PLEGTIGE VERKLARING, AFGELEGD DOOR EEN AANTAL LEDEN DER HERVORMDE GEMEENTE TE GRONINGEN, TER BEANTWOORDING TAS BET GESCHRIFT , GETITELD : Aan de Hervormde Gemeente in Nederland. Maar gij , wat. oordeelt gij uwen broeder ? Of ook gij, wat veracht gij uwen broeder? Want wij tullen allen voor den regter»toel \an Christus gesteld worden. Rom. XIV: 10. TE GRONINCEH , BU J. OOMKENS. A kademie - drukker. 1843. GELOOFSGENOOTEN ! Het is niet genoeg, dat ons Staatsgebouw door de afscheiding van België op deszelfe grondzuilen geschokt is, dat de natie onder zware lasten gebukt gaat, en velerhande ongunstige tgdsomstandigheden ons met bekommering een' blik in de toekomst doen werpen: ook in het godsdienstige treden vernielende stroomen buiten hunne oevers en dreigen met omverwerping, verwarring en verstoring van de vooral daar zoo noodige rust. Nederland was van onds de bakermat Tan staatkundige en godsdienstige vrijheid. Europa moet het dankbaar erkennen, dat Nederland, onder Willem I en Willem m, voor hetzelve op pijnbank en moordschavot geleden, in de kabinetten en op het slagveld zegevierend gestreden en de vrijheid des gewetens tegen de dwingelandg gehandhaafd heeft. Nederland was van ouds de tempel der gods- dienstige verdraagzaamheid. Israëlieten, Roomschgezinden en Protestanten vonden daar eene veilige schuilplaats, en mogt bij wijlen de onverdraagzaamheid heerschzuchtig het hoofd verheffen, die aanmatiging werd niet lang geduld, het gezond verstand, het menschelijk gevoel der natie kwam er tegen op, en de verdraagzaamheid hernam1 hare stelling. Eu nu — in datzélfde Nederland — in de negentiende eeuw ziet men de ergerlijkste kenteekenen van onverdraagzaamheid tusschen Roomschen en Onroomschen, wat zeggen wij? — tusschen Hervormden en Hervormden. Het eerste, hoe bedroevend ook, is minder bevreemdend ; — doch men had van onze dagen billijkerwijze mogen verwachten, dat het laatste geene plaats zou hebben. Wat in de eerste tijden der Kerk min of meer verschoonlijk, ja, natuurlijk mogt heeten, is ih anze eeuw onvergeeflijk. Het heeft ons diep bedroefd, dat in de laatste jaren dweepzucht en verblindheid bij bekrompene leden der Gemeente hier en daar eene zucht tot afscheiding heeft doen ontstaan. Wij hebben dit alles echter met meewarige blikken kunnen gadeslaan, zonder voor ons zehren daardoor verontrust te worden. Doch meer bedroevende teekenen zijn daarop gevolgd. Dè fakkel der tweedragt is in de laatste dagen met zulk eene onbezonnene drift in het ronde 'gezwaaid, dat men zulk eene poging tot brandstichting in Kerk en Staat niet langer zonder ernstige bezorgdheid heeft kunnen aanzien. Mannen, door'hun stand in de maatschappij aanzienlijk, hebben, hoezeer geen Godgeleerden, tegen vojrdiènstelijke mannen, wier geheel leven aan het onderzoek der Christelijke waarheid is gewijd, de wapenen aangegord, en hen voor eene hooge Kerkvergadering aangeklaagd' (*). Deze Kerkvergadering wist te wel , wat tot hare bevoegdheid behoorde, om aan de onregtmatige eischen gehoor te geven, en verwees hen naar de bestaande kerkelijke reglementen, volgens welke zulk eene beschuldiging eerst biff dé lagere kerkelijke besturen moest ingebragt ■ worden. Doch het kon niet missen, of zulk een stap, openlijk bij eene Kerkvergadering gedaan, vooraf door de drukpers algemeen kenbaar gemaakt, moest, hoe verkeerd die ook mogt zijn, op vele zwakke gemoederen een' nadecligen invloed uitoefenen, allerlei ingebeelde, 'gevaren en schrikbeelden voorspiegelen, en mannen van beproefde kunde en godsdienstigen ijver in. eene verdenking brengen, die zij niet verdiend hebbes,, en aan eene beoordeeling prijs geven , die tot allerlei ongerijmdheid leidt. Dit heeft ons gegriefd, diep gegriefd, maar wij hebben gezwegen, daar wij vermeenden, dat wij, bloot Ledematen, ons zoo min mogelijk in godsdienstige geschillen moesten mengen; maar de zaak tusschen Godgeleerden van beroep en Kerkelijke Besturen moesten laten afdoen. Het Waren ook wel bloot Ledematen, die hier als beschuldigers optraden; maar hun voorbeeld gaf ons de bevoegdheid niet, om voor mannen in de bres -te springen, die hunne goede zaak veel beier, veel grondiger dan wij, konden ver- (*j Adres aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, in 184a , onderteekend door de zeven Haagsche Ledematen dier Kerk, D. Van hogendorp, h. b. h. w. gevers, a. capauose , g. groen van pe1nsterer, p. J, EI.OBT, I. a. sikgendoncel, c. M. van der KEMP. (ledigen; en met klem werd dan ook op de hatelijke aantijgingen geantwoord. Verre echter er van» dat de Adressanten gehoor souden gegeven hebben aan de vermaningen, hun van verschillende kanten zoo welmeenend, zoo nadrukkelijk gedaan, hebben zij met vernieuwde onbedachtzaamheid , met dreigender houding en langs gevaarlijker weg den strijd hervat. Zij hebben zich niet bepaald bij het met hand en tand vasthouden en opdringen hunner godsdienstige grondstellingen; maar zij hebben hunnen aanval herhaald, niet op den wettigen, hun door de Synode aangewezenen weg, door hun beklag bij mindere kerkelijke besturen te brengen; neen, alsof zij vreesden, dut hun beklag het bedachtzaam onderzoek niet kon doorstaan, hebben zij stoutweg de alarmklok geluid, om de door hen getrouw gekeurde Leeraars tot deelneming in den strijd op te roepen, ja wat meer is, om de Kerkeraden en Ledematen tegen hunne Leeraren in het harnas te jagen. Nog meer. Om de kroon op hunne vermetelheid te zetten, dringen zij met verregaande verguizing en belastering van ijverige, deugdzame en getrouwe mannen onbewimpeld op de afzetting onzer Hoogleeraren in de Godgeleerdheid aan; ten gevolge van een volksgeschreeuw, door '* welk zij der Regering die afzetting willen afdwingen. Dit alles doen zij in een' Brief, gerigt: Aan de Hervormde Gemeente in Nederland. En dit is nog slechts het begin van den strijd; wat zal dan het einde zijn? — Is het nu nog geoorloofd langer te zwijgen, of is niet veeleer het spreken, als Leden der Gemeente, nu meer dan ooit pligt? Zouden wij onze getrouwe herders aan eene steeds onbeschaamder vervolgzucht prijs geven, en tegen den onberaden banvloek, door geheel onbevoegden uitgesproken, niet opkomen? Zullen wij ons niet zuiveren van de blaam, die met minachting ook op onze Gemeente geworpen' is? Zullen wij ons gewillig het slavenjuk van Geloofsdwang op de schouderen laten leggen ? Neen, spreken sullen wij, zoo wij hopen, met kracht, met gematigdheid en Christelijke liefde. Wij zijn ook Leden der Hervormde Gemeente van Nederland, en wij stellen er hoogen prijs op, daartoe te behooren. Wij gevoelen ons gedrongen op de stem, ook tot ons gerigt, te antwoorden, en onze rede zal zich daarom tot de schrijvers van den Brief wendenlangs den weg, dien zy zeiven gekozen hebben, te weten in het openbaar. Gij wilt, mede - Christenen I dat er een billijke en pligtmatige kreet van verontwaardiging uit de Gemeenten opga; welnu, zulk een' kreet heeft uw Brief werkelijk in onze Gemeente doen opgaan j maar dezelve was tegen u gerigt. Verontwaardiging, ver* bazing en droefheid heeft uw Brief