HEGTVAARDIGING VAN MIJNEN AFVAL VAN DE ROOMSCHE HOFKERK. EEN OPEN ZENDBRIEF AAN ALLEN DIE HET WILLEN OF KUNNEN HOOREN, ZIEN EN ONDERZOEREN, DOOR CZERSKI, Apostolisch Katholiek Priester te Sohneidemühl. BENEVENS ZIJN LAATSTE SCHRIJVEN AAN HET HOOGWAARDIGE GENERAI-CONSISTORIUM TE POSEN. UIT HET HOOGDUITSCH. —«=»eS88Qggga« WJ J. B O O E m. 1845. En God heeft geieyd: Bat net licht word» en het licht i» geworden. (1) 1 Boek Moïses ,1:3. Voor den geesl is er geene gevangenis! Deze groole, door eeuwen heen beproefde waarheid is, om zoo le spreken, het glas, waardoor de onbevooroordeelde eerio gebeurtenis, welke de aanleiding lot dit schrijven is beschouwen moet. Ik als de hoofdaanlegger dezer gebeurtenis , welke, zoo als niemand zal ontkennen, niet zonder invloed blijven zal op het Godsdienstig leven van den tegenwoordigen oogenblik en van de toekomst, gevoel op eene gebiedende wijze do zedelijke verpligting, niet slechts om in het oog van onze zelfdenkeude mede-Christenen eenen stap le regtvaardigen, die mij en onze kleine gemeente, in eene vijandelijke houding plaatst, legen over de heerlehende Roomsch Katholieke kerk, maar ook om mijne Katholieke mede-Christenen, zoo veel in mijn vermogen is, tot eenen gelijken slap op te wekken. Hoort mij daarom, gij allen, die nog hooren kunt, die nog niet geheel en al de slaven zijt van een egoistisch priester-despotismus, hoort mij, beproeft mijne woorden en behoudt het beste. Voor den geest is er geene gevangenis, hoezeer ook menschelijke zwakheid , menscbebjk eigenbelang en menschelijke dwaling, moeite gedaan heeft en nog doet, om de vrgheid des geesles derwaarts te verbannen ! In het bijzonder is er geen kerker voor den Christelijken geest, want Christus Jreeft door zijne,Goddelijke leer ons de ware vrijheid des geestcs verworven, die (1) In de vertaling van de teksten, in dit werkje voorkomende , is door ons gevolgd de vertaling dei' Vulgata van Ja* Moe- RENTORF f 15Ü9. de Vertaler. 1* -vrijheid, welke, daar zij de ware is, ook naar waarheid streeft, en juist door deze waarheid ons vrij maakt. — Hij sprak toch uitdrukkelijk tot de Joden, die aan hem geloofden: » Is het zake dat gy in myne woorden blyft, zoo zult gy waeragtiglyk myne discipelen zyn : en gy zult de waerheijd kennen en de waerheyd zal u vry maken.» Joh. VIII: 31, 32. Ja Christus heeft ons niet- slechts van de zonde verlost,' maar door zijn Goddelijk woord bevrijdt hg ons ook van'iederen kluister, welken de list, het eigenbelang en de boosheid der meuschen onzen geest trachten aan te leggen; hij heeft onzen geest de hemelsche waarheid in hare eenvoudige schoonheid verworven, en ons waarachtig vrij gemaakt. » Daerom is het dat u denzoon vry maekl, zoo zult gy waerachtiylyk vry zyn!» Joh. VIII: 36, en: » Den Heere is een Geest: En daar den Geest den Heeie is, daer is vryhevd. » 2 Cor. III: 17. Deze door Christus van de menschheid verschatte vrgheid op de eene of andere wijze'le willen belemmeren, dat zou eéne zonde zijn tegen God zelf, en Christus waarschuwt ons uitdrukkelijk tegen zulke vermetelé mensehen , wier pogingen daar henen zijn gengt, om den geest van hunne broeders aan zichzelven dienstbaar te maken. » Gy zyt mei eenen prys gekocht, wilt met worden der menschen knechten.» 1 Cor. VII: 23, en verder- » Stael, en wilt niet wederom met het jok der slaveruve gehouden worden." Gal. V: 1. Kan men het nu gelooven, dat de Christelijke geest , die aan den ootmoed van Hem die van den geestelijken dood bevrfcüt, een onsterfelijk voorbeeld dezer deugd heeft, tracht, om zich in duivelschen hoogmoed boven zijne broeders le verhetTen en hun de vrgheid le ontroöven , ja van hen zelfs eene vereering verlangt, die alleen aan God toekomt ? En toch is het zoo! — Er heeft zich ook in de Christelijke kerk eene magl opgeworpen, die er met alle krachten naar staat, om de vrijheid des geesles le onderdrukken, dezelve tot eenen speelbal van haar despolismus te verlagen , door bijvoegsels van leugen en bedrog lot een mengelmoes van verdrukking en waarheid te maken, en zichzelve aan do domgemaakte menschheid als eéne tweede godheid voor le stellen. — Deze magt is het pausdom en deszelfs voornaamste en getrouwste dienaren zijn — de Jezuiten. Ja, in het pausdom beeft zich de vader der leugenen geopenbaard. — De hiërarchie vermeet zich, om in de plaats, van God geboden voor te schrijven, welke zij zelve in het minste niet houden mag, zoo als wij lezen, Malth. .XXIII: » Op den stoel van Moyses hébben gezeten de schriftgeleerden en phariseën, zy binden te zamen zware en onverdragelyke lasten, en leggen die op der menschen schouderen: maar met hunnen vinger willen zij die niet roeren." Het is het pausdom, hetwelk er naar staat, en van ouds her er naar gestaan heeft, om het licht des Euangeliums nit te blusschen , en deszelfs eigem licht aan te steken, ja zelfs pogingen heeft aangewend om het boek der boeken, hetwelk van God getuigenis geeft,. weg te- moifclen, en deszelfs eigen leugenachtig wetboek