen in uw lot. — Dit kan de bedoeling der .Regering niet zijngeweest1; maar de aandacht moet op het gewigtige punt worden gevestigd, omdat de Synode, bij gevoel van zwakheid, het steunsel dat in dergelijke opvatting ligt, ijlings aangegrepen heeft. Zij bedriege zich niet. Zij blijft bestaan; doch het is, naar den onmiskenbaren wensch ook van het Landsbestuur, op voorwaarde dat zij aan haar verpligting om Gods Woord en de 1 Evenmin als van de Tweede Kamer der Staten Generaal; blijkens het merkwaardig Rapport, ten gevolge waarvan het verzoek van den predikant van Houten ter griffie is nedergelegd • Adres bl. grondslagen onzer Kerkleer en Kerkinrigüng te doen eerbiedigen , voldoe1 i Geen lijdelijk afwachten betaamt onsi Geen stilzitten als of al wat noodig is, door de Synode plaat» hebben zou. Niet als of het» indienen van Adressen ook in een volgend jaar afkeuring verdient. Integendeel, het kan nuttigheid hebben. De verklaring der Synode eens en voor altijdhehoeft niet als een onherroepehjk gewijsde te worden beschouwd: veeleer geloovenwij te mogen verwachten* èn bijkans te kunnen voorspellen, dat ze, zeer spoedig reeds r door meer afdoende verklaring .zal worden gevolgd. We beklagen ons, het is zoo, over de Synode ook thans. Maar eenigzins minder ongunstig toch wordt de beschouwing , bij de gedachte dat het dezelfde Synode is die in i834 alle Kerkbesturen vermaande om «met verdubbelde aandacht toe té zien.... op alle woelingen van on»ruststokers en geheime opruijers, of van openbare kla»gers zonder genoegzamen grond';» die in 1835 zich, op de Adressen van meer dan twintigpredikanten, « onbevoegd «achtte om eenige alteratie, explicatie of wijziging van het 1 Meer ingang dan aan onze woorden zal wettigt aan de herinnering der Schotsche Kerk (in een Kerkelijk stuk openbaar gemaakt ia 1842) worden verleend. « De Heere Jezus, Koning en Hoofd zijner «Kerk, heeft daarin een van de burgerlijke Overheid verschillend «Bestuur ingesteld; hetwelk geene dwingende, maar eene bedienende «magt beeft en uitgeoefend moet worden in overeenstemming met «de wetten van Christus en met de vrijheden van zijn volk» (■ whieh » government is ministerial, nol lordly, and to be exercised in conso«nance wilh tbe laws of Christ; and with the liber lies of hls people»;. Zie de Aanteekening D, aan hel einde. De Eeuwige Edicten doren doorgaans niet lang). 3 Circulaire van io.Tulij i834- «Vastgestelde Formulier te bepalen';»die, ten zelfdenjare, de krachtige hulp der Justitie, ter beteugeling van misnoegden , welke toch niet zonder reden misnoegd waren, ingeroepen heèft; die, zelfs in 1841, niet aarzelde te zeggen dat de Leeraren die'bij baar over de losheid van beginselen in de Kerk hadden geklaagd, «zich eene ern»stige bestraffing , na kerkelijke verordening, hadden •waardig gemaakt*;» en, bij het nagaan dezer droevige antecedenten, mogen wij niet ontkennen dat de Synode in 1842, vergelijkenderwijs, eene schrede voorwaarts gedaan en boven vroegere bijeenkomsten uitgemunt heeft. En wanneer men dit langzaam voortgaan, maar dit voortgaan toch, waar vroeger teruggaan, of onbewegelijkheid was, in verband brengt met hetgeen, buiten de Synode , tof aandrang plaats gehad heeft, dan durven wij althans vernieuwde aansporing niet overbodig te noemen. Doch, zoo de lange reeks der Adressen nog verder, met eerbiedige en tegelijk vrijmoedige verzoekschriften, behoort te worden verlengd; zoo, om vroeger verzuim of vergrijp, het medearbeiden der Synode aan het zuiveren der Kerk, nietmag worden versmaad, er dient iets meer te geschieden. Nu lang genoeg heeft men zich telken jare tot die Vergadering gewend, om de overtuiging te hebben dat de taak der geloovigen met geen verdrietend en verdrietig Adresschrijven afgedaan is. — Laat ons zien wat er, niet tegen, maar nevens de Synode kan Worden verrigt. v ereenigde werking der geloovigen, ziedaar voorzeker wat bovenal wenschelijk is. Maar hoe die te verkrijgen? * Antwoord der Algemeene Synode aan den Beer Engels ei s, 3 Rapport der Synode van 184 1, bl. 8. Hier denkt menigeen terstond en onwillekeurig aan een Genootschap hetwelk , door de Belijdenis als grondslag te erkennen, zich op kerkelijk terrein plaatst; de geloovigen, door uiterlijken hand, vereenigt, vertegenwoordigt, en beschermt; dat, terwijl het den gang van hetSynodaal Bestuur inderegeHng'yan materiele aangelegenheden geenszins belemmert , de hoogere belangen der Kerk, welke de Synode biet ter harte neemt, behartigt; voor het regt der Kerk in de brés treedt, en door dén aard en ijver van haar werkzaamheid, met eere den naam voert eener Evangelische Maatschappij. Wie met de Kerkelijke Geschiedenis dér laatste-jaren bekend is, zal niet durven ontkennen dat de Christenen in andere Landen geenszin» zonder vrucht zoodanige vereenigingen opgerigt hebben; ja dat zij (veeltijds van lieverlede zijn ontstaan, zoodra bij algemeenen afval weder een begin van opwekking was. I* er aan dergelijk Genootschap thans ook in Nederland behoefte? zou het nu, zou het weldra tot stand kunnen worden gebragt? Wij vermeten ons geenszins dit te beslissen. Aan bezwaren ontbreekt het niet. Welligt is er nog te weinig overeenstemming, te weinig warmte van geloof en ijver voor het leggen van zulk een algemeenen band. Velen, wier medewerking ongaarne zou worden gemist, stellen op het geheel vrije eener individuele werk. zaamheid hoogen prijs. Zelfs van de getrouwe leeraars , die men zoo gaarne ook daar als voorgangers eerbiedigen zou, kan niet verwacht worden dat zij allen, of meestallen, tot toetreding zouden worden overgehaald. Wij meenen dezen regel op den voorgrond te kunnen stellen : zoodanige vereeniging moet het natuurlijk uitvloeisel eener diepgevoelde behoefte, nooit mag zij het opgedrongen kunstwerk van welmeenende voorbarigheid zijn. Wij zijn ook gedrongen te erkennen dat, bij algemeenen en verregaanden afval der Kerk, het niet aanwezig zij n der behoefte althans geen blijk van ongemeenen geloofsijver is. Inunershetstrevennaarvereeniging, dat zich, ter bevordering van eigenbelang, in onze dagenzookrachtigopenbaart, behoort niet vreemd te zijn, waar de Geest der liefde broeders en mede-erfgenamen der eeuwige heerlijkheid, als leden van hetzelfde ligchaam, verbindt. Doch zoodanige genootschappelijke zamenwerking is niet onontbeerlijk; en indien ze waarlijk nuttig mogtzijn, dan zal zij later tot stand worden gebragt, mits wij niet vergeten dat allereerst het doel van hooger vereeniging op andere wijs moet worden bereikt. Laat elk onzer trachten , als de rank in den wijnstok, met den Heer der Gemeente vereenigd te •zijn. Dit is de zekerste waarborg dat, vroeg of laat, ook de eenheid der kinderen Gods zal worden geopenbaard. Aldus zullen wij de onbillijke verdenking ontgaan dergenen die meenen dat het ons te doen is om een aanhang te verwerven, en om eene partij kunstmatig te vormen, terwijl het blijken zal dat,'waar geloofsleven is, het Evangelie , tegenover de wereld, altijd en overal eene partij vormt. Waar debevelenvan het hoofd in denHemel woerden gevraagd, daar komt, ook zonder afspraak op aarde, eenheid der beweging tot stand; en er is geen twijfel aan of men zal, bij toeneming van liefde en ijver, ook tot zamenwerking in grootere en kleinere kringen worden geleid:—Laat ons vooral ook niet vergeten dat eene algemeene vereeniging in geen geval zoubehooren opgerigt te worden dan als tijdelijke tegemoetkoming aan de behoeften der Gemeente, in afwachting en met bevordering van kerkelijk herstel; dat haar oprigting, ook aldus,veel omzigtigheid en Christelijk overleg zon vereischcn , om niet in meer clan één opzigt, aan dit bovenal wenschelijkeherstel nadeelig te zijn; en dat, zoo in Onze dagen, om dit voorbeeld.bij te brengen, de Schotsche Kerk,bij eenplegtig beroep op deöereformeerde Kerken', haar toespraak aan de Evangelische Maatschappij tlè ,§«8"Jève, met voorbij zage van een verbasterd Kerkbestuur ,gerigt heeft, deze Kerk van Schotland zelve ook aan den anderen kant een toonbeeld is van hetgeen , na tijden van slapheid en afwijking , verlevendiging der Kerk, alszoodanig, tot hethandhaven der geloofsleer en het voortbrengen van geloofsvruchten vermag. Intusschen is bet goed zich nu reeds, zoo mogelijk, omtrent enkele voorname! ponten , ter besturing van den algemeenen gang onzer werkzaamheid, te verstaan. Men vergunne ons openhartig onze meening omtrent twee gewigtige onderwerpen te zeggen; waarvan het eerste de betrekking der Kerk op den Staat} het andere niet zoo zeer de Formulieren zelve, wat toch kan voor dengenen die hooren wil, nog meer hierover worden gezegd? als wel hun gebruik, in verband met de hedendaagsche opwekking betreft. De Nederlandsche Hervormde Kerk is thans, volgens de Grondwet, niets meer dan eene Gezindheid, welke, nevens andere Gezindheden, door den Staat is erkend. Men kome dus, al meende men hiertoe geregtigd te zijn, niet onverstandig en ontijdig te rug op hetgeen tot eene heerschende, of bévóorregte, of Nationale Kerk behoort. Wij mogen de vereeniging van Kerk en Staat waarde- 1 Zie de Aanleekening D, aan het einde. ren wanneer, zonder overdrijving , zonder den Staat met eene Christelijke Gemeente te verwarren , Gods Woerd , gelijk het betaamt, de grondslag der menschelijke wetgeving, en Zijn wil de waarborg tegen beginselloosheid en willekeur is. Wij mogen de afscheuring betreuren , welligt als een nadeel voor de Kerk, voorzeker als een onheil voor den Staat; als een schandelijke miskenning der weldaden welke God , bepaaldelijk door de Kerk, aan het Vaderland had verleend; als een nationale misdaad , waarop geen nationale zegen kan worden verwacht. Desniettemin, en al kon ook, hetgeen wij voorzeker niet ontkennen, een gewijzigd herstel der afgebroken betrekking voor de toekomst, èn wenschelijk, èn ook mogelijk worden gerekend, zeker is het dat thans eike poging ten dien opzigte het ongerijmd najagen van eene hersenschim is, en dat men aldus, in stede van eenig nut, groot nadeel zou kunnen stichten , door voedsel te geven aan de verdenking, welke door sommigen zoo gaarne verspreid wordt, als of zich, onder schijnbaar godsdienstige bemoeijingen, een pohtiekdoelenderegtstreekschestrekkingnaar omkeering dertegenwoordige Staatsregeling verbergt .Laat ons elk voorwendsel wegnemen van zoodanigverwijt. Laat ons voor de Nederlandsche Hervormde Kerk vragen , enkel , maar ook ten volle, datgene waarop zij thans regt heeft. En dit, de onderstelling reeds zou hoonend zijn voor het Gouvernement, dit zal niet worden geweigerd. Zoo wij ons van herinneringen aan vroegere suprematie gereedelijk ontslaan, ze behooren althans geen nadeeligen invloed te hebben. Zoo de Hervormde Kerk niet bij voorkeur wordt beschermd, ze moet ook niet bij voorkéur onder Staatsinvloed worden gebragt; en, zoo er voorheen banden van wederzijdsche genegenheid en ondersteuning hebben bestaan,dit is geen reden om, bij het verbreken da*r> van, de Hervormde Kerk,bij eenésoort van gunstige uitzondering, aan ketens te leggen. De Grondwet geldt ook voor ons. Zoo er reglementaire bepalingen, zoo er Besluiten of Wétten zijn, waardoor het grondwettig regt der gelijkheid ten onzen nadeele voorbijgezien wordt, zij behooren wijziging té ondergaan. De vrijheid, de zelfstandigheid, de onafhankehjkheid, aan andere Kerkgenootschappen verkend, mag den Hervormden niet langer worden ontzegd1. Het is overbodig hier op bij zonderheden der toe- 1 Ook de Tijdgenoot heeft dit, met juistheid en vrijmoedigheid betoogd. « Het stelsel hetwelk de Regering tot heden in kerkelijke » zaken gevolgd heeft, kan moeijelijk met de Grondwet en nog minder v met eene goede Staatkunde overeengebragt worden... De Koning » heeft niet alleen de Hervormde Kerk georganiseerd, maar hij heeft » zich ook voorbehouden veranderingen in de eenmaal tot stand ge» bragte organisatie te maken; — hij benoemt den President van de » Synode; hij benoemt den Secretaris; hij benoemt de leden van het «Provinciaal Kerkbestuur; hij benoemt den Secretaris bij dat Bej> stuur;... hij heeft zich voorbehouden het regt van dispensatie in » hetgeen de Reglementen omtrent de benoemingen van Predikanten » voorschrijven. — Hoe kunnen deze regten met de Grondwet in » overeenstemming gebragt worden? Hoe is het mogelijk dat andere » Gezindten zich immeraandezelveonderwerpen zullen? .... Hetbe» roep op overgeblevene Souvereiniteits-regten van het tijdvak vóór » 1795, is eene inbreuk, zoowel op de ware Staatkunde, die men 9 volgen moet, als op de gelijkheid van regten en verpligtingen welke » de Grondwet tusschen den Staat en al de Gezindten vaststelt... De » betrekking van beschermheer en patroon waardoor de Vorst mede» bestuurder in kerkelijke zaken wordt, hangt geheel te zamen met » vroegere tijden. Zij is onbestaanbaar met de tegenwoordige orde » van zaken... Vrijheid en zelfstandigheid in de Kerk kunnen niet » bestaan, wanneer de Regering — die als zoodanig geene Godsdienst » heeft — het Kerkbestuur mederegelt. » J. 1842, bl. 314, volg. passing te wijzen $•bij vasthouding aan het beginsel, zou niet vruchteloos naar gelegenheid om het in werking te brengen worden gezocht. Liever gaan wij over tot de beschouwing der Formulieren , enkel gelijk we zeiden, ten aanzien van de behoefte des tijds. Immers omtrent de h ooge waarde der SymbolischeSchrif-ten behoeven ook wij , na hetgeen we in het Adres aan de Synode gezegd hebben', niëtveel in het midden te brengen, noch omtrent de Belijdenis, waarin de hoofdstukken des Christelijken geloofs met zooveel volledigheid opgenomen, metzooveel juistheid ontvvikkeld,metzooveel warmte uitgedrukt en aangeprezen zijnj noch ook omtrent den catechismus , onnavolgbaar in vastheid van theoretischen grondslag en in eenvoudigheid der praktikale rigting; noch zelfs omtrent de Leerregels der Synode te Dordrecht, op wier diepzinnige en troostrijke bevestiging van de Evangelische leer der vrije genade de toetreding ook der buitenlandsche Gereformeerde Kerken zoo te regt het zegel van eenstemmige goedkeuring gedrukt heeft'. — Bij de levendige overtuiging dezer voortreffelijkheid, achten: wij fans dubbel geroepen en ten duurste verpligt telkens op den voorgrond te stellen dat ze regtens bestaan , dat ze zijn en blijven, niet