onder ons te weeg gebragt; geen' schrik, geene verflaauwing of wankelmoedigheid. — Wat gij over de zelfverdediging der door is dus genoemde Groninger School en het Synodaal be* sluit hebt ter neergeschreven, laten wij daar. Wij zgn niet geroepen daartegen op te komen, en laten de beoordeeling daarvan gaarne aan anderen over; ofschoon wij niet kunnen ontkennen, dat wij de Christelijke liefde en het betamelijk ontzag voor een wettig bestaand Kerkbestuur met smart daarin hebben gemist. Alleen bij het derde gedeelte uwer letteren zullen wij ons bepalen: bij de verpligting, welke in de tegenwoordige omstandigheden op getrouwe ledematen der Gemeente rust. Wij laten regt wedervaren aan uwe geleerdheid, uwe welsprekendheid en uwen godsdienstijver maar dit neemt niet weg, dat wij -de valschheid der grondslagen van al uwe redeneringen en uwe eenzijdigheid blijven betreuren. Door alles te schoeijen, te wringen en te bouwen naar eene, zoo gij meent, naauwgezette, maar bekrompene opvatting der Formulieren van eenigheid, door een - onverzettelijk doordrijven van die Formulieren, naar den geest, zoo gij meent, der opstellers, is het u onmogelijk geworden de waarheid ergens, zelfs in den Bijbel, te kunnen zien. Altijd van het kwalijk gekozen standpunt uitgaande, altijd uw streng Formulier-beginsel, als het eenig ware, op den voorgrond plaatsende, kan uwe kennis en schranderheid u niet voor grove dwalingen vrijwaren. - Te regt hebt gij getwijfeld, of gij wel op den naam van bescheidenheid zoudt kunnen aanspraak maken, gij, »die tegenover Hoogleeraars en Synode, tegenover een groot deel der Leeraars en van de Gemeente uwe stem verheft; niet op twijfelachligen, maar op stelligen en beslissenden toon en' met den eisch, dat hetgeen gij Evangelische waarheid acht, ook als rigtsnoer voor anderen worde gesteld" (hl. 72). Doch veel meer bedenkelijk moest u de wijze geweest zijn, waarop gij den strijd hebt aangevangen en voortgezet. Wij hadden gewenscht, dat gij vooraf de gevolgen berekend hadt, die uwe gevaarlijke, rustverstorende, ja opruijende raadgevingen zouden kunnen na zich slepen. Of is het genoeg, dat gij voor eene heilige zaak, voor het eenig waar geloof, meent te velde te trekken ? Dit kunnen ook anderen mcenen, en zoo zijn Hervormden, die van u in gevoelens verschillen, Afgescheidenen, van wie zich ook weder eenigen afgescheiden hebben, geregtigd voor het in hun oog ware geloof den vrede te verstoren. Meent gij u daaromtrent te kunnen verdedigen, door uwe feür» baarheid niet uit te strekken tot het gebied des geloofs (*) , dit is eene aanmatiging van onfeilbaar-, heid, die ons feilbare menschen niet betaamt, die wij, Hervormden, zelfs in Christus gewaande Stedehouders verwerpen, «n nu toch niet in u kunnen erkennen. Die deze erkentenis evenwel eischt, staat op zijn eigen gewaand regt, zonder de wezenlijke regten te eerbiedigen van hen, die tegen hen overstaan. Dat verstoren van den vrede is eene onvoorzigtige inbreuk op de rust en veiligheid zelfs :V«n den Staat. Ea waarlijk, rust en orde in de maatschappij zijn vooral in onze dagen geene zaken, die men ligtvaardig op het spel mag zetten. Gij spreekt over » de instandhouding van de eigenaardige inrigling en aangenomen geloofsleer eener kiitorische Kerk" (bl. 75) en zegt tevens: »er moet, dit is uitgemaakt, eene betere, eene met het wezen der Kerk overeenkomstige, Kerkinrigting zijn" (bl. ?9). Doch gij plaatst u bij dit alles ten onregte op het Ker- (*) Men leest bl. 69, na eene aanhaling uit den Tijdgenoot, waarin voorkomt, dat de zeven Haagsche Ledematen aan eigene feilbaarheid gelooven, deze . woorden der genoemde Haagsche Ledematen: »We zijn erkentelijk voor dien goeden dunk; mits men dit gevoel van feilbaarheid — niet uitstrtkke tot het gebied des geloofs. Ér kan doode regtzinnigheid, er kan geen levendig geloof zijn', waar 'men, ten aanzien van hetgeen het voorwerp des geloofs is, de mogelijkheid van illusie en zelfbedrog onderstelt." kelijk standpunt van 1618, terwijl gij op dat van 1816 moest staan. Gij hebt in uw Adres verlangd, dat de Synode heerschappij zoude voeren over de gezondheid in de leer, en gij verklaart nu te gevoelen, dat er tegen haar strekking naar Kerkoverheersching dient te worden geprotesteerd. Wij voor ons protesteren tegen uwe strekking naar Kerkoverheersching, waartoe gij de Synode zoo gaarne als uwe dienares zoudt hebben wil» len gebruiken. Gij moedigt het indienen van adressen aan de Synode bij voortduring aan (bl. 82); gij wilt eene vereenigde werking der Geloovigen (bl. 83); gij spiegelt ons eene Evangelische Maatschappij voor, die, tegenover de Synode staande, de Geloovigen zal vertegenwoordigen (bl. 84); maar gij doet deze alles omkeerende voorslagen reeds zoo weifelende, alsof gij het onbetamelijke daarvan zei ven gevoeldet. Gij wilt, dat de Formulieren » zijn en blijven, niet een geloofsregel, dat zij verre! maar de regel van prediking en onderwijs voor de Nederlandsche Hervormde Kerk; niet slechts wat sommige, maar wat alle geloofswaarheden betreft" (bl. 89). Is dit een spelen met de woorden? Of verlangt gij inderdaad, dal de leeraars verpligt zijn te prediken en te leeren datgene, wat naar uwe eigene meening geen regel des geloofs mag zijn, en dus met hun geloof en het uwe kan strijden? Of moeten zij niet uit volle overtuiging prediken datgene, wat gij met gelijke overtuiging behoort te gelooven? Wij bespeuren bij wijlen met genoegen, dat gij hier en daar het verkeerde uwer pogingen schijnt in te zien, en bejammeren daarby alleen, dat gij u door die heldere oogenblikken niet van hernieuwde ergerlijke uitvallen hebt laten terughouden. Gij vreest toch »de les des Heeren te miskennen, die allen, welke vermoeid en belast zijn, zoo liefderijk tot zich noodt, en door het geweldig opdringen der stelselmatige regtzinnigheid misschien bevonden te Karden tegen God te strijden, die gewoon is, niet uit de nacht eensklaps den Tollen middag te voorschijn te roepen" (bl. 91). Gij zegt: »er is slechts ééne taal, welke voor kinderen en volwassenen in merg en gebeente dringt, het is de taal van Gods woord" (bl. 93). Doch hoezeer verlaagt gij dat Heilig Woord door voor te schrijven, dal daaruit hetgeen in de Formulieren staat moet worden geleerd, en men »door den Bijbel tot de Formulieren moet worden gebragt" (bl. 93). Welk eene opklimming van het Goddelijk gezag tot het menschelijk gezag, als ware dit boven Gods gezag verheven! — — Gij schrijft: neen van beide; of hetgeen mij in kot midden gebragt hebben, ie laster en overdrijving, uit scheurzieke bekrompenheid ontstaan; of wel het is hier om het aanwezen der Kerk, om de eer van den Zaligmaker en om het behoud der zielen te doen" (bl. 102). Het is n, ter goeder trouw, dit willen wij gelooven, om het laatste te doen, maar uw voortvarende ijver houdt u niet zuiver van het eerste. Of is het geene overdrijving, geen laster, als gij schrijft: »dat het ongeloof wederregtelijk van een groot deel der kansels en leerstoelen meester is geworden" (bl. 79)? Is het geen laster, wanneer gij durft