aan de wereld voor te houden. Dit ligt toch ook geheel in deszelfs sijstema , welks doel is een despolismus uit te oefenen, hetwelk den geest verstompt, en daardoor op aarde eene onbeperkte heerschappij te bezitten. Maar ofschoon-het ook al in de onwetendheid van vroegere ecuwen gelukt moge zijn, om de menigte te bedriegen, de waarheid voor haar le bedekken, en de leugen in een schitterend gewaad op den troon der heiligheid le plaatsen; moge het ook al aan de ware en getrouwe jongeren van den paus, den Jezuilen namelijk, gelukt zijn, rondom de Christenheid een net le spannen,. en met lïsl tegen de denk- en gewetensvrijheid le veldè lo trekken, zoo heeft het loch nimmer aan oogehblikken ontbroken, in welke de zelfdenkende geest, do hooge waarde van zijne nooit bedwingbare vrijheid zoo heerlijk en innig gevoelende, spottende met alle banden,in eenen overwinnenden strijd, trots der inquisitie-brandstapels en Bartholomeus-nachlen, aan den leugen hare blinkende vodden ontrukte, en haar in hare walgende naaktheid ten loon stelde, en nu de vermeerderde verstandsontwikkeling meer en meer, zelfs lot de geringste klasse des volks begint door te dringen, — nu, terwijl de schandelijke vastenavond klucht, met eenen zoogenaamden heiligen rok van Christus, aan welks bestaan en \ aanwezen, na 1800 jaren, slechts de beklagenswaardigste eenvoudigheid geloof kan slaan, eene algemeene verontwaardiging bg allen, die denken willen , heeft opgewekt, en daarna in het krachtvol donderend woord van eenen Ronge , het eerste wijdklinkende hooren deed, en in geestdrift doed ontvlammen; nu wordt-er meer vereischt dan menschelijke wijsheid om het licht, te verbie-. den, dal hel schijne. — Hij echter, die alleen de magl bezil, welke niemand, al is hij nog zoo hoog geplaatst, bereiken kan , is God , en God is een God des lichts en der waarheid! Hij sprak: » daar zij licht! » en het wordl licht, ofschoon ook de geheele hel zich daar tegen moge verzetten. Kondo het pausdom ook al vroeger den helderziende en dengene die openlijk voor zijn helderder geloof uitkwam , als een meineedig en afvallig ketter aan het eenvoudig oordeel der domme menigte voorstellen en hem, onder de goedkeuring dezer laatste met pijnbankèn en brandstapels vervolgen, zoo weet echter nu de menigte , in spijt vrfn de weder herlevende hydra van het Jesuitismus, dat het geloof vrij , dat het geen werk van menschen, maar van God is, en dat het, omdat het door geene aardsche perken kan of mag worden ingesloten, ook daarom steeds geloof blijft. Thans verwerpt de zelfdenkende en verlichter gewordene geest, met meerder moed en vrijheid datgene wat het in het schemerlicht der kindscbheid als waarheid heeft aangenomen, en nu bij rijpere krachten als leugen en bedrog beschouwt ; hij belijdt dat openlijk en zonder schroom, en de wereld zal hem nu niet langer als eenen meineedige en afvallige verwerpen , hoogstens zal bij die den leugen draagt, terwijl hij den sehgnheilige speelt, hem nog verketteren. Het is met den door onwetendheid en dwaling bevangenen geest gelegen even als met een onmondig kind. Het is gemakkelijk om beide het een en ander voor te prediken , want beide kunnen niet zoo naauwkeurig het ware van het onware, en de kern van de schil onderscheiden. Uitwendige luister en glans, vertoon van heiligheid moge hem begoochelen, beide gelooven blindelings, omdat zij nog niet helderder kunnen zien, zij boenen hen , omdat zij niet anders weten en kunnen weten. Maar is zulk een band dan een kluister, dio niel kan worden afgeschud? In het burgerlijk leven zijn de verbindtenissen , door minderjarigen aangegaan, voor de wet niet geldig, en de berisping der wereld treft hem, die eenen minderjarigen verbindlenissen tracht op te leggen , ja noemt hem zelfs een bedrieger en dergeJijken. Hoe zou de door dwaling bevangene geest, die deze dwaling belijdt en met een opregt voornemen zoekt te verbeteren, geene gelgke bescherming genieten? Zou het meineed wezen, wanneer men later bij helderer licht verwerpl, wal men vroeger, onder den dwang der voog- dijschap des geesles kiezen moest? Voorwaar de meerderjarigheid van den geest is aan geenen bepaalden tijd verbonden, daarom wachte men zich voor ieder voorbarig oordeelvellen in geloofszaken; oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt. Neen I- dwalingen le belijden, van dwalingen afstand te doen, dat is in het oog van God geen meineed, geene misdaad, en dat moet het ook niet in het oog van menschen zijn ! Maar anders te onderwijzen, anders te handelen, dan men denkt en gelooft; voor het uitwendige anders te schijnen , dan men werkelijk van binnen is, is eene zonde voor God en menschen; eene doodzonde , die in den dag des geregls vreesselijk wegen zal in de schaal der booze daden. En kan nu het pausselijk hof, al ware het ook werkelijk de hoogste magt op aarde, eenigermate van deze zonde verlossen? Nooit ofte nimmer 1 Geene magt der wereld kan op den afzigteüjken leugenaar het stempel zetten van