Mijne eerste jaren. _ De school. — De universiteit. van^l lNA™ ?Ct°,ber -813 Mg ik 16 K^ofstoalde, een dorp ZL ? ^^""i» "«* verre van het Sudeten-gebergte, het eerste levenslicht. Behalve mij, die hnn derde kind was, telden mgne ouders, we ke eene pachthoeve te Bischofswalde L^, nop elf andere kinderen, waarvan twee vroegtijdig stierven Nog zeer jong reeds werden wij tot den landarbTd'aangek™ terwijl m,,noudste broeder onzen akker hielp beploegen moe^ .k zgnde het tweede der beide volgende kinderen? de kK kudde schapen mijns vade.s hoeden en verzorgen Dit was van m.jn 6.ie tot mijn ,2a. jaar mijne hoofdbezigheid, gedurende het gansche voorjaar, den zomer en den herfst? Lp def wtXvverd ik nog tot anderen land-arbeid gebezigd. Mijn vader was een man vol ernst, onbevreesd, met een gezond oo'rdeel begaTfd en warech van bijgeloof. Hij overleed in Maart 1842. MiSoeder offerde zich als ware het voor het groote gezin op. Zif vertSselde in October 1831 het tijdelijke met heteeuwige. J «Si/*".!, e l,k 0"dervvÜ4 S™<** ik op de dorpsschool te l^l*™1?"-,, De ,akke.n van herwijs ^paalden rich zelfe ... „D ..uugsu, k.assen, dij het leeren lezen, schrijven, rekenen het van buiten leeren van den kalechisrans en dé bSbe geschiedenis 1„ het laakte jaar van mijn' schooltijd eeÏÏt kreeg %ie7è-8 M" erngl 1f ard7jt8knnd^» " de l^hiSis v^ Meste. M.jn eenzaam herdersleven liet mij veel tijd tot naden- !L !,r'/den katecIVsmus ™ ^ hjjbeLscbê geschiedenis heb "k grootendeels op het veld bij de kudde geleerd); danlieT k miine gedachten gaan over godsdienstige onderwerpen , over hel teven her namaais, over lijd en eeuwigheid , en vaak verank ïkZ droeveoverpen.z.ngen. Tenjare 1827kwamikop het gymnasmm te Neisse, in 1830 verliet ik hetzelve. Tot de beoeïeni.» iÏÏ vreemde talen betoonde ik.weinig lust, in dobaties Tdemente romemsche schrijvers vond ik weinig of geen behagen; daarS gen ontwaarde ,k eenegroote neiging tot de duitsche etterkunde en, de geschiedenis Roti.ck (*) was mijn lieveling. Met een innig vreugdegevoel bezocht ik de hoogeschool van Breslau Ik gevoelde en wist dat ik vrij was, en gebloosd zou ik hebben van mÏSV "1 ^ 'k Hjd0f d1 7^h6id in ^rkeloosE Sd misbruikt. In een' kring van edeldenkende jongelingen en met (*) Kap.ei. vos Rottigs, beroemd om zijne Geschiedenis der Wrrfu o^eene ,eer verdienstelijk, Wij,e door inUs tot o^Ten^d^f .- • . VlRT. 1 * hen vereenigd, was ons ijverigst en eenig streven : vorming van den geest, (*) verharding van het ligchaam. Ik wijdde mij, in mijne studie, aan de godgeleerdheid, zij moest mijnebestemmmg worden ; ik gevoelde mij naar het veld der leermg, der leiding, van het onderl igt heengetrokken, en geen stand scheen mn meer geschiktheid daartoe te bezitten dan de geestelijke. Be overtollige en lastige vormen joegen mij vrees aan, het is waar, maar nog kende ik het stelsel van dwang en huichelarij der roomsche hiërarchie niet, zoo als ik het later leerde kennen. Hoewel velen mijner vrienden mij ontrieden den geestelijken stand te omhelzen, omdat zij mijne zelfstandigheid daardoor bedreigd achtten, vermeende ik toch kracht genoeg te zullen bezitten, het gevaar onder de oogen te kunnen zien en met goed gevolg werkzaam te rijn. Mijn vader - welke rnim genoeg mij van alles voorzag, zoo dat ik , buiten eene geringe toelage , geene ondersteuning noodig had liet mij overigens de keuze van mijn beroep geheel over. Daar ik echter zag, dat hij onder zorgen gebukt gmg om in het onderhoud zijner acht overige kinderen behoorlijk te voorzien, en ik ook niet het vermogen mijner broeders en zusters door mijn onderhoud wilde doen inkrimpen, achtte ik he pligt, mijnen vader zoo spoedig mogelijk van de geldelijke offers te ontslaan die hij mij moest brengen. D,t was eene gewigtige beweegoorzaak (en welke ik mij volstrekt met schaam le bekennen) om katholiek priester te worden. En hoeveel geestelijken «fin er wel, die in de keuze huns beroeps niet door die overweging worden geleid? Gedurende mijne studiejaren op de hoogeschool voldeed ik ook (1837 - 1838) aan mijne m.htaire verpligting bij het korps boogschutters te Breslau, onder den majoor vos fehles staande. Het seminarium (Alumnaal). In December van het jaar 1839 kwam ik op het alumnaat; nu braken bange dagen aan; een' harden strijd had ik te kamden. Het vertrouwen, tot nog toe in de geestelijke leeraars door mij gesteld, werd door hunne gedragingen, die ik thans van nabij beschouwde , in mijnen boezem gedood, en diepe ontzetting en bittere afschuw vervulden mij, toen ik zag welk een misbruik van de godsdienst werd gemaakt, om het volk te vernederen en aan banden te leggen; toen ik zag in welkeen vreeselijk weefsel van huichelarij, van de ™^ *°Jf„fhrt Rome ons houdt bekneld; toen ik zag, hoe het heibgsteop het schandelijkst werd misbruikt, om de menschenwaarde te dooven te vernietigen. Ik zelf voelde de nooit gekende onwaardige kluisters gloeijend om mijne leden prapgen, en b^^»*™8 be* Ijfc den van zoo velen mijner broederen, een dubbel Inden, daar zij het zelfs niet durfden wagen de oorzaken van dat lijden te (*) Al verschilde zij van die welke Romes ijveraars voorschrijven. mijn hart beide waren niet meer vrij ; zij waren in onwaardig «wegen geslagen! Ik snelde naar de ouderlijke woning; daar, dacht ik, zal die last van mijn gemoed vallen; daar, waar ik de droomen mijner jeugd had gedroomd, daar, ginds tusschen de bergen, waar mijn eerste zonnelicht mij tegenlachte. «Da warme vreugdetranen mijner broeders en zusters,» dus sprak ik tot mij zei ven, «zullen de ijskorst doen weeken van da bart, hetwelk de huichelende, vroomschijnendc blikken van Homes dwingende papen deden verstijven.» De warme vreugdetranen der mijnen werkten weldadig, het is waar; de vreugde van het wederzien onderdrukte voor eénige oogenblikken het smarteljjke gevoel der slavernij : maar eerlang deed zich dat gevoel dubb 1 pijnhjk weder ontwaren, onteerende eerbiedsbetooningen ontrukten mij aan den korlstondigen droom Een grijsaard nadert mij; hij is mij bekend, ik beminde heni sedert mg'ne kindsche jaren, ik reikte hem de hand, — hij wil ze kussen! De grijsaard de hand des jongeling*! «Is het niet genoeg,» zeide de stem in mijn binnenste, «dat ik slaaf zij?! Moet ik ook nog tot een werktuig dienen ter verlaging mijner mederaenschen ?» 0 Rome! gij mengt gif onder de wijdingsolie, gif ter dooding van de menschenwaarde! Schuw, vreemd zag 'men mij am, als ware ik op eens een hooger, een bovenmenschelijk wezen geworden! En waardoor! Door den pauselijken ban? Ach, geen hooger wezen was ik, maar wel een knecht, een slaaf, die door een gewijd mom zijne medeburgers moest' helpen bedriegen. Aldus verliep de eerste tijd te midden van eene drukkende geestverdooving, terwijl ik, als een offer ter slagling getooid, bij de roomsche kerkceremoniën in het bedehuis werd geleid. De gedachte aan mijnen vader, aan mijne broeders en zusters, de vooroordeelen der katholieke wereld, welkegelooven moet en grootendeels gelooft aan de eeuwigheid van Romes juk (kerk genoemd), verlamden mijn' geest en mijn hart beide. Evenwel bleef te midden der vastkluistering iets in mij gloren het voorgevoel dat de keten zou worden verbrijzeld: lenflaauwé straal nog in den mij omringenden, duisteren, schijnbaar eeuwigen nacht. Maar wanneer en hoe die keten te verbreken ? lk streefde naar den biechtstoel, zielverzorger wilde ik worden' kansel en school lokten mij aan, door deze drie groote hefboo-' men wilde, zoude ik werken en, wie weet ! misschien mijne gesteldheid verbeteren! — Ik begaf mij naar Grottkau , werwaarts ik in Maart van het jaar 1841 was beroepen. Mijn kerkelijk ambt. Vast besloten volksleeraar te zijn, niet naar den zin door de nierarchie aan dat woord gehecht, maar naar den wezentlhken zin de waarheid te zeggen zonder aanzien des persoons, geen huichelaar te worden, ziet daar hoe ik mijn ambt te Grottkau aanvaardde. Met mijnen nieuwen werkkring onbekend, duurde Let lang alvorens ik het terrein had leeren kennen en die praktische kunde had verkregen zoo noodzakelijk in elk beroeps De school echter kwam mij weldra voor het veld te zijn , waar ik naar de rigting en den omvang mijner bekwaamheden het best zou kunnen werken. Behalve door eene natuurlijke geneigdheid, welke mij naar de kinderen heentrekt, gevoelde ik mij ook daarom altijd het gelukkigst, het welbehagelijkst in de school, omdat ik in haar zag een' heiligen akker Gods, alwaar het jeugdige verstand wordt ontwikkeld en de gedachte als een heldere straal, als eene elektrieke vonk opschiet en vlamt, alwaar het reine, kinderlijke gemoed den geurigsten wasem doet opstijgen. In de school was ik bevrijd van de argus-oogen die mij op den kansel bespiedden, die mijnen boezem kwetsten , mijne woorden verlamden; bevrijd van het krenkende gevoel door den biechtstoel in mij voortgebragt, alwaar ik in mij, nieügen sterveling, een' afgod, een' regter over het denken en het geweten mijner medemenschen moest zien. Wanneer soms de kluisters der hiërarchie mij te zeer klemden, dan vlood ik naar de school, in de nabijheid"der onnoozele onschuld, en vrijer en krachtiger verliet ik dezelve altijd. Weinig wisten de schuldeloozen welk eene onschatbare weldaad zij mij hadden bewezen- Zoo veel in mijn vermogen was zocht ik echter overal, op den kansel, in den biechtstoel, ter schole, het bijgeloof, de schijnheiligheid en al de gevolgen van den druk der hiërarchie en van hare huichelarij zoo vastberaden mogelijk te bestrijden; doch , te midden van de enge, hechte grenzen, welke aan allen vooruitgang des geestes door de hiërarchie werd gesteld , kon en moest de uitslag mijner pogingen slechts zwak zijn. Binnen deze geduchte grenzen, onder dat juk en naar geest en ligchaam geboeid, met inspanning te zaaijen en te planten, terwijl de beste kiemen toch vroeg of laat door den verstikkenden adem van het bijgeloof konden worden versmoord, werd mij van week tot week onverdragelijker, en zulks te meer naar mate ik de vreeselijke uitwerkingen zag van de pauselijke dwingelandij onder het volk, even als het diepe verval van velen mijner ambtsbröedei s, en naar mate ik dit gevaar ook voor mij zeiven duchtte. Ik zag nu dat het pligt was opentlijk tegen de misbruiken en de geestdoodende leerstellingen van Romes hiërarchie op te treden, en liever den dood des ligchaams dan dien der ziel te sterven. Beweegoorzaken van mijn verzet tegen den geloofsdwang van den paus. De beweegredenen, welke mijn bovenstaand besluit langzamerhand deden rijpen, en de volvoering van hetzelve mij als eenen heiligen pligt oplegden, onderwerp ik bij dezen aan ieders vrij en onbevangen oordeel. «Ik treed tegen de hiërarchie van R ome op, omdat doof haar mgne m ensc hen waa rd e is onderdrukt en ik tot eene onteeiende slavernij verlaagd word.» J Onder menschenwaarde, zoo als ieder weet, verstaat men het bezit en het vrije gebruik van zijn verstand en zijnen wil', ten einde zich tot zedelijke vrijheid te volmaken. «Wordt volmaakt zoo als Mjjn Vader volmaakt is » Als roomsch priester bezit ik niet het vrije gebruik van mijn verstand en mijnen wil. Als zoodanig is het mij vergund slechts datgene te denken, te spreken en te schrijven, wat de voorschriften der hiërarchie willen of mijne opperheeren toelaten. Denk, spreek of schrijf A meer of anders, dan word ik als een ketter dat is: als de snoodste misdadiger uitgekreten. God mag ik mij slechts voorstellen en Hem vereeren zoo als Romes hiërarchie het wil en besluit, en God mag ook geene andere vereering van mij aannemen dan de zoogenaamde alleen-zaligmakende roomsche kerk voorschrijft. Als roomsch priester bezit ik noch denk-, noch wilsvrijheid. JVog meer: als zoodanig bezit ik ook tegenover mijne opperhoofdejijgeen menschenregt hoegenaamd: blindelings gehoorzamen is ar^atik mag. Een roomsch priester wordtnilt beschouwd als een zelfstandig, vrij schepsel, maar als een deel van eene groote machine, die den stoomwalm des bijgeloofs over den aarbodem moet verspreiden. Het is een heilige pligt, een heilig gebod van het christelijk geloof, dat vrije deugd eischt het slavenjuk af te werpen en een zedelijk, vrij wezen te worden. Ten einde een' ieder nog meer van de hooge noodzakelijk&7 w 7™l*«taW t overtuigen, «j het mij vergund eene korte schets te geven van den doodenden invloed, dien de verdrukking der hiërarchie, terwijl ik mijn ambt uitoefende, op mii had; eene schets welke, m de hoofdtrekken, tevens den toestand van^ honderden mijner amhtgenoolen zal doen zien „Il^r de afzondering van mijne mederaenschen, waartoe ik mij door geheiligde slagboomen zag gedoemd, werd ik door eene buitengewone aandoenlijkheid van zenuwen aangedaan ; ik gevoelde levenslust, medegevoel, de aandrift tot werkzaamheid in mij verzwakken; tot mijn' schrik en in weerwil van al mijn worstelen gevoelde ik koelheid, onverschilligheid ia zelfs eene zekere opwelling van haat in mijnen boezem opstijgen.' In den beginne betrapte ik mij bovendien op een onverklaarbaar wantrouwen tegen mijne ambtsbroeders; vooral echter vermeed ik den omgang met die vrienden, met welke ik de jaren der vrfi,üi°Pr?e hS°Seschool had doorleefd; ik ontweek hen om het steeds vlijmende wee wegens het verlies mijner vrijheid niet nee dieper mijne borst te laten verscheuren. (*; Wat mij echter het (*) Ik heb dikwijls hooren klagen dat jeugdige katholieke priestef. nch van hunne voormalige schoolmakkers verwijderd honden het eeméWe in den tekst moge den sleutel van dit raadsel geven , weshafve men de rampaaligen veeleer beklagen dan veroordeelèn aal. meest drukte, was hel verrigten van zekere dienslvonncn aan het altaar, waardoor, zoo als ik wisten zag, velen der gemeente tot bijgeloof en schijnvroomheid werden verleid. Was ik aldus niet tot huichelen gedwongen, als ik zulke vormen moest naleven ? Moest ik in mijne eigene oogen mij niet verlaagd zien? 1 Wanneer ik dus aan het altaar lag geknield, de blindgeloovige gemeente achter mij en ik dan een' blik in mijn binnenste wierp: dan rilde ik in mijzelven, een nameloos lijden doorvlijmde mijn gemoed , en wanhopig zeide ik tol mijzelven : «hoe lang reeds duurt die verlaging!» lederen morgen Ontwaakte ik met den angstgil op de lippen, bij de gedachte-dat ik een slaaf was, dat ik een leven leidde nutteloos niet alleen maar zelfs nadeelig voor mijne medemenschen; dat ik uitgesloten was van eene schoone loopbaan, waar nuttig, werkdadig handelen mij toelachte, en dat het einde dezer zelfvernedering niet te voorzien was. Immers mijne boeijen waren gewijd ; als onoplosbaar ten eeuwigen dage schenen zij in de oogen der wereld 1 Die wereld droeg, zoo bleek het, rustig hel afgrijselijke juk: want nooit heeft zij haren loop veranderd. Voor mij zag ik den afgrond der huichelarij gapen of — een vroegtijdig graf. Zou ik mij er in storten ? Onwaardige lafheid! Allengs voelde ik mijnen moed, den moed tot den strijd op leven en dood, in mijne borst rijzen en zich versterken. Ik besloot de boeijen te verbreken en den toovercirkel te overschrijden , dien de wijding en vloekban der roomsche middeleenwsche lira nnij om mij heen hadden getrokken; ik besloot der duizendjarige huichelarij het schijnheilige mom le helpen afrukken. Dit mijn besluit werd nog sterker, toen ik mijne blikken sloeg op het lot mijner ambtgenooten, van welke menigeen nog meer leed dan ik. Ik zag er, door een' vrocgtijdigen dood weggemaaid ; sprakeloos, van een gansch hoopvol leven beroofd , in het graf zinken. Wie zulke slagtoners zag, en nog niet den moed dien de verontwaardiging geeft in zich voelde opvlammen, moet waarlijk geen droppel bloed meer in zijne aderen hebben. En nog werden die slagtoffers gelukkig genoemd door hen , die als mumiën in de lente huns levens rond doolden en [van dag tot dag langzaam wegkwijnden. Andereu zoeken, tot hunne ver strooijing, hun heil in den drank en andere harlstogten, of zinken in volslrekle zielverdooving weg en leiden, van wilskracht beroofd, een plantenleven. Anderen weder, levendiger van aard, trachten zich te verdiepen in het priesterstelsel der middeleeuwen, en daar onze tijd niet meer tot de middeleeuwen behoort en ook zij, die priesters, evenwel tot onzen lijd behooren, zonder dat zij het zelfs willen weten, ontstaat daaruit dit ijveraarsstelsel onzer dagen, dat aan het uitzinnige grenst. Deszei fs verbreiders en helden hullen zich in den heiligen glans der kerkvaderen , en spelen en schreeuwen roet krijschende stem de rol van den boetprediker. Eindelijk, om mijn besluit gansch onwrikbaar te maken, on« derbield ik mij ook met hen welke toot de edeldenkenden onder de priesters doorgingen; doch luttel mannelijken geest ontmoette ik bij hen, hoe goed en minzaam eenigen hunner anders ook schijnen mogen of zijn, te midden van eene zekere vadsigheid des geinoeds, laffe