een geloofsregel, dat zij verre ! maar de regel van prediking en onderwijs voor de Nederlandsche Hervormde Kerk; niet slechts wat sommige , maar wat alle geloofswaarheden betreft. Ook zijn wij ten eenemale verwijderd van het denkbeeld dat eene herziening der 1 Adres, bl. 5 en volg. ' Zie de Aanteekening E. Formulieren wenschelijk is. En waarom niet? Omdat zij wordt verlangd, of door hen, wier herziening ter zijde stelling wezen zou van al wat de Christen waardeer*^ geen herziening, maar afschaffing; eene vernietiging der Kerk, wier doodvonnis toch niet bij meerderheid»!worden beslist; of ook wel door sommigen die zich waarlijk geroepen achten om, als het ware, de fijne schaaf over dit grovere werk der voorgeslachten te leggen.Ach! indien zij het Alfabet van het Evangelie hadden geleerd De Staten-Generaal hebben , in het Antwoord , ten aanzien dezer zinsnede een opmerkelijk stilzwijgen bewaard. — Zeer juist is de opmerking van den Franschen Gedeputeerden, Graaf A. deGasparin:«EnvainleRoideHolIandevienlil » de chercher a améliorer le système établi par la Ioi du2Avril 1806." » Ses améliorations n'ont élé que des garanties conlre le prosélytisme ij de la majorilé... Ceperfectionnemenl... exprime plus cruementpeut» être que tont oe qu'on pourrait dïre, a quel ppint un tel régime est edéplorable et faux » (in t'Espérance, van 8 April 1842)! - ' geopenbaard en bij anderen opgewekt heeft' ; maar de boom der vooroordeelen, zoo diep geworteld, wordt niet met weinige slagen geveld. Nog een geruimen tijd welligt zal het geld, dat ook door ons Hervormde Christenen opgebragt wordt, aan Scholen, die wij, naar het geloof onzer Kerk , voor volkszeden en volksgeluk verderfelijk achten, dikwerf met tegenwerking van hetgeen men in anderen zin beproeft, worden verspild; doch, is verbetering ook ten deze niet aan de orde van den dag, laten wij te meer ijveren om inmiddels te verrigten wat nog uitvoerlijk kan worden geacht. Wat zou door de Hervormde Kerk, indien zij getrouw was, verrigt, wat zou ten minste door baar moeten worden beproefd? Immers, het oprigten van Scholen, niet enkel (ofschoon ook dit voorzeker hoogstwenschelijk is) van Diaconie-Scholen* , als of 1 '< Mogt de ondervinding doen zien dat de opvolging der bepalingen van het tegenwoordige Besluit niet voldoende waren om het » voorgestelde doel te bereiken, en dat dit van den anderen kant niet «mogelijk is, zonder inbreuk te maken op de thans bestaande wetge» ving, alsdan zoude er niets anders overblijven dan te overwegen in »hoe ver er termen zouden zijn om de zaak te maken tot een punt » van beraadslaging bij de Wetgevende Magt. » Circulaire van den "Minister van Binnenlandsche Zaken bij het Besluit van 2 Jan. 1842. * Zeer verblijdde ons de inzending aan de Synode van een Adresdoor Mr. J. W. Ce/ken, terernstigeopwekkingvanwegedeKeikvergadering lot het oprigten van Diaconie-Scholen, of het uitbreiden der Scholen in de Godshuizen (Handel, bl. i'36). —Reeds heeft de Kerkeraad van 's Gravenhage, bij Circulaire van 17 Januarij, aan de leden der Gemeente een plan voorgelegd ter oprigting eener Hervormde DiaconieSchool voor ten minste 700 kinderen der bedeelden. Ofschoon wij verre zijn van de uitdrukkingen dezer Missive, zonder uitzondering, te onderschrijven, zoo hebben wij met vreugde gezien dat de Ker- opleiding naar Gods Woord enk el voor bedeelden vereisclit wierd, maar van Gemeente-Scholen, toegankelijk voor allen, ingerigt naar die behoefte der onderscheidene standen van de maatschappij; immers, bij het gering getal van Christelijke onderwijzers, het daarstellen eener normale School, waarin de kweekelingen zouden opgevoed worden haar de Evangelische beginselen onzer Kerk. Welnu! hetgeen de Kerk verzuimt, zou dit niet, op minder uitgestrekte schaal, de taak der geloovigen zijn ? Ook in dit gedeelte van den wijngaard des Heeren is overvloedig werk. Aanmoediging van geloovige onderwijzers om, ook op openbare scholen, althans buiten den schooltijd, door afzonderlijke lessen aan de' kinderen derfïervormden, het gemis gedeeltelijk te vergoeden; ondersteuning van de bijzondere Scholen der twééde klasse, waar de meester, om onbelemmerd te zijn, geen Israëlitische of Roomsche kinderen ontvangt; oprigting van Scholen der eerste klasse'; vervaardiging van1 schoolboeken, en wat niét al! Ook zonder maatschappelijke vereeniging kan dit een en ander geschieden; ofschoon wij nietloochenen willen dat openbare keraad, op wier loffelijke poging eene milde gift des Kouings hetzegel derVorstelijke goedkeuring gedrukt heeft, (met beleefde en loeh zeer blijkbare afkeuring van het openbaar Schoolwezen, gelijk het nu ingerigt Is) eene bijzondere School verlangt, waar, gelijk in de Circulaire gezegd wordt, de kinderen voor dezelfde belijdenis worden gekweekt en het geschiedboek des Vaderlands en, wat meer zegt, het Boek der Openbaringen Gods, naar behooren kan worden gebruikt. Doch dit enkel een aanvankelijk werk; ook voor de overige standen moet, ter voortzetting van dit begin, ter opvolging van dit beginsel, worden gezorgd; want Christelijke opvoeding is voor elk kind der Gemeente onmisbaar, en kinderen der Gemeente zijn niet bij uitsluiting degenen wier ouders zij bedeelt. zamen werking voordeelig zou kunnen zijn om te handelen in eenparigen zin en geest, en om, gedeeltelijk 'althans, de kleingeestige kwellingen voor te komen of te doen ophouden , welke, hetzij van algemeen Protestantschen, hetzij van Roomschgeziuden ijver, hetzij ook van naijver en eigenbelang, vooral op afgelegen plaatsen, bij voortduring en welligtbij toeneming, kunnen worden verwacht'. Doch waartoe langer in bijzonderheden naar onderwerpen van Christelijke pligtoefening gezocht! Laat ons telkens terugkeeren tot het groote beginsel van kracht en leven; wij zullen minder verlegen in de toepassing zijn. Wat voor ons te doen is? opgebouwd te worden in ons dierbaar allerheiSgst geloof. Het zal ons aan geen ootmoedigen en tevens vruchtdragenden ijver ontbreken, wanneer wij met het hart belijden dat wij van. nature kinderen des toorns waren, gelijk ook de andere; maar dat God, die ryk, is, in barmhartigheid, door zijne groote liefde waarmede Hij ons lief gehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden , ons met Christus levendig heeft gemaakt: dat wij uit genade zalig geworden, in Christus Jezus geschapen zijn 'tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat een iegelijk van ons in de- 1 Zeer behartigenswaardig zijn twee artikelen over bet Lager Onderwijs in de Reformatie (III. n.° i en 2). Aldaar wordt naar waarheid gezegd : « Het onderwijs verkeert in ons Vaderland, wat Gods» dienst en opvoeding betreft, in het schromelijkst verval... Bij de »trage onverschilligheid en vadzige werkeloosheid van Kerkelijke »ligchamen , welke in de eerste plaats geroepen zijn ora voor de op» voeding en opleiding der jeugd te waken, schijnt het ons meer dan nooit toe, dat alle ware Protestanten zich behooren te vereenigen, ter «opzettelijke behartiging van het Schoolwezen :» bl. 77. zelve wandelen zou (Ef. 2, 3—10). — Opziende naar Hem die gezegd heeft: «Zonder Mij kunt gij niets doen: bidt en gij zult ontvangen: zoo gij iets begeeren zult in Mijnen Naam, dat zal ik doen,» zullen wij ons geroepen achten tot al wat in twee Apostolische vermaningen zamengetrokken is: Strijdt voor het geloof dat eenmaal den heiligen overgeleverd is! Laat uw geloof werkzaam zijn in de liefde! Wij zullen ijveren voor leerstukken, omdat zij een leer van leven en zaligheid bevatten; voor regtzinnigheid, omdat van de regte kennis van den Heere Jezus Christus, gelijk Hij zich heeft geopenbaard, bij onze onkunde, alle wijsheid ; bij onze schuld , alle regtvaardigmaking; bij ons verderf, alle heiligmaking; bij onze ellende, elke verlossing afhankelijk is. Wij zullen ons door geen naam van stelselzucht laten verschrikken, ómdat het stelsel van ons Kerkgeloof, in onze schatting, bet voor den Christen even onmiskenbaar als onmisbaar verband is der feiten, waarop de gansche inhoud van het geloof, de eenige drangreden tot Christelijk liefdewerk, en de waarachtige hoop en troost in leven en sterven berust1. 1 Het leerstuk van de Godheid des. Heeren is het feit dm in den beginne het Woord was, en bet Woord was bij God, en het Woord was God. Het leerstuk der schuldvoldoening is het feit dat Christus Zijne ziele tot een schuldoffer gesteld heeft. Het leerstuk van de ingeving der Schrift is het feit dat de heilige mannen Gods, door den H. Geest gedreven zijnde, hebben gesproken. En echter vreest men niét telkens de tegenstelling te maken , welke in de volgende zinsnede ligt: «De Heer wildé dat zijn Evangelie zou gepredikt worden, niet «zoo zeer door het voordragen van eenige leerstukken, voor welke »de Apostelen blind geloof te vorderen hadden, maar door het ver-f «kondigen der daadzaken, waarvan zij getuigen geweest waren, en «het overleveren der van Hem ontvangene waarheid door woord en Maar wij zullen verwerpen de vragen die dwaas en zonder keringe rijn ; wetende dat ze twisting voortbrengen ; wij zullen ons ook voor eene dorre ingenomenheid met leerbegrippen pogente wachten, die zoo dikwerf bron van hoogmoed, voorwendsel van liefdeloosheid, en dekmantel van ohgeregtigheid wordt. — «Toon mi} Uw geloof uit »uwe werken,» zegt de Apostel; en, wij vragen het met schaamte over eigen verzuim^ gekiofsgenooten! waar rijn onze werken? Veel hebben wij in de laatste jaren geklaagd en geweend; en te regt, want ook de Profeet zegt (Ps. 119, i36): «waterbeeken vlieten af uit mijne oogen, om»dat zij Uwe web niet onderhouden:» doch wij zuchten welhgt te veelen wij stekende hand te wein%uit. Waarom was het dat de waarheid, terwijl zij, of in de Gemeente, of op Staatsgebied, fel en aanhoudend bestookt werd, ook onder ons, leden van de Kerk en burgers van den Staat, of geene, of althans weinige, zwakke, en spoedig raoedeioo» geworden verdedigers vond ? Moet de schuld hiervan bij degenen wier oog gesloten is, of bij ons wier oog, door Gods genade, geopend werd, worden gezocht? Wij misprijzen, of ondersteunen met weifelend zamenwerken, menige vereeniging, ter tegemoetkoming aan verschillende behoeften hier te lande gevormd; de Maatschappij van 't Nut van 't Algemeen, omdat haar zedekunde «leren.» Waarheid in Liefde, i843, bl. 161. —Overigens is bet ons niet bekend , dat in de Schrift ergens blind geloof verlangd , wel dat het geloof ab de eenige bron van waarachtig licht aangeprezen wordt, en dat ook de Heer, toen de blinde, die ziende geworden waa, uitriep: ik geloof Heer! eft Hem aanbad, gezegd heeft: «Ik «ben m een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen die «niet zien , zien mogen en die zien, blind worden.» op het zand rust, en haar algemeenheid met de stellige geloofsleer der Ghristenènttlét veVéènigbaar'is; de MaatschappifQiot Welstand, omdat zij geestelijke boosheden, zonder zelve het echte geestelijk beginsel op 'den voorgrond te stellen, bijkans enkel met stoffelijke middelen bestrijdt; de Maatschappij van Zedelifkt.Verbetering, omdat zij geen Evangelische heiligmaking, die toch, in het oog van den Christen het eenige middel ter waarachtige verbetering is, op den voorgrond heeft gesteld; het ZendelingGenootschap, omdat we niet volkomen overtuigd zijn dat de Evangelische zinspreuk «Vwide door .'het bloed des wkrtrises,« als leus eb ispschrirt met naauwgezetheid behoöatfti', ook als rigtsnoer en waarborg kan worden beschouwd. 'Eb waartote meerdere genoemd? Wij betreuren dat de meeste dezer Maatschappijen, ondanks het |«ijfcèèfSWftardige doel, *têtêt op den ëenigen en eeuwigen rÖtestééÖf'vSrn hét EvangeHè, -tiaar de gemeehsehappeüjke óvërtUigfh'g 'van elke: ChHrfetëlijk« Gezindheid, gebouwd zijn. Ja, wij gaan verder^bewerehdatGhiistèhjke werkëa inet dé leer der Hervormde Itlérï'-in Vérbatid moeten *rorflèn gebragt. Niet uit bekröHip' énheid; als óf dé algemeene menschenliefde, Voorgeschreven op elke bladzijde dés Bijbels, door ons miskend wierd; ook niet als of zamen werking müt Christenen uit een ander Kerkgenootschap, Op echt Christelijken grondslag, ons ergeren zou ; niaar omdat pogihg^ tér verbetering van tijdelijke welvaart, op Mè% Vöorhééld 'dtes Heervènyxilelf;>éflfoïdel voor ons behoort té zijn' óm hooger wéldaad te brengen j'4fs*t het^og ledige'eh troostelooze hart; en omdat, doch ziedaar juist wat ook menig welgezinde vërgefeïl deze troOSt dér Schiïftën knoet wordeh tbe^èoiéndvbiet naar hetinzigt van dëÈèn bf $eh en, dSé zlflt ïftJ^' oVtóltórwijSl 'lnadë éérste 8 beginselen tier Godsdienst behoeft, maar volgens het geloof eener Kerk, wier belijdenis ons aller belijdenis is en beter waarborg dan individuele willekeur geeft. Dat wij nu aldus redeneren en betoogen en daarop aandringen, het is wel; mits wij niet meeuen dat onze taak met klagen en redeneren afgedaan is; mits We bedenken dat die werken, waarop zoo dikwerf met hooghartig medelijden neder gezien wordt, beschamend zijn voor allen wier werkzaamheid zich niet verder uitstrekt dan tot laken en berispen; mits We niet vergeten dat het oprigten van Scholen, het verspreiden van nuttige kundigheden onder het volk, het verzorgen der armen, het uitzenden van Evangelie-verkondigers, het bezoeken der gevangenen, het bedachtzaam vrijmaken der slaven, het in stand houden der Protestantsche Gemeenten loffelijk, pligtmatig, Christelijk is; mits we gehoor geven aan de vermaning om, al wat onze hand vindt om te doen, te doen met alle onze magt; mits we in het oog houden datin onzen tijdvoor Christenen, in den grond der zaak, alles te doen is; dewijl, hetgeen in burgerlijkmaatschappelijken of algemeen Godsdienstigen geest geschiedt, in Christelijken zin herstel of wijziging behoeft; mits we, door woord en daad, door leer en gedrag, in alle betrekkingen en omstandigheden, trachten predikers van het Evangelie te zijn; «onberispelijk en opregt, kinderen »Gods, zijnde onstraffelijk in het midden van een krom en «verdraaid geslacht;» onder hetwelk de Christenen behooren te schijnen «alslichten in de wereld, voorhoudende »het woord des levens» (Filipp. 