eenen held der waarheid; zelfs God kan dit niet, want da u was hij geen God der waarheid en der regtvaardigheid. — Slechts Jesuiten houden dit voor mogelijk, daarom zijn zij ook de getrouwsle dienaren van hem, die reeds eeuwen lang pogingen heeft aangewend om ongeluk en verwarring, domheid en bijgeloof, leugen en dwaling te brengen in de leer des lichts, der waarheid en klaarheid, welke Christus ons leerde. Maar God zij geloofd, nog zijn niet alle menschen Jesuiten! Wal uitwendig is is schijn, en de huichelaar verbergt zich achter den schijn; hij die de harten doorzoekt, kent het betere — het wezen. Deze woorden zijn de maatstaf, naar welken hij mijne jongste handelwijze moet beoordeelen, wil hij geen verkeerd oordeel vellen over eenen stap, welke uit mijn innerlijk gevoel, uit mijne heilige overtuiging is ontslaan. In PFerlubie, een dorp in de nabijheid van Neuenburg, mt arme maar brave ouders geboren, bezocht ik tot mijn dertiende jaar aldaar de dorpsschool, in welke ik evenwel slechts Poolsch leerde lezen, en iels rekenen. Lust en begeerte om te leeren, deden mij naar de stadsschool van Bromberg gaan, welke ik na dezelve 3/4 jaars bezocht te hebben, met het koninklijk Gyrana- sium te Conitz verwisselde, op welke school ik door mijnen arbeid hel lot de eerste klasse bragt. — Ik gevoel mij gedrongen , hier den hoogleeraren te Conitz openlijk mijnen innigen dank le betuigen, dat zij mijn opregt en open karakter ook getrouw en opregt behandelden en hetzelve open en opregt verder beschaafden, d. i. als brave en bekwame mannen.hoofdzakelijk daarop werkten, dat geest cn karakter zich vrij en krachtig zouden ontwikkelen. Nadat ik anderhalf jaar op het Gymnasium op de eerste klasse gezeten had, werd ik op het Maria-Gymnasium te Posen in hel Alumnaat opgenomen, en verliet hel eindelijk na een half jaar, met een getuigschrift van genoegzaam gemaakte vorderingen, om op het Bisschoppelijk Seminarium geplaatst le worden. Hier nu begon voor mij een tijd van inwendigen strijd , en van twijfel. Ik studeerde met den meesten ijver in de godgeleerdheid , kon het met menig voorgedragen leerstuk niet eens worden en vergeleek dezelve met den Bijbel. Deze rukte de banden van mijn oogen weg; ik begon te vermoeden, dat hel reine licht des Euangeliums door menschen instellingen was beneveld en verduisterd. Maar ik zag nog niet helder door en deze twijfel bragt mij toen reeds dikwerf met mijne collegen in geschil over enkele geloofsregelen. Menig boek , b. v. de Geschiedenis der Trcntsche Kerkvergadering, door Sarpi, werd mij in hel Seminarium slechts met groole moeile Ier lezing toegestaan, want voor de opvoeding der Priesters moet, zoo als zich do Hiërarchie uitdrukt, van af het standpunt der kerk gezorgd worden, en daar de geestelijkheid zich zelve stout en aanmatigend voor de kerk houdt, zoo wil dit even zoo veel zeggen, als alles moet van af het standpunt der eigenbelangzuchtige Hiërarchie beschouwd en behandeld worden. Hel lezen des Bijbels werd in dezen zin gewijzigd, hel lezen van zoo vele andere verlichte boeken in dezen zelfden zin verboden , in een woord , de Geestelijkheid kweekt de jongo plant naar hare wijze op , begiet dezelve met waler uit den Ti her, om ter eeniger tijd aan den volwassenen boom Roomscho vruchten te zien. . 3T,r>?' Men trekt, zoo mag ik wel zeggen , iederen RoomschKalhóliëken godgeleerde eenen rok aan, die in dc groole kleeren-fabriek op het Vatikaan gemaakt is. En of nu deze rok past of niet, dat doet tol dc zaak weinig af, want men knipt en tornt er zoo lang aan lol dal hij des uoods past. ■■, Man zei een' ieder eenen Roomschen Bril op den neus, waardoor hij alles moet bekijken, en die zoo is geslepen , dat hij zeiden het ware beeld van het le beschouwen voorwerp opneeml. Ook mij was zulk een Roomsche Bril op deu neus gezet, en door denzelven beschouwde ik de wereld, juist zoo als Rome het wilde. Zoo verliet ik het Seminarium, wel is waar aan menig leerstuk twijfelende, maar toch altijd nog Roomsch-Katholiek, altijd nog den Roomsch-Kalholieken Priester beschouwende als een hooger wezen en als verheven boven de zwakheden en gebreken der overige menschen. Haar de. doek zou mij spoedig geheel en al van de oogen vallen. De Beer ontfermde zich over mij, ik moglduidelijker leeren zien en erkennen, dat men God alleen aanbidden en Hem alleen dienen moet (Afalth. IV: 10); ik mogt de hceilijkheid des Hceren met een ongedekt aangezigt aanschouwen en als door den geest des Heeren van klaarheid lot klaarheid geleid worden (2 Cor. III: 18); ik mogl het leugenachtige gebod des Pausdoms, hetwelk der menschen geweten omsloten houdt, en ons hinderlijk is in de beoefening der zedelijke vrijheid , leeren kennen — om het le verwerpen. Ik werd Vicaris bij de Domkerk le Posen, maar na alleen aan dezen hoofdzetel van de hiërarchische Priesterregering 1 * jaar doorgebragt te hebben, werd ik ziende. Hier deed ik dezelfde ondervinding op als Luther te Rome. Op velen had die uitspraak van