lijdzaamheid of — diep verholen eerzucht. «Ik treed op tegen de tirannische heerschappij van Rome» hiërarchie, omdat ik door haar in de vrije uitoefening van ra ij n beroep, alslceraar des'volks, belemmerd word.» A Is volks- en godsdienstleeraar rust de verpligting op mij, tot iederen prijs mijne eigene zelfstandigheid en vrijheid te verzekeren niet alleen, maar ook die mijner mederaenschen. Als volksen godsdienstleeraar moet ik, den woorden van het Evangelie getrouw: «Wij zijn nlle kinderen van éenen Vader, wij zijn broeders,» de vrijheid aller menschen verkondigen en leeraren niet alleen, ik moet die leering ook trachten te verwezentlijken , omdat dé vrije mcnsch alleen deugd/aam kan wezen. Als volksleeraar eindelijk rost de verpligting op mij, mij zei ven naar den geest te volmaken, en met de ontwikkeling des tijds gelijken tred te houden; nog meer: ik zr>]f moet met de banier der beschaving "en van den echten menschengeest de gemeente voorgaan. Ten gevolge van de tirannische onderdrukking van Romes hiërarchie ben ik in dat alles belemmerd niet alleen , maar ik moet zelfs slaafschheid in plaats van vrijheid, duisternis in plaats van licht, stilstand van den geest in plaats van vooruitgang verkondigen en leeraren : doch daardoor moet ik de regtmatige afschuw mijner tijdgenooten en den vloek der nakomelingschap op mij laden. «Ik treedop tegende tirannische raagt van R omet hiërarchie, omdat ik ra ij overtuigd heb, dat datgene, vv a t R omes priesters katholieke godsdienst noemen, nietis de reine katholieke leer, niet is eene leer tot heil vande volkeren der aarde;dat/ïo»ieshierarc'hieniet leert en handelt volgens de hoofdzakelijke instellingenen grondbeginselen der godsdienst door cusis-raa daargesteld, maar dat zij misbruiken heeft ingevoerd, misbruiken en leerstellingen in het leven geroepen, strekkende oin de geestelijke zoo wel als stoffelijke welvaart der vo I ke re n t e o n de r mijnen, en slechts de raagt en den rijkdom te bevorderen van eenebevoorregte priesterkaste, aan wier hoofd Romes bisschop staat.» Overbodig ware het, het bovenstaande door eene wijdloopige geleerde verhandeling te willen bewijzen-. De vrachten van Romes hiërarchie hebben het eeuwen lang getoond en kunnen in den tegenwoordigen tijd ieder daarvan overtuigen, althans zot) hij zich wil laten overtuigen. Of zoude het een zegen zijn aan Rome le danken, wanneer wij een deel, en geen gering deel van ons" volk in armoede en kommer zien versmachten ? ! terwijl een ander deel, en daaronder vele verkondigers zeiven der godsdienst, inzonderheid hooggeplaatste prelaten , in overvloed zwelgen ? Zijn dat de vruchten eener alleen-zaligmakende kerk, dat een deel der gemeente door onderdrukking des geestes en onwetendheid in bijgeloof en drieste dweperij wordt gehouden, ja tot dierlijkheid verlaagd, opdat anderen, en onder hen vele gewijde dienaren van den paus, de beheerschers en verdrukkers van die verlaagde horde mogen zijn ? Waar is dan de vervulling van het hoofdgebod, de liefde tot den naaste , in de christelijke kerk en de christelijke maatschappij te vinden P Waar de hulp door de alleenzaligmakende kerk, te midden eener zoo diepe verlaging van den geest, van zooveel lijden en armoede onder het volk ? Waar vertoont zich dan de verwezenlijking der broederliefde, waar is hare werking tot veredeling, tot volmaking des volks? Waar is de regtmatige opvatting van het avondmaal, der voetwasscbing, waar de levengevende verwezenlijking van zoo veel andere voorname grondstellingen des Evangelies 'f Is niet alles tot vorm en schijn geworden ? Is de godsdienst niet tot een stelsel van woeker en huichelarij verlaagd, dat alleen de verrijking en de magtvergrooting van Romes priesterdom ten doel heeft P De kerk, zoo als dat priesterdom ze schept en leert, is niets dan een spook van huichelarij en logen, dat men onzigtbaar boven de hoofden der volken laat zweven, om hen in de kluisters der vrees en der blinde gehoorzaamheid geboeid te houden. Van daar de afkeerigheid der priesters, de afschuw, de verbittering van al de opregten en weidenkenden tegen deze zoogenaamde roomsche kerk ! Deze verbittering wordt te eenenmale geregtvaardigd; want wat doen de priesters voor het naar ligchaam en ziel lijdende volk ? Het meerendeel hunner gaat meêdoogenloos het volk voorbij, zoo als de priester en leviet den Samaritaan. Honderden van priesters weten wel is waar niet, of geven zich geene moeite te weten, aan welke magt zij als blinde werktuigen te dienst staan, welk bedrijf zij oefenen! Zij spreken , ja, van de keik en van verzoening, en evenwel hangen zij aan de docde letter. Zij weten niet, zij willen niet weten, dat de kerk is de menschheid, de menschheid hier op aarde! Dat deze merschheid behoefte heeft aan verzoening en vrede, vooral in een tijdsgewricht als het tegenwoordige; ik bedoel verzoening tusschen de beschaafden en onbeschaaiden, tusschen het zedelijke en onzedelijke deel der menschheid, en vredetusfchen den lijken en den noodlijdenden mrnsch. Die verzoening, die vrede meet bij vcoikcur dcor de leeiaren des volks, niet met zinledige wcoidrn — deze nebben wij lot vervelens toe gehooid —maar dcor daden worden bewerkt. Ziet daar den wijnberg des Heeren, die hoveniers nocdig heeft in enze dagen, waarin de halmen rijp zijn voor den ergst. Dcch die hoveniers behoeven met op de magtiging van Homes bisschop te wachten behoeven geene uiterlijke wijding; de wijding moeten zij in hun hart, in hunnen geest dragen. Laten zij zich vertonnen, en het volk zal hen erkennen, ook zonder dat zij roorasche zinnebeelden met zich voeren. Daar echter Romes priesterkaste geene zulke hoveniers, dat is, geene echte volksleeraars en volksvrienden duldt, daar zij geene zedelijke verheffing van den mensch wil, is het pligt tegen haar en haar stelsel van huichelarij te strijden, en wensch ik dien pligt te vervullen. Ik treed, eindelijk, tegen de tirannische heerschappij van Romes hiërarchie op, omdat hare grondstellingen verdeeldheid en onderdrukking mijns volks ten doel hebben. De roomsch-katholieke priester is door het celibaat buiten het hezit van een gezin gesteld, door het gebod van blindelings gehoorzamen, door grondstellingen des geloofs, door uiterlijke belangen aan Romes bisschop gebonden, en mitsdien vreemd aan of Wsgerukt van de belangen des vaderlands. In plaats dat de katholieke priester afc volksleeraar vaderlandsliefde en broedermin onder het volk zou voeden en versterken, is hij, volgens de begoten der hiërarchie, gehouden beide te onderdrukken De geschiedenis is daar om de waarheid daarvan te bewijzen: zij vloeit over van voorbeelden, dat bisschoppen en priesters hun vitferland, de heiligste belangen hunner volken aan Romes bis, schop verrieden en ten offer bragten. Doch het verledene behoeven w„ met op te ranselen; het tegenwoordige levert dagelijks»de meest doorslaande bewezen op, dat de priesterkaste tenfverigste er op mt is, het duiteche volk weder ouder de tirannische opnermagt van den paus en der jezuïten terug te voeren. Honderden van priesters weten dit, weliswaar, niet; maar welk eene schuld zou ik niet op mij laden, indien ik, bewast van den staat van vernedering en verdrukking waaronder mijne medeburgers gebukt gaan, er toe zou medewerken mijn vaderland den paw en den jezuïten weder in handen te leveren ! Neen het is "Hl» Pbgt, tegen Romes tirannij te kampen en mijne medebpr. gers te helpen bevrijden, en ziet daar de beweegredenen welke SL^T ~ dB*er!iï&V «pleggen: de hiërarchie te bestrijden, en eene verbetering en hervorming der kerk, naar de vorderingen van den tijd, te bewerken. Eene afdoende verbetering in de kerk echter zag ik slechts in kerkvei^enngen, (*) waaraan de leeken ook hun regtmatig deel zouden hebben, en ik besloot, mijne beschouwingen ten deze als ook eene schets van de misbruiken der roomsche kerk ,S2,„r • se™lna"um reed' sprak ik met 7erscheidene mijner W.S*V?en-,en 0T?r de Zakelijkheid van kerkvergaderhS Waarschijnlijk wil menigeen onder hen thans hebben verleten hetgeen hij destijds als noodwendig beschouwde. TerSeten , net- in een geschrift te openbaren, hetwelk ik in het najaar Tan 1843 hoopte te hebben voltooid, ik voelde mij te eerder tot dien stap genoopt, naar mate ik meer het ijveren en de geweldenarij der priester- en jezuïtenpartij in Duitschland over het algemeen, en in Süezië iu het bijzonder onder het bestuur van den toenmaligen vikaris mtteh zag toenemen. Bij dreef zijn spel naar hartelust Zonder veel pligtplegingen werden pastoors en kapellanen, die hem niet bevielen, afgezet, verplaatst, vervangen, opgesloten, bestraft in aanschrijvingen, geheel in russischen stijl vervat, enz. Dus werd b. v. de heer beeh , pastoor van Bricg, verplaatst, hoewel zijne gemeente hem wenschte te behouden; pastoor schdtte tot kapellaan verlaagd , de kapellaan weieb op een enkel lasterberigt, zonder ondeizoek of verdediging zijnerzijds , naar het seminarium ter bestraffing gedaagd. Deze mannen waren allen te goeder naam en faam, hun eenige misslag was niet roomsch genoeg, niet laag genoeg te zijn. Dr. bittib echter viel over sehuldig en onschuldig heen en deed het gansche bisdom Breslau zijne kastijdende roede gevoelen. De lagere geeste^kheid , op zich zelve tegenover de hoogere weinig of geene regten bezittende , werd nu te eenenmale naar willekeur behandeld. Zonder het zeiven te willen, waanden wij ons in de tijden van het vuist regt verplaatst. Op weinige plaatsen kwam het tot dadelijkheden, zoo als te Brieg en Ziegenhals. Rittebs handlangers daarentegen verhieven zich en handelden in zijnen geest In zijne willekeurige magt vaardigde hij het verbod der gemengde huwelijken uit, een verbod , zoo vol schande voor ons, zoo diepkwetsend voor het schaamtegevoel; bij beval het oude silezische rituaal, hetwelk waarschijnlijk uit den üjd der heksenprocessen (*) dagteekent, (althans men vindt er veel in dat er betrekking op heeft), weder overal bij de hand te nemen, omdat hij had vernomen dat sommige pastoors zich niet meer er van bedienden, (f) Ook aan het seminarium sloeg hij zijne handen j den kweekelingen beval hij zich slechts in geestelijk gewaad in de buitenwereld te vertoönen, (waarschijnlijk uit liefde tot den naaste en den broeder) , en gaf hetzelve een bestuur naar zijnen geest. Het ijveren en dweepen nam hand over hand onder de jonge aankomende kapellanen toe, en de oude ervarene biechtvadeis zagen zich in vroomheid door hunne jongere ambtsbroeders overvleugeld. Talrijke vereenigingen , waar rozenkrans en getijboek de hoofdrol speelden , traden in het leven. Te Neisse begon de gcdsdienstleeraar schhekweiss dergelijke vereenigingen te stichten, en voeide uit Beijeren rozekransboékjes in, welke, (*) Deze uitdrulkiDg is geenszins te scherp , want volgens dit silezische rituaal, wordt b. v. Lij den doop de duivel driemalen uit het onschuldige wicht verdreven. Bij het wijden van water en andere dergelijke plegtigheden komt insgelijks een aantal bezweringen voor. H) Bij deze oelegenbeid beloofde hij wel een nieuw, doch dit is tot op heden , derhalve na verloop van driejaren, nog niet verschenen. ik 'mijn eigen vonnis onderteekende, doch bij nadere overweging kon ik mij niet voorstellen, dat de priesterkaste of de keik, zoo als zij zich noemt, de waarheid en de geregtigheid zoo opent¬ eer al» die van Kkacisr op dusdanige wijze schendt en de reglen van het bisdom vertreedt! Zoude men hier aanvoeren, dat de paus Kmum onbekwaam acht tot zijn ambt, dan ware deze uitv ugt °°S«"™d; Op welke wijze kon de paus dit dan weten, zoo het niet was door geheime aanbrengers (de goddelijke eigenschappen van den paus gelden n et „«eri),- en de*» het domkapittel toch door deszelfs keus hem tot dat ambt bekwaam heeft verklaard , en men niet kan aannemen dat eeo kollegie val eerwaarde mannen voor den schijn een onbAwjtmen bisschop zou kiezen! Zonder nog te gewagen van d« "Heiligen Geest, wiens invloed bij de keuze niet werd bemerkt. Hoe mag evenwel de paus aan enkele ellendige aanbrengers en oorblazers meer vertrouwen en geloof schenken, dan aan eene ganscbe vergadering van beëedigde mannen? Hoe durft hij deze mannen in de oogen de" wereldln een zoo raadselachtig licht plaatsen , en daardoor hun- namelijk over staat en kerk vrijheid « ^ in den bijbel staat! te bevestigen derhalve ook hem "iet te „„^„j en beschouons dus aan niets , zien wij zelfs af van eer en ver»_ ' Terkreeei. wen wii de zaak van hel sUndpunt van het door g w eW verkregen historisch regt. De paus heeft alzoo het regi u , , h ft tigen, derhalve ook hem niet te ^v««.Ben ; het domk«P^e^eef echter ook het regt te k.eze» • j£ ioor het kapittel en misschien ook het regt, een bls8CE*P j j- te kort zou £hie_ »*lf U irelcozen . niet aan te nemen, vv ie u»o»«m »» zeil is gemzen , . nreslau. is gemakkelijk te beslissen, ten , Rome of het domkapittel te JSresiau - » b •'. . „eTOe_ «Of behoorcn welligt bovengemelde aanbrengers , weme ne gevoe lens en bekwaamheid8 van Kuuu in twijfel trokken , zeiven tot den neia zien venaici , zwiigen van het domkapittel en hadden durven wagen ? Bijna Kan nei «"Jij , „erklaard Zou SïtTiJt» eerbejagJ J?^^ ^1 KrdJ^Sütti'» weg naar Buinck^a banen zoo zonden wij deze mannen, welke aan bet hoofd des bisSm. «aa^. wier taak het U onze welvaart te bevorderen , onze regteTên vriUrn te besehermen , ernstig vermanen , datgene te doen wat hjRt» gebiedt, opdat niet de blaam van gewetenloosheid " ftTdanl'lnder^derkomen, toen men eerst met goud beUdVn J».r^» n«r Home moest «oden, om bisschop te worden? Dar, lijk zou durven aanschouwen, als ik zulks van de zijde van dr. Ritter en het vikariaat van Breslau ondervond. Zes weken ongeveer na het verkrijgen van hetzelve ontving ik van den vikaris Riitjsb een' brief, (*) waarin hij mij op mijn priesterlijk woord oproept hem te verklaren of ik al dan niet de steller ben van het geschrift ten titel voerende: «Rome en het domkapittel van Breslau», en of ik al dan niet deel aan het opstellen en verspreiden van hetzelve heb. Dr. Rittbb , de vikaris, de priester, een man van ongeveer 60 jaar, met grijze haren, waagde het mij ter verantwoording te dagen, omdat ik.. . de waarheid had gesproken! — Mij, den priester, den verkondiger der waarheid, die eerst kort geleden van uit de cellen der geestelijke school onder de menschen was gezonden, met den last: «de waarheid zonder vrees voor menschen te zeggen;» mij waagt het dr. Ritteb, die zelf mij dien last had g^even, ter verantwoording te dagen I — Wordt aldus der waarlijk zou den breslauer domheeren weinig hoop blijven op een' bwsehopszelel. Het is over het algemeen zeer merkwaardig, wat de Italianen van ons Duilschers verlangen. Wij moeten bidden , dat de Spanjaarden in hunne oude kerkelijke slavernij geraken. Wie heeft dan dit bloedige drama veroorzaakt ? Het ongehoorzame volk ? Esïartïbo en dergelijke lieden! Wij, in Bmtschland, weten, en bijkans alle schooljongens welen het , dat naast de lirannij der koningen , de aan Rome onderworpene, liederlijke en luije geestelijkheid het grootste deel er in draagt, waarom zij dan ook deze schoone natie zoo bloedig uitmergelt! Zoo ook weten wij , dat de fransche staatsomwenteling niet door Dastur , Camuib Dsshobuss en meer andere van dit slag werd te weeg gebragt, maar door de tirannij van Lodewijk XIV, de losbandigheid van Lodswijk XV, als ook door de uitspattingen van den hofadel , van den geestelijken en derden stand, «iet minder is het ons bekend , dat niet Lothsb en Mklasobtoï aanleiding hebben gegeven tot den dertigjarigen godsdienst-krijg , maar dat deze reeds eeuwen lang was voorbereid door Rome en de duitsehe grooten , zoo geestelijken als wereldlijken. Wij hebben het wel noodig, dat wij voor ons en de Spanjaarden bidden , maar dan zullen wij vooronze vrijheid en zelfstandigheid, en voordie van dat ongelukkige volk smeeken , waardoor alleen ware godsdienstigheid en zedelijkheid mogehjk worden, doch geenszins zullen wijsmeeken om slavernij en afhankelijkheid , welke , op zijn best genomen, huichelarij en schijnvroomheid veroorzaken.» Een kapellaan.» (*) «Brief van dr. Rn ter. «De algemeene stem doodverft u als den steller van het artikel, met het opschrift : «Rome en het domkapittel van Breslau ,» en onderteekend «Een kapellaan,* voorkomende in no. 135 van de Saksische Fatértandsblatter. Ik roep u derhalve bij dezen op, mij per ommegaande op uw priesterlijk woord van eer bepaaldelijk te verklaren, of gij de steller of de inzender zijt van het bewuste artikel, of over het algemeen aan het schrijven of inzenden daaraan eenig deel hebt gehad. Breslau , 20 December 1842. De kapittel-vikaris en generale administrateur van het bisdom , R'IITSB.» godsdienst ten spot en hoon gehandeld ? — moest ik de waarheid niet zeggen ? of had ik de waarheid niet gezegd ? Ik had geschreven : dat de roomsche priesterkaste vooral aanleiding had gegeven tot den dertigjarigen oorlog in Duitschland, lot de omwentelingen in Frankrijk en Spanje; worden deze daadzaken door de geschiedenis niet gestaafd , staan zij niet op iedere bladzijde der gesc hiedboekeh vermeld ? En dit zon ik niet mogen schrijven? "Wijders had ik gezegd: dat de lasteringen en de oneenigheid der kandidaten naar het bisdom waarschijn^ de aahleidende oorzaak waren, waarom de paus het waagde, de bekrachtiging van de benoeming des bisschops Knatteb zoo lang te vertragen en het bisdom der wanorde prijs te laten. Aan het gansche bisdom waren de tweespalt en de kibbelarijen bekend, welke onder de mededingers naar den bisschoppelijken hoed heerschten men wist ook wie vooral tot de aftreding van den edeldenkenden bisschop Tediwcszt had bijgedragen . en de warordetak* heden door priester-eerzucht in het leven geroepen baarden alom ergernis: en zoude ik bij zulk eene gesteldheid de stem mijner medeburgers en ambtsbroeders niet mogen doen gelden t Pr.