2, i5).Mits,bijhet«Gode »zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heer »Jezus jgjaristus,» wij niet voorbijzien wat er onmiddehjk volgt: «Zoo dan, mijne geliefde broeders, zij t standvastig, •onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in 't werk des «Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel zal zijn in »den Heer» (i Cor. ij, 58). Mits het ook in ons hlijke dat de leer der vrije genade zich in vruchten der dankbaarheid rijkelijk openbaart; tot eer van Hem, die, zonder aanneming des persoons , oordeelt naar eens iegelijks werk; mits we letten op het Apostolisch woord « Broeders! »al wat regtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al »wat wel luidt, zoo er eenige deugd is en, zoo er eenige lof »is, datzelve bedenkt» (Frl. 4)8); mits we, na in de vereeniging der geloovigen de eenheid der Kerk te hebben' gesteldflh gedachtenis houden dat die eenheid niet enkel in het verdedigen, maar vooral in het naleven van de ge loofsleer, zigtbaar en, ook door den nevel dervooroordeelen heen, ter verheerlijking van Gods heiligen IN aam, glansrijk en onmiskenbaar behoort te zijn. Zoo hebben we u, overde gesteldheid der Kerk en over Oiize verantwoordelijkheid als Christenen, eenige gedachten en opmerkingen medegedeeld. Niet als vele meesters, maar als allen broeders zijnde, eener hope met u deelachtig, eenvoudig, rondborstig en met hartelijkheid; wenschende, op onze beurt, voorgelicht, bestuurd, ondersteund, en, waar wij gedwaald mogten hebben, te regt gewezen te worden. Nog eene'bedenking moeten we opnemen, minder voorzeker om uwentwil dan om anderen, wier aandacht misschien op deze bladen zal worden gevestigd. Het is deze: dat wij tweedragt stichten, die rustverstorend voor de Kerk, gevaarlijk voor den'Staat, en aan den invloed van Rome bevorderlijk is. Wij verstoren den Kerkvrede. Welken vrede bedoelt iWeh'r'Ook die met opstand tegen God«aitoet,verloochening van deïffcaligmaker vereeaigbaarisr'Oök diemetde onrust van het geweten en met hetverderf der zielen gekocht wordt? Wanneer men sedert lang al wat der Kerke, als zóódanig, dierbaar en heilig is, met alles te bovengaande vermetelheid, aangerand heeft, is het dan billijk dat men aan hen, die zich beklagen, die zich'eindelijk beklagen over die heiligschennis, het ontbranden van twistvuur verwij t? Men zegge het dan ronduit dat de vrede moet worden bewaard , ook wannéér- de goede belijdenis j die wij, als lidmaten der Kerk, voor God en menschen afgelegd hebben, in de Kerk een Voorwerp wordt van ontkentenis en spottênnT^MOPacht iemand deze uitdrukking, na al hetgeen door ons te berde gebragt, na al hetgeétt van elders bekend is, te sterk? Zij steuntop de meest eenvoudige vergelijkingvan het geloof der Christenheid met hetgeen thans, in menige Gemeente van ons Vaderland, hetzij nog eeniger mate zijdelings en verbloemd,heraijregtstreeks enontewimpeldvóorgedragen wordtv®Öórioópt£in üwe gedachte, de reeks der plegtige dagen aan de herdenking der'-fblten welke den grondslagonzes geloofs uitmaken, gewijd. Op het heugelijk feestvan Christus-geboorte, alsdèChristenheid haren grootftf (Soft1 en Zaligmaker aanbidt, zullen wij vernen*m>dat de hemeling Jezus niet als, maar nevens God moet worden vereerd. C^dert!nltnj11Éu8^erkbndiglftgrals de Christenheid, in de uitdelging der zonde door het bloed des eeuwiggezegenden Verlossers , vrede eh langheid vindt; op het Paaschfeest, als2lij nederknielënd, aan hét Lam dat geslachtis,hOT^Hosanna,Eerëz^GódindehoogsteHemelenï» brengt, zullen wij vernemen dat eeh>ftóhuldvoldoenend lijden tot de averegtsche begrippen der Middeleeuwen en de Godonteerende dwaasheden der hedendaagsche bijge- loovigheid behoort. Op het Pinksterfeest, als de Christenheid het wonder herdenkt der uitstorting van den Heiligen Geest, waardoor de Christelijke': Kerk gevestigd en een alles afdoende waarborg geschonken is voor de onfeilbaarheid en het Goddelijk gezag der Apostolische Schrift; op dien dag, waarop elk geloovige de belofte van dien Geest der genade ». der vertroosting, dier heiligmaking, dankbaar vermeldt , zal ons worden geleerd dat de persoonlijkheid van den Heiligen Geest een wanbegrip is, een ongerijmdheid; dat wiji, door dit onderstellen van hooger ingeving, tot Apostelvergoding worden verleid; en datdézegewaande onfeilbaarheid des H. Schrift reeds telang een slagboom tegen Christelijke, ontwikkeling gelegd heeft. En wat zou; er niet al meer kunnen worden gezegd ! Wij zullen naderen tot de Tafel des Heeren e)BT terwijl de Kerk aan een iegelijk het onderzoek voorschrijft «of hij Ook deze gewisse »belofte Gods gelooft dat hem al zijne zonden , alleen »om des lijdens en stervens Jezu Christi wille, vergeven »zijn, en de volkomene geregtigheid'van Christus hem als «zijn eigen toegerekend en toegeschonken zij;»zal straks, tot stichting der geloovigen, door denLeeraar worden betoogd dat, én offer, én vloek, énborgtogt, én toerekening, én losprijs, niet anders is dan Jöodscbjsvóorstelling en scholastieke vorm»'Aan ziek- en sterfbed , waadde Kerk den staf toereikt waarmee1 men, zonder kwaad te vreezen, het dal intreedt der schaduwe des,doods, zal een troostelooze leer, een Evangelie, óf van wanhoop, óf van zelfbedrog worden gebragt; en, of het niet genoeg ware, ook het kroost der Gemeente zal, waar de Kerk de uitdeeling van hèt.brood des levens gelast heeft, metdezézielverdervende spijs gevoed worden; opdat het kwaad dat ons verteert, als dierbaar erfgoed overgeleveid;, de vloek zij, zoo Gods genade het niet verhoedt, ookderverstenakomelingschap. En als zij voor wie tot dus ver deleer hunner Kerk tot steun en troost en zegen is geweest; als de armen en eenvoudige» en kleinen , die men aldus geërgerd heeft, sidderende en.èemechtig van die troostelooze menschelijke wijsheid, hongeren en dorsten naar Gods Woord , dan zal ook voor de uitdrooging van deze bron des levendigen waters, tot in haar springader, Worden gezorgd; dan zal er met de onwetenschappelijke Bijbeklienst der massas gespot Doch waartoe verder'de rampzaligheid geschetst waartoe de Kerkywij zeggen niet enkel door de Groninger School, maar door de gansche ontwikkeling van het ongeloof , hier te lande gebragt isJ Nog een trek , en het is een hoofdtrek t ontbreekt aan het somber tafereel, >©pweini<»e des te prijsselijker uitzonderingen na, hebben zij die tot wachters- over Sion waren gesteld, die den wolf weeren moesten van de kudde , en van wie rekenschap der zielen zal worden geëischt (daarónder ook de zoodanigen die , we willen het voorzeker niet ontkennen f in meer dan één opzigt voorbeelden der kudde geworden zijn), èn zelve gezwegen èn anderen tot zwijgen vermaand; en ook thans nog zouden welligt de meesten hunner, tot behoud der eendragt, o zoo gaarne ! verlangen dat elke weeklagt en elk angstgeschn»* der Kerk onder het geroep van vrede, vrede! mogt worden gesmoord. Doch er staat geschreven , de ijver uwes Huizes heeft mij verteerd; en de Christen zou , waar openlijk krijg gevoerd wordt tegen den Heer en Zijn Gezalfde, vrede mogen hebbend vrede met de vijanden van het kiuis? hij zou niet geroepen zijn het zwaard des Geestes tegen hen te gebruiken i' en wij zouden afkeuring verdienen omdat we ia zwakheid , de vermaning wenschen op te volgen van den Apostel: «Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie «Tan Christus^ opdat ik mag hooren dat gij staat in éénen »geest, met één gemoed , gezamenlijk strijdende toot het ugeloove des Evangelies; en dat gij in geen ding verschrikt »wordt van degenen die tegenstaan, hetwelk hun wel een ■ bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid , en dat van »God»(Fil. i, 27—3o.)! i Wij brengen , zegt men , tweedragt ook in den Staat. We willen niet onderzoeken in hoever de Staat overigens eendragtig kan worden genoemd. Liever geven wij tenantwoord , onbewimpeld en zonder iets achter te houden; wij houden ons als Christenen tot onderwerping aan de Overheid verpbgt, om der consciëntie wille en dewijl zij Gods dienares is; maar aan eene regtmatige Overheid, binnen den kring van haar bevoegdheid : gelijk zij beperkt is door de regten van anderen , en bovenal door het regt van Hem, omWienzij door ons wordt vereerd, die heerschappij heeft over de koningrijken der menschen en geeft ze wien Hij wil. De Staatkunde welke, sedert de overmagt der uit het ongeloof geboren revolutie-begrippen, Europa en ook ons Vaderland bestuurt, is, in doel zoowel als in beginsel, naar de overtuiging van ons geweten, in menig oprigt onvereenigbaar met hetgeen in Gods heilig Woord voorgeschreven wordt. Wij zijn niet verantwoordelijk voor hetgeen in de magt van anderen is; doch, zoo ver de kring onzer eigene verantwoordelijkheid reikt, hopen wij kracht te ontvangen om , zoo het noodig mogt zijn, ook bij verwijt en bedreiging^ tegen elk die van ons deelneming aan het algemeen kniebuigen verlangt, met eenvoudigheid te zegge«tt*U rij bekend dat wij uwe goden niet zullen eeren, «noch 'bet gouden beeld dat gij hebt opgerigt, zullen aan- »btódea»(0a*i..3, 18.) En wanneer, door menigeen, ook a«g( ons, gewaagd wordjb,'.«,Zijbgj^ dié beroerder Israëls?» makefeowjainafcyrLjmoedigüeid van,b#ii antwoojed; des gelqfdyigea. ook voor ons zélve», gebruik u«Jtk heb Israël niet "beroerd, maar gijj, daarmede dot gij de geboden des Hee»ren verlaten hebt, en de Baalim nagevolgd rijt» (i. Kon, r8, 18.) Wij werken, zegt men, Rome in de hand. — Wat dunkt u?. zonden wij niet, met eenigen ernst, aanonzebesehuldigers.te gemoet kunnen voeren : Hebt ge dit verTnj»,;m«titerugzage op u zelven^, overdacht? Wilt ge weten wat sedert vijftig jaren Rome in dehandheeftgewerkt? Uw al gemeen Protestantisme , hetwelk, ten. laatste tegen elke Evangelie-waarheid iprotesteert:j uwe. verdraagzaamheid, voor welke alleen hetwaarachtigEvangelieonverdra-. gelijk is nuw, geloof, zonder ziel of kracht, hetwelk, door het ongeloof heen^naarhetMjgeloof brengt. Wie heeft. Nederland rijp gemaakt om door,anti^christelijke,theoriën te worden overheerd? wie. heeft, bij de vereeniging met Roomsche Gewesten, zwijgend de overgave.aanschouwd van. de waarborgen der Kerk? vrie gaf;, ten. gevalle eener gewaande Nationaliteit r dierbaarste voorregten yan hét Protestantsche Vaderland prijst wie. heeft, door een onchristelijk schoolwezen»te. vormen , de.zegepraal, van, heb Pausdom in de volks-opvoeding voorbereid en bewerkt ? wie heeft, in de vrije toetsing van Gods Woord aan een overmoedig menschelijk gezag, heb wezen en, het. henrijke der Hervorming gesteld?) wie heeft aldus de méést, valsche betichting over de Protestantsche strekking naam ongeloof, regeringloosheid-ett .bwijfelarij tot waarheid geinaaktiMrie heeft, door.waterlooze bakken uit te houwen, regtmatigen weerzin bij dringende behoefte geboren doen worden; en, wat meer zegt, wie heeft aldus de dorstige? zielen genoopt tot aan den boezem eener afgevallene Kerk een lafenis die doodelijk worden kan, te zoeken? wie heeft het gros van hen die in het Kerkgenootschap leven, in slaap gewiegd? wie heeft, door het volharden in den nationale n afval, verbastering en ellen de ruimschoots over het weleer gezegend Land onzer inwoning gestort? — Wij zouden meer kunnen zeggen; doch de reeks der wrange vruchten eener Godsdienstigheid.), op filozofischen wortel' geënt, behoeft niet in haar gansche lengte uit een te worden gezet, en bovendien, we willen immers , ook sprekende tot diegenen onzer Protestantsche. landgenooten , welke ons geloof als schadelijke overdrijving beschouwen, geen onderling verwijt, maar onderling/ overleg. Laat ons dan liever met kalmte en zachtmoedigheid te werk gaan en onderzoeken of welligt de beschuldiging tegen ons ingebragt eenigen grond heeft. — Wij werken , zegt men, Rome in de hand. Ook hier zijn we gqieed rondborstigheid te betrachten. Al is het dat wei tegen Rome geen middelen inroepen, die we als strijdig met regt of billijkheid beschouwen, baar overmatig te begunstigen kan onze bedoeling niet zijn. Wij houden haar voor- eene afvallige Kerk , die alles behalve den naam van de Katholijke verdient. In het wezen der- zaak is , sedert de zestiende eeuw, niets veranderd , niets gewijzigd. De onfeilbaarheid waarop zij'roemt, is voor elk die haar fèilen kent, het bewijs dat zij, in dezen grondslag van haar kerkelijk aanwezen, een droevigen waarborg tegen verbetering gesteld heeft; en^jja^j^dj^ad, ofschoon zij , met verwonderingsw^ardige gevatheid haar beginselen, waar het noodig wy ontveinst en verbergt , plooit of overkleurt, en ze met geliefkoosde meeningen van den tijd vereenigen wil; steeds en overal waar ze, overmagtig zijnde, geen wijziging van stem en houding behoeft; steeds en overal, ook in onze dagen en in meer dan één Land, worden dezelfde dwaalbegrippen en aanvankelijk dezelfde dwangmiddelen te voorschijn gebragt. Daarom zijn we verpligt ook nu, met het oog op de doorgaande strekking en ontwikkeling van het Pauselijk beginsel,met Calvyn te betuigen: de Overste dezer Kerk heeft hetgeen Christelijk in haar was, door Goddeloosheid ontheiligd , door onmenschelijke heerschappijvoering verdrukt en bijna vernietigd; door valsche en verderfelijke leerstellingen vergiftigd, zoodat Jezus Christus er als 't ware, ten halve begraven, het Evangelie verstikt, de Christenheid, voor zooveel hem doenlijk was, gebannen , de dienst van God bijna afgeschaft, kortom, alles zoo zeë*4n verwarring gebragt is dat het eer naar Babel dan naar de heilige Godsstad gelijkt'. En evenwel de pligtmatige afkeer van al hetgeen zich in de RoomscheKerk, als het onuitwischbaar merkteeken van afval, in haar leer en instellingen vertoont, doet ons den Christelijken band niet vergeten , welke ons desniettegenstaande met godvruchtige Roomschen verbindt; en, ook waar zij dien band'miskennen, verlangen wij met dienzelfden Hervormer, wiens regtzinnige on- 1 «Nous disons que 1'Antechrist a profané ces Églises par son u impie'té, qu'il lesa aftligées par sa domination inhumaine, qu'il les » a empoisonnées de fausses et méchantes doctrines, et quasi mises » a mort, tellement que Jésus Christ y est a demi enseveli, 1'Évan» gile y est suflbqué , la Chrestienté y est exterminé, le service de » Dieu y est presque aboli; bref, teut y est si fort troublé, qu'il y » apparoist plustost une image de Babyion que de la saiucte cité de » Dine.» Institution Chrétienne, IV, 2, §. 