onzen Heer Jezus Ciirirtus met het volste regl betrekking; als hij zegt: » Wee u gij schriben en phariseen geoeynsden: want gij kluyt hét rijk der hemelen voor de menschen ; want gij ga et daer niet in, en die duer in qaen zouden, laet gij niet ingaen » (Matlh. XXIII: 13). Ik merkte op, dat dit gebod des Heeren : » Gaende henen in alle de wereld verkondigt het Evangelie allen creaturen (Mare. XVI: 15) , en » tot dat ik kome zoo weest neerstig in het lezen, in het vermanen en in het leeren» (1 Tim. IV: 13), over het algemeen geheel niet in beoefening werd gebragl. In weerwil van de groole menigte van Priesters, zag ik (luizende van degenen die naar het woord Gods verlangden, zonder onderwas of troost hunnen levensweg bewandelen. — Zal ook het geheel goddelijke grondbeginsel der Jesuiten : het doel beiligt de middelen , in den dag des gerigts beslaan, wanneer de Heer des hemels en der aarde vragen zal naar bet pand, hetwelk hij een' ieder heeft toevertrouwd ? 2 , Mijne vroegere twijfelingen werden nu nog vermeerderd door den twijfel aan de heiligheid der Priester-orde. Ik legde mij weder met de borst toe op de beoefening van den Bijbel; ik onderzocht in boeken , die mij verboden waren geworden, en ik vond wat ik vermoedde', namelijk dat ik geen dienaar van God maar de dienaar van eenen menschelijken geweldenaar was. Ik las Joh. XIV: 6: » Ik (Christus) ben den weg, en de icaer* heid, en het leven , niemand komt tot den Vader dan door mij,» en 1 Tim II: 5: » Want daer is een God, en een Middelaer tusschen God en de menschen, te weten, de mensch Christus Jezus! Hoe hangt dat met de aanbidding der heiligen, hoe mét de onlangs te Trier plaats gehad hebbende geschiedenis van den rok zamen ? Ik las verder Matlh XII: 1: » JVilt niet oordeelen, opdat gij niet geoordeeld wordet. » En men zoude geregtigd zijn om in den biechtstoel de zwakheden der menschen le oordeelen en te straffen; wij, die zelve ■zwakke menschen zijn, die gecnen roem voor God hebben I lk vond , 1 Tim. III: 2 : Daerom moet een bisschop wezen, onberispeli/k, maer eener huysvrouwe man sosber, versierd met goede zeden geerne herbergende, goJieerd; zyn huis wel regerende: hebbende onderdanige kinderen met alle nyoerheyd.» Verder, 1 Cor. VII: 2: » Maer om der onkuyschheyd wille, zoo hebbe eenie* gelyk zyne huysvrouw en alle huysvrouto hebbe haren man,» en eindelijk 1 Tim. IV: 1—6: » Maer den Geest zegt openlyk, dat in de laetste tyden de sommi' ge zullen aftreden van den geloove, luysterende naèr de geesten der dolingen, en leeringen der duy velen; in geoeynidheyd, logenen sprekende, hebbende hnnne eon* scientie met het brandyzer geteekend, gebiedende niet •te huwen, en te derven spyzen die God geschapen heeft, .om te tintten met dankbaerheyd den geloooigen, en '/dengenen die de waérheid gekend hebben. — Want alle Gods creature is goed en daer is niets te verwerpen dat met dankhaerheid genut wordt. » Als ik nu daarmede hel leven des priesters vergelijk, dan grijpt mij eene kille huivering aan. Hoe vele warme tranen zijn er wegens het dolzinnige gebod des Coelibarts reeds geslorl, door haar, die in het net vielen van eenen gewelenloozen priester. . Het is een schandelijk troostwoord, dat den jongen «vrfrigea mensch, die aan zijne kracht, om zich toont- kou(leu (wijfeil, in liet priesterleven wordt medegegeven : » non unam habebis , sed mille pro una habebis. » » Gij zuil niet maar eene vrouw hebben, maar duizend in plaats van eene 1» » Indien gij niet kuisèh zijt —- wee* dan voorziglig! » Ruk slechts eens met eene vaste hand de gordijn weg, die voorde cel van den monnik!hangt, slaat eenèn moedigen en onbevooroordeelden blik in zijn geheim vertrek , en daar zult gij zien dat Venus het voornaamste afgodsbeeld is, ja gij zult daar zelfs den biechtstoel zien ontheiligen, die zoo dikwijls voor de reinste, onschuldigste gemoederen, de voornaamste lijinroede is. Doch ik zocht verder en las verdér, 1 Cor. VII: 16: » Want waeruyt weet gy vrouwe, of gy den man zult zalig maken? Of waeruyt weet gy man, of gy de vrouwe zult zalig makon ?» en 1 Cor. VII: 12, 18: » ls het dat eenig broeder eene ongeloovige huysvrouwe beeft, en dat zy consenteert met hem te woonen, dat hy die niet verlate. En zoo wat vrouwe eenen on~ geloovigen man heeft, en die consenteert met hoer te woonen, dat zy den man niet verlate. » En een mensch wil het huwelijk onder Christenen verbieden? Of zijn misschien ook de Roomsch-Katholieken geene Christenen ? Maar hebben zij ook niet den doop ontvangen ? Gelooven zij niet met ons aan eenen God , aan denzelfden Heiland en Verlosser, Jezus Christus? Is het gebod wegens de gemengde huwelijken een gebod der liefde , zoo als Christus die geboden beeft, of is het niet veelmeer een gebod des duivels, die tweedragt onder de menschen tracht te zaaijen, opdat hij ei- mogt vinden, die hij zou kunnen verslinden? Is het verbod der gemengde huwelijken niet een gebod der kleingeestigsle onverdraagzaamheid , en heeft Christus dat- geboden ? Christus leerde ons de liefde, omdat de liefde het meeste is, en de paus gebiedt de oneenigheid en den haat! Is dal Christelijk ? Verder heet het, Matth. V: 17 : » Wilt niet meynen dat ik gekomen ben om te breken de wet, en de profeten ,» en daarbij 5. Mos. V: 7 (Deuter.) : » Gy zult voor u geen gesneden beeld maken, mêek\ geene gelykenit, .van alle dingen die boven in den hemel, of beneden op de aarde zyn. Gy zult ze niet aanbidden noch dienen. TVant ik ben de Heer uw God. » En echter bevelen de priesters de vereering van beelden en reliquien. — Is dil misschien iets anders, dan eene bespotting van hel Goddelijke gebod ? Nog las ik 1 Cor, XIV: 9: » Alzoo ook, ten zy dat gy door de tong eene betchvydelyhe sprake geeft: hoe zal men verstaen dat er gezeyd wordt? Want gy zult zyn al» in de lucht sprekende.» — En toch wordt do mis gelezen in de Latijnsche taal, voor de leeken geheel onverstaanbaar? Waartoe is dan nu de mis nuttig; is die niet waarlijk in de lucht gesproken? Eindelijk nog las de Roomsch-Kalholieke priester, Matlh. XXIII: 8~-W ) » Maer gy , wilt niet Rabbi^genoemd worden. Want uw theetter is een en gy zyt alle gader broeders. —— En wilt u geenen Vader noemen op de aarde: want een is uw f7ader die in de hemelen is. — IS och wordt inèeitters genoemdt 'want een is uw Meester, Christus. Zoo wie de meester is van u, die zal uw dienaar zyn.», En in Rome zit een man op den troon, die zich niet slechts P~ader (1), maar die zicli zelfs -hêilige faidw laat noemen. — Van zijnen verhevenen troon wil hij de wereld regeren , wil hij de eigendunkelijke heerscher zijn over den geest, het- geloof en de gedachten. Hij laat zich aanbidden en vereeren, als ware bij God zelf, als had God hem tot zijnen plaatsvervanger aangesteld. En dat moet Christelijk heelen? Dat zal heeten, in den geest van Jezus een leeraar le zijn der Godsdienst. De paus Wil opperste bisschop der Christelijke kerk wezen? Waarop grondt zich deze aanmatiging? Dat de apostel Petrus zelf te Rome bisschop zou zijn geweest » en zijne opvolgers tot primaten der Christelijke kerk zou hebben aangesteld is eene onwaarheid, en slechts eene door de pausen zelf verzonnen fabel, die reeds dikwijls wederlegd is geworden. Ook was Luther niet de eerste, die de magt van den paus bestreed. De kerkvergadering te Carthago (eonciliiim Carthageniense 111 am 397), zegt reeds in den 26 canon uitdrukkelijk , dat de bisschop van den eersten zetel niet als heer of als opperste bisschop moet worden beschouwd. Ook heeft ZósimüS (417) zich het eerdti van deze aanIogt ik nu nog langer Roomseh-Katholiek priester blijven? Zou ik nu nog langer denzelfden weg bewandelen cn anderen leeren , wat ik-zelf niet meer geloofde ? Of moest ik datgene onderwijzen, wat ik voor mij zelve vastelijk overtuigd was bet ware geloof le zijn? Wanneer zou ik een huichelaar zijn voor God , mij zelve en de menschen ? Of kan misschien de paus mij van hel verwijt der huichelarij bevrijden , wanneer ik mij anders voordoe, dan ik inderdaad ben? Waar is in den bijbel den priester de magt gegeven, om den leugen lot waarheid te maken, den huichelaar te ontzondigen , en met de alwetendheid Gods den spot te drijven. Steek de hand in uwen eigenen boezem, mijn lezer, en wanneer daarin slechts eene warme vonk van het Goddelijk gebod tot waarheid en regl gloort, zoo zal dezelve u dal zelfde antwoord geven, dat mijn eigen geweten mij op deze vraag gaf, en het geweten is van Goddelijken oorsprong, want God legde hel in de borst van lederen mensch, als de onomkoopbare reglcr reeds hier op aarde. — Ik ben le veel Christen, om iels te doen tegen mijne overtuiging aan, ik was en beu door en voor het woord van God te veel in geestdrift ontvlamd, dan dat ik eene valsche leer, voor de ware, echt Christelijke zoude in de plaats stellen , daarvan, en dit zullen zelfs mijne vijanden moeten toestemmen , moge mijn vroegere werkkring getuigen. Daarom legde ik mijne vorige betrekking als RoomschKalholiek priester neder, daarom verliet ik de vane der huichelende hiërarchie; "daarom eindelijk beleed ik openlijk en vrijwillig mijne dwaling en de verandering van myne gezindheden, die, zoo als ik hoop, nu op een rein geloof, op Gods woord en niet op menschen-inslellingen gegrond is. Maar verslaat mij wel: Ik val wel af van den paus en de dwaalleer der Roomsche hiërarchie, maar ik blijf Katholiek Christen , Katholiek priester. — Ik wil geen Lutheraan, Calvinist, Mennoniet, geen Grieksch Christen worden , ik wil Katholiek blijven , maar dal wil ik blijven overeenkomstig de woorden der Heilige Schrift, naar de geboden van Christus en van zijne apostelen, ik wil Apostolisch-Katholiek Christen, Aposlolisch-Kalholiek priesler zijn en blijven. Niemand ander ons moet zeggen : » Ik ben Paulus discipel; maer ik Apollos: maer ik van Ckphas , maer ik van Christus. Is Christus gedeeld? Is Paulus voor u gekruyst? 