^ Ritter verhief dm ook de logen en de huichelarij op het Rchild en wilde mij dwingen ze te eeren , daar hij mij wegens waarheid voor zijnen regterstoel daagde. Had ik gehoor gegeven aan de eerste opwelling mnner verbolgenheid . had ik niet de bestaande betrekkingen der lagere geestelijkheid tegenover de hoogere tot rigl snoer genomen , had ik eindelijk op de gesteldheid mijner broeders en zusters die onderloos waren niet gezien, dr. ÏI.ttek had een ander antwoord bekomen dan ik hem nu na een' heftigen zelfstrijd deed geworden. Na bedaard overleg, na rijp beraad met een' man van ervaring, vatte ik het besluit dat, nademaal ik in naam mijner medeburgers en ambtsbroeders bad geschreven, ik geen hunner regten ten beste mogt geven en op de wetten van den staat waartoe ik behoor moest vertrouwen. Volgens de pruisische wet echter mag slechte dan, — en wel voor de regtbank , — de naam eens schrijvers worden geëischt. wanneer beleediging (injurie). ol zaken gevaarlijk voor den staat in een geschrift zijn vervat. Is de wet niet geldend ook voor den lageren geestelijke; dan mag hij geene uitdrukking en beschwiwing r.pVnbaar maken . (al behelsde zij ook de zuiverste waarheid), die dér hoogere geestelijkheid ongevallig kon zijn , zonder zijn ambt te verbeuren Maar wie is wel gezind zijn ambt zoo maar dadelijk oi> te geven ? Indien de regeringen naar de wijze van dr. RiTTrrt of van de kerk bandelen, geen koninklijk beambte zou een gevoelen over eenig misbruik mogen uiten, zonder gevaar te lnopen, door zijne chefs ter verantwoording geroepen en van zijn ambt ontzet te worden. Dr. Ritter had het regt niet mij ter verantwoording te roepen, ja zelfs schendt hij door zijne indaging de regten en de roe- ping der lagere geestelijkheid in het algemeen, daar hij door zijne inkwisitoriale vragen mij wegens eene eenvoudig geuite beschouwing ter verantwoording durft te dagen, lkraogt dus zijner oproeping geen gehoor geven, zonder de godsdienst en mijne ambtgenooten te benadeelen. Of heeft de zoogenaamde lagere geestelijke niet het regt de waarheid te zeggen? Ze le zeggen zonder zijn ambt in gevaar te brengen? Moet de zoogenaamde lagere geestelijke niet onder de hoede van de wetten zijns lands staan! Of zijn de hoogere geestelijken alleen de bezitters en wel de onfeilbare bezitters en verkondigers der waarheid? Met het oog op mijn goed regt en op mijne weerloosheid tegenover een' tegenstander die eene onbepaalde magt bezat, gal ik het korte bescheid : dat mijn geweten mij verbood die vragen te beantwoorden. Zoo als ieder weet, leggen Rome* aanhangers en de dtristerlingen alles ten kwade uit: aldus geschiedde het ook hier. Zeer gaarne wilden dr. Rittkr benevens zijn papengild mij op eene logen of eene lafheid betrappen, en zegevierende rukten zij deze woorden even als andere zinsneden uit hun verband, om mij daardoor in de schatting mijner medeburgers te doen dalen. Doch tevergeefs, door daden heb ik de beschuldiging wederlegd. mijn ambt door logen en lafheid, zoo als men beweerde, te hebben willen redden; ik heb mijn ambt opgegeven , en ben armoede en gebrek te geinoet gegaan , hoewel mii zeer ligte middelen werden verschaft, door eene onwaarheid.,, of door herroeping mijne ambtsschorsing te ontwijken. (') Tegenwerpingen-, Van den anderen kant heb ik de tegenwerping hooren maken , dat, wel is waar , al hetgeen ik schreef, waarheid behelsde , doch dat het mij niet paste hetzelve openbaar le maken. (?) Dat zij. welke de waarheid aldus vernederen, welke bjj den aanblik van een* gezagvoerder hunne kniën voelen knikken , weten dat ik het regt heb aldus le schrijven niet alleen, maar zelfs de verpligting daartoe. Ik heb het onderhavige geschrift opgesteld, bezield met het gevoel eens Düitschers, die beschaamd is, en dien het grieft Romes priesterkaste steeds verder en stoutmoediger het rijk harer onderdrukking te zien uitbreiden, en dat ter uitbreiding van die tirannij, welke alle ondeugden in haar gevolg medevoert, steeds en gedurig Düitschers en weder Duitschers zich laten gebruiken, mannen, op welke inzondeiheid als leeraren des volks de verpligting rust, het volk tot vrijheid, tot zelfstandig handelen op te leiden, omdat zonder dat geene deugd denkbaar is. Ik heb dit geschrift gesteld als volks- en godsdienstleeraar, die het als zijnen heiligsten pligt beschouwt, (*) Zie het schrijven van het vikariaat-ambt, van Februarij 1843. De brief van den heer ScHiirwuss , en het mondgesprek met deal domgeestelijke F., gedurende het gehoor bjj den bisschop. ieder onregt bij zijnen naam le noemen en le bestrijden , hetzij het gepleegd worde in de schaduw van het altaar, of in hetvalscbe licht van den meer dan duizendjarigen pauselijken stoel. De onderscheiding van het woord van eer, door dr. Ritter in zijn schrijven gemaakt, was ook te eenenmale nieuw. Hij vraagt namelijk mijne verklaring af op mijn priesterlijk woord van eer. Schat dr. Rittf.r de eer naar dit of dat ambt dat men bekleedt? Dan bezitten diegenen, welke geen ambtbekleeden, ook geene eer? Ik ken slechts ééno, onverdeelbare eer, en wel die, welke God in mijn gemoed heeft gpplanl: de eer mensch 1c zijn ! Deze eer staat hooger bij mij dan die priestertrots, welken Rome zijnen slaven door priesterwijding in plaats van liefde zoekl in 'te prenten , en welke hen , terwijl zij zich ver boven de overige menschen verheven wanen, meestal diep beneden hen doet zinken. Deze eer, dit gevoel mijner menschenwaarde staan hooger bij mij dan uwe geestelijke ambten en prelaalsposten en bisschoppelijke hoeden , en die eer hoop ik tegen ieder en ook tegen dr. Ritter steeds te blijven verdedigen. Hij zal hieruit ontwaren, dat ik niet, zoo als hij heeft voor* ondersteld, door die tooverroede der hiërarchie was geboeid, welke het verstand uitdooft en den wil lot een' verlamden slaaf maakt. Meen , ik had de hiërarchie achter haar huichelaarsmom gezien; ik had daarin hare afziglelijke gedaante aanschouwd en mijne menschenwaarde en liefde tot den naaste riepen mij op, haar dit vloekwaarde masker te helpen afrukken.. Andere middelen door dr. Ritter aangewend. Dr. Ritter ziende, dat zijn middel van verschrikking niet het gevolg had , dat hij er als waarschijnlijk van verwachtte, sloeg een' anderen weg in om mij te treffen, en ziet, eene vormeïïke aanklagt scheen hem tot het gewenschte doel te moeten leiden. Een jaar vroeger ongeveer had een met de geestelijkheid in verband staande burger opgemerkt, dat ik een' kortoren jas en Iangeren bakkebaard droeg, dan 's mans regtzinnigheid voegzaam keurde en — de man klaagde mij deswege aan. Dr. Hitter had van de duizelende hoogte zijner heiligheid niet geaarzeld, mij op den loon der magtspreuken . aan de hiërarchie ontleend, dienaangaande le regt te wijzen. Op zijn schrijven had ik genoegzaam het volgende geantwoord : «Da het mij leed zou doen, zoo ik door mijn uiterlijk voorkomen den godvruchtigen christen aanstoot gave , en gaarne zoude ik, hoewei nog dezelfde kleeding als op het seminarium dragende, alle aanstootelijkheid vermijden , ja zetfs mijn beroep opgeven, wanneer men oordeelde dat ik er niet tegen opgewassen ware. «Ten slotte voegde ik er bij, dat ik mij op alle punten wel volkomen kon regt vaardigen, doch dat ik zijnen voor gewigliger zaken bestemden kostbaren tijd met dergelijke nietigheden niet wilde rooven. (*) (*) Dr. Ritter zegt in zijne voorlezing, ter plaatse waar htjtM'dH Zich hierop grondende wendde dr. Bitter zich lot Kaspeh HofjSaks, bestuurder der pastorij Tan Grottkau, cn vroeg hem (*) om berigten mij betreffende, (f) Ik had dien Kasfer Hoffhaim nooit een'stroohalm in den weg gelegd. Want in de geldelijke aangelegenheden, anders een voortdurende twistappel tusschen pastoors en kapellanen, liet ik hem te eenenrnale de handen vrij. 32 daalders 's jaars was alles wat hij mij betaalde, (16 legde de stad er bij) , en trok bij enkele arnbtsverrigtingen die ik nu en dan voor hem waarnam, rijkelijk percenten. (§) Evenwel had hij mij gaarne van zieb. verwijderd gezien, omdat mijne beschouwingen met de zijnen niet strookten , en ik de genegenheid der gemeente genoot welke hij mij scheen te misgunnen. Hij gaf omstandig berigt van de overtredingen welke hij wist door mij begaan le zijn, en voegde er bij dat al de b irgers dat gevoelen met hem deelden, terwijl, zoo alsnader bleek , zulks slechts bij twee het geval was. Deze misdaden , in het vonnis van af setting opgenomen, zijn de volgende: ten eerste: dat ik al té korte jasjes en lang haar droeg, heigeen ongepast was. Met spot kon en behoorde ik die' zotternij slechts te behandelen; ik antwoordde er dus niet op, enwijs den lezer naar het antwoord mijns hooggeëerden verdedigers, als ook naar de getuigenissen der burgers en overheden van Grottkau, Evenwel mag ik niet onaangeroerd laten, dat dit' verwijt slechts tot voorwendsel diende, maar dat de ware beweegreden der beschuldiging moet gezocht worden in mijne bedrijvigheid in school en kerk , waarvan het volgende ten bewijze moge strekken. (**) In de scholen, waarvan de leiding mij was opgedragen, liet ik de geschiedenis van Duitsehland onderwijzen , stijloefeningen honden, ik begon eene bibliotheek voor de jeugd aan te leggen , en hield mij bij het godsdienstig onderrigt niet geheel aan den ingevoerden katcchismus, omdat ik zag *dat daardoor de godsdienst den kinderen meer tol een last Werd, dan een hemelvoedsel voor hun jeugdig hart. Bovendien bezocht ik de zondagsscholen, en was er op uit, ook daar bij- voorval melding maakt, dat hij niet weet of ik mij geregtvaardigd had. Zeer duidelijk! (*) Raster UoffhaiS heeft mij dezen eisch bij mijne uittreding getoond. (-f-) De heer pastoor Pech , eeu geleerd en verlicht man , had, toen hij den veeljarigen strijd moede was , een' administrateur genomen en zich verwijderd gehouden. {§) Van een' daalder, het bedrag van eene door mij gehouden lijkrede , trok hij 10 silbergroschen af. Nu vraag ik : neemt een woekeraar wel zoo veel percenten als een dusdanige pastoor van zijne kapellanen nam ? (**) Mijne kleeding was geheel zwart, en in sierlijkheid werd zij door die der breslauer geestelijkheid zeer overtroffen. Bovendien weet ik , dat katholieke geestelijken allerlei kleuren dragen , en evenwel in hun ambt blijven. geloof, schijnvroomheid enz. te bannen, Kaspf.h HopraAiw, die, als zoo veel andere geloovige zielverzorgers van dat slag, een stelsel van verklikking in forma had daargesteld, kende mijne bemoeijingen. In zijnen ijver voor zijne meesters te Rome sloop hij heimelijk eene mijner scholen binnen, deed den leerlingen , met eene brallende stem , onderscheidene vragen , en toen deze, door schrik bevangen, geene sillabe antwoordden, sloeg hij hun het geloof der liefde met stokslagen in. Toen ik, in de ziel verstoord over deze tuchtiging der kinderen, hem wilde toespreken, antwoordde hij dat men gegronde verdenking nopens mijne regtzinnigheid koesterde, dat ik mij aan den voorgeschreven katechismns niet hield, de geschiedenis van Vuitschland onderwees enz. Dit verried genoegzaam de inblazingen van boven. Mijn antwoord bragt evenwel zoo veel te weeg, dat Kasfer Hoffwanh mijne school niet meer bezocht. Ten tweede, had Kasper Hoffiaiw herigt dat ik de kerkelijke dienst zonder eenige gepastheid en zonder waardigheid verrigtte. In den zin , waarin zulks hier te kennen wordt gegeven, aarzel ik niet het eene onbeschaamde logen te noemen. Want. alhoewel ik vele vormen beschouwde, en nog beschouw als te eenenmale aandruischende tegen het hooge denkbeeld dat wij door de christelijke godsdienst van de Godheid erlangen; (of zou God geëerd, zou de gemeente gesticht zijn als wij eene onverstaanbare latijnsche brabbeltaal prevelen, of huichelend onze oogen verdraaijen ?) te veel heb ik achting voor ieders godsdienstige overtuiging, in welken vorm zij zich ook moge vertonnen , om dezelve op eene wijze, als waarvan ik hier betigt werd , te willen kwetsen of wijzigen. Ik onttrok mij aan de voorgeschrevene vormen, doch zonder huichelend draaijen nnjner oogen, of overdrevene knielingen en dergelijke meer, waardoor men maar al te dikwijls (ik zag dat onbeschaamde spel bijna dagelijks) overvloedige miskenningen in den schijn van godsvrucht zoekt te verkrijgen. Ook uit een zielkundig oogpunt was het onmogelijk dat ik door een in het oog loopend gedrag ergernis zou hebben gegeven. Immers ik ging gebukt onder het zielsverdriet dat mijn slavenlot mij baarde , onder het smartelijke gevoel, bijgeloof en schijnvroomheid le moeten helpen verbreiden, en doorgaans stond ik als uitgeput aan het altaar. Ja, de zielestrijd, welken ik daar heb gestreden en waarvan mijn uiterlijk de sporen droeg, moest juist de tegenovergestelde uitwerking voortbrengen, en deed het ook inderdaad. Vond nu Kasper Hoffsank dit aanstootelij k , dan waarlijk beteekent zijn godsdienstzin niets, daar hij huichelarij slechts voor gepastheid en waardigheid hield. (Wat verder over dit punt kan in het midden gebragt worden, is te vinden in de veidediging aan hel Vikariaat gerigt.) Ten derde eindelijk had men mij ten laste gelegd dat niemand mij voor een'katholieken geestelijke zou honden, die mij niet kende. Deze aanklagt, ik moet het bekennen, hoorde ik als eene Jufspraak , want opzettelijk heb ik er steeds naar gestreefd mij niét van mijne medeburgers te onderscheiden, omdat ik niels meer en mets minder wilde zijn dan — mensch en burger. Of zou het blaauwe streepje aan den halsdoek den stempel des volksleeraars en des priesters wezen ? Wij weten dat logen en huichel, taal gesproken worden in weerwil van het blaauwe streepje, ja zelfs dat het met goud gestikte ordekleed der priesters niet voor huichelarij beschut, veeleer ze helpt bevorderen. Ambtsbroederlijke vorderingen. Builen en.behalve deze aanvrage bij Kasper 11offma\n had dr. Bitter eenen ijverenden godgeleerde, tot de nieuwe school behoorende, (*) aangespoord mij tot herroeping te overhalen. Van hem en van een' in zijne hersens gekrenkten geestelijke, tot het priesterhuis te Neisse behoorende, ontving ik den lsten en den loden Januarij 1843 brieven , waarin ik, onder de meest overdrevene vleitaal van christelijke broederliefde beligt word, dat ik logentaal sprak en eene laagheid beging. Daar deze brieven den toon der hiërarchie verraden en veel licht verspreiden over het karakter van dr. Ritter, over zijne listen en lagen, als ook over dezulken welke zich door hem tot werktuigen Beten gebruiken, acht ik het noodig ze openbaar te maken. Overigens behoort de steller niet tot mijne vrienden, zoo nis liet schorsiugs-dekreet Liem valschelijk doet voorkomen, maar slechts tot mijne bekenden. (+) (*) Vergelijk het besluit van schorsing , van 30 Januarij 1843. (t). «Hartelijk geliefde heer ambtsbroeder! «Gij zult u verwonderen, een briefje van mij te ontvangen - vergeet echter bij deze verwondering niet, dat alleen opregte liefde mij tot het schrijven dezer regelen aanleiding geeft. «Ken zwaar onweder trekt over uw hoofd zamen ; zoo even verneem ik zulks te Neisse. — Men houdt u voor den steller van het artikel in de Saksische Faterlandsblattem , in hetwelk men in geenen deele de taal eens katholieken, veel minder die eens katholieken priesters zou vermoeden. Zoo als een geloofwaardig, achtbaar man mij verzekert, moet gij bereids door den hoogwaardigen heer administrateur van het bisdom daaromtrent zijn ondervraagd, en een zeer ontwijkend antwoord hebben gegeven ! Is het inderdaad zoo , o toef dan niet, een eenvoudig Pater ,peccavi! (Vader, ik heb gezondigd !) te zeggen! Schrijf toch spoedig aan den hoogwaardigen administrateur van ons bisdom en betuig mij met eene zelfverloochening , welke u tot eer strekt (?)