uitroepen: » Ouders of betrekkingen ï gij moogl geen jongeling ter theologische vorming brengen of laten, waar hij aan een invloed, dien ge strijdig met de leer der Kerk en met de leer der zaligheid acht, overgeleverd is. En, waarom (dus gaat gij voort) zouden we niet, nu wij, met anderen, aan de Groninger School de bekleedselen van haar menschelijke wijsheid afgerukt hebben, het vrijmoedig en open- lijk zeggen ? . bepaaldelijk aan haar moet, door eene billijke en pligtmatige kreet van verontwaardiging uit de Gemeente, door eene getrouwe openbaarmaking Tan het gCToelen dergenen, die er in waarheid toebehooren, op eene afdoende wijs, paal en perk worden gesteld. Niet als of elk ander theologisch onderrigt aan onze Academiën voortreffelijk was. Maar Ine-;, waar het belang der Gemeente op zoo ergerlijke wijze miskend, en haar regt zoo schaamteloos met voeten getreden wordt, hier ten minste mag de schuld Tan.het stilzwijgen der Kerk, dat nu eene soort van zelfmoord worden zon, niet, door voortduring van een reeds onverantwoordelijk verzuim, nog worden verzwaard" (bl. 99). Diepe smart, verontwaardiging heeft het bij ons verwekt, dat gij, op die wijze, mannen durft verguizen, wier leven het is, zich aan een naauwgezet onderzoek der Goddelijke waarheden te wijden; mannen, die voor eene doeltreffende, heiligende opleiding der jongelingschap tot de eerwaardige betrekking van Herder en Leeraar in en buiten de gehoorzalen onvermoeid werkzaam zijn, en door hunne' leerlingen als Vaders, als trouwe Vrienden vereerd worden; mannen, die aan de Gemeente jezus Christus, Gods Zoon, als onzen eenigen Heer en Zaligmaker, die ons leidt tot God den Vader (*), in zijne hooge volmaaktheid door eene warme Evangelieverkondiging doen kennen; mannen, die door eenen godvruchtigen wandel de leer, die zij verkondigen, in beoefening brengen, en wier uitspanning het is, voor armen en ongelukkigen ijverig werkzaam te zijn; bovenal dezulken tot Christus (*) Prof. i.. c. pabeau, Herinnering, 12. Prof. r. hofstede de groot, Toespraak, 11. Prof. w. muurlihü,' Leerrede , 1&. te brengen. Ziet gij, zulke mannen hebt gij miskend en als ongeloovigen gescholden; en zoude ons dit niet grieven, niet met verontwaardiging vervullen? Zij hebben onze getuigenis niet noodig, zij zoeken niet naar ijdclen roem , want Christus alleen is hun roem; maar het was behoefte voor ons hart eene openlijke ronde verklaring tegen uwe smaadreden over te stellen. Ja, wij stellen hoogen prijs op onze Hoogleeraren; zij zijn ons dierbaar geworden; want velen, zeer velen zijn de behoudenis hunner zielen aan deze eerwaardige Leeraars verpligt. Het goedé zaad, door de Leeraren onzer Gemeente en vooral ook door hen, in de laatste jaren' hier gestrooid, is niet verloren gegaan, maar heeft milde vruchten gedragen, vruchten van geloof en liefde, vruchten van een werkdadig Christendom. Zij hebben, in broederlijke vereeniging met onze overige Leeraren, voor onze oogen een licht doen opgaan, liefelijk als de dageraad, met het doel om ons te leiden tot het regte - verstand van Gods Woord. Zij vergen van ons geene onvoorwaardelijke aanneming van hunne uitspraken; maar wij-, zen ons den weg aan, om de gronden onzer overtuiging uit de Heilige Schrift zelve te putten. Zulke mannen verstrekken ons ten zegen. Gij zult ons hen niet ontrooven; zij zijn sieraden onzer Hoogeschool. IJdel zijn de pogingen, die gij ter hunner verdrijving in het werk stelt: zij staan niet alleen en 'zullen zich nimmer, zoo als gij, meent, in den glans van een vermeend martelaarschap behoeven te hullen (bl. 102). En wie zouden hen vervangen? Gij . zegt zeiven, dat » zoo men geen' blik over de enge grenzen van het Vaderland durft werpen, de keus van het personeel, na den veeljarigen invloed eener valsche leer, voor als nog zeer beperkt blijft." Gij zoudt ongetwijfeld de blikken naar het buitenland werpen , en ons Duitsche, Fransche of misschien wel bij voorkeur Schotsche Hoogleeraren beschikken, om onze Nederlandsche jongelingschap in de Nederlandsche Hervormde leer op te leiden? Gij zoudt ten minste daarbij uwe grondbeginselen niet verloochenen, vermits gy liever als Hoogleeraars zoudt tien: »een Israëliet, die aan mozes en de Profeten geen heiligschennis pleegt, liever, een Roomsche, die een gekruisten Zaligmaker kent," dan de tegenwoordige Hoogleeraars. Deze, stelling getuigt maar al te klaar van nwe bitterheid, en is gelijk te stelten met den raauwen kreet des voorgeslachts: »bever Turksch dan Paapsch!"' Och of gij wist, hoe voortreffelijk ons mozes en de Profeten verklaard; hoe heerlijk, hartverheffend ons de gekruiste Zaligmaker door hen gepredikt wordt! Waarlijk, gij weet niet wat gij zegt; gij kent te niet, die gij veroordeelt. Gij beoordeelt onze Godsdienstoefeningen, die gij niet hebt bijgewoond. Gij noodigt ons uit, oom in onze gedachten de reeks der plegtige dagen te doorloopen, aan de herdenking der finten, welke den grondslag onzes geloofs uitmaken, gewijd" (bl. 116). Gij verbeeldt u, dat daar dan gesproken wordt over averegtsche begrippen der middeleeuwen en de Godonteerendê dwaasheden der hedendaageche bijgeloovigheid, over Joodsche vooretelling en Scholastieke vormen. Gij hangt u in uwe verbeelding een somber tafereel van onze godsdienstoefeningen op, alsof ieder dezelve vlieden moest, alsof alle belangstelling ware uitgedoofd. Gij bedriegt u ten eenenmale. Komt en ziet, hoe op eiken dag des Heeren en met het minst op Kerkelijke feestdagen, onze tempels opgevuld zijn met eene schare, die dorst naar het Woord des Eeuwigen Levens. Komt en ziet die plegtige stilte, die ingespannen aandacht, die vurige belangstelling, waarmede allen aan de lippen des geliefden Leeraars hangen, en verkwikkende lafenis voor hunne zielen erlangen. O! het is ons zoo wel daar ter plaatse te zijn, waar ons Christus in al zijne Goddelijke grootheid wordt voorgesteld, en waar wij door Hem Gods oneindige liefde leeren kennen en bewonderen! Wij vermeten ons niet te beoordeelen, wat Christus voor u is; vrij vertrouwen, dat Hij ook voor u alles zal zijn; maar dit weten wij, dat we in opregte liefde en heiligen eerbied voor onzen Heer voor u niet willen onderdoen. Daarom Juichen vrij met een dankbaar hart op het Kersfeest, en der Engelen zang: » Eere zij God in de Hoogste Hemelen, Vrede op aarde, in menschen een Welbehagen," Vindt weerklank in onze harten. Daarom herdenken wij in de Lijdensweken met diepe smart de bittere folteringen, die onze Heiland om onzentwille, met onverzwakte liefde , geleden heeft, en het hart krimpt ons weg van weedom, als vrij Hem aan het kruis zien vastgeklonken, terwijl wij in bewondering wegzinken, als wij Hem nog voor zijne vijanden hooren bidden. Het gedenkfeest zijner Opstanding doet ons eene heilige vreugde smaken ; wij zien daarin de bezegeling van ons geloof, en kunnen met een kalmer gemoed op den grafkuil staren, die niets van ons ontvangen zal, dan 't gene tot de aarde behoort, terwijl de geest met heerlijker omkleedsel toegerust, in hooger leven overgaat. De Hemelvaartsdag doet ons den