1 Cor. I: 12, 13. Ik zal gesmadigd worden , men zal banvloeken over mij uitdondéren, men zal mij vervaard willen maken ; men zal zijne bedreigingen trachten waar te maken. Ik weel hel wel , men zal geen middel onbeproefd laten, om mij te tuchtigen , opdat ik vau den door mij ingeslagenen weg moge terug keeren: » Dan zullen zy u lederen in tribulatie en zy zullen u dooden: en gy zult gehad zyn van allen lieden om mynen name.» Mallü. XXIV: 9 en Matlh. X: 22: » En gy zult van alle menschen gehaat worden om mynen naem: maer zoo wie volhardt tot den eynde toe, die zal zalig wezen. » » Wie zal ons dan seheyden van de liefde Christus? tribulatie? of benaeuwdheyd ? of honger of nacktheyd? of perykel? of vervolging ? of zweerd? (Gelijk daer geschreven ie: Om uwentwille worden wy gedood dagelijks : wy zyn geacht als schapen die ter dood geschikt zyn). Maar in alle dezen verwinnen wy door hem , die ons bemind heeft Want ik ben zeker, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch heerschappijen , noeh krachten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch sterkheyd, noch hoogheyd, noch diepte, noch andere creature ons zal mogen seheyden van de liefde Gods, dewelke is in Christus Jezus onzen Heer. » Rom. YIII: 35—39. Ik sla in de hand vau God, zonder wiens wil geen muschje ter aarde valt, en zonder wiens wil geen haar van mijn.hoofd kan gekrenkt worden. Ik weel hel, ik ga eenen z waren strijd te gemoet, maar ik zal in'het vertrouwen op God en op de kracht der waarheid, de kracht hebben om le strijden , en ik zal sterk genoeg zijn, om ook verder afsland le doen van alle die menschelijke voordeeleu, van welke ik reeds afstand heb gedaan. — Uwe bedreigingen en uweu smaad veracht ik en trots verkettering, excommunicatie en banvloek, zal jk ijveren voor de ware en zuivere leer van Christus , zoo als die op mij zelf den heilzaamsten invloed heeft gehad. Voorlaan zal ik geen dienstknecht meer zijn van deii paus en zijne dwaalleer, maar ik zal een dienstknecht zijn van den Ahnagtigen God alleen en van zijne heilige leer. Ik vertrouw op God , mijn regt en mijn volk ! Daarom hoor hel gij paus, hoorl het mijne ambtsbroeders, hoort het gij volk, ik herhaal het nogmaals: Christus ze^t; gij zult elkander geen meesier noemen* want zer is onze meester, namelijk Christus. Hoor . het gij paus, gij heilige vader «iemand zal zich op aarde vader laten noe- men, wanl slechts ccn is uw vader, die in de hemelen is! Hoor hel gij paus, hoort hét mijne ambtsbroeders, hoor het gij volk! De meeste onder ons zal onze dienaar zyn, en die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden. Hoor het gij paus, hoort hel mijne ambtsbroeders! wij zullen het woord van God, en niet ellendige instellingen van menschen verkondigen, wij zullen in lucht en eerbaarheid leven, nuchteren, matig, gastvrij en leergierig zijn, maar wij zullen niet leven in ontucht en hoererij, wij zullen niet zijn dronken, onmatig, hebzuchtig! Hoor het gij paus, hoort het gij Roomsch-Kalholieke priesters, hoort het, gij blinde leidslieden, hoort hel allen , hoort hel nogmaals gij allen, ik houd mij ontslagen van mijne trouw aan hel vaandel der onchristelijke hiërarchie, ik zal voortaan het Euangelie openlijk en zuiver verkondigen , zoo als Christus het ons allen gepredikt heeft. — Schiet nu uwe banbliksems op mij af, stookt dc brandstapels aan, smeedt de ketenen, hier sta ook ik en kan niet anders. God helpe m ij! Amen! 'is Maar gij mijne vorige ambtsbroeders, die tot op dezen dag nog in Rnomsche soldij staat, bedenkt wat gij zijt en wat gij zijn moet, wien gij dienten wien gij diénen moet. Gij zijt knechten van eenen vreemden hiernrchischon despoot ; gij dient hem, die zich in do plaats van Jehova laat vereeren , en als dc bebcerscher der wereld laat aanbidden; maar gij moet vrije dienaren zijn van onzen God'alleen, die alleen de Heer is des hemels en der aarde, en Hem alleen moet gij dienen, Matlh. IV: 10; gij zijt predikers van een leugenachlig en vervalscht Euangelie, de beulsknechten van den dwingeland,'die den volken het boek der boeken, de heilige schrift, onthoudt en. verduistert; maar gij moet het woord openlijk en zuiver verkondigen, en dc medehelpers zijn ratt hem die spreekt: » Onderzoekt de Schrifturen, want gy meynt het » eeuwig leven daerin te hebben s en die zyn het » die getuygeni* van my geven.» Joh. V: 39. Gij dient hem, die in luister en pracht zich als de God dezer wereld laat ronddragen, en gij moet Hem dienen, die niets had waarop hij zijn hoofd nederleggen kon, Matth. VIII: 20, en die tot allen sprak: » Is er iemand die na my komen wilt, die verloochene zichzelven en neme zyn kruys, en volge my na.» Matth. XVI: 24. De Heer, wien gij dienen moet, wiens woord gij moet verkondigen, is een God der liefde; hij beval, om het zwaard in de schede te laten rusten, want » allen die het zwaard nemen zullen door het zwaard vergaan,» en Christus bekeerde door het zwaard des geloofs en der liefde, door het Euangelie. En waardoor bekeeren uwe Pausen? Door boeijen, gevangenis, banvloeken, martelingen en