12. wrikbaarheid meer gelasterd dan zijn Evangelische onbekrompenheid opgemerkt is, te betuigen dat erin de Roomsche Kerk, ook bij de overheersching van den leugen, kostbare; waarheid , ofschoon bedekt en verduisterd , overig blijft'. Wij verheugen ons waar Christus, niet een Christus, hoedanig ook, maar de Christus, de Godmensch en het Lam Gods, onze hoogste Profeet, onze eenige Hoogepriester, onze eeuwige Koning, al is het ondereen deksel , verkondigd wordt en in de harten eene gestalte verkrijgt; en wij gelooven dat het de roeping van Evangelische Christenen is om, bij de meerdere juistheid hunner inzigten , aan de Roomschen het voorbeeld te toonen eener gezindheid die, zelfs wan neer ze metonverdraagzaamheid te doen heeft, Christelijke liefde voor den afgewekenen broeder behoudt. In het een en in het ander ligt de regelmaat en drijfveer van hetgeen wij ten hunnen aanzien behooren te vérrigten; daar Christelijke betrekking aanhoudend liefdebetoon en antichristelijke strekking de meest ijverige teregtwijzing eischt. Liefdebetoon ; want, ofschoon de krachtige handhaving onzer regten door den aandrang der Roomschgezinden dagelijks pligtmatiger wordt; die 1 « Quand nous refusons d'octroyer siraplement aux papistes le ii titre d'Ëglise, nous ne leur nlons pas du tout qu'ils ne ayent quel» ques Eglises entr'eux; maïs nous contendons seulement du vray » estat de 1'Eglise, qui emporte cominunion tant en doctrine, qu'en » tout.ce qui appartient a la profession de nostre Chrestienté.... Ce » sont Eglises; premièrement en tant que Dieu y conserve miracua leusement les reliquesdcson peuple, combien qu'ellesy soyentpau» vrement dispersées: secondement, en tant qu'il y reste quelques >i marqués de 1'Eglise , principalemcnt celles desquelles Ia vertu ne » peut estre abolie, ni par 1'astuce du diable, ni par la malice des » hommes. » Jnstilutieu Chtétienne,. /. /. handhaving; kan plaats hebben in een geest van zachtmoedigheid en belangstelling, en zoo we daarentegen elkander in geen ander licht, dan in dat van, kerkelijke vijandschap beschouwen; zoo het ons enkel om eigen regt, en niet, ook waar we redetwisten, allereerst onjtverkondiging van het zuivere Evangelie te doen is; zoo we ons niet, hij zelfverdediging , vooral proselytisme , in den goeden zin van het woord , zielenjagt om waarachtig zielenbehoud, ten doel hebben gesteld; dan zal, ook doorbel onophoudelijke der wederzijdsche afkeuring , bij. toeneming afkeer ontstaan ; elke klagt zal met heviger wederklagt en elk verwijt beantwoord worden, m*3t een nog bijtender verwijt; en er zullen , bij klimmende verontwaardiging en bitterheid, kan het anders? wrijving en botsing en voor het Vaderland welligt onheilen, voorwier naam men thans nog te rug zou deinzen, worden bereid. Neen ! ook hier moet in liefde worden gewerkt , en waar de liefde tot Christus ons dringt, zal aan de waarheid welke in Christus is , de toegang tol) de harten worden gebaand:. Die waarheid behoort men aan de Roomschen te brengen-. Hiertoe verlangen ook wij vereeniging der Protestanten , mits ze op aanneming en niet op verzaking of ter zijde stelling , wij zeggen niet van het eigenaardige onzer Hervormde belijdenis, maar van hetgeen aan alle Christelijke Gezindheden dierbaar is , worde gevormd1. Ook: wij ver- *. Helisdoor dergelijke vereeniging dat de Evangelische Kerkbode, ook bij de zeer nuttige aanwijzing van vele verkeerdheden en aanmatigingen der Roomsche Kerk, bij voortduring eene krachteloosheid verraadt , te treffender omdat ten aanzien van het Christelijk geloof van sommige ledender Redactie, geen twijfel kan bestaan. Wij rekenden ons bij hel Adres verpligt in dit Tijdschrift, dewijl het zich den titel van vertegenwoordiger der Evangelische Kerkgeeft, het langen dat de verderfelijke magt, welke niet eenig Godgeleerde, in de opgewondenheid van al te heftig twistgeschrijf, volslagen gemis aan Evangelische belijdenis te doen opmerken (bl. 46). Hierop heeft de Kerkbode, gelijk uit zijn standpunt onvermijdelijk was, van Ons Adres gezegd: «liet moet noodwendig veler hoofden ver•hitten, veler harten verkoelen, ongegrond wantrouwen en aehter»docht bij onkundigen mei volle handen uitstrooijen, en heeft nallezins destrekkingom scheuringen verwarring—-hetgeen God ver«hoede d— in de Nederlandsche Hervormde Kerk teweegtebreügfen» (J. k84a , bl. 100); maar overigens beèft het antwoord op ons beklag ten volte bevestigd , wat ons reeds te voren niet onbekend was , dat zoodanige belijdenis voor dit Blad , zonder onmiddelijk verbreken der coalitie waarvoor het optreedt , uit den aard der zaak niet mogelijk is. Immers men heeft zich mét tweederlei niet zeer veel afdoende redenering vergenoegd. Vooreerst zegt men: «De Kerkbode • is niet bepaaldelijk aangelegd om de bijzondere punten eener «Evangelische belijdenis voor te dragen , te staven en te ontwiktkelen.» Maar dit wordt ook niet geeischt; wij beweeren sléchts dat elke bestrijding van bij- of ongeloof , Om iéts wezenlijks te kunnen uitrigten, met ondubbelzinnig aannemen van het waarachtig geloof moei beginnen. Ten anderen beroept de Kerkbode zich op de vermelding , bijv. van Jezus Christus als den eeniggeboren Zoon van God ; van Gods Woord in dé H. Schrift vervat 'TVatJ ée geregtigheid in Christus dié voor God geldt en die men alleen door het geloof in Zijnen naam erlangen kan, en op soortgelijke uitdrukkingen ; dié, ofschoon ze onder Christenen geen dubbelzinnigheid hebben , echter, gelijk iedereen weet , wel verre van thans eenigermate tusschen geloovigen en ongeloovigen , een soort van merkteeken des geloofs te kunnen zijn , willig onderteekend Wórden door allen. — Doch de Kerkbode heeft ïiéfc onlangs nader verklaard: «Er bestaat een aanhang in de Protestantsche »Kerk die wel ten sterkst tegen Rome ijvert , naar het den «Kerkbode verwijt dat hij geen positief Christelijk geloof belijdt , ja »veeleer fcetzéWtt verloochrtHsft'i' Wil men den Kerkbode dien haam »van kleurloos geven, omdat hij noch uitsluitend Gereformeerd is , »noch uitsluitend Luthersch , noch zich ten doel stelt de bijzondere maar welke onze Kerk, in haar met wijze bedachtzaamheid gestelde belijdenis, het rijk van den Anti-Christgenoemd heeft, te gronde worde gerigt. Doch aan deze verpligting • gevoelens van eenig ander Protestantsch Kerkgenootschap voor Ie «Staan (hoewel hij bescheiden voorstelling van dat meer bijzondere ngereedelijk toelaat); ia zulk een zin laat hij dien naam zich gaarne n welgevallen. Ja , welbegrepen , drukt dezelve zijn karakter eigen»aardig uit. Zijn weekblad is toch een Protestantsch blad. Het • draagt dus niet de bijzondere kleur van dexe of geene Protestantsche »Gezindte» (III, bl. 2). De Kerkbode veroorlove ons hem, met bescheiden ernst, te doen opmerken, dat hierin het verschilpunt, tusschen hem en ons ten minste, niet bestaat. Wij wensehten zoo gaarne door hem begrepen te worden, en het komt ons voor dat de zaak niet onbegrijpelijk, zelfs niet onduidelijk is. Hetgeen wij misprijzen, is niet dat hij de verscheidenheden der Hervormden en Luthersche kerken , noch in Lutherschen , noch in Hervormden zin , op den voorgrond gesteld heeft; maar wel dat hij , om goede verstandhouding le bewaren met allen die in de uiterlijke Kerkgemeenschap eener Protestantsche Gezindheid opgenomen zijn , het vrijmoedig en stellig uitkomen zelfs voor de hoofd-waai heden vermijdt, welke in de Geloofsbelijdenissen van Christelijke Protestanten, niet als de kleur eener Gezindte, maar, als hun aller eenige troost in leven en in sterven en als de onmisbare kern van bet Evangelie , opgeleekend zijn. De hooggeachte Voorzitter der Maatschappij ter bevordering van Welstand heeft onlangs, met zinspeling «p den Catholijk en den Kerkbode, gezegd : « de strijdende Kerken , « vertegenwoordigd door de geleerdste en meest geachte mannen uit » hun midden, voeren met open vizier tegen eikanderen den belang» wekkenden kamp » (Aanspraak ter opening van de Algemeene Vergadering, Mei 1842, bl. 3). Dooh wemogen den Kerkbode niet als kampvechter erkennen; dan voor zoo ver hij het zwaard voert ten behoeve der Kerk, in haar tegenwoordigen toestand van ongeloof en verwarring; in welken zij, ondanks de meeste inspanning van krachten , zelfs tegen Rome , waar deze eene, ook veelzins verduisterde, Evangelische waarheid opneemt, onvermogend is. gelooven wij slechts door één. middel, naar behooren tè kunnen voldoen; door het Evangelie, zuiver en onvermengd , ook tot de Roomschen te brengen; het eeuwig Gocklelij k Evangelie, niet een Evangelie van de wijzen dezer eeuw, waaraan al Wat Goddelijk is , ontbreekt. Wederlegt vrij , Protestanten onzer dagen ! de wanbegrippen der Roomsche Kerk; meet het verkeerde en bespottelijke en ongerijmde van haartalrijke misbruikenbreed uit; wat zal het ons baten zoo gij tevens, door vereeniging met allen die zich tegen haar , hetzij uit liefde tot den Heiland, hetzij uit afkeer van de waarheid, willen verzetten, aan de instandhouding van erger wanbegrippen , waarvan gij aldus de verantwoordelijkheid op U neemt, bevorderlijk rijt. Of zouden de wanbegrippen van ons Protestahtén, wanneer we geen stellige geloofsleer tot grondslag van zamen werk in g erkennen, niet erger dan die der Roomschen mogen wórden genoemd ? De Roomsche Kerk aanbidt Maria; het is een Godonteerend misbruik, dat de meest scherpe afkeuring verdient; doch is bet minder erg, als wij zwarigheid maken den Heer te aanbidden? Zij zoekt de zaligheid in goede werken, doch wij in het opbouwen eener geregtigheid, die evenzeer onze eigen geregtigheid is. Zij pleegt afgoderij in de mis; wij hebben den afgod van het eigen Ik op den troon der zelfverheffing gesteld. Zij wil geene regtvaardiging door het bloed des kruises alleen; wij meenen dit bloed onrein te mogen achten. Zij wil het verwerven der zaligheid binnen den kring «éner rigtbare Kerkgemeenschap besluiten; wij aarzelen niet eiken band van geloofseenheid te verwerpen. Zij heeft, tusschen den heilbegeerigen zondaar en den barmhartigen Hoogepriester, door priesters, uit de menschen genomen , scheiding gemaakt; het gescheurde voor- hengsel én/fle Israëlitische Tempeldiefidt ;weéer hersteld ; wij kennen geren fioogepriesker meer, die de zonde door zijns zelfs offerande te niet gedaan heeft; Zij, bij het miskennen van de belofte des Heiligen Geestes aan allen , zoo velen als er de Heer onze God toe roepen zal, meent den Goddelijken Deidsman der Kerk, als 't ware , in het gareel van haar Welgeordend Kerkbestuur aan band T$ kunnen leggen; wij, dieinonzeSehriftverdraaijingeenvoudiger te werk gaan, loèchenen zelfs het aanwezen van dien Geest, Wtelke de»or dsetk rHeer tot Trooster der zijnen,' 'in zijne pïaafos is ineteofid. Zij heeft aan de Heilige Schrift niét igénOég^ wij hebben geene behoefte meer aan eene heilige Scbriftt >ïlj heeft de waarheid door den leugen fcijna onkenbaar gemaakt;; wij'deen hét gansche iÉfraogefié dér verzoening te niefc Met baar dwalingen is het 4üi£g worden moeijelijk; met de onze zou het onmogelijk zijn. ïfèen, deOfris'tèn behoeft, opdat de waarheid «riumïer%V met géeneiiei onwaarheid in bondgenootschap te staten Hij zal «n hét »Vreest niét, gij klein kuddeken !» beteren Waarborg dan in het optellenrijner medestanders zoeken. Het is iftietilië menigté1', maar hét geloof dat dé weïéla Overwint. Wij bitten geen sttijdgenooten die niet met ons de vaandelen kunnen opsteken in den naam van onzen God-, dok wij Wenschen onze beklagensWattëdlgfe Roomsche laridgenöoten uit den slaap httu&rhiorgeloosheid l834 vooral door de Nederlandsche Stemmen, werkte zij in dezen «geest op het Publiek, of trachtte zulks ten minste » [Waarheid in Liefde, 1843, bl. 17 3 j. En voorts, met zinspeling op het Adres: «De - niet rustende school van Bilderdijh heeft de zaak op nieuw, en wel » op eene bitterder wijze dan ooit, ter sprake gebragt»(bl. 175). Wij behooren dus, zegt men, tot de Bilderdijksche School. Of We ons dezen titel laten gevallen? Neen, zoo er door aangeduid wordt, óf dat weden grooten man, in eenig vak, blindelings gevolgd, óf dat wij in Staats* regten Historie, ten aanzien van elk hoofdpnnt, zijn begrip tot het onze hebben gemaakt. Doch tevens zullen we gaarne en met dankbaarheid openlijk erkennen dat sommigen onzer ook uit zijn omgang en geschriften veel hebben geleerd; dat we hem hoogachten en eerbiedigen1, om zijne onnavolgbaarheid, als diepzinnig taalkenner en, in elk vak der poëzy, veelbegaafden en schaars geëvenaarden dichter; om den verbazenden omvang zijner geleerdheid, en vooral ook om zijn moedig wederstaan van de wanbegrippen zijner eeuw; we voegen er bij dat hel Vaderland, door het opvolgen van sommige zijner lessen en wenken, niet verloren zou hebben, en dat de geschiedenis in 't alge- meen onzer dagen, en zeer bepaaldelijk ook der Groninger School in haar droevigen aard en heillooze strekking, het bewijs oplevert dat de somberheid zijner beschouwing, niet de vrucht enkel der overdrijving van een zwartgalligen en bedilzieken grijsaard is geweest. « Christelijke vrijheid is ons een doorn in het oog. » Is het welligt omdat wij, onder den naam van Christelijke vrijheid, geen vrijheid verlangen om uit de Kerk te verbannen al wat Chriselijk is? « Vrij» heid, in welk opzigt, op welk gebied ook, schijnt ons een gruwel.» Ondanks het schampere van dezen uitval, zullen we ons niet inlaten met eenig betoog dat we , op bet gebied der Staatkunde, tegenover de eigenaardige ontwikkeling van nieuwerwetsche Staatsvormen, eerbiediging van de wezenlijke regten en vrijheden der Natie en behoud, zooveel mogelijk, van Vaderlandsche beginselen hebben verlangd. Wij bepalen ons met te wijzen naar hetgeen wij, op het gebied van Kerkelijk regt, tegenover velerlei aanmatiging, in het Adres begeerd hebben. Zelfstandigheid der Kerk en eerbiediging ook van de vrijheid der Gemeenten, liever dan een willekeurig Kerkbestuur ; afkeuring van den gewetensdwang, op grond, zoo het heet eener, in elk geval, Napoleontische strafwet, tegen geloofsgenoolen gepleegd ; verzachting van het ondragelijk juk van een over de conscientiën heerschend Schoolwezen, hetwelk der Groninger Schole, omdat het ook haar ten dienste staat, welbehagelijk is. In welk dezer opzigten was voor ons de vrijheid een grutael? — Doch we gaan niet verder en willen geen misbruik maken van de gelegenheid ons tot meer dan zelfverdediging verleend. Wanneer men zich echter veroorlooft te zeggen dat de Nederlandsche Stemmen in slaafschen zin hebben gewerkt, moeten wij elkeen wien het om waarheid te doen is, naar dit in zoo gematigden en onbekrompen zin gestelde Tijdschrift verwijzen ; terwijl de bekendheid der Redactie baar thans, na het wijken van menig vooroordeel, bij eiken onpartijdige ten genoegzamen waarborg tegen het ingang vinden van dergelijke uit de lucht gegrepene beschuldigingen verstrekt. R. (Bl. 27) Overeenstemming der Groninger School het Luther en Calvyn. — De Groninger School kan zich, in de hoofdzaak, zeerwel vereenigen met Luther en Calvyn. Dit is zeker; maar minder uitgemaakt is het dat deze zich ook vereenigd zouden hebben met de Groninger School. Voor hen die met hunne Geschriften weinig be- kent! zijn, zal, naar we ons vleijea , een enkel woord ter genoegzame inlichting strekken.