Heer in al zijnen Goddelijken luister aanschouwen, en wij staren Hem in zijne zegevierende opvaart nog na, als vrij bij de viering van het .ftnksterfeest met dankbare liefde en eerbied herdenken i hoe Hij ons de voortdurende werking van den Heiligen Geest heeft geschonken, en zijne belofte heeft bevestigd: »ziet, ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld!" Hoort het uit den mond van ons, Ledematen der Gemeente : zóó leeren, zóó leiden zij ons tot de vaste hoop der eeuwige zaligheid. »Aan ziek- en sterfbed, zegt gij , waar de Kerk den staf toereikt, waarmeê men, zonder kwaad te vreezen, het dal intreedt der schaduwe des doods zal eene troostelooze leer, een Evangelie, divan wanhoop, divan zelfbedrog worden gebragt (bl. 117)." Gij komt bij onze ziek- en sterfbedden niet, en kunt er dus niet over oordeelen, hoe het daar gesteld zij; maar waartoe de leer, die daar tot lafenis wordt aangeboden, eene troostelooze leer, waartoe dat Evan-. gelie, een Evangelie van wanhoop of zelfbedrog genoemd? Wij hebben wel voorbeelden gezien, dat uit slaafsche gehechtheid aan de Formulieren, het leerstuk der eeuwige Verkiezing Gods, voor den eenen een Evangelie van wanhoop werd, omdat hij bij gebrek aan bevinding steeds bleef betwijfelen, of hij wel tot de Uitverkorenen behoorde, terwijl het voor den anderen , die zich bij voortduring aan de grofste overtredingen bleef schuldig maken, nadat hij, zoo hij meende , bevonden had door God uitverkoren te zijn, een Evangelie werd van jammerlijk zelfbedrog. Wilt gij weten, hoe het bij de ziek- en sterfbedden der Geloovigen in ons midden gesteld zij, wij zullen het u mededeelen. De troostgronden worden door den geliefden Leeraar en zielenarts niet uit de Formulieren, t maar uit de eeuwig reine bron der Openbaring geput, en eene reeks van heerlijke plaatsen uit de Heilige Schrift zweeft op d« lippen. De onwaardigheid en groote schuld des zondaars wordt levendig herinnerd, maar ook een God voorgesteld, die niet vertoornd is op menschen, maar op de zonden, een Vader, een Vader vol van liefde en genade, zoo als de aarde er geen' kent, die ons door zijn Zoon om met vergeeft, en slechts wenscht, dat vrij zijne genadegift aannemen, ten einde ons door Hem van de zonde te laten verlossen, welke die Vader haat, en welke ons in het verderf stort. De geloovig stervende zweeft met zijne gedachten naar Golgotha, en leert van den gekruisten Heiland onder lijden het oog vol vertrouwen op den Vader te rigten, en den geest in Zijne handen aan te hevelen. De leerstukken der Hervormde Kerk bieden hem geen' troost, zoo Christus niet in hem leeft en werkt, en zijn hart van de zonde reinigt. Al betuigde hij herhaaldé malen al de Artikelen des Geloofs vast en volkomen aan te némen, het zou hem niet baten; maar woont Christus in hem, dan heeft hij niets meer- noodig, dan ziet hij den dood gemoedigd onder de oogen, want hij ziet in Hem den Goddelijken broeder , die hem aan de overzijde des grafs liefderijk en hulpvaardig de hand biedt, en hem den Hemel binnen leidt. Zietdaar onzen troost in leven en sterven, die ons door onze Leeraars met zooveel warmte wordt toegediend , en menig gemoed, dat onder het gewelddadig opdringen der Formulieren verkleumd ware, is door een weldadig koesterend, vrede-ademend Christendom tot een nieuw leven ontgloeid. Gevoelt gij niet, welk een schreeuwend onregt gij onzen Leeraars aandoet, als gij zegt: »dat zij het Evangelie ondermijnen (bl. 2), de kern van het Evangelie miskennen (bl. 58), ja een anderen God, een anderen 2 Christus , een' anderen Geest, dan dien des Bijbels verkondigen" (bl. 101), terwijl zij juist uit den Bijbel God en Christus en den Heiligen Geest leereu kennen, verklaren en verkondigen ? Gij wilt, dat zij ons God en christus en al wat ons heilig en dierbaar is uit do Formulieren van eenigheid, en wél naar uwe opvatting van deze Formulieren , zullen prediken; zietdaar uwe eenzijdigheid, daar gij' toch erkennen moest, dat het beter is de waarheid uit de ook voor u eenige Kenbron van het geloof te putten, dan uit het werk van feilbare menschen* uit latere eeuwen. Wij. laten de Formulieren van Eenighéid volkomen in hunne Vaarde. Wij erkennen gaarne , dat zij veel goeds hevatten, vele gewigtige grondwaarheden van het Evangelie inhouden, en veel, zeer veel stof tot leering en stichting bezitten. Zij warden in ons midden niet verworpen; maar wij beschouwen ze niet als onfeilbare, voorschriften der Evangelische Waarheden. fOM®. Gaarne gunnen wij, u, gaarne gunnen wij aan elkander het gebruik der Formulieren naar ieders behoefte ; maar wij kunnen ons het regt niet laten ontnemen , om de Waarheden, in de Formulieren vervat, te beproeven aan den eenigen toetssteen des geloofs, Gods Heilig Woord in den Bijbel, waar ons de Formulieren zerven heenwijzen; ja, naar Gods." onfeilbaar Woord wijzen ons die Formulieren, als boven alle Formulieren staande, en het is daar juist het tegengestelde van 'tgeen gij zegt. Daar is hel, »van de Formulieren of eender de Formulieren naar den Bijbel;" maar bij u is bet, geheel.strijdig met de Formulieren zeiven: » van den Bijbel naar de Foi-mulieren." Immers in uw Adres aan de Synode hebt gij , hoe- zeer verklarende «geen Geloofsregel boven of nevens Gods woord" te verlangen, noglans geeischt: » dat de Formulieren als een voorschrift van prediking en ondervrijs zouden worden gehandhaafd, als waarborg voor de Gemeenten, dat het geloof der Kerk en niet de meening van den Predikant voorgedragen wordt." Gij waardeert de Formulieren » omdat ze opgesteld in een' tijd van levendig geloof, herzien in dagen van Godgeleerde naauwgezetheid, overeenkomstig de Heilige Schrift duidelijk en krachtig die waarheden bevatten, wier opregte aanneming de Nederlandsche Hervormde Kerk met de Christelijke Kerk van alle tijden, en plaatsen verbindt." Gij wilt eindelijk de handhaving van die waarheden, » welke door de Opstellers der Formulieren en door de Wederlandsche Hervormde Kerk , ten allen tijde als fundamenteel beschouwd zijn." Is dat niet het onderzoek der Goddelijke waarheid in het Evangelie vervat, binden en ondergeschikt maken, aan de Formulieren van Eenigheid? Hoe is dit overeen te brengen met hetgeen gij teregt vordert: » dat er niet slechts uit en over, maar ook naar de Heilige Schrift worde geleerd; als toepassing van den Protestaritschen regel, de Bijbel, geheel de Bijbel én niets dan de Bijbel?" Ziet daar uwe eigene woorden ! Wij zeggen met den ontslapen' Hoogleeraar herikga (*) : » het staat dan ook bij mij vast, geen wet, geen voorschrift, geen .formulier mag als regel van Christelijk geloof en leven worden aangenomen, dan ómdat het en in zooverre als het gegrond is op en gerigt is naar de Heih'ge Schriften." Doch er zijn velen, die bloot op de gedachte van (*) Herig/, betreffende de zeven stellingen. Utrecht r83.f , bl. 27. afwijking van de oude regtzinnigc leer der Kerk in de Formulieren vervat, door eene kille huivering aangedaan worden, zonder eigenlijk regt te welen, wat hun zulk een' schrik aanjaagt, en het kost