*, dat gij slechts in anders welgemeende (/) overijling aldus geschreven hebt. Volgt gij mijn' broederlijken raad niet , dan hebt gij van de vastberadenheid des hoogwaardigen administrateurs binnen kort de ontzetting uit uw ambt te wachten , zoo als insgelijks een zeer aanzienlijk persoon mij heeft verzekerd. En waartoe zou die ontzetting leiden ? O , geloof mij , waarde heer konfrater ! al uwe vrienden van vroeger tijd zullen u dan niet kunnen helpen. Zoolang wij katholieken zijn, blijft Rome voor ons het middelpunt der zigtbare kerk, en zoo lang wij katholieke christenen, en bijzonder priesters, dienaren der In den beginne dacht ik dat de vriendschar»betèijf*fei)Jen, in den brief van den heer Schweeweiss vervat, in weerwil van derzelver overdrijving welgemeend waren, en hoewel ik door andere arabts- katholieke kerk willen zijn, mogen wij over Rome, over het sigtbare opperhoofd, niet met die minachting , met dien afkeer en die verlaging spreken en schrijven , zoo als in het bewuste artikel, dat ik ook gelezen heb , het geval is. Ik verzeker u dat ook protestanten u niet zullen beschermen , indien gij de steller raogt zijn. Van katholieken wil ik in het geheel niet spreken. Wat mij zeiven betreft, ik werd door verbazing getroffen over de zonderlinge rigting van den geest, en over de uiterst gebrekkige historische en theologische kennis (?) van den steller , welke zijn stuk met de twee woorden : een kapellaan heeft geteekend. «Duid mij mijne openhartige taal niet ten kwade. Een welmeenende ambtsbroeder moet , zells met gevaar de liefde des broeders voor een oogenblik te verliezen , de waarheid spreken. Ik herhaal mijn verzoek : volg mijnen raad ! Ik ken u als iemand die overigens zeer goedaardig is (welke eer!) , en het zoude mij leed doen, u in eenen staat te zien verplaatst, welke heden ten dage niet vereerend (dit versta ik niet!) zijn kan. Het is eene verhevene taak, de feil, den misslag dien men beging, den aanstoot welken men gaf weder te herstellen. Kleinhartig mag het genoemd worden, tegen oude waarheden de pen op te vatten , zonder zich als schrijver te openbaren voor personen , aan welke men, als een gevolg van de afhankelijkheid, eene verklaring schuldig is , zoodra men er om wordt aangemaand. (*) Dus mijn Triend ! handel wijs en goed , en haal u geen ongeluk op den hals. Groet uwen pastoor enz. «Mijn vriend! beraadslaag met God, en ik weet dat gij daarna wijze stappen zult doen. Vrede zij met ons in het nieuwe jaar! Met dezen wensch eindig ik deze vluRtige regels , welke de opregtste broederliefde mij heeft ingegeven. «Uw getrouwe ambtsbroeder , Neisse , »/, 1843. Sohsïeweiss.» De brief van den krankzinnigen priester was de volgende: «Neisse, ■*/, 1843.p «Geëerde heer broeder ! «Gij zult het gewis niet beschouwen als handelde ik zonder daartoe geroepen te zijn, wanneer ik mij roet u onderhoud over de aangelegenheid , welke u tegenwoordig zeker in het naauw brengt, ik meen het opstel in de Vaterlandsblaltern. Dit stuk was hier een paar weken onopgemerkt gebleven, toen ik bij zekeren koopman Baumgaiït het toevallig in handen kreeg. De bittere, hartstogteHjke toon, waarmede niet hoofdzakelijk de primaat maar den omvang van diens magt wordt aangevallen , de bijzondere aantijgingen en verongelijkingen der bisschoppen, de beschuldiging van nalatigheid in hun gedrag passende bij de verzorging der geloovigen, welke deze als het ligeheam der kerk te vorderen hebben van de apostolische plaatsvervangers en zendelingen enz., ten gevolge Tan besluiten, die Tan alle zijden onderzocht en hun noodwendig zijn opgedragen : in het kort, al deze uitvallen noopten mij , mij met het blad naar sohseïweiss te begeTen , en hem er mede bekend te maken. Bij het nommer echter van het blad {*) Welk een oniin behelst deze stelling! Laag is Je mensch en priester, welke de waarheid tot veile slavin wil zien Ternederen! broeders bedrogen was, geroeide ik mij ten sterkste aangespoord ain derzelver opregtheid geloof te hechten. Doch na den brief van den krankzinnigen priester j die mij liet blijken dat dr. Ritter dat dit stuk bevatte, was nog een ander; en wel bet voorgaande nommer , waarin aan het slot in de korrespondentie ook de ontvangst van een' brief uit Grottkau was- herigt. En dit paf de meeste aanleid ing u als den steller van het stuk te verdenken. Nu was aan de hevige woordenwisseling in de pastorij het veld gebaand, en men wilde den moed toonen het vermoeden dat op u was gevallen n zelven bekend te maken, waartoe men ook gelegenheid vond in den kandidaat N., wien men, op raad van Scbisiweiss den lastopdroe", op zijne terugreis naar Breslau zich tot u te begeven en zich met\' te onderhouden; — meer echter niet. Van hieruit is aan Ritter niets gemeld , en volgens het zeggen van Scbjeeweiss moet misschien de kandidaat N., welke thans in het seminarium is , daar gebabbeld hebben. Daar nu uwe netelige omstandigheid bekend is , namelijk de bedreiging van Ritter , ingeval gij uwen naam niet noemt, heeft Schkeewïiss u onmiddellijk geschreven , dewijl Ritter den wensch had te kennen gegeven , dat uwe vrienden en broeders hier ter stede u moeten overhalen het gezegde te herroepen. Verlegen over uw stilzwijgen , heeft Schreeweiss bereids weder, door tusschenkotnst van r-Escnke te Breslau, zich tot Ritter gewend , om de uitvoering van de bedreiging op te schorten , hetgeen dan ook, luidens de gisteren ontvangen tijdingen is toegezegd. Pescuke drukt het namelijk Sobieewiiss zeerop het hart, het goede werk te verrigten , en u te bewegen u te noemen, en dan zoude men niets anders van u vorderen dan een gewijzigd-artikel bij hetzelfde blad in te zenden, zonder vermelding van den naam; «want,* zeide Pescbm tot Scbï., «hadt gij u niet in de bres gesteld, het sou al verder zijn met Rovcï , hij ware reedi ontzet.» «Ik heb nu reeds veel geschreven , zander de reden duidelijk op te geven, waarom ik mij zoo zeer bekommer. Deze is: door mij is liet artikel bij de geestelijken bekend geworden , en ik zou bet bitterste zelfverwijt ondervinden , zoo gij nu in ongelegenheid zoudt gera* ken. Hiernaar kunt gij oördeelen , welk eene bevrediging het voor mfl *»" «ja. indien gij, door die zaak uit den weg te ruimen, mij «radt bevrijden uit de onaangename gesteldheid waarin ik mij bevind. Doe het toch om mijnentwille (?); dat de rust mijner ziel u voor dit maal dierbaar lij , hoe groot ook het offer zijn moge, 'dat gij ervoor moet brengen; een gewetensoffer , hetwelk niemand ex abrupto kaneischen, kost hel wel niet, evenmin de katholieke overtuiging, want anders wWrtigijgewMeeen oefenend geestelijke meer, — uwe vastberadenheid waarborgt het mij. Ik bezweer u, verlos mij uit dien pijnlijken toestand, Welke mij kwelt en later mij misschien ongeneeslijk aal grieven, wanneer gij voor de overmagt zult moeten bukken. ScnsEswïus wenschte gaarne zich met q over deze noodlottige aangelegenheid te onderhouu-ili. behage u dus hierheen te reizen, en mogt u dit «iet schikken, dan cal hij door zijne bekendheid met Ritter , de verzoening zoo veel mogelijk trachten gemakkelijk te maken en te bewerkstelligen. Vraag ook aan N , welke mij kent , en ik vermeen dat gij mij niet verdenken zult. Misschien wel komt hij met u hier, hetgeen mij hoogst aangenaam zou zijn; hij behoort ook tot ne schipbreukelingen. «Met alle broederlijke liefde, Dw vriend GlÖCEKEft.s in het spel zat, kun ik den schrijver van den brief niet anders dan als huichelaar verachten. Want Scdneewfiss huichelde vriendschap ; immers hij kon geene achting, bijgevolg ook geene vriendschap voor mij gevoelen, in een oogenblik dat hij nog eene laagheid van mij vorderde: namelijk dat ik algemeen bekende daadzaken zou loochenen, dat ik smadelijk zou herroepen wat ik kort te voren had beweerd, eindelijk dat ik mij op eene onteerende wijze zou onderwerpen aan dr. Rittcrs dwingelandij. Gesteld Scuneeweiss had mij op het hiërarchische standpunt wezenllijk geacht te staan , dan kon hij , ja, mij blinde en laffe onderwerping als deugd aanprijzen, maar hij kon, hij mogt niet eischen dat ik mijne afkeuring van de kibbelarijen en verklikkingen (*) der bisschoppelijke kandidaten onderling, zelfs mijne afkeming van het lange aarzelen van Rome zou herroepen, omdat zij der hiërarchie schaden. Zag hij echter in mij den katholieken priester, den volks- en godsdienstleeraar in den zin Den 15den Januarij ontving ik een' tweeden brief van Schheeweiss, welke merkelijk van den eersten verschilt. Terraadt de eerste een' heerschenden toon van teregtwijzing, de tweede is zacht, voorzigtig, tast mijn persoonlijk karakter aan , en neemt de nationaliteit als hulpmiddel te baat. « Waarde heer ambtsbroeder I «Wederom schrijf ik u een briefje, ofschoon ik vooraf kan zeker zijn dat het u niet aangenaam zal wezen. Mijn eerst vlugtig schrijven is door u geheel onopgemerkt gebleven. Zoo een ander gevoel dan liefde mij de pen in de hand gaf , zou ik in zeker opzigt mij beleedigd kunnen achten .... doch de liefde verdraagt alles , hoopt alles en doet alles , wat tot heil (?!—) des medebroeders dient. - Nog eens dan bid ik u , maak toch een einde aan deze bedroevende Bres— lauer historie. Ik verzeker u , uw naam , ingeval gij de steller des artikels zijt, zal niet gekompromitteerd worden , (hoe toegevend is de heilige moederkerk !) ; ik weet zulks uit zekere bronnen. — Geloof mij , door dit ontwijkend antwoord hebt gij u benadeeld. Daarmede kunt gij niet volstaan. «Ga openhartig te werk. — Zijt gij de steller van het bewuste artikel, zoo antwoord als een man: «ja, ik ben het!» en onderwerp u aan eene vermaning. (Zoo ! I !) — Zijt gij de steller niet, antwoord dan ook als een man van den echten duitachen stempel (ook deze snaar versmaadt de kerk niet aan te roeren !) : «neen , ik ben het niet !» Als de tijd het u toelaat, kom eenige uren bij mij doorbrengen; mondeling kunnen wij dit alles beter bepraten. Gij hebt geen' tijd te verliezen ; ik weet het van een' opregten , getrouwen vriend uit Breslau. Geloof toch dat ik u innig bemin, door u dezen raad te geven . Mogt gij mij als vooringenomen, als kortzigtig beschouwen, het deert mij niets. Met den tijd zult gij u kunnen overtuigen , dat eene onbevooroordeelde , zorgvuldige liefde deze regels heeft ingegeven. God zij met u en met Uwen opregten vriend , Neisse, 1843. Schnelweiss.» (*) Ik heb van geloofwaardige mannen , welke met de bisschoppelijke kandidaten wel bekend waren , de meest bepaalde verklaringen ontvangen. van Christus leer, en wilde hij ook als zoodanig gelden, dan moest en mogt hij mij niet aansporen tot eene smadelijke herroeping en loochening der waarheid die ik reeds gewaagd had te openbaren; neen! veeleer behoorde hij mij aan te moedigen, standvastig getuigenis van de waarheid le geven, al zou inij zelfs erger lot dan eene bloote ambtsontzetting boven het hoofd hangen ! Want wat ik schreef is waarheid, de kibbelarijen en kuiperijen der bisschoppelijke kandidaten over den bisschopshoed zijn, ik herhaal het, bewezen; en (ik was er getuige van) algemeen werden zij door priesters en leeken betreurd en afgekeurd. Schande genoeg voor de geestelijkheid, dat geen der oudere pastoors het waagde zijne afkeuring opentlijk aan den dag te leggen , dat zij hunne ambtsbedieningen meer beminden dan de waarheid en hunne roeping. Doch Scimelweiss schijnt die zaken geheel over het hoofd te hebben gezien , ja zelfs is uit de verwarring van spraakwendingen en tegenstrijdigheden, waarmede zijn brief opgevuld is, op te maken, dat hij over het algemeen het met zich zeiven niet eens is ten aanzien van datgene wat hij van mij eischte, zoo als hij zich zeiven ook niet regt rekenschap schijnt welen te geven van hetgeen hij wil en moet. Intusschen zoo is het met nog veel andere mijner ambtsbroeders gelegen. Zij vallen in tegenspraak met zich zeiven. Want zij zjjn geroepen, voor waarheid en vrijheid te kampen, en ziet! zij treden deels bewust, deels onbewust, als dienaren en slaven der hiërarchie, tegen waarheid en vrijheid op. Inderdaad, zoo als ik ScmruBWEiss vroeger gekend heb, hield ik hem van een' gansch anderen ijver voor de goede zaak doordrongen; maar Gibbon had ten volle regt toen hij schreef : «Heeft de geest van dweepenj, zoo ligtgeloovig en zoo rijk aan listen tevens, in een edel gemoed wortel gevat, dan vernielt hij allengs de levensbeginselen van deugd en waarheid.» De 70 kapellanen. Ten zelfden tijde hadden zeventig silezische kapellanen een artikel vol zalving in den Sion laten plaatsen en zich bij een adres tot dr. bitteb gewend , om hem uit te noodigen mij ter verantwoording te dagen en, wanneer ik weigerachtig bleef, mij te ontzetten. Zoo als ik later vernam, had dit adres bij het dora-kapiltel niet veel bijval ontmoet; dr. ritter alleen zond den adressanten een' dankbrief. (*) (*) «Ik dank u voor de mij toegezondene verklaringen van de 70 heeren kapellanen in de zaak van Rouge , en raagtig u bij dezen hun allen mijn' dank en mijne erkentelijkheid daarvoor mede te deelen. Het bisdom Breslau kan zich thans verheugen (als Ritter het bisdom vitmaakt !) , dat het eene schaar (waarom niet spoedig : kudde!) van zulke waardige jeugdige mannen in 's Heeren wijnberg bezit. De kapellaan rokge is reeds ontzet en te Breslau naar het seminarium gedaagd. Mogt hij REGTVA ARDI GING v Air JOHANNES RON GE, {Vit het HoogduiUch). AMSTERDAM, M. H. BI IV Cr ER. 1845. VOORBERIGT. In de navolgende bladen onderwerp ik aan mijne geloofsgenooten en medeburgers de akten en geschriften, mijne ontzetting en mijnen ban betreffende, opdat zij er vrij over oordeelen en vonnis vellen. Mijne bedoeling hiermede is geenszins , mij te regtvaardigen bij die zoogenaamde volksleeraren of priesters, bij die zoogenaamde katholieke christenen, welke verklaarde huichelaars zijn en zich van de godsdienst bedienen en altijd bedienen zullen als van een ambacht, of als een middel om tot magt en aanzien op te klimmen; — mij voor dezulken te regtvaardigen zou eene verlaging van mij zeiven wezen, eene verlaging van het volk tot hetwelk ik behoor. Ik wensch mij slechts te regtvaardigen in de oogen dergenen, welke de godsdienst naar haren geest begrijpen of willen begrijpen, en aan wie het om licht en om waarheid, om zedelijke vrijheid en christelijke liefde te doen is. Zij zullen erkennen dat ik heb gestreden een' strijd van regt en billijkheid, en dat ik heb gestreden niet voor mij alleen. Zij sullen mij hun vertrouwen schenken, en met vereende krachten zullen wij het grooteen schoone werk voltooijen, welks voltooiing ons geboden wordt door den pligt onzer roeping, door de stem van ons geweten, door het bewustzijn dat wij voor de zedelijke en tijdelijke welvaart der tijdgenooten en nakomelingen moeten zorgen. DE SCHRIJVER. bekennen Wan de stealshst van Rome, hiërarchie kenl het middei om al de christenen, d.edekalholieke leer belijden, in een digt net gr oten te houden en weet op wonderbaarlijker wijze, dan wit mo» deed die water u,t de naakte rots sloeg, het uilgemergelAi volk geld te ontlokken; haar hoofddoel echte, is haarbediendenstoet, de lagere geestelijkheid en de opleiding welke deze moet ontvangen ; d«ar -ee Blre^e,t al hare spiUV0Bdi kunstgrepen. D. lagere geestelijkheid wordt door Rome in zulke naauwe banden, geestelijk en bgchamehjk gekneld, dat de bevrijdingdaaniil voorde meestal aan hel onmogehjke grenst. Het arsenaal van die onlecrende kluisters is net Seminarium. Hier wordt den jongeling, welke zich aan het beroep van leeraar des volks wil wijden, den stempel der slaafschheid diep ei. pip.lijk ingedrukt; hier wordl hij veroordeeld le zijn een vrome ledigloop,,-; hier wordt zijn geest door angst en heilige drogredenen geboe,d , tot blind gehoorzamen gedoemd: hier wordl der ziel de huichelarg en het hart koude zelfzucht ingeprent, en hier wordt de mensen tot een' blinden slaaf, lot een van wil en rede beroofd werktuig verlaagd. De smart, de folteringen dieroffbrs ziju namcLos, en instinklmatig doet eene stem zich *. hun binnenste hooren en roept hun toe: «U worden de heiligste regten de schoonste gaven van uwen Schepper geroofd!» Doch de slaal duldt en zwijgt, en zwijgt te meerV „aar mate net grat, waarin zijne wijsheid, zijne menschenwaarde ziin begr.ven. dieper ,s Zelden slechts verheft zieh een kreet van wanhoop u,t 3e binnenste schuilhoeken van het hart, en die kreet, ach! wordt al spoedig verdoofd, le midden van het luid gebeden prevelen der huichelaars. &p^"t£l5lff vaart door al raÜne leden, wanneer ik mij de verfoegelijkheden voor den «eest breng die wij moesten onderJan de onwaanhge behandeling welke wij «."oerten verdundc"'< waarom kan m.,ne pen niet eene lichtende fakkel worden,' om de volle diepte van den afgrond te doen zien, waarin ond£ heilige zangen bet harte smoort en de geest sterfc Doch neen 1 eenvoudig en kalm behoef ik slechts datgene te sche.scn waUk zag en ondervond. Ik houd mij verzekerd, dat de mee^m j ner medeburgers, welke de vreeseljjke prangwetten vTnlX CS 1 *T%' .de°PrHinS ™ diepeSerontwaardigins Tn innige droefheid niet zullen kunnen onderdrukken. Het begin van mijn verblijf op het seminarium. Gedurende de eerste dagen na mijne opneming in het semina rium bemerkte ik op de aangezigten van de mefsten m j„Tlot senooten , naar iedei* nr„,,„)0,7,i! i__ , ""J"fr ««- senooten, naar iedei* nf,,„„iori;;i,„„ i__ , ""Jnel merkte ik b. v. roeds den eersten .