—Omtrent Luther behoort in het oog te worden gehouden datzijne verkondiging der waarheid langen tijd met menig vooroordeel en dwaalbegrip , waarvan bij bet verkeerde nog niet ingezien bad, gepaard was; en dat in den stroom zijner krachtvolle uitdrukkingen menige zinsnede opgenomen werd , welke , ofschoon in den zamenhang juist en treffend, vatbaar is om, uil haar verband gerukt en letterlijk opgevat zijnde, geheel tegen zijne bedoeling te worden misbruikt. Doch er is tevens geene bladzijde waarop het «ndubbelziunige geloofsmerk niet gedrukt is; en , zonder velerlei voorbeelden zamen te brengen, zullen wij melde volgende aanhaling kunnen volstaan: i Hier ist der erste und Haupt«artikel: das Jesus Christus unser Gott und Herr sev, urn unserer vSünden willen geslorben (Romer 4) und er allein das Lamm Gottes . ist, das der Welt Sünde tragt(\ Joh. i) und Gott unser Aller Sünde «auf Ihn gelegt bat (Jes. 53); Item sie sind allzumnl Sünder und «werden ohne Vsrdienst gerecht aus seiner Gnade durcb die Erlösung »'n se'ne»i Blule (Römer3). Dieweil nun solches musz geglaubl wer•denundsolchesmit keinemWerk, Gesetze,noehVerdienst mager»langt werden, so ist es klar und gewisz, dasz allein solcher Glaube » uns gerecht mache (Romer 3). Von diesem Artikelkann man nichts vweichen noch nachgeben, es falie Himmel und Erden, oderwasnicbt «bleiben will. Denn es ist kein ander Name den Menschen gegeben «dadurch wir können selig werden spricht Pelr. (Ap. Gesch. 4) und •durcb seine Wundensind wir geheilt (Jes. 53). Und auf diesem Ar»tikel stehet alles das wir wieder den Pabst und die Welt lehren und »leben, darum mussen wir des gar gewisz seyn und nicht zwei flen , «sonst ist es Alles verloren. Luther was len aanzien dezer waarheden « «Dit isque nousobtenonssalut par Jésus Christ, toutefois ne peuvent por1 ter le nom de Mérite, par ce qu'ils pensent que la grace de Dieu »en est obscurcie.... C'est inconsidérément fait d'opposer le mérite »de Jésus Christ k la miséricorde de Dieu; .... rien n'empesche que »la j ustification des hommes ne soit gratuite de la pure miséricorde de »Dieu , et que le mérite de Jésus Christ su i van t a icelle de moyen in- » naam gegeven , door welken wij moeten zalig worden (Hand. 4) , en door zijne » wonden is ons genezing geschied (Jes. 53). En biervan hangt alles af wat wij «tegen den Paus co de Wereld leeren en doen; daarom moeten wij hiervan zeker «zijn en niet twijfelen; anders is alles aierloren.n—Ook bij Dr. Bickell, Ueb er die Verpüichtung der evangelischen Geistlichen auf dieSymbolischen Schriften : Cassel 1840 , S. 3«. a « Met elk die erkent dat de Schriften der Evangelisten Gods Woord zijn , «willen we redetwisten: maar ik bedank een woord te wisselen met wie het oot«kent.» (Luth. Werke* III 11.) b Tusschen de Aposlcleo cn hunne opvolgers is dit onderscheid dat de Apostelen geweest zijn als 't ware becedigcle notarissen van den Heiligen Geest, opdat hunne Schriften voor echt zooden worden gehouden; hun opvolgers hebben geen anderen last dan te onderwijzen hetgeen zij vervat vinden in de H. Schrift. Besluiten wij dus... dal het betaamt zich eenvoudig te hechten aan de leer, waaraan God ons allen, niemand uitgezonderd, onderdanig gemaakt beeft. • férieur, n y inlerviennc; mais c'est a nos oeuvres qu'ilfaut opposer «tant la faveur et bonté de Dieuque l'obéissance deCbrist, chacun des •deux selon son ordre. .-p. 419. —De Groninger School verkondigt dat ze Christus op den voorgrond heeft gesteld; Calvyn merkt aan : til y a un dire notable de St. Augustin, c'est combien que les héré» itiquès prêchent le nom de Jésus Christ, toutefois qu'il ne leur est «pas pour fondement commun avec les fidèles; ... pareeque si on «considère diligeniment ce qui appartient a Jésus Christ, on ne le «tiouveta entre les hérétiques , sinon en titre , mais l'effet et la vertu «u'y serapoint p. 38g.— De Grtoninger School ontkent dat er aan Gods geregtigheid door bet kruisoffer voldaan is; Calvyn leert: « II ta offert en sacrifice celte chair qu'il avoit prise de nous, afin qu'il «effaeat notre condamuation et appaisat 1'ire de Dieu son père »c p. 366.— DeG roninger School meentreden te hebben om teonderstellen dal, al was er geen zonde geweest, de Heer toch mensen zou geworden zijn. Calvyn schrijft: « Celui qui sera attentif a considérer ces •choses, selon qu'elles en sont dignes, méprisera aiséinent lesspécu- • lalions extravagantes, lesquelles transporten! beaucoup d'esprits «volages el trop convoiteux de nouveauté. Telie est la question «qu'aucuns esmeuvent;Vest, eneore que le genre humain n'eét pas »eu besoin d'être rachelé, qoe Jésus Christ n'eut point laissé d'ètre a Eenige zwerfzieke geesten, afdwalende in hun ipitsvindigheid, ofschoon zij belijden dat wij door Jezus Christus de zaligheid verkrijgen, kunnen echter den naam van Verdienste niet dragen, omdat zij mcenen dat dit tot verduistering van Gods genade verstrekt.... Men handelt onbedachtzaam door de verdienste van Jczns Christus aan de barmhartigheid Gods tegenover te stellen* ... niets verhindert dal de regtvaardiging der menschen om niets plaats bebbe door Gods zuivere barmhartigheid, en dat de verdienste van Jezus Christus, daaraan als een ondergeschikt middel dienstbaar gemaakt zijnde, bier tusscbenkome; maar het is aan onze werken dat men, zoowel de gunst en goedheid Gods als de gehoorzaamheid van Christus, elk in haar orde, togenstellen moet. i Er is een opmerkelijk gezegde van Auguslinus, namelijk dat, ofschoon de ketters den naam van Jezus Christus verkondigen, ze Hem echter niet tot gemeenschappelijk fondament met de geloovigen hebben; omdat, zoo men naanwkeurig let op hetgeen aan Jezus Christus toebehoort, men dit bij de ketters niet vinden zal dan in woorden; maar de werking en kracht zal er niet zijn. c Hij beeft de vlceschclijke natuur ten offer gebragt; welke Hij van ons had grne»men; opdat Hij... onze veroordeeb'ng oilwisschco en den toorn van God zijnen Vader bevredigen mogf. «fait homme... Mais, puisque 1'Ecriture prononce liaut et clair qu'il »aesté vêtu de notre chair, pour estre fait Rédempteur, c'est une «témérité tropgranded'imagineraulrecauseou autre fin»0 p. 366.— De Groninger School houdt vol dat het oogmerk van des Heeren komst op aarde niet geweest is om te sterven; Calvyn daarentegen: «Certes puisqu'en tous siècles ...jamais le Médiateur n'a élé promis «qu'avec sang, nous avons a recueillir de la qu'il étoit destiné par le »conseil éternel de Dieu a nettoyer les macules des hommes, d'autant »que c'est un signe de réparation d'offense d'espandre le sang et les «Prophètes n'ont pas autrement parlé de lui qu'en promettant qu'il «viendroil pour réconcilier Dieu et les hommes.... Lui aussi étant «apparu au monde a déclaré que la cause de son avénement étoit de «nous recueillir de mort a vie, nous ayant appointez avec Dieu: les «Apótres ont testiGé le mesme... Ce ne seroit jamais fait, si je vou»lois recueillir tous les passages servant a ce propos »4 p. 367. — De Groninger School bemint geenszins « de kunstwoorden door de stel«selmatige Godgeleerden uitgevonden » (Waarheid in Liefde , 1843, bl. 22a) en wijst op den Hoogleeraar Heringa, die betuigt: « Ik ge. »bruik gaarne de eigen woorden der H. Schrift, als zijnde woorden »die de Heilige Geest leert (»Cor. 2 , i3); maarvan anderewoorden, «die de menschelijke wijsheid beeft uitgevonden, onthoude ik mij «liefst, en wenschte ik wel dat ze nooit gebruikt waren.* Calvyn was « Wie oplettend zal wezen in bet bescbonwen dezer zaken, gelijk ze dit verdienen , zal ligt de buitensporige bespiegelingen verachten waardoor vele zwerfzieke en naar nieuwigheid al le begeerigc geesten vervoerd worden. Zoodanig is de vraag door sommigen opgeworpen ; namelijk dat, al ware het dat het mcnsclidom geen rantsoenering van noode mogt gehad hebben, Jezos Christus niet te min mensch zon geworden zijn.... Maar, vermits de Schrift luide en duidelijk verkondigt dat Hij met ons vleesch bekleed is om onze Losser te worden, is bet eeue al te groote vermetelheid een andere oorzaak of doel met onze verbeelding te zoeken. * Voorzeker, vermits door alle eeuwen heen de Middelaar niet beloofd is dan met bloed, moeten wij daaruit opmaken dat Hij door Gods eeuwigeo raad bestemd was om de zonden der menschen af te wasschen, daar bloedstorting ook een tcelen van bet goedmaken eener beleediging is; en de Profeten hebben niet anders Tan Hem gesproken dan belovende dat Hij komen zon om God en menschen tc verzoenen. Hij zelf in de wereld gekomen zijnde heeft verklaard dat de oorzaak zijner komst was om ons van den dood tot het leven te brengen, ons met God hebbende verzoend; de Apostelen hebben hetzelfde getuigd... Er zou geen einJe wezen, indien ik alle de plaatsen biertce betrekkelijk bijeen wilde brengen. ook van dit gevoelen: hij onthield zich daarvan liefst: • Je voudrois «quecesnoms fussent ensevelis, moyennant que la loi fut en tout >le monde >ap. 75. Hij wijkt geen bairbreed van de H. Schrift: «li nous faut bien être sur nos gardes, que nos pensées ou nos lan» gues ne s'avancent point plus loin que les limites de Ia Parole de uDieu ne s'étendent »* p. 92. Maar tegenover hen die de Schrift misbruiken, acht hij dergelijke terminologie onmisbaar. « Cette nou» veauté de mots (si ainsi se doit appeler) est lors principalement né» cessaire, quand il faut maintenir la verilé conlre les calomniateurs »qui Ia renversent en tergiversant. Ce que nous expérimentons >.aujourd'hui plus qu'il ne seroit nécessaire, ayans grande difficulté n a convaincre les enncmis de la vérité; d'aulant que se virans ca et la »comme serpens, ils trouvent manière d'échapper, sioon qu'on les » presse de prés, et quasi qu'on les tienne en serre. En cette manière ij les Anciens étant inquiétezdemauvaises doctrines,ontété contraints s d'expliquer facilement et familièrement ce qu'ils sentoient; afin de » ne laisser aucun subterfuge anx méchans, auxquels toute obscurité » de parole eut été comme cachette pour couvrir leurs erreurs. Arius «confessoit Jésus Christ être Dieu et Fils de Dieu, par ce qu'il ne » pouvoit résister a tant de témoignages de 1'Ecrilure; et comme us'étant acquitté, faisoit semblant de consentir avec les autres; mals ucependan t il ne laissoit pas de dire que Christ avoit été créé et qu'il »avoit eu commencement comme les autres créatures. Les anciens «Pères, pour retirer cette cautelle malicieuse hors de ses lénèbres , » ont passé outre et ont déclaré Christ être Fils éternel de Dieu et » d'une méme substance avec son Père; lors est vénue en avant l'im- • pielé des Ariens, en ce qu'ils n'ont pu porter cette doctrine, mais «font eue en exécration... Qui sera celui qui osera accuser les bons » Pères, comme convoiteux de noises et de dissensions ; d'autantque, • pour un petit mot, ils se sont telletnént échauffés en combat, jus•ques a troubler Ia tranquillité de 1'Eglise; mals ce petit mot montroit ula différence entre les vrais Chrétiens et les hérétiques »c p. 74. Der- a Ik zou wenschen dat deze woorden begraven waren ; mits dat in 'Hé gansche wereld het geloof was. b We moeten wel op onze hoede zijn dat onze gedachten of woorden niet verder gaan dan de perken van Gods Woord. c Deze nieuwheid van woorden (zoo ze dus moet worden genoemd) is dan inzonderheid noodig, als men dc waarheid staande moet houden tegen de schriftvcr" IO halve, wanneer de Groninger School, om zicb van allen blaam te zuiveren zegt! « De beschuldiging van den onbestemden naam van » Cot/j Zoon te bezigen , geldt ons niet alleen, maar ook de Apostelen en den lieer zei ven , die dus met ons zouden moeten veroor» deeld worden... H ier vooral komt bet uit, wie nederig en eenvou»dig zich aan de H. Schrift houden » [JVaarheid in Liefde, i843 , p. 222); dan zou ook Calvyn niet veel aan het hoogdravende van een dergelijk beroep op Bijbelsche uitdrukkingen hebben gehecht.