brandstapels. — Zijn misschien de knetterende vlammen, in welke Johankes Hus en Hieronimus vak Praag, en duizenden in Engeland, Frankrijk, Spanje en Italië, die zich op de onverdiende genade in Christus beriepen en in het zuivere Euangelie hunne zaligheid zochten, den dood vonden; zijn de gruweltooneelen in Amerika, alwaar het Euangelie door dweepzieke beulen is ingewrongen; is de afgrijssely'ke Bartholomeusnacht in Parijs, die door het Roomsehe hof als een werk van God wordt verheven, een werk van liefde en onderrigt in het geloof? » Alle ziel zy de overheyd onderdanig: want daer is geene magt dan van God,» Rom. XIII: 9. » Geeft den keyzer dat den keyzer toebehoort: en dat Gode toebehoort, geeft Gode,» Matth. XXII: 21. » Niemand die Gode strydt, vermengt zich met wereldlyke zaken,» 2 Tim. II: 4. Is het optreden van eenen paus Alexaitder III tegen den keizer Frederik Barbarossa (1167), de handelwijze van eenen Gregorius VII tegen Hendrik IV le Canossa , het gedrag van eenen Coelestinus III tegen Hendrik VI geweest overeenkomstig den geest van dit gebod van Christus? Heeft ooit een paus in dien geest gehandeld? Daar er ook geboden is: hebt uwe vijanden lief, zegent die u vloeken, enz , is hel dan de taal van eenen Christclijken priester, zoo als zich Clemens II in dén banbul tegen keizer Lodewijk van Beijeren uitdrukt: God sla u met woede en dolheid! de hemel treffo u met al zijne bliksems! de toorn van God, de tóórn van den heiligen Petrus en Paulus valle op u in deze en in de toekomende wereld. De geheele wereld sta tegen u op, de aarde verslinde u levendig! Zijn naam ga reeds in'zijn eerste geslacht le niet: Zijne gedachte nu ga verloren! Alle elementen mogen tegen hem strijden! Zijné kfttëe- ren Tallen in de banden zijner vijanden en worden voor zijne oogeu verpletterd 1 (Riïcaldi Aunal.) — Zijn dat woorden voor eenen navolger van Christus, of zijn dat woorden van eenen duivel in menschengedaante? Het rijk van Christus is niet van deze wereld, maar dat is wel het rijk van hen, die zich verbeeldt en aanmatigt de stedehouder van Christus le zijn. Of is de geschiedenis der verloopene eenwen misschien eene fabel, een sprookje? Hoort wat Christus zegt: O gij blinde Schriftgeleerden en Phariseën, die u zelve op den stoel van Moses plaatst, welk een oordeel zalutreffen wegens de zonden die om uwentwille gesebieden! Onder het masker van schijnheiligheid dringt gij de menschen zware en onverdragelijke lasten op en legt die op hunne schouders, maar gij zelf roert ze met den vinger niet eens aan. Gij doet uwe werken, opdat zij van de menschen mogen gezien worden, gij maakt uwe gedenkcedels zeer breed en de zoomen van uwe kleederen groot; gg bemint dc vooraanzitting aan do gastmalen, gij hebt gaarne de eerste zitplaats in de synagoge, hebt gaarne dat men u op de markt groet, en dat gij door de menschen Rabbi genoemd wordt (Vgl. Matth. XXIII: 4—6), en gij vergeet dat men niemand Rabbi mag noemen, want slechts een is onze meester, en wij zijn allen broeders, Matlh. XXIII: 7. Scheidt u af, mijne vorige ambtsbroeders, scheidt u af van eene magt, die, in plaats van het licht des Euangeliums le verspreiden, tracht om de duisternis des leugens en des bedrogs te vermeerderen; helpt niet medearbeiden aan dit menschclijk werkstuk van leugen en bedrog. » Maar de onnutte en kwenen klappingen schouwt i maar oefent u zeieen tot de godsdienstigheid, 1 Tim. IV: 7. En te vergeefs dienen zy my, leerende leeringen en menechen geboden, Mare. VII: 7. fVant gy achterlatende de geboden Gods, houdt de inzettinge der menschen:,» Mare- VII: 8, enz. Laat u niet verleiden noch verstrikken door listige, heerschzuchlige menschen, maar onderzoekt zelve de Schrift en vergelijkt haar met de leer van het Roomsche hof, en gij zult zelve ondervinden, dat het laatste leugenachtig menschen werk is. Verlaat hel huis van den paus, want het zal even als Jerusalem verwoest worden, en geen steen zal op den andere blijven. Verlaat hetzelve, opdat gij u ook niet schuldig maakt aan den gruwel die daar bedreven wordt. Bedenkt dat wij Jezus Christus moeten prediken. . Daar- om dan, omdat dit werk o is opgelegd, en naar dien u barmhartigheid geschied is, zoo laat dit ook niet na, maar leg af den dekmantel der verborgen schande en wandelt niet in arglistigheid, en vervalscht ook het woord Gods niet, maar maakt u zeiven door de bekendmaking der waarheid aan alle menschen aangenaam bij God. Bedenkt, dat eenmaal de dag des oordeels genaakt, op welken God, de regter van allen en over allen, u vragen zal naar het pand, hetwelk u is toevertrouwd. Bedenkt dal God een alwetend God is, die de verborgenste schuilhoeken van het hart door ziet. Men zal u vervolgen, maar » wilt hen niet vreezen, die het ligchaem dooden, en de ziel niet kunnen dooden: maer veel meer vreest Hem, die de ziel en het ligchaem mag verdoemen in de helle, Malth. X: 28. De verdedigers van Rome zullen u vervolgen, men zal valsche getuigen tegen u opzetten, en met een schijnheilig