^„„^ ^0 Z met ons zessen, alle bekenden en vrienden in ééneeTbij el kander woonden , met één een woord sprak : alle zes waren »oo verslagen dat z,j, zonder eenen klank te niten , zich te sk nen leeden. HpI»ü ni an..i..n:.i..:j j- «• , *«.n ie sia- héid der wanhoop. Veertig jongelingen, in den bloei en dc kracht van hun leven , doolden als raumiën rond. Met een gesmoord, sprakeloos lijden zagen wij elkander aan, en de vriend zocht uit de gelaatstrekken van den vriend den toestand zijns harten te raden. Men zocht naar den heldenmoed, welke vast besloten is den lagenenden hemel zijner jeugdige jaren, zijne hoop , zijne wenschen, zijne vrijheid op ééns ten offer te brengen , ten einde, dus werd het ons geleerd, het tijdelijke en eeuwige welzijn onzer mederaenschen te beter te kunnen bevorderen ; als of men zijne mederaenschen tot zelfstandigheid en zielenadel kan verheffen, wanneer men zelf van dien zielenadel is ontbloot. Wat mij echter het meest verbaasde en ijzen deed, was de geestverdooving waarin wij spoedig verzonken en die voortgebragt was door de onderdrukking aan de eene zijde, door geesteloosheid, mismoedigheid of neêrslagtigheid aan de andere. De jongeling van vier en twintig jaren had met zich en met de aarde zijne rekening vereffend, vaneengereten waren de schoonste banden welke hem aan de buitenwereld hadden gesnoerd. De opgewekte, warme, jeugdige moed, eene sehoone toekomst deelachtig te worden werd verstikt, en de zelfzucht deed het ijskoude pif van eigenbaat, van nijd, van mistrouwen enz. door de jonge aderen vlieten. Het scheen ons als of over onze hoofden een onoplosbaar prangende sluijer ten eeuwigen dage was geworpen, en als of ons krimpend gemoed in den duisteren nacht ons eigen graflied zong. Als een Ijzingwekkend monster gluipte mij de onderdrukking van Homes priesterdom tegen , als een monster, dat grafkuilen delft, waarin jongelingen levend worden neergeploft, en grafkuilen welke volksvrijheid en volksgeluk tevens verslinden. De jongeling die als lecraar des volks wil optreden, ziet zijn open, mannelijk gemoed der vernietiging prijs gegeven; want blindelings moet hij gehoorzamen, zich blindelings aan menschonteerende verdrukking onderwerpen, daar het eerste gebod is : onvoorwaardelijk gehoorzamen. Hij ziet, hij gevoelt dat de inrigtingen en leerstellingen der hiërarchie niet de verheffing, maar de verlaging zijns volks ten doel hebben, en dat hij, slaaf eener vreemde raagt, de kluisters moet helpen smeden voor zijne medeburgers bestemd. Wijders moet hij ook nog deelen in den verfoeijelijken smaad aan alle dienstbaarheid verbonden, in de spotternij welke de onzedelijkheid van vele ongehuwden voor den ganschen stand doet ontstaan. Of zouden blinkende geldstukken , aan de verhongerende armoede en godvruchtige dwaalbegrippen ontlokt, zouden spijzen en wijnen , die het verhemelte kittelen, hem daarvoor schadeloos kunnen stellen ? Ja, zoo hij liever een vraatzuchtig dier dan mehsch wil zijn ! Maar wat kan hem dan staande honden ? De hoop, om de ketenen welke zjjn volk drukt te helpen verbreken! Deze gedachte, deze gedachte alleen bezielde ook mij en steun- da mijnen geest bij het knellen der slavenketen. Maar zou de ■geest, zou het gemoed in den druk niet lijden? Zou de zedelijke kracht niet worden ondermijnd ? O! zoo men eens onder den druk bezweek! wanneer men eens huichelaar met de mafccbelaars wierde, een voorwerp van verachting voor zich en voor anderen! In de eerste dagen reeds drongen zich die vragen en bezwaren aan mijn gemoed op, en vervulden het met nanwloos wee... en ach ! derzei ver verwezenlijking bleef niet mt! De dag der beantwoording kwam, kwam maar al te zeer! Want onze tijd werd op kunstmatige wijze versnipperd door het bijwonen van allerlei ijdele ceremoniën, het prevelen van latijnsche gebeden — gebeden der lippen —, vijf of zes uren daags met inbegrip der getijden. (*) Vijf uren bidden daacs en welk bidden! voor jongelingen van 24 jaren, die het zout der aarde moeten worden! Rome baart slaven door vroomheid. Alles stelde ik in het werk om het zieledoodende gevoel en het verwijt van het geweten, «niets te hebben gedaan » te ontwijken, (f) Drie uren daags slechts waren, na het opzeggen ter genj-gebcden , tot zelfoefening bestemd; de arbeid des geestes echter moest plaats hebben te midden van 20 jongelingen welke geene proef meer voor hun ambt hadden te doorstaan en die in alle opzigten «voorbereid» waren! — Schrik baarde (*) D® 'iid was op de volgende wijze ingedeeld» Voormiddags van 5» tot 6 ure Ochtend-gebed. » » 6 » 7 » Getij-gebed. » » 7 » 7» » Mis. e » 7» » 8 » Ontbijt. " » 8 • 10 i Voorlezingen. » » 10 » 10" » Uitspanning. » » 10f » 11» » Leertijd. , _ » » Ui » 12 » Getij-gebed, s Namiddags : vóór en na den maaltijd gebed in de kapel, waarmede gezamenlhjk • uurs verliep; vervolgens : { <*} uur getijlgebed. s Namiddags van 2 tot 4 ure Voorlezing. » » 4 » 4» » Uitspanning. w . " , * H » 1 » Leertijd. iH ~ïS'T0S draaa.1°nS"e«> uur gebed in de kapel, en één uur gelij-gebed. De gebeden zijn in het latijn • en altijd dezelfde; op Z5nnag en V„,dag worden er meer gezegd. Ieder geestelijke is verpliet eenmaal daags het getij te bidden; voorde domheeren wordt deze £i£ taak door de vikanssen als dienstpligt volbragt. Twee maal 's week. mag de seminarist zich uit het seminarium begeven, doch slecht» hlhAv WeiI"e Ure?- °Ter tafel maS "iet worden gesproken. De behandeling ,s vernederend. Er ztm twee studie-vertrekken , ieder voor 20 personen mgerigt. In de slaapkamers , zonder kagchels, sla«eoemd 15! S*001*11* slaapvertrek werd de menagerie (t) Een domheer zelf noemde , toen wij het seminarium verlieten, hetzelve eene «kleine hel !» »■ mij de overweging dat fnij de zedelijke kracht kon venwakken, wanneer de huichelarij en de lediggang derzei ver werking zonden doen gevoelen. Van daar dat ik zeer dikwijls in vertwijfeling geraakte, en gloeijende van de koorts doorwaakte ik meer dan éénen nacht en smeekte in mijnen geest: «O, laat, ware het mogelijk, de bittere kelk mijne lippen niet beroeren!» Te vergeefs ; ik moest ze drinken ! Doch een straal des voorgevoels, uit mijn hart opgegaan , verlichtte eens den nacht en wees mij in den droom op den dag der bevrijding. Even krank naar geest als naar gemoed, verliet ik in 1840 het seminarium. Vermaning. U, vaders, moeders onder mijne duitsche landgenoolen, nbid, u bezweer ik, laat geen uwer zonen in dat graf van zedelijke vrijheid en zelfstandigheid nederdalen; gij zoudt daardoor eene grootere schuld op u laden , dan wanneer gij uwen zonen bet leven benaamt, want de zedelijke dood is erger en pijnlijker dan de ligehamelijke. Eens bragten de moederen van ons vaderland liever hare zonen om, dan hen tot slaven der Romeinen te laten worden, en heden ten dage stelt men er eene groote eer in, een' duitschen jongeling een slaaf, hoewel met den weidschen titel van g e w ij d e n knecht van Rome, bisschop te zien worden! Ooeh men kent het juk niet, want de dienstbaarheid wordt opgelegd onder den heiligen mantel der godsdienst. En u , jeugdige vrienden , welke het beroep van leeraren des volks kiest, ook u bezweer ik : ontwijkt dat graf voor uwe zedelijke kracht, voor uwe zelfstandigheid! ontwijkt het seminarium 1 Uw geest, uw ligchaam moeten daar verzwakken, al bezat gij reuzenkrachten en meer dan menschelijk verstand. Gij wordt slaven! Gij wordt h ui ch e 1 a ars! Hoeschoonhet beroep van volksleeraar ook zij, hoe ver zijn werkkring zich ook uitbreide, gevaarlijk evenwel voor menschenwaarde, voor waarheid en voor vrijheid, is dit beroep door de smadelijke, onteerende kluisters waarin Rome het houdt geboeid. Kiest daarom liever eene harde sponde en eene moeitevolle loopbaan, dan de onteerende waardigheid van een g e w ij d leven. Mijne uittreding uit het seminarium. De poorten van het seminarium, hetwelk men slechts twee malen 's week» mogt verlaten, om eens mensch te mogen zijn, waren dan voor mij geopend; de poorten der geestelijke en ligehamelijke folterschool, van hel graf des zelfstandigen menschen. Zij werden overschreden, die drempels der verbanningsplaats, en de vrije, schoone aardbodem lachte mij weder aan; met lange teugen ademde ik de lucht in, toen ik het onbegrensde blaauwe gewelf met de glansrijke zonneschijf voor mij zag; maar zon en hemel beide waren niet meer zoo als vroeger, de aarde kwam ra?} eng, verkleind voor. Geen wonder I Mijn geest en teWhjt het meest drieste materialisinus en de viering der zinna» huldigen, op iedere bladzijde den geest der jezuïten en hunne afschnwelijke grondstellingen verraden. Be wekelijksche bijdrage der leden was twee zilvergroschen, welke penningen als ook de opbrengst der verkochte boekjes, liegt anders de faam met, in de kas der beijersche jezuïten vloeijen. Te Neisse staat de heer Schneiwsiss als een jezuït te boek. Be kweckelingen van het gymnasium werden gedwongen deze bijeenkomsten bij te wonen. Op andere plaatsen werden dergelijke vereenigingen daargesteld, waaronder zich Beutten in Oppcr-Silezië voornamelijk onderscheidt onder de leiding van den pastoor Schaffbabeck aldaar. Op deze wijs bragt dr. Ritteb , die voormalige leerling der hermesiaansche school ons geheel op den iniddeleeuwschen kerkdijken voet van oorlog. Behalve monniken- en nonnenkloosters, waartoe reeds vrome penningen werden ingezameld, ontbrak het den heer Riiteb nu nog slechts aan den bisschoppebjkenihoed van Breslau. Boch dit mislukte. Op den heer Kulusa viel de keus, een' priester vol humaniteit en edelen zin. Nu begon de partij der priesterkaste wijd en zijd in het geheim te kuipen; de heer Knabeb werd te Rome van ongeschiktheid beschuldigd, en meer dan een jaar draalde Rome met de bekrachtiging zijner benoeming; middelerwijl groeiden de verwarring en de kuiperijen m het bisdom met iederen dag. Luide gaven de burgers en de welmeenende geestelijken van het landschap hun leedwezen over dien beklagenswaarden toestand te kennen, maar noch de burgerij te zanten, (zjj mag immeis geene stem hebben wanneer het haar zieleheil en de keuze harer geestelijken geldt), noch een pastoor meende tegen die wanorde en tegen dat ijveren te moeten opkomen. Getroffen door den smaad der steeds dikker wordende' duisternis , verbitterd over de schaamteloosheid van Romes ijveraars en over de kuiperijen ter gelegenheid van het begeven der bisschoppelijke waardigheid van Breslau, welke ons dagelijks ter nore kwamen, besloot ik, hoewel ik nog nimmer een woord had geschreven dat door den druk algemeen was gemaakt het schandaal dat deszelfs oorsprong in het breslausche kapittel nam openlhjk legen le treden, en schreef mijn Rome en het domkapittel van Breslau, (Rome und das Breslauer Domkapitel), (*) geteekend i {.Een kapellaan.» Ik gevoelde wel dat • arti,ke.1J Te«cheen in no. 135 der rattrlandsblatter van het jaar 1842, en luidt ah) volgt: Rome en het domkapittel te Breslau. «De domheer Ksavib is reeds sedert een jaar door het domkapittel te Breslau tot bisschop gekozen , welke keus door Rome tot nog toe met is bevestigd, alhoewel het bisdom gedurende twee jaren zonder opperhoofd is , en andere veel later gekozen bisschoppen onlangs zijn bevestigd. Hierover verwondert zich dan ook niemand , want Kw , is een gematigd , humaan , misschien zelfs vrijzinnig man: maar wel ?°m- j Terw1°?d«rinB baren . dal het domkapittel te Breslau zoo geduldig de handelwijze van Rome verdraagt, dat zoowel deszelfs eigene lk. heb dit geschrijf der ambtsbroederen niet beantwoord, omdat ik vernam dat het meerendeel hunner slechts uit vrees voor dr. bitter had ondeileekend. Doch ik vermeen mijne schuld ook le dezen vereffend te hebben ; want terwijt «ij, zoo als zij beloofden, waarschijnlijk voor mij baden, was ik ijverig er op uit voor hen te arbeiden. Ambtsontzctling. Nadat dr. ritter ook mijnen vrienden te vergeefs had gevraagd, of ik mij jegens hen ten aanzien van het artikel iels had lalen verluiden , wei d mij eindelijk het besluit van ambtsontzetting (*} toegezonden. Tevens had dr. ritteb aan een aantal si- zwarigheden hierin vinden , dan zal ik het hoogvaardige kopiltelvikariaat-ambt gelasten, hem zonder meer uit de dienst der kerkte ontslaan. Breslau , 8 Febr. 1843. De kapittel-vikaris , en génerale-ad¬ ministrateur van het bisdom , Ritteb.» «Bovenstaand schrijven te doen rondgaan bij de waarde ambtsbroeder» en onderteekenaars van de verklaring legen roece. Ratibor, »•/„. 1843. Strzïbst.» DEKREET. (*) Het hoogwaardige bestuur des bisdoms heeft ons , bij schrijven van den llden dezer maand , bekend gemaakt, dat de algemeene stem il als den steller van het bekende artikel: tRt/mt en het domkapittel te Breslau* aanduidt, waarom gij door het bestuur bij haren briefvau den 20sten December des vorigen jaars zijt aangezocht, u le verklaien of gij het onderhavige artikel hebt gesteld. Den 24sten derzelfde maand hebt gij geantwoord , dat gij de beantwoording van de vraag , door het hoogwaardig bestuur des bisdoms u voorgelegd , met uw geweten niet kunt overeenbrengen. Hierop is u nog tijd gelaten, en een kapellaan, welke in vriendschapsbetrekking tot u staat, (*) heeft gemeend u te moeten overhalen tot eene bepaalde verklaring en tot werkelijke bekentenis, dewijl alsdan nog gematigd (f) met u zou worden gehandeld. Tot nog toe hebt gij het hoogwaardige bestuur van het bisdom niet geantwoord , weshalve ons door hetzelve de last is opgedragen , u tot onderzoek (J) in ie dagen , eventualiter echter te ontzetten, en in het seminarium hier ter slede ad exercitia te doen verschijnen. «Daarenboven zijn wij door den opzigler der pastorijen aldaar, den heer aoriMAEi, dato dezer maand onderrigt (**) , dat, of- (*) Ik laat het aan lederen lezer over, welken naam hg: wil geven aan dit gedrag, en aan iemand welke genegen is , de vriendschap te mishrniken tot de dienst eens verspieder» 1 .. , ., (f) Waarom dan toch maakte dr. Bjttir zoo veel ophef, als hij zoo zacht wilde handelen? , , . , (M Wat het hoogwaardig» «snfct door onderzoel verslaat, wordt aan net tinae van dit dekreet v. rllaard ; ook ik zal mijn oordeel hierover mededeelen. /**> Waarom verzwijgt het hoogwaardige ambt, dat iasfek HorrMAim daartoe werd aangezocht? HoriMAuN heeft mij zeiven de opdragt latfn zien, en wij weten, dat de wenschen (ook de zachtaardigste) van den heer door gehoorzame dienaren steeds bereidvaardig worden vervuld. Hoifmai.» "heeft natuurlijk zich brrverd , dr. p.iiter te behBgen , en hiernaar zijne berigten ingcrig!. lezische pastoors aangeschreven mij alle amblsverrigting te ontzeggen. Hetzelfde bevel hadden deze hunnen kosters en sakristijnen gegeven, zoodat ik ten gevolge van den ijver van velen dezer lieden belet was de kerk te bezoeken, ten zij ik gevaar wilde loopen, tot opentlijke stoornis aanleiding te geven, of mij de kerk te zien ontzeggen. Verklaring der stad Grottkau. Nog op denzelfden dag, toen mijne ambtsschorsing bekend werd, ontving ik zonder dat ik er om gevraagd had eene verklaring, mij door de onderteekenareu (alle katholieken) toegezonden, schoon gij bereids bij schrijven van 29 October 1841 door bet hoogwaardige bestuur des bisdoms ernstig zijt vermaand geworden, wegens uwe in het oog loopende kleeding en uw onbehoorlijk lang haar, en ook genoemde heer ho ff hak k, benevens verscheidene andere ambtsbroeders welmeenend u hebben opmerkzaam gemaakt op het onbehoorlijke en de ongepastheid van uw uiterlijk voorkomen , nogtans niet de minste uitwerking van deze pogingen merkbaar is, zoodat ieder , die u niet persoonlijk kent, u nooit voor een' geestelijke zou honden. Hierbij komt nog dat gij de kerkelijke dienst zonder de vereischte plegtigheid en zonder eenige waardigheid (dat wil zeggen. zonder huichelarij en fratsen !!) verligt, dat gij daardoor der kerkgemeente (de kerkgemeente heeft helaas het hoogwaardige ambt gelogenstraft!) meermalen aanstoot en ergernis hebt gegeven , en dat derhalve uwe verrigtingen tot het heil der ziel aldaar, niet meer van zegenenden invloed kunnen zijn. «Dewijl nu , bij dusdanige omstandigheden , gij ook niet op eene andere plaats als zielverzorger kunt worden aangesteld , hetgeen gij trouwens bij ernstig nadenken (hoe vrijzinnig!) over uwe gevoelens en uwe handelingen (*) (waarom deze beide punten niet