— Inde schatting der Groninger School zou Calvyn, het is niette ontkennen, een zeer kleingeestige Formulierknecht zijn geweest: «II est bon et expediënt d'obvier a la légèreté des . esprits fan»tasliques qui se permettent trop de licence... C'est premiè»rement qu'il y aye somme résolue de la doctrine que tous doibvent «prescher, laquelle tous prélats et curés jurent de suivre et que nul »ne soit receu a charge ecclésiastique qui ne promette de garder lelie »union. Après qu'il y ait un formulaire commun d'instruction pour »les petits enfans et les rudes du peuple, qui soit pour leur rendre la «doctrine familière, ensorte qu'ils la puissent discerner d'avec les draaijers die haar omverwerpen, al boe wel lij het ontkennen. Hetgeen wij beden ondervinden meer dan wel noodig wezen zon , daar wij groole moeite hebben óm de vijanden der waarheid tot bekentenis te brengen; daar zij, dan hier dan daar, zich loswringende als slangen , middel vinden om te untkomen , ten ware men ze van nabij achterjage en vastgeklemd houde. Aldus zijn de Ouden toen zij door verderfelijke leerstellingen ontrust werden, genoodzaakt geweest op bevattelijke wijs uit een le zetten wat zij gevoelden ; om aan de hoozen geen uitvlugt le laten, voor wie anders alle duisterheid van uitdrukking als een wijkplaats ter verberging hunner dwaalbegrippen zou geweest zijn. Arins beleed Christus God en Zone Gods te zijn; niarlal hij aan zoo menigvuldige getuigenissen der H. Schrift niet kon wederstreven, en; als of bij hiermede genoeg gedaan had, gaf hij voor met de anderen eenstemmig te zijn; maar intuascben liet bij niet af te zeggen dat Christus geschapen was geweest , en, als de andere creaturen, een begin gehad had. De Oudvaders, om deze aluwc omzigtigheid uit haar duisternis te trekken , zijn verder gegaan en hebben verklaard Christus de eeuwige Zoon Gods te zijn en eens wezend met den Vader; tnen is de goddeloosheid der Ariaocn tc voorschijn gelreden, daar ze deze leer niet hebben kunnen verdragen , maar een afschuw er van gehad hebbeu... Wie zal nu deze brave Vaderen durven beschuldigen, als rumoer-cn twistziek, omdat zij, voor ecu klein woord, een zoo bcvigen strijd gevoerd hebben, dat de rust der Kerk er door verbroken is; maar dat kleine woord loonde het verschil tusschen de Christenen cn dc ketters. umensonges et corruplions qu'on pourroit iutroduire au contraire.» Let/re au.Protecteur cTJrigh*• i' (1548) in das Leien Calvins vo/t Henry,1h. II, Deilagen, s. 34- Hijzouookdeaanklagt van Bijbeldienst niet hebben ontgaan: • Pour ce que Dieu ne parle point joumelle»ment du Ciei, et qu'il n'y a que les seules Ecriturcs, oü II a voulu »que sa vérité fut publiée pour être connue jusques en la fin, elles ne «peuvent avoir pleine certitude envers les fidèles a autre tiltre, sinon »quand ils ticnnent pour arreslé et conclu qu'elles sont vennes 'du »Ciel, comme s'ils oyoyent la Dieu parler de sa propre bonche »j Institution Chrétienne, p. 3a. — Overigens, om een duidelijk inzigt in den aard der overeenstemming van de Groninger School met Luther en Calvyn te verkrijgen, bestudere men de Belijdenisschriften uit «de groote krachtig opgewekte periode der Hervorming zelve, welke «naast de Christelijke Oudheid de heerlijkste verschijnselen van »den Christelijken gee3t heeft de voorschijn gebragt» (Ullmann, aangehaald in Waarheid, in Liefde, 1843, bl. 87); en bedenke dat de meesten onder regtstreekschen of middellijken invloed van een dezer Godsmannen opgesteld zijn. -,-v C. (Bh 36) Wetenschappelijkheid der Groninger School. — De Groninger School verlangt wetenschappelijke bestrijding. Eigenlijk is aan haar wensch ruimschoots voldaan; vermits haar meeste stellingen dezelfde zijn wier wederlegging veelmalen', ook in vroeger eeuwen, plaats gehad.heeft. Doch, heeft ze liever met tijdgenooten te doen, ook in onzen leeftijd zijn soortgelijke begrippen in Duitschland en elders, na opzettelijk onderzoek, bij vernieuwing op de o Het is goeJ ca nuttig aan de ugtzinnigheid van geesten die aan hunne verbeelding den teugel vieren en' al tc losbandig zijn, wederstand te bieden .. . Hiertoe dient vooreerst dat er eeo bepaalde hoofdsom zij der leer, welke allen gehouden zijn te prediken; zoodat alle leeraars den eed doeo dit kort begrip te zullen vol-en en niemand tot eene kerkelijke bediening worde toegelaten dan op belofte zich aan zoodanige eenheid te houden. Vervolgeus zij er eene gemeenschappelijke form van onderwijs voor de kleine kinderen cn de onkundigen ouder het volk, om buu de leer eigen te maken, zoodat zij die kunnen onderscheiden van de leugens en misvormingen welke men daartegen zou mogen invoeren. b Vermits God niet dagelijks uit den Hemel spreekt en het alleen de Schriften zijn, waarin Hij gewild heeft dat zijue waarheid zou geopenbaard worden om bekend te wezen tot den einde toe, zoo kunnen zij geene volkomene zekerheid voor de geloovigen hebben dan wanneer zij voor vastgesteld en voldongeo achten dat zij van den Hemel zijn gekomen, even alsof zij daarin God met eigenen mond hoorden spreken. lijst der wanbegrippen gesteld. Moet ze welligt in eigen persoon worden bevochten, ook hiermede is een aanvang gemaakt. Vroeger in de Nederlandsche Stemmen en Beschouwingen, onlangs en meermalen in de Reformatie, heeft men baar redeneringen bestreden, Of eene wijs die althans niet van baar overmagt getuigt. Bij het plaatsen van eene door den Hoogleeraar Hofstede de Groot geschrevene Historische Beschouwing der Nederlandsche Godgeleerdheid in hel Kerkelijk Archief (II. bl. 1*3—190), heeft de Hr. Royaards, door eenige Brieven, ter regtstreeksche en doorloopende tegenspraak van zijn ambtgenoot, dien zonderlingen arbeid grootendeels onschadelijk gemaakt. Voor weinige weken heeft men eene vergelijking in het lichl gezonden der Zwyndrechtsche en Groninger Godgeleerde wetenschap ('s Hage, 184a). Men moge, bij de lezing van dit boekske, glimlagchcn bij het ontwaren dat de Groninger School, langs den omslagtigen weg der geleerdheid, tot dezelfde uitkomst geraakt is welke reeds voor ettelijke jaren een Stoffel Muller, als 't ware, door eenen genialen sprong bereikt had; de lagch vergaat, bij de gedachte dat hetgeen aan de jeugdige beoefenaar» der Godgeleerdheid, als vrucht van diepzinnige studie, opgediseht wordt, hetzelfde is wat, ontdaan van allen tooi , de verloochening, men zou kunnen zeggen, de platte en plompe verloochening van de ter zaligheid onontbeerlijke Evangelie-waarheden is. Door deze en dergelijke wederlegging, zal de Groninger-School weldra,' ové*vloedig welligt, in haar begeerte naar geleerde tegenspraak, te vrede worden gesteld; maar wij die haar uitdaging niet aangenomen hebben , zouden desniettemin ongaarne aanleiding geven tot misverstand ; alsof de vijand op het door hem, met zelfvertrouwen gekozen terrein, onzes erachtens, zonder diepgaande kennis der Godgeleerdheid , bijkans onverwlnnelijk was. Neen! wij erkennen aan de welgemeende uitdrukking « dat we aan de SchrijVérs van Waarheid in Liefde geene «bekwaamheden ontzeggen » een niet zoo ruimen zin gegeven te hebben als men er uil afgeleid heeft: en , ofschoon ongehouden, plaatsen we hier, ten overvloede, eenige wetenschappelijke opmerkingen uit den beperkten kring onzer studie, ten gevolge waarvan we geen hoogen dunk opgevat hebben omtrent hetgeen buiten ons bereik ligt. — Dikwerf kwam ons de redenering geheel onjuist voor. Bijv. wij hadden afgekeurd het verkondigen eener liefde zand*straf* fendegeregtigheid: ter verontschuldiging wijst men ons en blijft men ons, ook na herhaalde beantwoording dezerzijds, wijzen (Wjtor* heid in Liefde, i8/|3, bl. 223), op eene Verhandeling over de hardheid der liefde. "En als men die nu opneemt , wat vindt men? Dat er voorzeker van regtvaardig straffen, gewag gemaakt wordt, doch enkel als vaderlijke tuchtiging, en niet (waarover het geschil liep) als van de eigenlijke straf desgenen die voor den onbekeerlijken zondaar, niet enkel in de schatting van een beschuldigend geweten, maar volgens de stellige uitspraak des Bijbels, een verteerend v«Htr is. Een ander voorbeeld geldt de ingeving der Heilige Schrift. Wil men weten,op welken grond de Hoogleeraar Hofstede de Groot haar ontkent? « Toen de Bijbelsche Geschriften verzameld «waren, » zegt hij, « zag en erkende men ook dadelijk, dat er ook «menschelijke dwaling in staat. Of heeft de Gemeente of eenig ■ Christen onzen geëerbiedigden Heer (men vergeve mij het oneerbiedige voorbeeld 1) ooit voor eenen vraat en wijnzuiper ge«houden ? En ziet wij lezen het toch in den Bijbel, in een Evangelie! «Men rekende altijd, dat dit eene onware beschuldiging van de Fatrizeën tegen onzen Heer is; maar erkende daardoor tevens, dat er (inden Bijbel niet alleen goddelijke waarheid is te vinden, maar «ook menschelijke leugen » (Waarheid in Liefde, 1840, bl. 748.) De sluitrede; we vragen hoe is het mogelijk zich in goeden ernst met zoodanig argument le behelpen? de sluitrede, die het kenmerk eener sluitrede mist, komt dus hierop neêr, dat de heilige menschen Gods niet van den Heiligen Geest gedreven hebben kunnen zijn, omdat zij, naar waarheid , lastertaal opgeteekend hebben. Even zeldzaam is de volgende bewijsvoering. De Hoogleeraar Pareau, om het verzoenend sterven te ontzenuwen, wil opzettelijk betoogen, dat, volgens Paulus, de verlossende kracht van Jezus Christus gevonden wordt in zijne geheele verschijning. Wat doet hij? Bij de aanhaling van het « ik heb »niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, » laat bij, alsof dit op zich zelve stond, de onafscheidelijke bijvoeging » »en dien gekruist , » als een voor hem niet te pas komend toevoegsel, eenvoudig weg (Waarheid in Liefde, 1841, bl. 491)- Wanneer elders (J. i843, bl. 227) geschreven wordt dat men in Jezus dood »geene voldoening aan Gods strafeischende geregtigheid ziet; want vstraf laat zich niet denken zonder schuld ; geene schuld zonder »zonde; en Jezus Christus was toch de onzondige en daarom de onvschuldige; » dan moest een Bijbelplaats als deze « Dien die geen » zonde gekend heeft, heeft hij zonde voor ons gemaakt» (a Cor. 5, ai), waardoor de gansche argumentatie, in het oog van een Christen , omvergeworpen wordt, al ware het slechts ter jammerlijke ontzenuwing, ten minste worden vermeld. — Het getuigt niet van diepe kennis in de Kerkelijke Historie, wanneer men van Anselmus beweert dat hij over de schuldvoldoening enkel gephilosopheerden daarbij weinig zucht om de rede aan de gehoorzaamheid van Christus te onderwerpen getoond heeft (Rutgers v. d. Loeff, Antw, bl. 4o); terwijl ditbeweeren indruischt, èn tegen hetgeen van hem en van zijne schriften bekendis, èn bepaaldelijk tegen zijn stelregel dat (quiafides praecedit intellectum") wie niet gelooft, het Goddelijke niet ondervonden heeft, en wie het niet heeft ondervonden, het niet kan verstaan. En wanneer de Groninger School de leer der voldoening aan Anselmus, als een maaksel zijner spitsvindige haarkloverij, als « in zijn «hersenen uitgebroeid, » toeschrijft, verwijzen wij naar de volgende regels uit een Tijdschrift dat, geenszins door onbevoegde leeken, maar door Hoogleeraren in de Godgeleerdheid geredigeerd wordt: « Ook door vijanden dezer leer , voor zoover zij niet willens «blind zijn, is het erkend dat zij, in haar grondslag en grond» trekken, vóór Anselmus, en reeds in den vroegsten tijd der Chris»lelijke Kerk, als Kerkleer beschouwden als zoodanig bestreden ')gewordenis.n (Evang. Kirchen-Zeitung, 1834 » bl. a). En ook hetgeen verder slaat, dunkt ons te dezer plaats niet overtollig : « Men zou waarlijk de tegenstanders zeer weinig verstaan, zoo men «meende dat zij deze leer bestrijden, enkel gelijk Anselmus haar jj stelselmatig voorgedragen heeft. De groote ergernis ligt in de Bij— »helleer, welke haar ten grondslage strekt, en men ergert zich aan «het stelsel, omdat het de noodwendigheid eh redelijkheid dezer «Bijbellecr tracht te bewijzen... Het is eene bekende krijgslist van het » ongeloof de Goddelijke zaak in menschel ijken vorm voor enkel men» schelijken vorm uit te geven , om onder die firma met te meer schaamjj teloosheid de zaak zelve te kunnen bevechten.» — Wat de Historie der Nederlandsche Hervormde Kerk betreft, de Hoogleeraar Hofstede de Groot heeft zijne inziglen hierover bekend gemaakt in bovengemelde Beschouwing. Het gansche opstel heeft de strekking onze Kerk- « omdat het geloof het begrijpen voorafgaat. leer in verachting te brengen , opvoIgendewljj»:«Onzevooroude»yll*«ten het Bijbelsch practisehc van hunne eigene Godgeleerdheid 't welk «zich reeds krachtvol had ontwikkeld, varen, om er en van Luthcr «en van Calvyn een tweederlei speculatief-juridiscb beginsel voor «op te nemen, welk tweederlei beginsel eerst hier het inlandsche, «zooveel mogelijk, verdrong; toen zich zelve bekampte, en einde«lijk eene zonderlinge vermenging van begrippen als vaste Kerkleer «aan de bevolking aanbood» (bl. i'n 3). De slotsom, is dat, door de vreemdsoortige bemoeijenissen en schoolsche spilsvindigheden.4eiV genen die wij tot dus ver als de gezegende werktuigen eener Christelijke Hervorming hadden beschouwd, de echt Nederlandsche rigting in de Protestantsche Kerk verloren gegaan, en alleen onder de gematigde Roomsen-Katholieken of Jansenisten overgebleven is. Voor als nog echter zat,ingenomenheid met de Jansenisten ons niet doen vergeten wat in de volgende regels zoo treffend uitgedrukt is : « Pourquoi, tandis que la Réformation a eu des suites si immenses, le «Jansenisme, illustré par les plus beaux genies , s'est-il etient sans «force ? C'est que le Jansenisme remonta a St -Augustiu et s'ap«puya sur les Pères, tandis que la Réformation remonta a 14 Bible «ets'appuya sur la Parole de Dieu. C'est que le Jansenisme fit un «compromis avec Rome et voulut clablir un juste milieu de vérité et «d'erreur, tandis que la Réformation s'appuyant sur Dieu seul, dé«hlaya le terrain , enleva tous les emblais humains qui le recou vraien t «depuis des siécles et mit a nu le rocher primitif. Restcr a moitié «chemin , est uneoeuvre inutile; en toute chose il faut allerjusqu'au »bout. Aussi, tandis que le Jansenisme a passé, c'est au Christianisme «evangelique qu'appartiennent les destinées du monde.» MerlertAubigné, Bist. de ia Réformation, III, p. /-oS. Het zij den Hoogleeraar vergund Luther en Calvyn beneden lansenius te stellen, doch hij veroorloove ook onsdit oordeel als een treffend bewijs der kracht van hetvooroordeel te beschouwen. Hij spreke van hun « tweederlei spectt» latief-juridisch beginsel; » wij van bun eenerlei prediking van het Woord Gods, hetwelk, levendig en krachtig en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, de banden der specnlative of juridische, scholastieke of mystieke spitsvindigheden, in hun eeuw, evenzeer als in de onze, doorsnijdt. Na dezen hoofdtrek der Kerkhistorische beschouwing, is het bijbrengen van bijzonderheden eigenlijk overbodig. De Hongleeraar schrijft elders (ToesplrajkWf bl. 26) «dat onze twee [nog geldige Formulieren van Eenigheid » (men ziet dat Z. H. Gel., op eigen gezag, de Dordtsche Leerregels afgeschaft heeft) « door Remonstranten en Contra-Remonstranten «beide zijn erkend geworden.» Inlussehen is het bekend dat een der eerste daden waardoor de Remonstranten zich als zoodanig gekenmerkt bebben , de aanvrage om herziening en inmiddels buiten krachtstelling der Formulieren ij geweest.