inzonderheid weinig moeite, om gemoederen, die nooit diep in het onderzoek der Christelflke waarheden zijn doorgedrongen, vervaard te maken. Men bedenkt algemeen te weinig, dat, tot welk Kerkgenootschap men ook moge behooven, de hoofdvraag altijd blijft: of wij Christenen zijn? Die afwijking nógtans van eene onvoorwaardelijke gehechtheid aan de geloofsbegrippen in de Formulieren vervat, doet ons niet ophouden Christenen te zijn; maar zij wordt wel eens noodwendig om regt en geheel Christenen te wezen. Hij moge in het oog van sómmigen een goed Gereformeerde zijn, die zich stiptelijk houdt aan de eenmaal van buiten geleerde Geloofsartikelen, al is hij na eigen onderzoek er niet in gemoede van overtuigd, dat deze leer gegrond is in Gods Heilig Woord, al ziet en leert hij duidelijk, dat de Opstellers zich vergist, of kwalijk uitgedrukt hebben; maar hij is stellig geen goed Christen, want niet alleen voor Godgeleerden, maar voor allen, die Christenen in geest en waarheid zijn, is het Evangelie o-egeven, opdat elk naar zijn licht zijn geloof zoude beproeven. Gelooven, zonder ons geheel en in alle bijzonderheden te kunnen overtuigen, zonder alles duidelijk te begrijpen, kunnen en behooren wij wel aari de uitspraken van het Evangelie; maar te gelooven zonder ons te mogen overtuigen, dat leerstellingen, door menschen bijeengebragt, op Gods Heilig Woord gegrond zijn, al strijdt ook ons onderzoek van den Bijbel daar tegen, dat kunnen wij niet. En wie zal verlangen een regtzinnig Hervormde te zijn, zoo hij daardoor zoude moeten ophouden een opregt Chris- ten le wezen? Wie zoude, met een rein geweten, het geloof aan godsdienstige waarheden kunnen huichelen , welke hij bevonden heeft dwalingen te zijn ? En nogtans vordert Gij , dat onze leeraars niets zullen prediken, in weerwil van betere overtuiging, niets zullen verkondigen, dan hetgeen met de Formulieren, volkomen in alles overeenstemt? Is dit geen geloofsdwang ? Men zegge niet: er dient toch een vaste regel voor het geloof te bestaan; men moet toch eenigc stellige bepalingen hebben, om zich rekenschap te kunnen géven van het Geloof, en bij gemis van Formulieren bestaat er geen rigtsnoer, maar worden de Gemeenten aan allerlei wind van. leere prijs gegeven. Om nu niet te wijzen op de Broedergemeenten der Hernhutters, op de Doopsgezinden en Remonstranten, die geene Formulieren hebben, en toch als Kerkgenootschappen niet geloochend kunnen worden: er bestond eene Nederlandsche Hervormde Kerk, wier belijders de opregtheid en' innigheid huns geloofs - in kerkers en op brandstapels betoonden, vóór dat er een enkel Formulier voor haar bestond; er bestaat buiten Formulieren ook nog wel degelijk een rigtsnoer, en wel dat, hetwelk ons door de Hervorming teruggegeven is, en ons door onze Leeraars, bestendig wordt aanbevolen , de Bijbel. Elk Leeraar, die zich aan' den Bijbel houdt, en de zuivere leer der waarheid daaruit met oordeel, bezadigdheid en naauwgezetheid put, kan niet verre afdwalen. Christus zal voor hem en zijne geloofsgenooten zijn en blijven het eenige onveranderlijke middelpunt van vereeniging. Zij zullen mets vuriger wenschen, dan Hem meer en meer te leeren kennen , liefhebben en navolgen. En daarom is gemoc- (lelijke braafheid, in onze Leeraars een nog hooger goed, dan verstandelijke reglzinnigheid. Laat ons toezien, ook met behoud van onze Formulieren toezien, dat wij als Hervormden het beginsel der Hervorming: ae behoefte aan een vrij en gemoedelijk onderzoek der Christelijke waarheid in het Evangelie vervat, niet verloochenen, en tot het dwaalbegrip der Roomsche Kerk lerugkecren, dat de uitspraken der Kerk , als onfeilbaar, boven alle bedenking verheven zijn, dal de Kerk, vereenzelvigd met Christus , uitsluitend de bevoegdheid heeft hel Evangelie te verklaren, en altijd dezelfde moet blijven. De Hervormers hebben eerst, en teregt, de stelling aangenomen, dat de Kerk gedwaald had en dus kon dwalen; zullen wij nu in onze Kerk alle mogelijkheid van dwaling buitensluiten en eene gelijke onfeilbaarheid vaststellen (*) ? Wij hebben toch in de Heilige Schrift de èenige zuivere Kenbron en den onfeilbaren toetssteen van het Geloof. Naar haar moet ook de leer der Kerk steeds worden gezuiverd, gelijk elke leer en wetenschap uit hare bronnen moet (*) Mr. m. s. cratama, Verhandeling over het beginsel der Hervorming, (uitgegeven door- Teylers Codgel. Gen. XXXI IX bl. io3), heeft dit treffend ontwikkeld. >De zuivere teer van curistos en zijne Apostelen te kennen en te belijden, is bet hoogste doel der Hervormde Kerk. Dit is bepaald door het beginsel, waarvan de Hervorming is uitgegaan. De Protestantsche Kerk kan derhalve ook geene Kerkleer als onvoorwaardelijk verbindende vaststellen, want dan stelt zij in den grond der zake eene menschelijke leer vast, eene rnenschelijke opvatting van de leer van jezus in de plaats van die- leer zelve. Zij blijft dan geene Evangelisch-Christelijke Kerk, zoo als zij oorspronkelijk was en wilde zijn. Zij erkende, door de leer der Moedor-kerk te verwerpen , gereinigd en volmaakt worden. Wij kunnen toch geene twee Heeren dienen, die ligt ons tegenstrijdige bevelen geven, en zoo kunnen wij nevens den Bijbel, wei een' leiddraad, maar geen onfeilbaar gezag erkennen. Bovendien is die eisch onredelijk, daar ieder, dien het om waarheid te doen is, naar de mate het hem gegeven is, verpligt is uit de zuivere bron zelve te putten. Dat doet ook de oudheidkenner, als hij niet te vreden met het gezag van latere schrijvers, de oorspronkelijke archieven opspoort, en, is het noodig, die latere schrijvers te regt wijst. Dat doet de regtsgeleerde, die uit de wetten zeiven de wetten wil verstaan en noch de stellingen der uitleggers, noch de uitspraken van bet hoogste regterlijk gezag voor onfeilbaar houdt, evenmin als eenig regterlijk gezag Zich zelf voor onfeilbaar verklaren zal en zich dat de mensch bevoegd is, om de kerkelijke leer door middel van zijn verstand aan het Evangelie te toetsen. Zij kan derhalve ook niet .willen, dat, hetgeen zij zich zelve omtrent een ander Kerkgenootschap veroorloofde, aan hare eigene leden ten haren eigen opzigte niet zoude vrijstaan, of dat die daartoe onbevoegd zouden zijn. Zij blijft zich derhalve niet gelijk en getrouw, wanneer zij hare leer beschouwt als verheven boven de kritiek van het verstand. Wanneer zij niet aan elk harer leden de volkomenste vrijheid laat, om, steeds blijvende binnen de grenzen der geopenbaarde Christelijke leer, van haar te verschillen , wanneer zij den anders denkenden bemoeijelijkt of zelfs de minste onverdraagzaamheid betoont; wanneer zij het menschèlijk verstand in zijne werking poogt te kluisteren, door eene vastgestelde Kerkleer te boeijen. en deszelfs verdere ontwikkeling te belemmeren. Zij kan geen dwanggezag beminnen, want zij is de vracht van eené den mensch eigene onvervreembare vrijheid, van welke vrijheid z'j zelve gebruik' makende , is opgekomen." ' niet meermalen genoopt zal Tinden, van vroeger aangenomen opvattingen terug te komen. Zoo hebbe ook al eene Synode eens uitspraak gedaan over zekere grondbeginselen des Christendoms; zij zelve of eene volgende kan op hare vroegere uitspraken terugkomen, en die veranderen; en zij moet dit doen, zoodra zij ziet gedwaald te hebben., Doch hetzij zij veraudere of laat blijven, hare vroegere uitspraken blijven feilbare uitspraken. Het Goddelijke alleen is eeuwig en onveranderlijk, niet het menschelijke. Men werpe ons niet tegen, dat hetgene in het gebied dèr Wetenschap niet in twijfel getrokken kan worden, in zaken van Geloof niet toepasselijk is. Of is het ons in Geloofszaken niet bovenal om de Waarheid te doen, en moeten wij die Waarheid niet uit de reine bron zelve, putten? 