als de voornaamste beweeggronden op den voorgrond gesteld?) zelf zult moeten inzien; zoo geven wij u, terwijl wij de uitoefening van alle geestelijke verrigtingen u verbieden, bij dese den last de kapeüaans-plaats in de stad uwer inwoning, onmiddellijk na het ontvangen van dit bevel , te , verlaten , u in het seminarium alhier te stellen , aldaar exercitia spiriluaiia te ondergaan, u stiptelijk te houden aan al hetgeen de heer overste van het seminarium , namelijk de heer protektor dr. stCER , bij wien gij u alhier zult moeten aanmelden , zal oorbaar achten te bepalen en vast te stellen, en wijders u voorbereid te houden op de nadere beschikkingen van onzen kant. (-{*) Breslau den 30 Jannarij , 1843. Het kapittel-vikariaat- anibt des bisdoms. Latvssie. v. PlOTO. Elslsb. Fbiis.» (*} Men zon naauwelijks kannen gelooven . dat een gansch kapittel in de waarheid zoo dwalen kan! De stad Grottkau verklaart . werldadigen ijver voor de heekaving der jeugd hij mij te hebhen gevonden. (f) Waar blijft dan bet onderzoek? Het hoogwaardige ambt moet een zonderling denkbeeld van onderzoek hebben. Het spreekt eene tweevoudige straf over mij uit, en later zal ik aan het onderzoek worden onderworpen. om dezelve verder aan het hoogwaardig ambt te doen geworden. (*) Deze verklaring en mijne verdediging zond ik onmiddellijk aan het geestelijk ambt op, met de mededeeling dat ik nader de verklaringen der overheid van Grottkau zou indienen, zoodra ik dezelve zou hebben ontvangen. Na verzending van de verklaring en de onderteekening gaven nog verscheidene burgers hun verlangen te kennen, hunne naamteekening erbij te voegen en beklaagden zich dat men hun het stuk niet ter onderteekening had vertoond. Niet moeijèlijk zal het mijnen geloofsgenooten en medeburgers vallen, in vergelijkingen en beschouwingen te treden ten aanzien van het schorsings- besluit en de verklaring der stad G..., en dan te beslissen aan welke zijde de waarheid is. Daarom onthoud ik mij van alle verdere beschouwing te dezen en bepaal mij bij het stellen der volgende vragen : I. Waarom werd ik afgezet en tot eene onteerende opsluiting veroordeeld ? en II. Hoe werd er gehandeld? Ik werd gesehorst en tot onteerende opsluiting veroordeeld: 1.) Omdat ik als volks- en godsdienstleeraar, overeenkomstig mijne roeping, de bisschoppelijke kandidaten tot hunnen pligt vermaand heb. Of ontbrak mij daartoe het regt? — Neen 1 ten volle was ik er toe geregtigd; het was mijn pligt, want ik was en ben leeraar der godsdienst en mag als zoodanig de waarheid niet verraden om een vet kerkelijk ambt ten loon te ontvangen. Of zijn de domheeren van Breslau onfeilbaar? Zij zijn het even min als ik of een ander mensch. Willen dr. bitter en de ovenge leden van het kapittel vertegenwoordigers zijn der christelijke godsdienst, van die godsdienst welke waarheid en liefde als eerste voorwaarden stelt, dan moeten zij ook den moed bezitten, zeiven die waarheid te kunnen hooren. Waarom mij vernederd en gehoond als ik de waarheid sprak ? Waarom mij niet te regt gewezen als ik de waarheid verdraaide? Was ik als kapellaan (*) ferklaring dtr stad Grottkau. «Het strekt ons ondergeteekenden tot een groot genoegen , overeenkomstig waarheid en pligt, bij deze den heer kapellaan bokce de getuigenis te kunnen geven , dat hij door kleeding noch handelingen , of op eenige andere wijze , zoowel in het dagelijksehe leven , als bij het verrigten van zijne geestelijke ambtsbediening, aanstootelijk is geweest , of eenige aanleiding tot openbare ergenis heeft gegeven. «Integendeel heeft de heer bosge , door zijn bescheiden, hoogst waardig gedrag, door zijn' voorbeeldigen zedelijken levenswandel , welke zelfs door de schandelijkste faam in geen opzigt hoegenaamd kan worden gekrenkt; voorts door zijn' werkdadigen ijver voor de beschaving der jeugd, zoo als over liet algemeen door zijne vriendelijke menschlievende gedragingen, zich eene onmiskenbare aanspraak verworven op de algemeene liefde en achting ; welke hem dan ook in de ruimste mate ten deel valt.» (Volgen negen en dertig onderteekeningen van ingezetenen van Grottkau, met den burgemeester aan het hoofd). bi,^^ n!fg daaurt^?, Dal maS ik niet ^^onderstellen . • a ° waarheid Iee, en en «laren moeten. «Wij rijn « Va" eéne1n,Vad^r' W1J EiJn «He aan elkander gi SS'A- 3 w«' pluken ik ook met belrekking tot de prils- t™ïrg ^ ^ebbCD l^Aechlev den zin van *e woorden des Lvangehes met begrepen, dan zal ik hun aatitoonen dat ik ze begrepen heb; want ik zal niet ophouden, de lagere, verdrukte van alle regten beroofde kle.ezij uit haar zedflijk' lijden? uk haren smaad, mt hare slavernij op te wekken, want ik weet wat z,j hjdt ,k weet hoe veel harten daarin stilte bloeden, want ook ik lijd met haar, ook mijn hart bloedde met het hare Wijders werd ik ontzet omdat mijne kleedij en de snede mijner haren aans^tel.ik zouden zijn geweest, en ik welvoegelijktad en waardigheid ba de kerkdienst zou hebben gekwetst. J vPSf • ^ha,d,S?nf n *Ü° "P eene voldoende wijze door de verklarmg der stad Grottkau als ongegrond wederleg! Doch al steunden dezelve ook eemgerinate op waarheid, (hetjeen niet he geval is) met onbelangrijk ware het eene vergelijking te maken tusschen deze en de ondeugden van een niet gering aLalToo^ waard.ge dienaren van den paus, die. hoewel de algemeene ten" BH dl h legn hen,verheft^ bÜ ambt wordfn geT ten. Bij den hemel! welk een smartelijk gevoel het mij ook moge baren, en hoe aanmatigend het anderen ook schijnen moge ik kan mij met weerhouden, hun, die gewoon zijn alles aan dé ruwe zmnehjkheid d.enstbaarte maken alle. oplage baatzucht te gronden en het hoogwaardig ambt mijner iedebjke roeping tegen te stellen te vragen : waarom werd ik door dit ambt niet van dronkenschap van spel, of van eenige overtreding in het algemeen beschuldigd? Waarom weet het zelfs niet ein eenig verzuim m mijne ambtsbediening uit te vinden? Kwamhetzelro oo t ea» dubbelzinnig gerucht ten aanzien van mijne innige zedelijke overtuiging ter oore ? . II. Hoe werd tegen mij gehandeld ? Ik weid ontzet zonder verhoor, zonder verdediging en zonder bewijs van schuld, tot eene onteerende opsluiting veroordeeld teen burger van Duitschland of Pruissen mag, door iemand anders dan door het uitvoerend bewind, wegens misdaad worden in hechtenis genomen , tegen den katholieken priester alleen mag geweld worden gepleegd, ronder dat hij zijn staatsburgerlijk reet. zonder dat hij zgn' natuurlijken regter mag inroepen? De apostel r-Aoxus riep de legten van een' romeinschen burger voor zich in, maar de roomsche kerk ontneemt haren volgelingen de reeten eens gewonen burgers. Ik onderwierp mij derhalve met aan het vonnis. J Redenen waarom ik mij niet onderwierp aan de beslissing van het hoogwaardig vikariaat-ambt. Ik onderwierp mij nieti ik kan mij niet onderwerpen aan de beslissing Tan het vikariaat-ambt, door willekeur ingegeven en steunende noch op de wetten van mijn land, noch op de wet. ten der kerk. En waarom? Omdat ik 1) mijne eigene zedelijke waardij, 2) de eer van de natie waartoe ik behoor, 3) de regten van het gapsche ligchaam der lagere geestehjkheid, door eene lafhartige onderwerping aan de onregtvaardige en onteerende straf , zou hebben gekwetst. 1 ) Mijne zedelijke waardij. Rust als mensch over het algemeen reeds de' verpligting op mij, met vastberadenheid iedere daad van geweld af te weren, welke mijne vrijheid en mijne persoonlijke regten benadeelen kan, en liever m het gewaad der armoede rond te dolen, maar mijne vrijheid en mnne deugd te bewaren, dan, hoewel rijk gekleed, de hverei der dienrtbaarheid te dragen; als volksleeraar is die verpligting nog in hoogere mate mij opgelegd. Bovendien moet ik als zoodanig, ten einde met goed gevolg en met kracht getuigenis der waarheid te kunnen afleggen, een' onbevlektcn naam onder mijne medeburgers behouden. Het hoogwaardig ambt echter heeft mijne vrijheid, zoowel als mijne eer willen kwetsen. 2 ) De eer van de natie waartoe ik behoor. Als burger van eenen beschaafden staat, en behoorende tot een beschaafd volk , bij hetwelk de wet, niet willekeur, heerscht, zou ik de eer van dit volk hebben gekwetst, zoo ik mij in den boezem van hetzelve lafhartig en van wilskracht beroofd , had onderworpen aan willekeurige magtspreukeu, op buitenlandsche magt gegrond en van haar uitgegaan. ^ 3 ) De regten der lagere geestelijkheid. Daar ieder volksjeerr aar (derhalve ook de kapellaan) het regt en de verpligtiiig heeft, de waarheid zonder aanzien des persoons te zeggen , zou ik het reo-t en de verpligting van de lagere geestelijkheid m het.algerneen hebben verraden, indien ik laf ware teruggedeinsd voor het geweld dat ons dat regt wil bestrijden en ons in de uitoefening dier verpligting hinderen. Wat dit laatste punt betreft, heeft de lagere klerezij , het is : waar tegenover de hoogere afstand gedaan van die verpligting; zij heeft zich dat regt en nog een aantal andere menschenreglen door de hoogere geestelijkheid laten berooven, en zich tot hare j slavin laten maken; aocn ae lainaniguciu «u ^ ger als thans, kan mij noch anderen van deze verpligting ontheffen kan mij noch anderen van dit of dat of een ander targerregt ontrooven. Met te meer nadruk moet ik dit en alle andere menschen- en burgerregten eischen . om mij nit de slavernij op te beuren, hoe meer ik inzie dat door die slavernij van den volksleeraar de phisieke en zedelijke ellende van het volk wordt veroorzaakt. Uf houdt de priester op ourger te zijn r: Mijne verdediging-. Na de ontvangst van het schorsings-besluit sloeg ik den wettigen weg in (althans wanneer men dien naam mag bezigen ,) en zond aan het hoogwaardig ambt een verdedigings geschrift met en benevens de bovenvermelde verklaring der stad Grottkau als ook de getuigenissen van de overheid derzelfde stad. (*) Mijn (*) , Hoogwaardig kapittel-yikariaat-ambt des bisdoms ' , «D£ h,0oSe beslissing van het hoogwaardig kapittel-vikari'aat-ambt des bisdoms , van den 30sten der vorige maand , waarbij mijne ontzetting wordt uitgesproken, heeft mij waarlijk diep geschokt. Eensdeels : omdat zij mij het bewijs levert, dat ik door ellendige menschen nietswaardig ben belasterd ; anderdeels : dewijl ik mijne eer en ronn ambt moet verliezen en opentlijk sta gebrandmerkt, alleen od grond van eene openbare stem en van eene geheime aanklagt , zonder mededeel, ng dier aanklagt, en zonder mijne regtvaardiging af te wachten. Dat ik de mij voorgestelde vraag: of ik de steller ben van hel beaSletlteId,:f'""e,e,i *' Breslau, nTet anders heb beantwoord dan door mij is gedaan, vond zijn' grond daarin , HrL, /?T8Se ,m\-Zee-r ?naaneenaara trof, dat het mij verdroot, dat ,k, welke hier in de grootste rust en ingetogenheid leef, en ieder van dienst ben dien ik dienen kan , mij .oude verantwoorden op grond van ijdele vermoedens ; dat ik, ten gevolee van rW™/,,™! {;et>,inS ' mÜ, onder het masker van broederliefde, de grootste lompheden moet laten zeggen van lieden , met welke ik broedeTsoaLrwr-» ^"^«^P^etrekfing sta , zoo als mijn ambts- «Gelooft het hoogwaardig ambt, dat ik de steller ben v,n het artikel: «Rome en het domkapittel te Breslau,, en vindt het daarin iels aanstotelijks zoo verwacht ik, dat , volgens de pruissische we, mij het bewijs geleverd worde dat ik de schrijver ben; tot zoo lang, verme?Vfc', *>ehoef lk «"emand rekenschap te geven , daar ik anders met hetzelfde regt voor den steller van ieder ander naamloos stuk kon worden gehouden en niets meer te doen had dan aanhoudend te verzekeren en te bewijzen, dat ik geheel afgezonderd leef, en mij met geestelijken, noch met geestelijken twist inlaat «Wat het berigt van den pastorij-opzigter HorrjiAtrs betreft, zoo verklaar ik hetzelve bij deze voor eene nietswaarde lastering. «Brjn hoofdhaar is zelfs geen duim langer dan dat van Benoemden Domus s; dat het van natuur krullende is, en het zijne glad neerhangt kan in mij niet worden gewraakt. Buitendien moet ik aanmerken , dat ik wegens hoofdpijn mijn hoofdhaar niet zeer kort mag laten afsnijden. De kleur van mijn kleed is donker, zoo als het gewaad van ieder ander eerlijk burger dezer stad ; mijn jas is wel is waar eenige duim korter dan die van Hoffjuss , doch de reden liet hierin, dat de mijne in lateren tijd is gemaakt. Ik ben jong, gezond, krachtig, en zoo men zegt, vurig; huichelachtige geveinsdheid is mijner ziel vreemd , ja ik haat ze ; ik blijf mij steeds gelijk, in de uitoefening van geestelijke bedieningen zoowel als in het burgerlijke leven. Het kan zijn dat de heer Horrjfasn langere en diepere buigingen maakt, met meer geweld zich op de borst slaat; heikan zijn dat dit indruk maakt op den geheel onbeschaafden mensen , doch naar mijn oordeel l.gt hierin nog geen bewijs van godsdienstigheid , even mm als iets verhevens voor den man van beschaving; ik meen zelts , dat mijn gedrag, altijd consequent, aan de kindereu der kerk hier 3* gemoed echter was door de lasteringen, welke het schorsingsbesluit behelsde, zoodanig verbitterd, dat ik weinig geschiktheid in mij ontwaarde, eene bedaarde verdediging te stellen. Ik ter stede ^het bewijs moet leveren , dat ik opregt en waarheidlievend ben , dat hetgene ik predik mijne overtuiging is, dat mijne woorden niet van de lippen, maar uit mijn innerlijk gevoel voortkomen. «Aanzien en waarde zijn zeer betrekkelijke denkbeelden, en het antwoord op de vraag : Wie bezit uiterlijk aanzien en uiterlijke waarde t hangt af van de individuele beschouwing des ondervraagden. Het is zeer goed , wanneer genoemde heer IIoffmabk en mijne overige geheime 'aanklagers zich troosten met het bewustzijn, uiterlijk aanzien en waardigheid te bezitten; ik wil wenschen, dat men hun nimmer het tegendeel mOge bewijzen. Ontbreken mij die beide gemelde eigenschappen , dan heeft de natuur ze mij niet geschonken , hierom kan inen mij niet straffen. Ik ben geen vijand van uiterlijk aanzien en waardigheid , ik vernalatig dezelve niet opzettelijk , en hoop dit te bewijzen; want slechts de handelwijze , uit een'opzettelijk kwaden wil voortspruitende, is strafbaar. Dat ik meermalen aan de kerkgemeente aanstoot heb gegeven , was mij tot op het tegenwoordige oogenbllk ook nog onbekend. «Voor een' priester in deze stad , alwaar een deel der kerkgemeente zeer beschaafd , een deel behoeftig , een deel echter geheel onbeschaafd is , is het ongetwijfeld eene moeijelijke taak, aan alle eischen te voldoen ; ik meende daarom den besten weg in te slaan, door in mijne predikatiën afwisselend nu tot deze , dan tot gene klasse mijner hoorders het woord te rigten. Is mijne poging niet bereikt , heb ik niet algemeen mogen voldoen , zoo ligt zulks aan eene verkeerde aanwending der middelen en niet in mijne bedoeling nalatig te zijn , en alleen het laatste zou strafbaar wezen. «Verre verwijderd van aUe eigenbelang, schijnt nogtans nevensgaand attest, (*) door de katholieke waardigheid-bekleeders en zeer achtbare burgers dezer stad , allen vlijtige kerkbezoekers , afgegeven , te bewijzen dat mijne bemoeijingen niet vruchteloos zijn gebleven , te minste , dat ik op geenerlei wijze opentlijke ergernis gaf. «Ik vermeen zelfs, dat reeds door dit attest de geheime schandelijke aanklagten tegen mij handtastelijk wederlegd zijn ; ik zal nogtans, tot mijne volkomene zuivering , ook attesten van de regering dezer stad , en van het landraad-ambt bijbrengen, welke gewis niet ongunstiger zullen luiden.