-En de Dordsche Synode, na wat is daarvan geworden? minder nog dan men zou hebben vermoed; want zij wordt voorgesteld als eene Vergadering dienaargelaten haar overige gebreken, in den letterlijken zin, och arme ! niet wist wat ze deed. De Hoogleeraar Roy aards antwoordt: « iXhoude mij «overtuigd dat hoe meer men zich onpartijdig gemeenzaam maakt met «den loop harer handelingen , men des te zachter over haar zal oordee«len. Doch dit mijn gevoelen wil ik aan niemand opdringen. Maar » dat de Dordsche Vaderen zoo onnoozel en dom zouden geweest • zijn om.... niet te gevoelen dat de leer der algemeene genade van » die der bijzondere genade verschilt;... in hoe ver heiligmaking met «de volharding der heiligen, al of niet kan zamengaan ; dat zij on1 zinnig schrijven over het Avondmaal;.... dit en zoo vele andere » punten kan ik volstrekt niet beamen. Geleerdheid en kunde zal men • toch, hoe men ook over hen denke , hun niet ontzeggen»(bl. 375). — En hoe gaat de Groninger -School in de uitlegkunde der Formulieren te werk ? Wij spreken niet van het beweeren , zoo dikwerf op historische gronden wederlegd , als of onze eerwaardige Symbolische Schriften uit strijdige leerstellingen van Luther, Zwinglius en Calvyn,als't ware (deuitdrukking, hoe triviaal,isniel te verachtelijk voor hetgeen deGroningerSchool bedoelt)zamengeflanstz^q(i»tegersv. d. Loeff, Jnlw. bl. 22): immers, omhierlusschenhetstell-gyil en stellig neen oordeel te vellen, wordt meer dan dagelijksche kennis aan de historie van Kerken Vaderland vereischt. Maar de juistheid en naauwge/.etheid der Formulier-uitlegging kan dooreik, die de Beschouwing van Prof. Hofstedede Groot met de Formulieren zelve vergelijkt, op de proef worden gesteld. De Hoogleeraar schrijft dat de Catechismus bijna niet over de Drieënbeid spreekt (bl. 149), maar de Catechismus leert (2 5 Antw.) «datGod zich alzooinZijn Woord heeft geopenbaard 1 dat deze drie onderscheidene personen de eenige, waarachtige en «eeuwige God zijn:» en we vragen; had ervan deze heilige verborgenheidjzonder heiligschennis, of iets minder,of ook door de Godvruchtige opslellers,diewijs waren tot matigheid,iets meerkunnenworden gezegd? De Hoogleeraar schrijft (bl. 162) dat deleerderheiligmaking in de Geloofsbelijdenisgeheel en al ontbreekt: maar de Geloolsbelijdenis leert in Art, ati,vandeheiligmakingende goede werkten* Aai het waarachtige ge»loofden mensch wederbaar! en maakt tot eenen nieuwen mensch, en «doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hein vrij van de sla*«omij der zonde. » De Hoogleeraar schrijft (bl. 164) dat de Belijdenis den kinderdoop ongemerkt voorbijgaat; maar de Belijdenis leert dat men «de kinderkens der geloovigen behoort te doopen en met het «merkteeken des verbonds le verzegelen , gelijk de kinderkens in > Israël besneden werden, op dezelve beloften die onzen kinderen ge■ daan zijn. En voorwaar Christus heeft zijn bloed niet min vergoten 11 om de kinderkens der geloovigen te wasschen als Hij gedaan heeft » om de volwassenen , en daarom behooren zij het teeken te ontvan»gen en het Sacrament van 't gene dal Christus voor ons gedaan «heeft. » Zoo ongemerkt gaat de Belijdenis den kinderdoop voorbij ! met zooveel naauwkeurigheid vindt men den inhoud en geest onzer Kerkgeschriften in de opgave en strenge beoordeeling van den Hoogleeraar te rug! —Doch men zal welligt omzigtiger wezen in de uitlegkunde der H. Schrift! Dit blijkt niet, als de Hoogleeraar Pareau, in zijne Leerrede o\er Efez. 4, 3—7 , de uitspraak van den Apostel over verscheidenheid van gaven en bedieningen, gemakshalve, toepast op een strijd van gevoelens, gezindheden , en beginsels. Of als hij , om de algemeene genade te bewijzen, het 1 opdat «zij allen één zijn» (Joh. 17 , 21) aanhaalt 'Waarheid in LiefdeiS^i, bl. 822), zonder, op den beperkenden inhoud van het gansche Hoogepriesterlijk gebed , waartoe de uitdrukking toch behóórt, eenigzins te letten. Of als men 2 Cor. 5 , 20 , bijbrengt ten betooge dat God niet met den mensch verzoend wordt; met weglating van hetgeen indezelfdezinsnede(v.al) volgt,en waarin juist het zonde gemaakt zijn, bet straf dragen voor de zonde , als het onmisbaar middel tot die soort van verzoening welke men ontkent, aangewezen wordt. Wij drukken het gaarne met de woorden van een predikant en voornaam Godgeleerde uit: « « Gott hat uns mit Sich versöhnt, « be« deutet nicht: Er hat uns die Feindschaft gegen Sich aus unseren M Herzen genommen , uns einen Sinn geschenkt, der Ihn sucht und uliebt; der ganze Zusammenhang beweist, dasz davon hier gar nicht » die Rede ist; denn Gott hat ja dadurch uns mit Sich versöhnt (v. 19) «dasz Er unsre Sünden uns nicht zurechnele , dasz Er (v. ai) die «Strafe unsrer Sünden auf Christura legte. « Gott hat uns mit Sich » » versöhnt» heiszt daher: Er hat seine Gnade uns wieder zugewand, lEr ist zu uns in ein andres Verhaltnisz getreten, sein Zorn bat sich' » in Liebe gekehrt, dies bewies Erdadurch dasz Er unsre Sünden, » derentwegen Er unszürnte, uns nicht zurechnele, und dies konnte Er, «seiner Heiligkeit unbeschadet, vermöge des Sühnopfers Chrisli für vnns.iDasJVeue Testament hefausgegebendurchO.von Ger/acA(Beriin 1840), II, s. a45a. —We moeten 'ons bekorten; doch, wil men nog een paar stalen van de wijs waarop deze uitlegkunde ten aanzien der grondzuilen van ons geloof haar bekwaamheden openbaart', men lette op twee der Bijbelplaatsen waarin de H. Geest het leerstuk Van de Godheid des Heeren met onuitwischbare letteren heeft geprent, Joh. 1, 1 en 1 Joh. 5, ao. De eenvoudige krachtvolle .uitdrukking : « in » den beginne was het Woord... en het Woord was God,» brengt de onmogelijkheid eener andere vertaling, zonder aan letter en zin geweld aan te doen, meè; doch de Hoogleeraar Hofstede de Grootberigt ons: « Minder woordelijk, maar wat den zin betreft, meernaauw» keurig, zouden wij dit aldus kunnen overbrengen : « « In .den be»»ginne aller dingen bestond reeds de Woordvoerder der Godheid;... »• en deze haar Woordvoerder was ook zelf Goddelijk persoon » » (Waarheid in Liefde, 1841, bl. 75.) In den grondtekst staat het Woord was Gon; maar ziet, ei ziet hoe geleidelijk en ongemerkt wij tot de gevolgtrekking dat het Woord niet God, maar nevens God Goddelijk was, worden gebragt. De Hoogleeraar leert: « Nadat » Johannes heeft geschreven: «« liet woord was bij God, » of liever » bij de Godheid', » ten naauwsten aan den eenigen waarachtiger! God » verbonden, laat hij er hier op volgen, niet: « En het Woord was a «God heeft jasmet zich verzoend, bctcckcnt niet: Hij beert ons de vijandschap tegen Hem uit bét hart genomen en een zin geschonken, die Hem zoekt en lief heeft; de gansche zamenhang bewijst dat daarvan hier geen sprake is; want God heeft ons daardoor met zich verzoend (v 19 dat Hij onze zonden ons niet toerekende, dat Hij (v. 11) de straf onzer zonden op Christus gelegd heeft. « God heeft ons met zich verzoend » beteekeol dus: Hij beeft zich weder genadig tot ons gewend; Hij is tot ons in cene andere betrekking gekomen , zijn toorn is in tiefde veranderd; dit bewees Hij door dat Hij onze zonden, om welke Hij over ons vertoornd was, ons uict toerekende; en dit kon hij, zonder krenking zijner heiligheid doen, door de kracht van Christus zoenoffer voor ons. » » God of de Godheid;» maar t« En het woord was een God, dat »»is, En het woord was ook zelf een Goddelijk persoon , — een »»Goddelijk »ezen.a» Jobannes onderscheidt hem dus eerst van »de hooge Godheid zelve, door hem, als een dien men niet met «God mag verwarren, nevens God te plaatsen; om daarna ook Hem leenc Goddelijke natuur toe te kennen, waardoor Mijden naam »van een God, een Goddelijk persoon volkomen verdiende te dra«gen.» Waarheid in LieJde, 1841 , bl. 73. Op die wijs voorzeker wordt ook het meest bestemde geheel-onbestemd, en zouden wij gereedelijk met den Hoogleeraar (bl. 68) kunnen zeggen: > Die aan • Jezus eene hoog verhevene natuur toekennen, winnen weinig met •ban verdediging van Jezus godheid, goddelijkheid, goddelijke na•tuur; zelfs niet, zoo rij het woordje eeuwig daarvoor zetten en van «onzes Heeren eeuwige Godheid spreken. Al deze uitdrukkingen «lijn afgetrokken en daardoor onbestemd... IN iet niet zulke onbeostemde klanken moeten wij om ons heenwerpen.» De meest vreemde interpretatie staat aan elk die er zijn verstand en geweten meê bevredigen kan, vrij) doch niemand zal, bij eenig verlangen naar rondborstigheid, goedkeuren dat de Heer Rutgers v. d. I-oejf (Antw. bl. 18!, onder verwijzing naar de Verhandeling waaruit deze woorden ontleend zijn, met zekere warmte van uitdrukking, 'schrijft: «Het staat u niet vrij te zeggen, dat het » Tijdschrijft Christus niet voorstelt als het Woord dat bij God was » en God was; want dit is onwaarheid.» Wij treden in geene wederlegging, waarvan men zich, althans na hetgeen de Hr. da Costa (Voorlezingen, I, bl. 157—36o en II, bl. 5o5 — 5oq) opgemerkt heeft, gereedelijk kan ontslaan: wij houden ons aan de woorden van Bengel dat alle menschelijke bestrijding bier door de kracht der hemelsche uitdrukking te schande gemaakt wordt (« Hoe tonitru est, >i filio tonitru relatum : haec vox coelestis est, cui conjeclora «humana nequidquam obloquitur" :» Gnomon Nov. Test. Tubing., i835, I, 35a); we willen slechts doen letten op de onverantwoordelijke ligtzinnigheid waarmee ook eene der stelligste uitspraken van de Schrift ter zijde geschoven wordt. — En nü de andere plaats:» Wij zijn in den waarachtigen, in zijnen <■ Letterlijk: «Dit is dondertaal, door eeo zoon des donders geboekt; dit is een » hemelstem, waartegen de wederspraak Van menschelijke gissing niets veimag. » ■ Zoon Jezus Christus. De/e is de waarachtige God en het ecu»wige leven.» De Hoogleeraar van Oordt verandert het eerste gedeelte aldus: « Wij, zijnde in den Zoon, zijn in den Waarachtige» (Waarheid in Liefde, 1840, hl. 5ia); waarhij ook hier het meest opmerkelijk is, niet dat men eene dwaling begaat, maar dat deze Verandering, waartoe de grondtekst (welk verschil overigensten aanzien der uillegging zij) niet de allerminste aanleiding geeft, eenvoudig, als iets waaromtrent geen twijfel kan zijn, ter neergeschreven wordt, zonder dat van het strijdige der overzetting eenig gewag worde gemaakt. — Wij wenschen geen hard woord te gebruiken, maar, tegenover zoodanig mishandelen der voor ons nog Heilige Schrift, komt aan elk Christen de Apostolische vermaning te binnen omtrent de « dingen zwaar om te verstaan, die de on» geleerde» men kan, ook bij veelomvattende geleerdheid, in die dingen nog ongeleerd zijn; « die de ongeleerde en onvaste menschen » verdraaijen, gelijk ook de andere Schriften , tot hun eigen verderf» 1% Petr. 3, 16.) — Doch reeds genoeg. Hetisonsdoel niet, bij het gevoel van eigene feilbaarheid, de feilen onzer tegenstanders met gretigheid op te zoeken; doch wanneer de Groninger School, door het eenvoudig geloof bestreden, telkens in den ontzagwekkenden nevel der wetenschappelijkheid zich verbergt, en wanneer dan , hoe zullen wij het noemen? wanneer vergissingen van dergelijken aard en strekking zich, bij het doorbladeren van haar geschriften telkens ongezocht voordoen, achten wij het pügter eenigealthans, op de schaal waar het gewigt van haar Godgeleerdheid onderzocht wordt, le leggen. Te meer omdat zij, dunkt ons, wel eenigzinsaanmatigend is; bijv., als zij van zich zelve getuigt dat haar partij o bijna alle Evangelie«dienaren en verstandige Gemeenteleden bevat» (Hofstede de Groot, Toespraak, bl. ao); en zulks bij monde van den Hoogleeraar die, ook bij bet schrijven over de Dordtsche Synode (Kerkelijk Archief' II. 17a), met gelijksoortige nederigheid en onzijdigheid , gemeld heeft dat in Holland« verreweg de meeste predikanten en verstan-» >dige Gemeente-leden » lot de Remonstrantsche Gezindte hebben behoord; hierover door den Hoogleeraar Royaards vruchteloos te regt gewezen: « Deze uitdrukking is u, vertrouw ik, uit de pen ge» vloeid, zonder dat gij dit gezegde behoorlijk gewikt hebt. Want die «beschuldiging van het voorgeslacht in de Hervormde Kerk, als vonverslandigen, zal niemand ligt toegeven, tenzij men sommige «denkbeelden alleen als verstandig wildoen doorgaan.» (Kerkelijk Archief II. 377.)Ook wij willen, zonder meer le zeggen, liefst onderstellen dat deze uitdrukking waarmee de Hoogleeraar, als met één slag, zijne gansche tegenpartij èn in de zeventiende, èn ook in de negentiende eeuw, ter neêr heeft geveld, andermaal en als ui t gewoonte, aan zijne pen ontvloeid is. D. (Bl. 67) De Synodale Handelingen. — Zonder te ontwikkelen wat in de Handelingen der Synode niet regtstreeks tot het Adres behoort, achten weons echter verpligt ter aanwijzing ook van hetgeen ons in dat overige meest opmerkelijk schijnt. —In het jaarlijksihe Verslag van den inmndigen toestand der Kerk berigt men: « Behalve over'teel algemeen en plaatselijk ge«brekvandegewonesoort, hebben wij in den tegen woord igen lijd »te klagen ,» waarover meent ge, ledematen der Kerk die haar lief hebt en om haren vrede bidl? over de stoutheid waarmee het ongeloof op kansel en Academischen leerstoel onbelemmerd zijne stellingen verkondigt?neen toverde twistgierigheid en liefdeloosheid »die in den boezem van ons Kerkgenootschap meer en meer ont»staat uit overdriftin het voorstaan van oude of nieuwe zienswijzen i> tot schade van de waarheiden den werkelijken voortgang van Gods «Rijk onder ons » (bl. n). — Voorla wordt de J/'scheiding betreurd ; naar ons inzien , te regt: doch van waar deze jammerlijke voortduring en toeneming eene scheure die aan het Kerkgenootschapeen aantal gemoedelijke leden ontrooft t een antwoord hierop, ter kenschetsing van de gesteldheid der Kerk, niet overbodig, zott welligt geleid hebben naar het eenige middel, waardoor de breuk kan worden geheeld* Voorzeker zal totdiegenezingniet medewerken dat men, bij het overgaan , gelijk natuurlijk was, tot de orde van den dag, op eene Missive van Afgescheidene Leeraren (bl. g5), niet een enkel woord van welwillendheid of toenadering gevoegd heeft. Doch veel zonderlinger, onzes eraebtens, is de goedkeuring, juist nu , van een, in de tegenwoordige omstandigheden, aan vele Christenen ergernisgevend voorstel van een der leden van de Synode, den Hr. van Dam. Immers, naarmate de predikant, minder aan een geloofsleer is gehouden, behooren ook de lidmaten der Gemeente, in hun geloofsleven, minder