'Hierbij komt nog, dat die Geloofsartikelen zeiven voor verschillende opvatting vatbaar lijn, zoodat er onder de vermeende Reglzinnigen dikwerf de grootste afwijkingen plaats vinden. Zoo vindt men op vele plaatsen Afgescheidene Gemeenten, die, in spijt van hare gehechtheid aan de Formulieren, in twee of drie partijen verdeeld zijn. Eindelijk doet gij onzen Hoogleeraren onregt, door te stellen, dat zij een geloof koesteren, dat van het geloof der Kerk (wel te verstaan uwer Kerk) als hemel en aarde verschilt, en dat zij moeten worden afgezet, des noods met schadeloosstelling, hoezeer zij daarop geenerlei aanspraak bezitten (bl. 105). Gij strooit daardoor ten onregte het 'zaad van wantrouwen onder de ligtgeloovigen uit, en laadt eene veroordeeling op de Hoogleeraren, die geheel onregtvaardig is. Zij toch en wij met hen verblijden ons even als gij » dat God door zijne oneindige liefde bewogen r uit ondoorgrondelijke barmhartigheid zijnen Zoon gezonden heeft, opdat degene die in Hem gelooft, uit genade, zonder eenige eigene verdiensten het eeuwige leven zou hebben (bl. 8)." Waartoe dan , wij vragen het met vrijmoedigheid , op de afzetting van Hoogleeraren aangedrongen , die met u dezelfde 'blijdschap in Christus deelen, hoezeer gij op andere punten van inzigt met hen moogt verschillen? Wij voor ons, al hadden wij ook dezelfde beschouwing van de leerstukken ais gij, zouden er geen bezwaar in zien, om evenwel in broederlijke üefde en eensgezindheid onzen weg met hen te bewandelen, en met hen te zoeken toe (te nemen in de kennis, en liefde Gods, door onzen Heer jezus Christus , als kinderen van één huisgezin. Dat dit mogelijk is, blijkt uit de daad zelve, uit het aanwezen dezer liefde en eensgezindheid bij hen, bij welke het verschil van inzigten niet verborgen kan blijven. Immers onze geliefde Leeraars, negen in getal, kweekeüngen van verschillende Hoogescholen, nog jeugdig of reeds hoog bejaard, hebben in hunne opvatting van de hoofdzaak en het wezen des Christendoms , bij eigenaardige verscheidenheid van inzigt* en voorstelling, zoodanige eenstemmigheid, en in hunnen zin en geest zulk eene eenheid, als wij zoo even mogelijk noemden. Zij hebben die niet alleen onderling; maar ook met onze drie Hoogleeraren. En waarom ? Omdat deze twaalf mannen allen, vrij van heerschzucht, vol van ootmoed en leergierigheid, alleen uit het Evangelie wijs willen worden tot zaligheid, en dus hoogen prijs stellen op een Christelijk vrij en redelijk gebruik der Heilige Schrift. Zoo kunnen vrij als Ledematen, ook bij verscheiden- beid van inzigt, rustig en vredig in hetzelfde Kerkgenootschap leven, terwijl'de liefde Gods in OioirtüS onzer aller rustpunt is. Of meent gij, dat deze gemeenschappelijke grond onzer hope niet voldoende zoude zijn, om ons op den moegehjken weg des levens tot eene leidstar te dienen? Of zouden wij niet daaraan al onze uitzigten in de toekomst kunnen verbinden, en met een gerust gemoed, in vroomheid des harten, in reinheid van wandelj het eeuwige leven verwachten ? Of gelooft gij, dat, wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijkheid, en al zijne heilige Engelen met Hem, en Hij. zal zitten op den troon zgner Heerlijkheid, Hij dan aan de zijnen zal afvragen: welke bijzondere leerstellingen zij aangaande zijne Venrchijning op aarde, aangaande zijn Lijden, aangaande den Heiligen geest, aangaande der menschfln Val en Onvermogen tot het ware goed, aangaande de Erfzonde, de Eeuwige Verkiezing Gods of andere punten der leerstellige Godgeleerdheid gelooid hebben? Of zal Hij niet veeleer vragen, wat alles in zich sluit: of zij Hem hebben lief gehad? of, gelijk de Evangelist het uitdrukt, huri toeroepen: » Komt gij gezegenden mijns Vaders! beërft het Koningrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der werekl; want ik ben hongerig >ge-> weest, en gij hebt mij te eten gegeven; ik ben dorstig geweest, en gij, hebt mij te drinken gegeven; ik waa een vreemdeling, en gij hebt mij/ geherbergd; ik was naakt, en gij hebt nój, gekleed; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; ik was in de gevangenis, en gij zijt lot mij gekomen!" Wij bezweren u dus, laat af van uwe vervolging onzer gebelde Leeraars en Hoogleeraara, wij bezweren u, Iaat af van het verspreiden van wantrouwen, onrust en verdeeldheid in de Gemeente. Christus wordt daardoor niet verheerlijkt; maar wel hierdoor, dat wij in eenigheid des harten opwassen in geloof, hoop en liefde, en verheerlijken den God en Vader van onzen Heer jezus Christus. Waant ook niet, dat gij , 'zelfs indien u, 't geen onmogelijk is, uw tegenwoordige aanslag gelukte, de Hervormde Kerk onder de dienstbaarheid der Formulieren zult kunnen terugbrengen. Niemand zal zich laten dwingen, om de Vrijheid des geestes, die hij door de Hervorming eenmaal is deelachtig geworden, ten offer te brengen. Wij wenschen niemand uit ons Kerkgenootschap te verdringen, hetzij hij veel, hetzij hij minder aan de Formulieren hechte ; wij wenschen slechts, dat elk een Christen zij in geest en in waarheid. Eene algeheele vereeniging van Protestanten tot één Kerkgenootschap is alleen dan denkbaar, wanneer mén bij verschil van leert begrippen .elkander ia liefde verdraagt, en op gelijke gronden ia de eenheid der Nederlandsche Hervormde Kerk alleen dan denkbaar, indien men het vrije onderzoek der Heilige Schrift niet belemmert, en ander», denkenden niet liefdeloos veroordeelt en uitwerpt; maar hen * als men meent, dat zij dwalen, beter ouderwijst en te regt brengt. Gij wilt u niet afscheiden, zoo als anderen gedaan hebben, maar gij wilt hen, die niet met u, in slaafschen eerbied voor mensehelijke opvattingen, in- stemmen, dwingen om zich van u af te scheiden, of lie ver, gij wilt hen uit de Gemeente verdrijven. Wij sullen nu het onbillijke van dien eisch eens daar laten, maar wij willen u alleen in bedenking geven, of de zaak niet op hetzelfde zou neêrkomen; want, dit is zeker, dat, als gij eens zooveel vermogt, om te bewerken, wat gij verlangt, gij verreweg het grootste getal, wij zouden haast durven zeggen het geheel, van onze Hoogleeraren, de meeste Predikanten en het grootste gedeelte der Ledematen zoudt moeten verdrijven (bl. 66) daar ook velen, die van onze Hoogleeraren in gevoelen verschillen, daarom niet met u zouden willen instemmen; dat gij de Synode, die, volgens uw zeggen, van 1816 af, elke verkeerde rigüng toelaat, begunstigt