— Ik kan onmogelijk gelooven , dat een hoogwaardig kapittel-generaal-vikariaat-ambt des bisdoms, nadat ik ten deele reeds het valsche der aanklagt heb bewezen , in deszelfs zeer streng besluit van den SOsten der vorige maand zou blijven volharden. «Ik verzoek derhalve zeer onderdanig de uitvoering van dit besluit op te schorten en mij mijn ambt te laten behouden, evenwel zoo spoedig mogelijk mij te verplaatsen, dewijl het, hoe christelijk mijne denkwijze ook moge zijn , altijd een te onaangenaam gevoel voor mij zou blijven, met mijne valsche beschuldigers gezamentlijk te leven en aan dezelfde tafel met hen te eten. «In de hoop dat het hoogwaardig kapittel-vikariaat-ambt, mij, op grond van valsche betigting, niet opentlijk zal kompromitteren , mijne tijdelijke loopbaan verstoren , mijne burgerlijke eer mij ont- (*) Dit attest met de onderteekeningen heb ik , wegens de tegenstelling, onmiddellijk op het dekreet van de ontzetting laten volgen, en ik geef hier d« getuigschriften der regering. gewelde mij derhalve oneindig verpligt, en herhaal bij deien openthjk mijnen dank aan dien katholieken reglsgeleerde wel ke zich vol edelmoedigheid en zoo vriendelijk aanbood, d'enoo- rooven, maar integendeel de ontzetting van mijn ambt zal trekken, zal ik hier blijven vertoeven , tot dat een besluit aangaande eene andere schikking zal zijn uitgevaardigd , voornamelijk dewijl de indiening van de noodige getuigenissen , en het stellen van orde oo Sen' ' mljne PersoonJijte aanwezigheid nog eenige dagen ver- «Overigens heb ik mij bij den pastorij-opzigter, den heer HorrMi»» aangemeld en hem mijne ontzetting medegedeeld, en zal ik tot aan de uitvaardiging van het verwachte nader besluit geene kerkdienst verritten hetgeen toch wel het duidelijkste bewijs levert, dat mijne niet onmiddeUijke verschijning in hel seminarium in geenen deele als verzet moet worden aangemerkt.» Getuigschriften van de regering van Grottkau. Behalve mijne verdediging en de vrijwillige verklaring, door welke de stad Grottkau edel en eervol de beschuldigingen, welke op mii worden geladen , ganschelijk vernietigde , zond ik (ongeveer 5 da<*en later) de getuigschriften van de regering te Grottkau, om welke ik tot myjne regtvaardiging aanzoek deed , bij het hoogwaardige ambt in Zij lulden als volgt: ° «Aan den heer kapellaan Roios alhier wordt op bijzonder aanzoek bij deze de getuigenis gegeven : Dat hij .gedurende zijn verblijf hier ter stede , te allen tijde een zedelijk gedrag heeft geleid , ook geen onbehoorlijk lang haar gedragen , en zich evenmin op eene ongepaste of in het oog loopende wijze heeft gekleed. Gegeven te Grottkau, den 6den Februarij 1843. De koninklijke landraad , Voa ou le*.» ^/tof. «Dat de heer kapellaan Rosos , gedurende den tijd dat hij hier ter stede die betrekking vervulde , zich te allen tijde fatsoenlijk en zedig en in alle opzigten onberispelijk heeft gedragen, en dat zijne kleeding volstrekt niet onbehoorlijk, nog minder in hetóo" loopende is geweest, wordt bij deze , volgens het verlangen des heeren Kojge , overeenkomstig de waarheid verklaard. Grottkau , 9 Februarij 1843. De Magistraat: Adam. Müllzb. Sahm, Rzisewitz.» Ten verzoeke van den eerwaarden heer kapellaan Roacz alhier, wordt denzelven , door de ondergeteekenden , leden van den stadsraad , bij deze overeenkomstig de waarheid de getuigenis gegeven , dat • «hij , gedurende zijn verblijf als kapeUaan in deze stad , steeds een zedelijken en beschaafden levenswandel heeft geleid en door de burgerij alhier, voor zoo verre ons is bekend , altijd met liefde en minzaamheid is behandeld. Wat zijne kleeding betreft, deze was volstrekt niet ongepast en onvoedzaam, "e leden van den stedelijken raad hebben dit attest uit eigene overtuiging en met een onbezwaard geweten afgegeven. Grottkau , 9 Febr. 1843. De leden van den stedelijken raad : (Volgen vijftien ondcrteekeningen). dige en uit .oerbare stappen te doen Aan hem, mijn' hoogvereerden verdediger, verborg ik wel is waar niet het besluit mijne bediening neder te leggen, en wel zeer spoedig neder te leggen , zoo men de straf waarmede ik bedreigd was voltrekken wilde ; doch liet hem overigens volle vrijheid in alles wat hij oorbaar zou achten om mijne medeburgers te overtuigen, dat zelfs de meest bescheidene voorstellingen en aanzoeken van mijne zijde, en de vrij duidelijke openbaring van de begeerte der stad Grottkau, als ook die harer wethouderschap en van den pastoor, het hoogwaardig ambt niet konden overhalen, van deszelfs onreglvaardige beslissing af te zien. Afscheid van Grottkau. Spoedig na de ontvangst van het schorsingsbesluit hield ik met mijne ainbtsverrigtingen op , doch verwijlde nog eenige dagen te Grottkau, om de noodige stappen te mijner regt vaardiging te doen, wegens de lasteringen van kasper 0owmanh en die van den apotheker £BnL, den opper-stadsgémagtigdc; (*) want beide hadden onder den dekmantel der kerk die bespottelijke aanklagt tegen mij uitgebra"!. Bij de overige inwoners der stad Grottkau heb ik deelneming aangetroffen, en de gedeeltelijk uitwijkende getuigenissen,welke later door eene zich noemende kerkelijke gemeente Van Grottkau werden ingeleverd, zijn alleen uit den invloed van het domkapittel te verklaren. Onderscheidene geruchten liepen er, zoo als te begrijpen is, te mijnen aanzien rond, want aan weinigen slechts was de ware reden mijner afzetting en van mijne «Beweegreden waarom ik mijne haudteekening heb geleend in de zaak lan den heer kapellaan Roser. alhier. «Als reetschapen en eerlijk man verklaar ik bij deze , dat sedert den 21slen Maart 1841 , op welken dag de heer Rosse mij zijne aanstelling als lapelloan vertoonde , ik aan hem niets heb bespeurd, hetgeen hem «Is katholieken christen in zijn' goeden naam zou kunnen benadeelen. Mij is namelijk ter oore gekomen , dat hij zijne kerkelijke verrigtingen zonder achting of waardigheid zou hebben verrigt, e* in lijne kleeding en het dragen van zijn hoofdhaar aanstoot zou hebben gegeven. Persoonlijke hebbelijkheden en gebreken heeft een ieder, ook aanklagers 'zijn daarvan niet vrij te spreken , en het valt over het algemeen niet moeijelijk , een 'kwaad vermoeden van iemand op te vatten en hem te benadeelen , zelfs dan , wanneer hem in een zedelnk ontigt niets kan worden te last gelegd. r ° 4?e«h , Grottkau , 5 Febr. 1813. pastoor.» f *) Pe voirmalige overste van het seminarium , de heer Witte , noemde mij Ebei , den schoonbroeder van een' domgeestelijke en proselietenmaker, als aanklager; ook heb ik bewijzen daarvoor. Zulke menschen , die des bewust de godsdienst als dekmantel van hun valsch hart bezigen , moeten met hunnen naam aan de gansehe wereld worden genoemd. Want deze huichelarij is de grootste ondeugd , zoo als Christus zegt s «Echtbrekers en moordenaren zullen de zaligheid deelachtig worden , echter niet de huichelaars.» handelwijze bekend. En ik ! . .. ik moest zwijgen , moest iéder gerucht over mijnen persoon den vrijen loop laten, hoe grievend mij ook enkele uitdrukkingen waren, met name van degenen welke zich mijne vrienden noemden. Doch onbillijk ware bet van mijne zijde geweest, een dieper doorzigtin het wezen der zaak van hen te vorderen. Immers aan niemand was hel bekend hoe zwaar mij Romes slavenjuk drukte - en hoe zeer het mij tegen de borst stiet te ontwaren, dat de natie waartoe ik behoorde door eenige sluwe roomsche papen en hunne handlangers aan banden gelegd en vaneen gescheurd wierde. Zielevreugde ontwaarde ik, fier verhief zich mijn gemoed bij de gedachte, onregtvaardigen smaad voor mijne medeburgers te dulden zelfs voor hen welke ter eere en in naam der kerk, zoo als zij meenden, mij vervolgden. In mijn gemoed leefde het vertrouwen dat de dag van licht, de dag van bevrijding uit Romes boeijen zou komen, de dag waarop mijne handelingen aan het licht, en ik geregtvaardigd zou worden. In eenige weinige afscheidsregelen aan de burgers van Grottkau, te vinden in bet aldaar verschijnende weekblad, heb ik dit gevoel te kennen ge. geven. (*) (*) Aan de bewoners van Grottkau. Het is dan waar ! wreed moet ik van u scheiden. . . Geen afscheidswoord is zelfs mijn hart gegund Voor u , door wie zoo gaarne ik mij liet leiden , Voor u , die mij den uwen noemen kunt. Het koude blad zal dus tot bode strekken , Voor 't geen mijn mond n gaarne had verklaard , En ach ! wie weet, wanneer ik kan ontdekken , Wat diepe smart het scheiden heeft gebaard ? Ik vloek hen niet, die mijnen naam bevlekken , Een misdaad in de reine waarheid zien; Schoon ze in 't bedrog zich met het heiligst dekken , De huichelaarsnacht zal spoedig hun ontvliên. Ook hun , die thans vijandig mij belagen , Roep ik geroerd op heden toe : Vaartwel! Bijn zwoegend hart kon naauw de scheiding dragen , De tijd vloog heen !.... voor ons helaas le snel. Als vreemdling trad ik eenmaal in uw midden , Bang joeg mij 't hart, als 'k aan mijn roeping dacht , Ik naderde u , durfde om vertrouwen bidden , En liefde hebt gij me in de plaats gebragt; Hoe ook de smart mijn lijdend harte griefde , Wat kamp ik ook in uwe veste streed : Ik streed , doch won , gesterkt door uwe liefde , Die 't oudrendak mij hier hervinden deed. Ook thans komt gij goed regt voor de armen vragen ! Gerust! ... het vuur des jong'lings vlamt me in 't bloed; Naar ginds ... naar ginds houd ik mijn' blik geslagen En haat den boei van 't vrij gevormd gemoed. Van Grottkau begaf ik mij naar mijnen Triend den graaf van keicheubacd: op Valtorf bij Neisse, die allerminzaamst mij zijn huis tot schuilplaats aanbood. Hoewel ik eenen zekeren welstand, aan het ambt van katholiek priester verbonden , had versmaad en niet wist hoe lang mijn dolend leven zou moeten duren, was toch het gevoel dat ik in mij ontwaarde, eindelijk van het juk van Rome, waaronder ik driejaren had gebukt, bevrijd te zijn , hoogstzalig ; en vol vertrouwen op de geregtigheid mijner zaak en in mijne jeugdige kracht was het mij als of ik uit een' donkeren naren kerker in eens in den vrijen aanblik van het grenzenlooze hemelruim was verplaatst. Nieuwe levensmoed gloei* de in mijne aderen , eene nieuwe, schoon e, lage hen de wereld zag ik voor mij bloeijen, en ik wilde thans in die wereld leven en werken als vrije volksleeraar en priester, onder mijne landgenooten,onder het volk van Duitschland l Mijne broeders en zusters. Hetgeen mij echter die vreugde later vergalde en mijn hart met weemoed vervulde, waren de krenkingen die de mijnen, met name mijne vier zusters (mijne ouders waren reeds dood) door allerlei, meestal boosaardiglijk verspreide geruchten te mijnen aanzien hadden te verduren. Eenvoudige landlieden zijnde, in het katholieke geloof opgevoed , jong en onervaren , konden zij welligt het hooge gewigt niet beseffen van de beweegredenen, die mij noopten mijn geestelijk ambt te verlaten. En hoewel zij een onbepaald vertrouwen in mij stelden, was dit vertrouwen welligt eenigzins verzwakt, daar zij thans hare regt matige aanspraken op toekomstige ondersteuning van mijne zijde zagen verijdeld. Herhaaldelijk drongen zij bij mij aan mijne bediening weder te aanvaarden, daar zij den laster zoo zeer ten doel stonden. Deze aangelegenheid heeft mij de bitterste uren doen doorbrengen. Antwoord van het vikariaat-ambt. Drie weken ongeveer na het inleveren mijner verdediging en der getuigschriften van de overheidspersonen der stad Grottkau, ontving ik een weigerend antwoord van het hoogwaardig ambt. (*) Bij dit antwoord is op de getuigenis der overheden van Grottkau en op de verklaring dezer stad slechts in zoo verre acht geslagen, dat er de valsche betigtingen van kasper hoffmann in verzwegen Doet langer dan geen laffe klagten hooren , Ik strijd met moed voor mijnen hoogsten schat, God zal weldra me een' heldren dag doen gloren , Mijn' moed ten steun op 't ingeslagen pad. JOHASHES ItOH GE , Grottkau , 27 April 1843. Opperkapellaan.» (*) «Op uwe voorstellen van den 5 en 10 dezer maand antwoorden wij u bij dezen , dat, dewijl gij niet u behoorlijk verklaart de steller te Weven; maar eenige genoegdoening te schenken voor de krenkingen mij en den mijnen daardoor toegevoegd, zoo ver wilden de vertegenwoordigers der christelijke liefde in hst bisdom Breslau zich met vernederen. Hield men mij evenwel dat gene niet waard te zijn wat men mij wel degelijk verschuldigd was, de stem eenerganschestad behoorde men althans meer te eerbiedigen. Doch hier stuit men op den tweeden vloek der hiërarchie, welken zij op de natiën laat rusten. Even als de ontblooting van alle regten der lagere geestelijkheid tegenover de hoogere, van alle mannelijke zelfstandigheid en van gevoel van eigen waarde beroofd, zoo houdt de ontblooting van alle regten der gemeenten tegenover de geestelijkheid, de groote massa van het katholieke volk in domheid en geesteloosheid bekneld. Dat gemeenten en lagere geestelijkheid zich nooit voorheen in dien toestand van regts-ontblnoting hebben bevonden, maar dat die toestand door derzelver eigene lafheid en onwetendheid ontstond, is algemeen bekend, intusschen, al zouden zij zelfs vroeger in een' meer vnjen toestand hebben verkeerd, het tegenwoordige tijdsaewricht vordert dien gebiedend. J ° Na het antwoord van het hoogwaardig ambt, met overtuiging van mijn goed regt nog een oogenblik langer mijne ambtsbediening te blijven waarnemen, ware onteerend voor mij geweest. Want met welk oog had ik mijnen medeburgers durven te geinoet treden en hun van vrije menschen waarde spreken, zoo ik «elf, erbarmelijke lafaard, uit liefde tot de bete broods in den roomschen priesterstand gewonnen, mijne godsdienstige overtuiging had laten verstikken. Vast stond bij mij het besluit: liever i-et graf dan eene onteerende kastijding; liever den hongerdood dulden dan vernedering mijner waardij, dan schending van de regten mijner medeburgers en ambtgenooten! Doch om geen middel onbeproefd te laten , het regt slechts eenigermate geldend te maken, schreef ik aan het vikariaat-ambt dat ik mii nog tot den verwacht wordenden bisschop dacht te wenden. Audiëntie bij den bisschop. De bekrachtig™ van de benoeming des weleerw. kkaüeb tot bisschop had eindelijk plaats gehad; de W* April was bepaald 7" Ik had mij derwaarts begeven, deels ter bezorging der aanhangige aangelegenheden, deelsom V°Z miJnuverder bestean » waken. Na de aankomst van den vorst-bissohop kjvacer begaf ik mij tot een' domheer, een' der mede-onderteekenaren van het besluit van afzetting om te verne van den bsL7»1*1 *R°me Cn hei *°mk*Piltel " breslau ,» ons besluit van den 30sten der vorige maand in volle kracht blijft Breslau, 18 Februarij tut' ^^""^ft^ biSd°m> ' V. PlOTO. ElSIEB. FbïIS. men wanneer de vorst-bisschop mij kon ontvangen. Terwijl wij spraken liet de hoogwaarde kapittelheer zich zeer naïf ontvallen, dat ik had behooren te antwoorden: «Neen, ik heb het artikel niet geschreven, bewijst het mij!» er bijvoegende, «zoo ik mijn geestelijk handwerk had willen blijven aanhouden.» Wijders liet hij zich verluiden, dat hij, wel is waar het veroordeelde artikel niet gelezen had, maar dat het afgrijselijke zaken moet behelzen. Wat dunkt u , u jonge geestelijken! van die uitdrukking: geestelijk handwerk? Wat te denken van de zelfstandigheid en regtlievendheid eener geestelijke regtbank, wier leden zelfs het misdrijf niet kennen, ter oorzake van hetwelk zij over iemand den staf breken? Geregtigheid? Hoe kon ik geregligheid vorderen van dezulken die mijne aanklagers en regters tevens waren ? Den bisschop kjaueb zeiven echter vond ik, nadat ik hem mijne klagt had voorgedragen, gansch verschillende van het raeerendeel der overige katholieke geestelijkheid. Hij ontving mij met die eigenaardige aanminnigheid eens grijsaards, die het hart der jeugd zoo ligt daardoor kan winnen. Geen zweem was bij hem te ontdekken van die rijmelende demoedige trotschheid der geestelijken, of van de lompe nederigheid der meeste prelaten; JYadat ik hem in korte woorden mijn aanzoek had kenbaar gemaakt , hernam hij dat de zaak hem bekend en uit den weg geruimd was, en ik dr. ritter slechts om de opheffing van het schorsingsbesluit had te vragen! Ik antwoordde dat ik driftig van aard ben en onder de gegevene omstandigheden weinig geschikt was met dr. bitter bedaard te onderhandelen , en de waardige kerkvorst bood zich aan vooraf met dien heer ruggespraak te houden. Hierop vroeg hij of ik de steller van het opstel was. Ik antwoordde bevestigend. «Maar waarom,» ging hij voort, «hebt gij dan juist de vervolgingen in het leven geroepen ?» «Omdat,» antwoordde ik, «mijn pligt eischte, het algemeene gevoelen der burgerij en van de geestelijkheid openbaar te maken, daar geen ander- geestelijke die roeping scheen te deelen.» De bisschop zweeg en deed mij, ten aanzien der betrekking van huis- . onderwijzer die ik had aangenomen, opmerken, dat hij mij in het bisdom noodig had; hij bestelde mij tegen den namiddag lCIToen ik op het afgesproken uur mij weder bij den bisschop kkatjer vertoonde, was hij verlegen en terughoudend, blijkbaar ten gevolge van het onderhoud met dr. ritteb, welke zich in ruwe bewoordingen over mij had geuit (*) en beweerd dat ik t*\ Dr Ritteb had onder anderen, zoo als de heer Ksaüer mij mededeelde , gezegd , dat ik mij bereids lang*» tijd te Breslau in slechte geEelScha6pperr ophield, en niet in het Somkollegie verscheen. Ben e ingedaagd ware geworden (logen, want een vonnis is geene indaging,) en niet verschenen was. Ik bewees nu, wel is waar, dat dr. ritters berigt bezijden de waarheid was; bisschop khauer, een man van 80 jaar, vond zich bezwaard met het domkapittel in onmin te geraken, en verontschuldigde zich met te zeggen dat hij zijn ambt nog niet zoo volledig had aanvaard om als bevoegd regter in dezen te kunnen optreden. (Het was d< dag zijner plegtige inkomst.) Miin antwoord was nlt miin« m laatstrekken te lezen , ik nam oorlof en vertrok naar mijne nieuwe bestemmingsplaats, Laurahütte, alwaar ik mij met het onderwijs aan de kinderen van de aldaar wonende beambten belastte. Laurahütte. De Laura-hut ligt bij Beutken in Opper-Silezië, 8 mijl van de russische grenzen; zij is de grootste hutten-buurt van OpperSileziS, en eerst ten jare 1839 gebouwd. Het zal geen betoog behoeven, dat mijn gemoed