verbonden te zijn aan den predikant; en in den hoogsten graad onbillijk is hel den band eener derzijdsche betrekking, terwijl die aan den eenen kant los gemaakt wordt, aan den anderen kant te versterken. En toch .wordt door de Synode, ineen tijd dat ervoor gemoedelijk bezwaar, bij zoo veel billijke aanleiding, ruimschoots toegeeflijkheid moest worden betoond, integendeel bepaald dato de kinderen niet buitin de Gemeente, waar»toe de ouders kerkelijk behooren, gedoopt mogen worden, zonder «schriftelijke toestemming van den predikant dier Gemeente » (bl. 123, 126). Dergelijk verbod kan ook tot Catechizatiën en zelfs tol bet vertroosten bij ziek-en sterfbed uitgestrekt worden; maar het zal de Afscheiding niet doen ophouden, wanneer men , bij niet-handbaven van de leer, deleden der Gemeente, naar de ziel, in een soort van lijfeigenschap brengt van den ontrouwen predikant. —Vreemd is, in den mond van een HervormdJf»erkbestuur de betuiging: «groote ingenomenheid kunnen wij niet: betoonen, als Protestanten » met wie wjj*i»n band der broederschap in Christus hebben aange«knoopt, opzettelijk tol ons komen, daar zij denzelfden Heer belijden, in wien wij gelooven, en met ons dezelfde hope der zaligheid «hebben» (bl. i45). Wij zeggen eer met denHoogl. Bouman: « het «voorbeeld onzer Nederlandsche Medeprotestanten mag ter navolging «worden aangeprezen, daar zij doorgaans aan hunne Kerkgemeen«schap zich veel meer gehecht betoonen dan sommige Hervormden »aan de Gemeente lot welke zij door Doop en belijdenis behooren» (Toespraak, bl. 97), en , bij de bewustheid van broederlijke overeenstemming bij v. met de LutherscheKerkj, waar zij aan haar Symbolische Schriften getrouw is; rekenen wij toch de Hervormde Synode onbevoegd om ook de wezenlijkheid van bet verschil dat ons van de Remoristrantsche Gezindte scheidt, aldus geheel op den achtergrond te stellen. — Deze algemeene verdraagzaamheid jegens Protestantsche landgenooten steekt te meer af bij de onverschilligheid welke de Synode ten aanzien onzer Hervormde' geloofsgenooten in andere Landen betoont. Wij zien dat zij een boekgeschenk der Nederduitsche Kerk in Noord-Amerika, haar Psalm- en Gezangbundel, Liturgie en Synodale Handelingen , als bewijs van hoogachting:, met genoegen aangenomen heelt (bl. 23). Doch moest deze aanbieding enkel uit dit oogpunt worden beschouwd ? Zou het onbelangrijk zijn geweest iets meer van die Kerkte vernemen? Dat zij door onze Vaderen gesticht, nog 253 Gemeenten en 90000 zielen onder baar herderlijke zorg telt; dat zij ten volle deFormulicren van Eenigheid handhaaft, ook de Leerregelen van Dordt, en stiptelijkde oorspron- kelijkc, niet de ontaarde Hollandsche Kerk is, in een Engelschkleed* daldeze regtzinnigheid aan geloof èn bekeering, en ook aan het dragen van vruchten der bekeering waardig, nietschadelijk, maar bevorderlijk is; dal zij de Evangelie-prediking onder de Heidenen behartigt ; dat ze hiervoor, door liefde voor de Nederlandsche moeder-kerk geleid , bij voorkeur onze Coloniën kiest; op Borneo reeds vele zendelingen heeft, en ter bevordering van den arbeid, ook op Java en elders, een door belemmeringen dezerzijds vruchteloozen en voor ons Nederlanders beschamenden ijver openbaart. « Het doel mijner » komst • schrijft de predikant welke dit geschenk aan de Synode beeft oyergebragt « is om te verzoeken dat. wij niet als vreemdelingen , «maar.als broeders beschouwd mogen worden. Wij zijn een tak van «den wijngaard welken het Gode behaagd heeft in Holland te planeten, en ons oogmerk is om Zijne werktuigen le zijn in het planten «van andere takken onder de Heidenen » (Reformatie III, 107. Nog leest men in de Synodale Handelingen (bl. 199) dal er ingekomen en voor notificatie aangenomen is eene Missive der Algemeene kerkelijke Vergadering in Schotland, met een exemplaar van de toespraak (liever eisch), verklaring en protest door baar, den 30*1* Mei uitgevaardigd. Overbekend is het dat er tusschen de Schotscbe Kerk en de onze eene zeer naauwe verwantschap in geloofsleer en instellingen bestaat; maar niemand voorzeker zou, uit dit voor notificatie aannemen, hebben vermoed dat ze juist thans zich in moeijelijkheden bevindt, overeenkomstig, in meer dan een opzigt, met onzen eigen toestand, zoodal haar ervaring en haar voorbeeld ook voor ons, indien we slechts leeren willen, tot een leerrijken spiegel kan zijn. Wie zou er uit opmaken dat deze Kerk, die thans welligt meer dan eenige andere een geloof werkzaam in de liefde openbaart in een strijd met d«n Staat is gewikkeld, nopens de aloude en onmisbare vrijheid der Gemeente om de voordragt van den collator, wegens onzuiverheid in de leer of ergerlijkheid van gedrag, ter zijde te leggen! Dat, na driejarige spanning de zaak den meest ernstigen keer genomen beeft; dat de Algemeene Vergadering, in de overgezondene stukken,1 met eerbiediging van het Staatsgezag, de handhaving van een met geestelijke belangen vereenzelvigd regt en het onbelemmerd genot van haar vrijheden eischt; zich, ofschoon zeer ingenomen met de vereeniging van Keik en Staat, echter tot het prijs geven van alle hieraan verbonden voorregten, des nood zijnde , bereid verklaart; en legen besluiten en uitspraken van wetgeving en re°tsmagt, die haar zelfstandigheid zouden miskennen, met waardigheid en nadruk protesleetifi terwijl ze waarheden als deze, aan wier verkondiging we ook in Nederland behoefte hebben, herinnert: <■ Het is eene stelling welke tot het wezen der Kerkleer en de grond» «beginselen van haar inrigting behoort, opgenomen zijnde in haar «Belijdenis, overeenkomstig het Woord en de wet van den heiligen „God, dat er geen ander Hoofd der Kerk is dan de Heere Jezus «Christus. De Overheid, aan wie God, de Koning der gansche «aarde, het zwaard in handen gegeven heeft, hoewel, naar den aard «en in den kring van haar gezag, bevoegd en verpligt te zorgen ook «voor de belangen der Kerk, heeft geen jA i regt om zich te mengen «in hetgeen de Heer der Kerk aan een geestelijk bestuur toevertrouwd «beeft. » Ten slotte stelt zij, op de meest pleglige wijs, alle de Kerken der Reformatie over de gansche aarde, welke vasthouden aan de gewigtige leer der onverdeelde heerschappij van den Heere Jezus over Zijne Kerk, tot getuigen dat zij, om haar trouw aan 'die leer, de meest heilige regten in gevaar gebragt ziet (Christian Miscellany , 1842. P. 7, p. 71—80). Was, in eene zaak van dit gewigt, bet eenvoudig kennisnemen genoeg? Moet het dan openbaar worden dat er, in onze schatting, tusschen de Gereformeerde Kerken geen band , geen eenheid des Geestes, geen schijf* of schaduw van Christelijke broedergemeenschap overig is? dal de Nederlandsche Kerk een Verstorven lid is, hetwelk uiterlijk tot het ligchaam behoort; doch, als ■een ander lid lijdt, noch medelijden, noch zweem van belangstelling en geen anderen indruk dan van notificatie gevoelt? dat wij geene vereeniging kennen dan gezamenlijke onderwerping aan hetzelfde Kerkbestuur of gezag; dat, volgens ons, de geloofsbetrekking^ bij verschil van Barbaar en Scytha, of door het tusscbenliggen van bergen en zeeën, onmogelijk Wordt; om nu le zwijgen dat het inlaten van den adem des levens, welke zich in de frischheid en kracht van dergelijke stukken vertoont, voor oneen nevelachtigen kerkelijken dampkring heilzaam zou kunnen zijn. — Eindelijk moeten wij nog «ven doen letten op hetgeen omtrent den overgang tot de Roomsche g.erk (bl. 139) gezegd wordt. De oorzaken zijn gemengde huwelijken, behoefte, onkunde, ongodsdienstigheid, zedenbederf. Doch van waar is het dat dezerzijds door aardsche genegenheid of tijdelijk voordeel het belang der ziel ioo vaak op- en overgewogen wordt ? van waar dat men in onze Kerk de grondbeginselen der Kerkleer zoo weinig beleeft en waardeert, en zelfs zoo weinig er mede bekend is? zou dit een teeken van geloof of ongeloof, van bloei of van verbastering zijn ? en waarom, bij het opnoemen van zooveel dat naar Rome leidt en verleidt, niet: tevens, in het verval onzer Kerk, de waarachtige bron van het kwaad en, als 't ware de oorzaak dezer oorzaken vermeld ? De middelen , die gebezigd worden om zoovele menschen onze Kerk te doen uitgaan zijn het geld, bet groot Zieken ■ Gasthui* Vb 's Herlogenbosch , en de zich overal indringende Zusters van liefde. Verre van ons iets te'willen afdingen van de menigvuldige schandelijke praktijken welke, op vele plaatsen , in het werk worden gesteld; maar toch , indien er in de Kerk Evangelische tucht en Christelijke gemeenschap bestond, indien er geloof was en dien ten gevolge ook broederlijk» liefde voor de huisgenooten des geloofs ; indien men aan de heilzaamste kerkelijke -instellingen den bodem niet ingeslagen had, en vooral indien men, door verloochening der waarheid, het heir van rampen dat Kerk en Vaderland aangrimt niet te voorschijn had geroepen; wij zouden den strijd der proselytenmakerij, met gelijken jjjver en met meer regtschapenheid niet ontwijken : er zou geen klagt tegen de Zusters der liefde ingeleverd worden omdat « ze kosteloos aan kinderen van behoeftigen onderwijs, kleeding en voedsel verschaffen » (Syn. Hand., bl. l43); door dergelijk klagen over Roomschgezinde geloofsijver of liefdebetoon zou geen Protestantsche laauwheid en pligtverzuim aan bet licht worden gebragt. — Wij zullen niet genezen worden, wanneer de geneesheer,in plaats van de kwaal le doorgronden, enkel symptomata zielen ze door palliativen bestrijdt; en de belofte dat « de poorten der helle de Ge»meente van Christus niet zullen overweldigen, » is niet toepasselijk op een Kerkgenootschap, wanneer het op eenheid van uiterlijken vorm, in plaats van op eendragtige belijdenis des Heeren berust. E. (Bl. 89) De regten der Feiesche Kerk. — Vele Friesche Predikanten (Beknopt Verslag aan de Synode, bl. II.) hebben zich tegen het onderteek enen van de DordUche Leerregels beroepen op hetgeen door hen genoemd wordt, de regten der oude Friesche Kerk. Nu, iodien zij den Heidelbergschen Catechismus, en de Ned. Geloofsbelijdenis hebben onderteekend, gelijk zij betuigen, « ten bewijze dat zij de wezenlijke geloofstukken van »ons Hervormd Kerkgenootschap toestemmen » en ze dit, niet naar 11 eigen zin en willekeur, maar in den geesl der opstellers en der Kerk hebben gedaan, dan is het verschil met ons van ondergeschikt belang. In de Leerregels toch ito de belijdenis niet aangevuld of gewijzigd., maar slechts, ten aanzien van enkele punten , ontwikkeld en bevestigd, in den zirifWelken de Kerk als alleen Evangelisch beschouwt. Intusschen is het vreemd dat men als een regt der Kerk verlangt te doen gelden wat, tegen den wensch der Kerk, door de tusschenkomst der politieke magt, plaats gehad heeft. Het doet ons leed dat men zich aldusaan eene welverdiende teregtwijzing van de Roomsch-Catholijke Stemmen (S. 184 2 .bl.26 4) bloot beeft gestdd»*»- Sevenwolden ordonneren en statueren, om moverende redenen, dat » geen Synodale Resolutiën eenig kracht of effect zullen hebben, voor » en aleer die zelve bij de Staten van 'tLand zullen zijn geapprobeert. «En alzoo eenige dienaren ... nog onlangs in de Synode te Bols»waert, haar verstout hebben de Kerken-orde, in den Nat ionalen • Synodo te Dordrecht gearresteerd, door te dringen en alhier mede i) in trein te brengen, niettegenstaande dezelve,als bier te Lande niet «practicabel en tegen des Lands privilegiën ... strijdende, bij solen«nele Resolutie bij de drie leden op den Landsdag is afgeslagen,... «verbieden wij Staten wel expresselijk allen dienaren des Goddelij«ken Woords de gemelde Kerken-ordre in eenige Synodale of Clas« sicale Vergadering voor te stellen, ... of ba trein te brengen. » — Doch wij treden hier Biet dieper in, en wilden slechts doen opmerken, dat, wat er van dit een en ander zijn moge, èn in vroegeren èn in latei en tijd , de Friesche Leeraars de Provinciale uitzondering, (waarop men zich nu, door een zonderling misverstand, als op een kerkelijk voorregt, beroept en beroemt) minder als een regt beschouwd hebben dan als eene miskenning van het regt der Friesche Kerk. In 1767 heeft de Classis van Leeuwarden zich tot den Stadhouder gewend om intercessie bij de Gedeputeerde Staten; opdat deze door hun Commissarissen aan de Synoden zouden doen verstaan «dat hun Edelm. gaarne mogen zien dat het Lemma legen de > drminianen of Remonstranten van nu af aan inter acta Synodalia » Fris ine worde geplaatst. » De Stadhouder antwoordde dat, » daar het «in de Acten van alle andere Synodens wordt gevonden, bij hem als «ten volle bewust van de noodzakelijkheid dat in deze eene gepaste «overeenstemming en concurrentie ook in Friesland stand grijpe , «geene de minste twijfeling nopens de gefundeerdheid en rechtma«tigheid van bet verzoek is overgebleven. * De Gedep. Staten hebben, «op de intercessie van Z. D. H. het verzoek der Hoogl. Heeren De«put. Synodi, welke het quaeritur overgenomen hadden, gunstig » geaccordeerd , en op de Synodns te Heereveen is het Lemma in de «Synodale Handelingen, tot blijdschap van alle regtzinnige Leeraars, »ingelascht geworden. » Kerkelijke Redevoer, v. Heshusius, Pred, te Bindelopen (1768); bl. 94—96. — Het schijnt das dat ernaar den aard en de voortduring van de regten der Friesche Kerk nog wel eenig nader onderzoek vereischt wordt; maar onder de historische feiten welke wij ons veroorlooven inmiddels, ten aanzien der ook door menig geloovig lidmaat der Kerk nog zóó miskende Dordtsche,Leerregels, in herinnering te brengen, is ook de merkwaardige bijzonderheid dat de Fransche Gereformeerde Kerken in 1620 , de volgende formule voor haar Nationale en Provinciale Synoden hebben gesteld: « Je jure et je proteste devant Dieu et cette «sainte assemblee que je recois, approuve et embrasse toute la doctrine jenseignée et décidée par le Synode national de Dordrecht, comme «entièrement conforme a la Parole de Dieu et a la Confession de nos «Eglises et je déclare aussi et proteste que je rejette et condamne «la doctrine des Arminiens, parcequ'elle fait dépendre 1'élection du i fidele de la volonté de 1'homme, et attribue tant de pouvoir a son «franc arbitre qu'elle anéantit la grace de Dieu, et parcequ'elle «déguise le papisme pour établir le pélagianisme et renverser toutë • lacertitude du salut. » ■■>