en de geloovigen vervolgt (bl. 41), bij wie geen de minste 'waarborg is eener ernstige en genoegzame behartiging van de belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk en die meer nadeel doet dan de Groninger School (bl. 67), zoudt moeten ontbinden en verstrooijen; zoodat die zoogenaamde Hervormde Kerk, op wier stelregelen gij zooveel prijs stelt, al eene zeer kleine Kerk zou uilmaken, vermits dezelve uitsluitend uit Ledematen zoude moeten bestaan, die zich volkomen in alles met uwe leerbegrippen konden vereenigen, en gij dan toch, als de minderheid, eer van ons als Afgescheidenen te beschouwen zoudt zijn, dan-wij van u. Maar, laat ons hierover niet uitweiden. Bit verzekeren wij u, dat wij ons noch door uwe groote woorden laten bevreesd maken , noch door den toon, dien gij durft aannemen, van ons stuk laten brengen. De Grondwet waarborgt onze Vrijheid in het Godsdienstige en het bestaan onzer Hervormde Gezindheid, zoo als zij nu is, niet zoo als deze of die Ledematen haar wenschen; de Koning heeft onze- Hoogleeraren aangesteld; de Synode heeft u geantwoord, en wij antwoorden u thans, dat al uw geschrijf u niets zal baten. Gij kunt de vrije ontwikkeling van de kennis der Heilige Schrift en van het Christelijk geloof niet met Formulieren of liever, niet met uwe opvatting der Formulieren, tegenhouden; gij kunt de eeuwén niet achteruitdringen; en wij zullen zorgen, allen te zamen, dat in een land, dat voor de vrijheid des gewetens, het erfdeel der Vaderen, tachtig jaren gestreden heeft, die vrijheid ook binnen in de Hervormde Kerk-zelve, gehandhaafd worde. Zegt niet, dat de Gewetensvrijheid door u iuét aangevallen wordt, vermits het ons vrij staat, het Kerkgenootschap te verlaten1, zoo wij met u niet instemmen; want dat is heerschappij, voeren over de Ledematen, die in de Hervormde Kerk willen blijven, maar van die Hervormde Kerk eene andere voorstelling hebben dan gij, en niet willen, dat die Hervormde Kerk, om het verschil van begrippen, hetwelk er op sommige punten moge bestaan, ontbonden worde. Wij hebben aan de behoefte van ons hart voldaan; wij hebben uwe letteren, voor zooverre ons betrof, beantwoord. Wij hebben een' kreet van verontwaardiging doen opgaan, over uwe vermetele pogingen tot verdrijving onzer Hoogleeraren. Wij hebben naar ons gering . vermogen de eer onzer Hoogleeraren door onze openlijke getuigenis gehandhaafd." Wij hebben tegen uwen Geloofsdwang ernstig geprotesteerd. Wij hebben ons alleen daarom in zoo grooten getale vereenigd, 'opdat gij door veler verklaring ontwijfel- baar overtuigd mogt worden, dat zij, tegen wie gij te velde trekt, met alleen staan, en het zoude ons geene moeite gekost hebben dit getal nog eenige malen te "verdubbelen. Wij scharen ons met getrouwheid om hen, en laten ons hët*Éerbaar Erfdeel der vaderen de Gewetensvrijheid, door dezen zoo duur getocht, niet weder ontrooven. Wij blijven den stap door u gedaan betreuren; zonder te vreeeen, dat gij uw doel ooit zoudt kunnen- bereiken. Wij wenschen u in uwe leer niet te bemoeijelijken, niet te veroordeelen, laat ook ons met rust, veroordeelt ook ons niet, en bedenkt , . voor dat gij verder mogt gaan, welke rampen gij, bij de dwaze poging, om anderen te willen dwingen uwe begrippen aan te nemen, over hel dierbare Vaderland zoudt kunnen brengen. De droevige gevolgen van het gewelddadig uitdrijven uit de Kerk , in 1619, staan met waarschuwende trekken in onze geschiedenis opgeteekend, en hoezeer bij onze staatsgesteldheid en in de negentiende eeuw die ergerlijke tooneelen niet ligt zullen terugkeeren, is het toch onverantwoordelijk daartoe pogingen aan te wenden. Wij voor ons verzekeren u, dat die pogingen niets zouden baten. Wij staan niet minder vast in ons Hervormd Geloof, dan gij in het uwe, al moge ook deze de eerste' en laatstë toespraak van onze zijde zijn. Wij laten ons' dus niet uit de Hervormde Kerk verdringen; maar wülen, daar wij er regléns in bebcoren, er ruslig en kalm met onze Leeraren in blijven. Wij bidden u, om, onzent, om uzelfs, om onzes Heeren wille, houdl dus op met uwe onchristelijke vervolgingen. Want, waarlijk, het betaamt ons als kinderen van éénen Vader, als dienaren van éénen Heer, geene vijandschap tegen elkander te voeden, maar in liefde en verdraagzaamheid met elkander te leven. Daartoe schenke God ons zijnen Heiligen Geest; want »de vrucht des geestes is liefde, blijdschap, vrede, langmoedigheid, goedertierenheid , góedheid , geloof, zachtmoedigheid, matigheid.'" • Groningen den 8 Maart 1843. W. H. M i ed e n d o rp, oud-Ouderling. L. Kuipers, Lid van het Kolleg ie van Notabelen en oud - Ouderling. L. W. E b b i n g e, Kerkmeester en oud - Ouderling. Mr. H. Trip, oud-Ouderling. HSx. H. O. Feith, § Kerkvoogd en oud-Ouderling. R. J. Schierbeek, Lid van het Kollegia van Notabelen en oud-Ouderling. W. van Drielst, oud-Ouderling. Mr. H. R. Haijunga, oud-Ouderling der Herv, Gemeente van de Kolonie Suriname. J. Oomkens, Kerkmeester en oud-Ouderling. Jan Auwen Jr., Lid van het .Kollegie van Notabelen en oud - Ouderling. . Lamb. van Giffen, oud - Ouderling. Mr. Th. van Swinderen, Kerkmeester en . oud-Ouderling. Mr. H. Nienhuis, oud - Ouderling. Dr. G. J. Meijer, oud-Ouderling. . . Dr. P. van Limburg Brouwer, oud - Ouderling der Herv. Gemeente te Luik. Mr. A. Modderman, oud-Ouderling. $ Verecnigt zich met dé derde 'noot op bl. a-j. C. M. ran Bolhuis Hoitsema, oud-Ouderling. M*. E. Tan Eerde, Kerkvoogd en oud - Ouderling. W: H Tan Giffen, Kerkmeester en oud Ouderling. W. Abresch, Rustend Predikant. H. van ldsinga, Rustend Predikant. S. Talma, Rustend Predikant. M'. S. G o c k i n g a, Ouderling en Kerkvoogd. H. J. Koning, Ouderling. 5. R. T ij 1, Ouderling. P. H. N. Tan Wermeskerken, Ouderling. 3. J. Scheepers, Ouderling en Lid van het Kollegie van Notabelen. A. Kamerlingh, Ouderling. N. H avinga Oortwijn, Ouderling. Mr. H. L. Wichers, Ouderling. Mr. S. W. Trip, Ouderling en Kerkmeester. W. T. Mulder, Ouderling. Mr P. "W. Tan Heijningen Bosch, Ouderling. Mr. T. P. Tresling, Ouderling en Lid van het Kollegie van Notabelen. Dr. H. Wolthers, Lid van het Kollegie van Notabelen. S. Ho vin gli, oud-Diaken. C. S o b e 1 s, oud - Diaken. B. P. de Jonge, oud-Diaken. P. Swaagman, oud - Diaken. Chr. Scholtens, oud-Diaken. D. P. Sijbolts, oud Diaken. i. Schaapschoe, oud-Diaken. B>. K. Brouwer, oud-Diaken. Joh. van Giffen, oud-Diaken. Jan Onnes, oud - Diaken. Jan K. Kuiper, oud-Diaken. R. P. Stratingh, oud-Diaken. ' L. W. Stratingh, oud - Diaken. P. Mulder, oud-Diaken. W. van Boekeren, oud- Diaken. A. Rozema, oud-Diaken. 3. R. Roos, oud - Diaken. W. ter Voor, oud- Diaken. , W. J. Roelfsema, oud - Diaken. 3. Slot, Lid van het Kollegie van Notabelen en oud- Diaken. D. D. Pep pink, oud-Diaken. F. Rinsma, oud-Diaken. H. P. Bakker, Lid van het Kollegie van Notabelen en oud-Diaken. H. J. Prenger, oud-Diaken. B?. Muller, oud-Diaken. F. J. Hoitsema, oud-Diaken. H. K. Bosveld, oud-Diaken. R. Juchter, oud-Diaken. J. E. Bödeker, oud-Diaken. A. Scholtens, oud-Diaken. K. Maathuis,, oud-Diaken. R. K. Kuiper, oud-Diaken. B?. Miedendorp, oud-Diaken. E. Dommering, oud- Diaken. H. Beekman, oud-Diaken. J. Méij er, oud-Diaken. B. Ottenhoff, oud-Diaken. 