door de jongste worstelingen veel geleden had; aan mijn gansch verleden had ik moeten vaarwel zeggen, alle beschuldigingen, alle aanvallen op mijnen goeden naam onbeantwoord boeten en verduren. Zoo ineiiigen mijner katholieke vrienden waren van mij geweken, of hadden onbillijk jegens mij gehandeld; en onder mijne katholieke medeburgers scheen het meeiendeel den druk van Romes juk nog niet genoeg te gevoelen. Nog was de tijd niet daar. Dit alles had , ik beken het, mijn vertrouwen hevig geschokt, en vast en innig klemde ik mij aan mijne kweekelingen te Laurahütte, en vaak had ik hen kunnen smeeken, niet even liefdeloos mij te behandelen als anderen mij behandeld hadden. Het was mij angstig om het hart, aisofc hen een* halven dag niet rondom mij zag. Ik wilde mij daar' hunne liefde eenen hemel in hun kinderlijk hart stichten. En waarlijk, de schoonste uren mijns levens, beb ik in het schoolvertrek doorleefd, bij den geur van jeugdige, schuldelooze harten. ( ) Allengs genas en versterkte zich mijn binnenst; waartoe ook de teedere deelneming mijner vrienden aldaar veel heeft bijgedragen. Buiten de uren mijner ambtsbezigheden arbeidde ik aan datdoorslaand bewijs van den edelen zielenadel van den hoogwaardigen man! — Ik had den ganschen tijd ten huize van een' aanzienlijken burger, den heer Wittig vertoefd, welke mij gastvrij ontvhr- en wiens woning ik pas heb verlaten. ° ' (*) Dr. Ritter noemt mij verachtelijk : aden schoolmeester ad interim van Laurahütte;» ik ben eohter trotseh op dezen naam en betreur het voor dr. Ritter , dat hij de gouden vrucht niet kent de vrucht van den menschelijten geest , welke in het schoolvertrek tot rijpheid komt. Dan zonde hij aan de verheffing en de vrijheid der menschheid gelooven en misschien er voor arbeiden , terwijl hij tegenwoor dig slechts tot de verlaging en onderdrukking van den mensch mede gene wat mijn beroep betreft, en verscheidene opstellen lagen" in gereedheid, nog voor dat de dag aankwam, een dag dien ik sedert lang reeds verbeidde, en hoe meer hij naderde met te grooter ongeduld , maar ook met te grooter vertrouwen te gemoet zag. Het gevoel snelt zoo dikwijls het verstand vooruit, en zoo ontwaarde ook ik, sedert dat ik het seminarium verliet, een' verhoogden graad van zelfvertrouwen in mijne borst. (*) Eindelijk verscheen de dag. Het moest de 1ste October van het jaar 1844 wezen. Jn den oogenblik dat ik mijn geschrift van de pers zag verschijnen, (met angst had ik het verbod van het drukken gevreesd), kwam het mij voor als of de lente daar was en zij de liefelijke Meibloemen in mijn vaderland deed ontluiken. De triersche brief en het dom-kapittel van Breslau. De aanleiding tot onze bevrijding van Romes juk, welke ik thans met vertrouwen te gemoet zie, werd gegeven door die slaven en blinde dienaren der roomsche hiërarchie en der jezuïten, daar zij hunnen spot met de godsdienst en met het geduld der duitsche natie tot het uiterste dreven. Een rok, van welken zij zelis niet eens konden bewijzen dat het werkelijk een kleedingstuk zij. door chbistds gedragen, laten deze Baais dienaren hunner hebzucht en winzucht, lot een voorwerp van openthjke vereering ten toon hangen, en laten het Iigtgeloovige volk dien rok vereeren niet alleen, maar de menigte moet denzelven toeroepen: «Heilige rok, bid voor (*) Een' hoogeren graad Tan dit vertrouwen , hetwelk in mijn gemoed zich voordeed , moge de lezer vinden , in het afscheidsgedicht van Grottkau en in de volgende strophen , welke ik op mijnen dertigsten Terjaardag, den 16den October 1843, schreef. De dertigste verjaardag. Mijn leven werpt zijn' middagstraal; Mijn hulk ligt wachtend nog aan 't strand ; Geen zwaard droeg nog mijn mannenhand , Een waan is nog mijn ideaal! En toch! het gloeit mij in de ziel, En nergens, nergens vind ik rust; En dwalend van de steile kust Verwijdert zich de ranke kiel. En zie 1 hoe 't aan den hemel gloeit, Ja , vuurrood is de horizon •.. 'k Hoor 't murralen van de vrijheidsbron; (*) Mijn geest is vrij , van 't juk ontboeid. Welaan ! gebleven op het pad]: Het doelwit mijner vrijheidsmin , Naar 't welk ik streef roet hart en zin , Ja , 'k houd het eens met kracht omvat. (*) Den 16den Ootob. 1844, das nog voor mijn' 31sten verjaardag mogt ik mij aan die bron reeds laven. ons!» «Heilige rok, voor u kniel ik! enz.» Geene woorden biedt de taal, krachtig genoeg om de verontwaardiging uit te drukken over zulk een' hoon der godsdienst aangedaan, over zulk een' waanzin welke aan het menschehjk verstand als goddelijk wordt aangeprezen , omdat hij van de kerk uitging, en mijn schrijven aan den bisschop arkoldi, dat men al" te hevig vindt, is naar evenredigheid van de schending door de hiërarchische partij tegen godsdienst en rede gepleegd, alhier kinderachtig te noemen. Verbaasd was ik derhalve, toen ik na mijn vertrek van Laurahütte in het begin van iVobember (aldaar was eene openbare school gebouwd en in Augustus waren twee onderwijzers over dezelve aangesteld,) van het domkapittel te Breslau twee aanschrijvingen ontving, waarin ik tot herroeping werd aangemaand, omdat ik ergernis zou hebben gegeven; minder verbaasde het mij na mijn weigerachtig antwoord den banbliksem tegen mij te zien slingeren. (*) (*) Oordeel eens katholieken priesters over den heiligen rokte Trier. Laurahütte , den eersten October. Hetgeen een' geruimen tijd als fabel, als een sprookje ons in de ooren klonk : dat de bisschop Arsoldi van Trier een kleedingstuk , genaamd de rok van Christus , tot vereering en godsdienstige beschouwing heeft ten toon gesteld is waarheid! (,ij hebt het gehoord, christenen der negentiende eeuw , gij weet het , mannen van Duilschland , gij weet het, duitsche volks- en godsdienstleeraars , het is geene fabel, geen sprookje, het is wezentlijkheid , waarheid! Want bereids zijn volgens de laatste berigten, vijf honderd duizend menschen in bedevaart naar deze relikie afgereisd, en dagelijks stroomen er nieuwe duizenden heen , en te meer, sedert gemeld kleedingstuk kranken hersteld , wonderwerken verrigt heeft. De mare daarvan dringt door tot alle landen en volken , en in Frankrijk hebben geestelijken beweerd•dat zij den waren rok van Christus hadden , en die van Trier niet de echte was.» Waarlijk hier kunnen de woorden worden toegepast • * W\e over zekere dingen het verstand niet kan vei liezen heeft ^een te verhezen.» Vijfhonderd duizend menschen, vijf honderd duizend verstandige Düitschers zijn reeds naar een kleedingstuk te Trier geijld om hetzelve eer te bewijzen of te zien' De meeste onder die duizendtallen behooren tot de lagere volksklasse, verkeeren ten minste in groote armoede, zijn nedergedrukt, onwetend, dom, bijgeloovig en ten deele ontaard; en thans verwaarloozen zij het beploegen hunner akkers onttrekken zich aan de bezigheden welke hun een bestaanmiddel oo' leveren, verlaten de zorg voor hunne huishouding, de opvoeding hunner kinderen , om naar Trier te reizen , naar een afgodsfeest naar een onwaardig schouwspel, dat de roomsche hiërarchie laat vert'oonen Ja , een afgodenfeest is het! Want vele duizenden onder de ligteeloovige menigte worden verleid , het gevoel, den eerbied, welken wii alleen (-ode schuldig zijn , aan een kleedingstuk toe te dragen aan een werk door menschenhanden gemaakt! En welke nadeelige gevolgen hebben deze bedevaarten! Duizenden van die pelgrims onthou den zich van het noodige, om geld te vinden voor de reis en voor het offer dat zij aan den heiligen rok, dat is aan de geestelijkheid verkwisten ! Zij brengen dit geld tegen woeker bijeen , of bedelen het ' Van dr. bitter zon mij eene opmerking tot herroeping van het ai tikel: Rome en het dom-kapittel te Breslau minder hebben bevreemd, want dat hij het waagde der !<la« •» •» ™ert aan dat ik mij daaromtrent ■ ,0en Cb lrnea "Vaardigen. Mijn antwoord op de inkwisiloriale vraag van den toenmaligen vikaris dr. Rittee , betreffende dit artikel „ niet in den behoorlijken zin opgevat geworden , wanneer men daarin het oogmerk eener regtvaardiging fieeft gezien. Ik heb mij wegens het bewuste artikel nimmer willen verdedigen , en ook nimmer ontkend dat ik de schrijver ben, ik heb echter de bevoegdheidvan den toenmaligen vikaris, den heer dr. Bitteb, en van de l*?,en..Tan..net hoogwaardige vikariaat-ambt niet mogen erkennen, deWaVen,Jr]m,,nt aaDkIage'8 en "glers tevens wilden zijn. Bovendien l,r£A 1Dk,w-sl'0»ale vragen, welke de voormalige vikaris, de hoogwaarde heer dr. Ri-teb lot mij rigtte, eene schending der regten van vanTetTon la.gere geestelijkheid , zoo als insgelijks het* besluit van het hoogwaardig vikariaat-ambt, volgens hetwelk ik zonder dagvaarding , zonder verhoor, zonder verdediging (welk alles iederen T0t-df TlreUnd> ' Tan »«» ambt werd ontzet en tot eene onteerende s raf .n het seminarium werd ontboden. Zal dan bl ,Kn 6e65,e 'J 6 (eTe° als."jne me^burgers) het regt niet heb~f.Jl?vv.6!,TOelen te U'.'en' het ziJ dan ook strijdig met de hooge I vaar 'w ?' ^Ju? 'V *" "jD "«"aan^daardoor nieTfn gevaar komt? Hebben de waarheden onzer godsdienst zoo weinig (*) •' ■»! Besluit. Ik heb thans mijnen levenswandel mijnen landgenooten voor oogen gehouden; zij mogen scheidsregters zijn tusschen mij en hiërarchische lasteraars en tegenstanders. Met stukken heb kracht, dat geweld en dwang noodig zijn? Heeft Chbistos onze kerk op geweld en dwang gegrond? Of zijn de hoogere geestelijken alleen in het bezit, in het onfeilbare bezit Tan de waarheid ? «Dat ik mijn bestaan door eene logen zon hebben willen redden , welke men «trij hij mijne geloofsgenoot*» en medeburgers zoo gaarne zou hebben aangewreven , dit heb ik door de daad wederlegd : ik heb mijn ambt opgegeten , ik ben armoede en nood te gemoet gegaan , hoe gemakkelijk het mij ook werd gemaakt mijne ontzetting te ontwijken. Waarheid, eer en regt hebben b$ nrij eene hoogere waarde dan hot stuk brood dat mijn ligchaam voedt. «Aan mijne bevoegde autoriteit, den vorst-bisschop Ksauer echter heb ik de verklaring afgelegd , dat ik de steller van het bewuste artikel ben. Zijne genade vraagde mij hierop : «Maar waarom hebt gij u dan juist aan de vervolging blootgesteld?» — «Omdat ik het als mijn' pligt beschouwde ,» antwoordde ik, «de algemeene ontevredenheid in het bisdom over Romes lang dralen, opentlijk bekend te ma ken.» Overigens zal ik niet aarzelen, mij voor mijne geloofsgenooten en voor mijne medeburgers te regtvaardigen. «Uw hoogwaarde, heer wijbisschop en vikaris , zegt wijders dat ik mrj onbehoorlijk te Grottkau zou hebben gedragen. Deze beschuldigingen , van welke hier sprake is , zijn reeds door de burgerij en het stadsbestuur van Grottkau op de meest voldoende wijs* els logenachtig en lasterlijk wederlegd geworden , en tegen dergelijke aantijgingen zal ik een beroep doen op de bescherming door den stai»ï«re**leend, en op de publieke opinie. Of heeft de hooge geestelijke overheid het voorregt, den goeden naam van een' mensen wiUekeö¥ig:t« mogen bezoedelen ? «Wat betreft het artikel over de tentoonstelling van den zoogenaamden heiligen rok te Trier, dit heb ik zelf met mijn' naam duidelijk onderteekend , en hierin is geen misbruik gelegen. Ik heb de volkomene waarheid gesproken , en zal ook zonder vrees voor menschen blijven spreken; ik zal het onregt gispen , al wore het ook dat het Zich achter duizendjarige altaren poogt te verbergen. Ik deed sleehls mijn' pligt, door de verontwaardiging openbaar te maken, welke het 'grootste gedeelte mijner landgenooten, over deveree*rag van het^WeWdingstuk te Trier , met mij deelde. Het moet overigens verwondering baren dal eene hooge geestelijke ovüfheid een zoo openbaar misbruik poogt te beschermen ! Of kan een misbruik daardoor word»» verdedig», dat het door een'priester wordt begaan? Wat zoude men hebben gedaan, wanneer priesters van de lagere geestelijkheid of andere christenen , door de tentoonstelling van den heiligen rok 50,000 daalders hadden getracht te verwerven ? Deed Christus , deden de apostelen iets dergelijks ? Cbbistcs heeft diegenen welke tot Hem kwamen, gespijzigd , hun echier geen geld afgenomen, en beleedigd 'l+ep'*IbJ»wW, in°den tempel: «Bet huis mijns Kaders is een bedkhVIS, gij echter maakt er eene marktplaats van!" «Ik heb de waarheid gesproken , en derhalve zal ik mijne woorden nimmer herroepen , zoo als men van mij verlangt. Is uw hoogwaarde , heer wijbisschop en vikaris, van oordeel, mij om deze reden te moeten degraderen en exkommunie'ren (uit de kerkgemeente sluiten), het staat uw hoogwaarde vrij.» ik bewezen dat ik door bet vikariaat-arnbt van Breslau ter oorzake van het opstel Rome en het domkapittel te Breslau, zonder indaging, zonder verhoor, zon! alk , van mijnen kant, draag de vaste overtuiging met mii dat de ZuTr6 Insteier°n«r B°*«««»« mij desniettemin no™onder he, aantal Zijner volgelingen telt, en ik koester het vertrouwen, dat miine geloofsgenooten en medeburgers mij niet tullen Uitsluiten Wua milhoenen mensehen hebben mijn eenvoudig woord gehoord en me genoegen ontvangen, dewijl zij gevoelden dat het uit eeTren? har de?? r KM'1ii0e!1ln hebb,en m« h«°ne liefde se,chonke" deze hefde heeft zich niet laten verschalken door walgelfiknmaad ^NiJr Tbi,Lerd' Yi>nden'e» d<"««"«e zalmij nift biteovTet «Niets anders kan u antwoorden , Hoogwaarde heer wijbisschop en vikaris , Breslau den Susten Nov. 1844_ zjgjjjf pïiïZl. HpnT-T^ e*?,g" ™ uw/ntwoord ™ den SOsten der vorige maand den lsten dezer ingezonden waarin gij verklaart, het artikel: «over hZ J3T ?*? Zntr.'l inJd" Saksische r«t gesloten , treed ik op voor de oogen mijner natie en klaag opentIjjk de roomsche hiërarchie en hare dienaren aan, en ik verzoek en eisch dien ten gevolge dat de leden uitmakende het vikariaatambt van Breslau zullen worden verpligt mijnen ban en het besluit van ambts-schorsing in le trekken. Doch bij dezen eisch heb ik mijnen persoon alleen niet op het oog ; ik treed ook op voor het gansche Jigchaam der zoogenaamde lagere geestelijkheid, welke van regten ontbloot is tegenover de hoogere ; ik treed op voor de gemeente, welke van regten ontbloot is tegenover de priesterkaste ; ik treed eindelijk op voor de gansche christenheid en in naam der gansche christenheid, en beschuldig Romes hiërarchie, welke zich valschelijk de algemeene kerk noemt, «hare roeping, welke zij volgens het evangelium bezit, de roeping van verzoening en volmaking van het menschdom, niet te vervullen, ja veeleer lijnregt strijdig met die roeping te handelen.» Romes hiërarchie heeft de leer van het evangelie tot een stelsel van dwang, huichelarij en woeker gemaakt; zij heeft de godsdienst verlaagd, verlaagd tot eene veile deern in de armen van vuige jezuïten ; Romes hiërarchie bevordert geene \enaening en volmaking der gansche menschheid, veeleer voedt zij de vlam van haat der volken onderling, sticht burgerkrijg (men zie Zwitserland en andere landen), verlaagt de menschheid door huichelarij en zedebederf. Zij heeft de gapende klove tusschen den hooge en lagere , tusschen den beschaafde en onbeschaafde, tusschen den rjjke en arme in Europa zoo wijd doen worden als wij ze heden ten dage zien; zij eindelijk scheurt die klove dagelijks meer vaneen, door het bedrog en de onderdrukking van ■ bare dweepzuchtige 'papen en haren jezuïtendrom. Om een' volslagen ondergang te vermijden is het dus noodig dat alle volken krachtig en beslissend den nakenden stortvloed moedig tegentreden. Qp de natiën, en bovenal op de duitsche natie rust de verpligting eene vrije nationale kerkvergadering, zamengesteld uit vrij gekozen mannen der gemeenten, uit echte priesters, bijeen te roepen, ten einde den geloofsdwang en d» daaruit voorlsprui- tende huichelarij het papen- en jexufoendom voor altijd te fnuiken, de godsdienst te louteren, de kerk tot hare ware roeping erug te voeren, tot de roeping door de behoeften onzes volks, door den geest destijds haar opgelegd, en wel: ver" zoening te stichten tusschen den hoogere en lagere tusschen den beschaafde en onwetende, tusschen den rijke en arme onder de menschen; verzoening te stichten tusschen de volkeren en natiën der aarde en hen op helpad der volmaking, der veredeling, door liefde en vrijheid voor allen te leiden. En verzoenen wij ons met onzen evenmensen, dan verzoenen wij ons met God; want lOHAa.» leerde: «Wie zegt, hij bemint (God en haat'zijnen oroeder, is een logenaar.» J Op daarom, mannen van Duittokland, mannen van Frankryh, mannen van Groot-Brittanje, van Italië, van Spanje! Op mannen van Europa en Amerika, slaan wij, vereend met on» overheden als mannen handen aan het werk des vredes en der oTffnrti an'h«*ft Slagen, verbreken wij de gewetens- en geloofskluisters, verbrijzelen wij dat huichelende panen- en hierarch.ewezen , vernietigen wij dat jezuitismns, dat gedrogt dat voeren Lr "ï°d ^"i ^ het SP™*> en iaat