3. G^Holth u i s , oud - Diaken. 3 H. Heikens, oud - Diaken. M. Niemeijer, oud- Diaken. M. Smit, oud - Diaken. M. W. Sluivinga, oud-Diaken. 3. Diemers, oud- Diaken. F. Lieftiiick, oud- Diaken. A. A. Crem.ér, oud-Diaken^ 3. H. Bos, oud - Diaken. H. Keizer, oud - Diaken. R. Klein, oud-Diaken. . N. W ij s Bolt, oud - Diaken. S. J. Bleeker, oud - Diaken. H. Scholte, oud-Diaken. J. Doornbos Sz., oud-Diaken. G. van Bolhuis Lieftinck, oud-Diaken. H. Beekhuis Damsté, oud - Diaken-. W. Miedendorp, oud-Diaken. ■ Mr. J. L. Trip, oud - Diaken. N. F o 1 m e r, oud - Diaken. P. S. Barghoorn, oud - Diaken. S. van Ro ij en, oud-Diaken. H. Lunsingh, oud-Diaken. H. B. Onnes, oud - Diaken. R. J. Schierbeek Jr., oud - Diaken. 3. E. He.eres, oud-Diaken. 3. W. Huisinga, oud-Diaken. W. Keizer, om<£ - Diaken. M. D. ten Hoorn, , oud-Diaken. 3. Oomkens J. Zoon, oud-Diahen. H. de Haas, oud-Diaken, R. K. Holthuis, oud-Diaken. H. E. Oving, oud - Diaken. Joh. Koning, oud-Diaken. A. Door en bos, oud - Diaken. M'. H. J. Trip, Archidiahen. P. Noordhoff, Boekhoudend Voogd van het Groene Weethui» en Lid van het Kollegie van Notabelen. B. Hulsekamp, Diaken. D. Wytema, Diaken. N. van Kr eg ten, Diaken. Mr. W. Laman Trip, Diaken. L. de Jager, Diaken. U. J. Doornbos, Diaken. R. A. B. de Grave, Diaken. J. F. Huisman, Diaken. J. Post, Diaken. A. L. Scholtens, Diaken. A. Kappers, Diaken. B. Heukers, Diaken. P. F. Mulder, Diaken. M'. R. A. Quintus, Diaken. M'. H. O. Feith i\, Diaken en Kerkmeester. S. J. Kr ui sin ga, S. S. Min. Cand. en Diaken. W. G. ter Vehn, Diaken. D. van Houten, Diaken. A. Haakma Janssonius, Diaken. D. vanderWerp, oud- Inzamelaar. B. Kuitert Bz., oud-Imamelaar. Hk. Olland, oud- Inzamelaar. H. Klein, oud- Inzamelaar. F. Lentingh, oud - Inzamelaar. A. P. van Bolhuis, oud - Inzamelaar. Joh». Hrm. Bouman, oud- Inzamelaar. J. J. Reinders, oud - Inzamelaar. H. E n s i n g , oud - Inzamelaar. U. van Rensen, oud-Inzamelaar. A. Gelserna, oud-Inzamelaar. ■ G. K. de Jonge, oud - Inzamelaar, i. L. Loot, oud - Inzamelaar. R. Meijer, oud - Inzamelaar. Th. Gorbaeh, oud - Inzamelaar. J. van Groenenberg, oud - Inzamelaar. P. W i a r d i, oud - Inzamelaar. ■ B. van Bolhuis Valkema, Inzamelaar. J. Haftenkamp, Inzamelaar. J. Bos, Inzamelaar. J; K. Pieters, Inzamelaar. R. Tiddens, Inzamelaar. J. Houttuin, Inzamelaar. T. R e i j e n g a , Inzamelaar. B. Noordhoff, Inzamelaar. 3. van Bolhuis, Inzamelaar. K. Bos, Inzamelaar. G. H. M e e k , Inzamelaar. E. Eissing, Inzamelaar. A. Doesburg, Inzamelaar. H. v. d. Veen, Inzamelaar. J. M. v. d. Linden t. S., Inzamelaar. D. v. d. Werp, Inzamelaar. P. van "tweeden, Inzamelaar. E. Meurs Franken, Inzamelaar. Mr. B. H. Lulofs. * Dr. J. Baart de la Faille. Dr. H. C. van Hall. Dr. J. Lenting. + D'. T. W. J. JnynbolL § Mr. C. Star Numan. A r d e s c h. W. C. Th. J. Steinmetz. G. W. W. C. van Hoëvell.- * Zonder mij in Godgeleerde geschillen te willen steken, of al het in de 11 Verklaring enz." gezegde op mij zeiven te durven toepassjn , verklaar ik eenvoudig, dat ik een' blinden Formulierendwang voor strijdig: met het ware Protestantismus hou de; dat ik Tan alle pogingen, om de verketteringen en vervolgingen van 1618 en 1619 te doen herleven, een' afkeer heb, en dat ik in godsdienstige zaken het oprui jen der volksmassa's tegen geleerde en achtenswaardige Mannen, op zijn zachtst nitgedrnkt, als zeer onchristelijk + Wat altoos mijn gevoelen geweest is, is 't ook nu nog t dat alleen de Bijbel de maatstaf en het rigtsnoer van het Christelijk Geloof mag zijn; dat ook met niteenloopende gevoelens zelfs over leerstukken, die voor fundamenteel gehouden worden, menschen goede Christenen zijn en door hun geloof en deugd zalig worden kunnen; dat de stellers der Symbolischo boel ken niet alleen als menschen hebben hunnen dwalen, maar ook inderdaad zelfs in hoofdartikelen schijnen gedwaald te hebben; dat alleen door eens aanhoudende en onafhankelijke en uit eene volledige kennis der grondtalen uitgegane beoefening van Gods woord ook de dienst Gods en het geloof aan Jezus Christus als Zaligmaker tot de voor stervelingen hoogst mogelijke zuiverheid kan gebragt worden. $ Tot betuiging mijner hoogachting voor de miskende. Hoogleeraren, en van mijn afkeer van aUen geloofsdwang, en bovendien mij vereenigende met het doel dezer Verklaring, toeken ik mijn naam; zonder daarmede te kennen te geven, dat ik instem met alle gevoelens, dit uit dit Geschrift kunnen worden afgeleid. R. H e e r e s. A. M c ij e r. L. H. Bronscmu. S.' H. Muller, Rz. R. Scheltens. J. varn Giffen. *„, E. EL Ij en s van Giffen J. G. van Hasselt. S. J. Eint hoven, Heiko van Giffen. T. ten C a t e. M. B o n s e m a. J. D. Smith. J. Peters. J. Mees. C. H. B1 a a u w. Lucas Tan Giffen. II. G. Winter. E. Kraij. W.Paping Tan Stedum G. A. Riepma. Izaak B. de Beer. D. H. Bos. B. B ek e nk a m p. K. Hofkamp. G. W. Sikkens. M. Meezenbroek. J. R. Bakker. H. G. C o 11 e r. J. Riepma. B. B rugsma. R. G. Rij keus. J. Tan der Meer. J. S u r i n g a. J. H. Enter.' D. Ubbens. N. Blokbergen. P. Taapkens. J. B1 o u w. J. T o n k e n s. T. Hofkamp. P. Brugmans. W. Gleuns. W. Tan der Tuuk. G. d e B o e r. F. de Witt. J. Goedhuis. J. Brugmans. H. Kranenburg. M. B o e r m a. T. Ma ris. J. E. Sluis. H. Onnes.' J. W. Hommes. J. de Jonge. W. H. Sch u itema. Dr. D. M. Kan. Mr. J. W. Quintus. Mr. J. C. F. d'Aulnis de Bourouill. W. de Sitter. L. Huizinga. H. Brugmans. H. ten C a t e. J. H. Waalkcns. G. Wagenborg. R. Wolthuis. S. Swart. C. Dob benga. F. Stratingh. A. E. ten Oever. L. Reigersberg. J oannes Swaagman Jr. R. T. de Gock. A. Swaagman. B. H. Schuitema. H. Holwerda. J. H. L e o p o 1 d. J. L. P o u e 1 s e n. B. R. Ebbinge. H. H. Rimm. M. Rimm. A. vanWeerden Smit. L. J. Olthoff. H. J. Sluis. H. T. Mellema. P. de Jager. H. J. Steernbergh. F. J. de Jonge, Rz. S. Rlos. J. G. Dingemans. P. P, Bos. H. K. Bakker. S. S ij p k e n s. N. B. Groen. Dr. J. D. van Hoëvell. Dr. W. Gleuns, Jr. Dr. P. Tresling. C. Brouwer.» S. de Vries. H. Lofvers. J. H u g e s. J. Hofkamp. P. Hofkamp. t T. Hase. L. van der Molen. H. van der Molen. J. J. Doesburg. J. Copinga. A. J. Valk e ma. G. H. van D ij k u m. Joh», van D ij k um. H. Noordhoff. W. Wiardi. E. van Dam. R. S m i d. P. de Jager. H. Monkhost. B. Dommering. J. Heeres. H. Noordhoff. H. Op ten. W««>. Gerbers. T. van Bingum. T. A. Jager. J- R r a u s. R. T. Schuring. J. Lipping. F. Wilkens. W. Huizinga. H. Penaat.' A u w\ B r a a k. H. Sijpkens. G. Copinga. B. van Rregten. J. H. Selders. S. T. Siipkens. J. Gleuns. °; * J r * * „ J. E. Immens. H. B. Hase. " J. T. Borgesius. r"::i-rVeenOom- B. L. Schuitema. A' T B. Gosselaar. J binders, Jz. A. Wolthuis. 'oh.Mulde, Ia» Hofkamp. J. Vonderman. W.Deutgen. D. H a z elhof f. L. Deutgon. H Geertsema, Jr. T. Jansen. C. Doornbosch Geert- H.Jansen. J. J a li » e R. Kleers J. Barlinckhoff. *' R Kle er snit der- B. F. Brugsma. 7" ™ i • „uwf C. Friese. J. Ensing.