gelaat over u de vierschaar spannen; maar vreest niet voor hen; hebt slechts moed, geduld en volharding, en uw loon zal groot zijn in den hemel, Matth. III: 11, .12. — Maar gij volk van God, voor wie Christus immers ook geleden heeft, volgt niet blindelings uwe leidslieden, die dikwijls zelve verblind door eerzucht, geldgierigheid, heerschzucht en wat al meer, tegen ,hunne betere overtuiging aan u een ander Euangelie prediken, dan het Euangelie van God, ons door Christus geopenbaard ; volgt hen niet na, al verschenen zij u ook onder de gedaante van engelen "uit den hemel. — Onderzoekt ook gij, mijne mede-Christenen, zelve de Schriften, want gij meent daarin het eeuwige ieven le hebben en zij zijn bel die van Christus getuigen, Joh. V: 39. Zij is voor ons allen, voor ons allen zonder uitzondering geschreven, voor den geringste zoo wel als voor den voornaamste, en niet voor eene bijzondere kaste van menschen.— Put uit den Bijbel onderwijs in twijfeling, troost in ongeluk , vrede in tweedragl, moed in gevaar, geduld en volharding in ellende, kracht in geloof en licht der waarheid in duisternis. — Slechts in den Bijbel viuden wij de waarheid, zoo als Jezus ons die gegeven heeft. — Vertrouwt niet op hen die dit ons heilige boek bij u in verdenking willen brengen, want zij meenen het niet opregt ; zij zij n wolven in schaapsklederen — Beproeft de leer van uwe priesters aan de toetssteen des Euangeliums, zoo als de Bijbel ons die leert kennen. Slechts dan zult gij gewaarborgd zyn tegen leugen en bedrog, en dan zult gij weten, wat gij gelooven kunt en moet. — Hel is geeno zonde om den Bijbel te lozen, want hij is voor ons allen geschreven; -maar zonde is het, dat boek der boeken bij u in verdenking te brengen en aan u. te verbieden. Houdt dtt echter vast: de leer van Christus, onzen verlosser, is eene leer der liefde, eene leer der waarheid. Volgt daarom nimmer hen, die u haat legen uwen medemensch prediken, want de haat is het werk des duivels. Want al hebt gij ook alle de schatten der aarde, en gij hebt de liefde niet, zoo hebt gij niets. — Schroomt ook niet, om uwe betere overtuiging te volgen, want gij slaat in de hand van God , die u met zijne alvermogende kracht beschermt. Het oog van uwen Vader daar boven de sterren ziet u, waar gij u ook bevinden moogt, en de genade van uwen Vader in den hemel helpt en sterkt u ook in den grootsten nood, wanneer gij maar in waarachtig geloof, en opregle liefde wandelt. — Vreest geene banbliksems, geene ketenen noch kerker, want er is geen kerker voor den Christel ijken Geest, en Christus heeft ons de v r ijhei d, d e ware vrijheid verworven lot in eeuwigheid! Amen. EnWÏI LAATSTE ANTWOORD VAN DEN PRIESTER CZERSKI AAN HET HOOGWAARDIG GENERAAL-CONSISTORIE TE POSEN. Schneidemül , den 9 November 1844. Bij een bevelschrift van den 30 October, 11. N°. 486, opgeroepen,- vind ik mij verpligt, het hoogwaardige consistorie nogo.aals op le merken , dat ik den 22 Augustus van dit jaar, mijn geestelijk ambt heb nedergelegd, en hetzelve daarom ook , van dien zelfden dag af aan, opgehouden heeft de over mg gestelde wettige regtbank te zijn. Heeft nu iemand, na de afstanddoening van mijne bediening, ook iets ten mijnen laste, of vindt het hoogwaardig consistorie zelf eenige reden om mij te moeten aanklagen, zoo heeft hetzelve de bevoegdheid, deszelfs vermeenden eisch tegen rag voor den burgerlijken regter te brengen, welke na de nederlegging van mijne betrekking als Roomsen, priester, de eenige bevoegde regtbank is om mij in regten te vervolgen, en dat le meer, daar het niet aanklager en regler te gelijk kan zijn; de scriba van dit consistorie Janowicz moet daarom met zijne aanklagt naar den burgerlijken regler verwezen worden. De zwarigheid van de zijde van hel hoogwaardige consistorie, als of de legen mg' bedoelde zaak wegens derzelver belang, niet ter beoordeeling aan den burgerlijken .regter kan worden overgelaten, wordt van zelve daardoor geheel opgelost, dat er bij iedere regtbank in den Pruissischen staal bekwame regtsgeleerden zijn aangesteld, en de meesten van dien zelfs belangrijke collegiën geven aan degenen die de reglsgeleerdheid beoefenen, terwijl integendeel bij het hoogwaardige consistorie, slechts een eenig reglsgeleerde fungeert , die zelfs nog door < die regtbank , die mij heeft aangeklaagd, bezoldigd wordt. De mij gedane bedreiging, dat ik, omdat ik mij op den geslelden termijn niet had laten vinden, beschouwd zou worden, als hadde ik de mij toegezondene schriftelijke stukken voor echt erkend, kan mij niet schaden, daar hel hoogwaardige consistorie, na mijnen uitgang, niet meer mijne competente regtbank is, en aan hetzelve omtrent mij even zoo min eene uitzondering toekomt, als ware de aanklagte legen mij, eerst na mijnen uitgang uit de Roomsche dienst, bij hetzelve ingebragl, en het proces eerst na mijnen afstand van de onderhavige betrekking geopend. Ik ben een onderdaan van den Pruissischen staat, en als zoodanig heb ik hel regt om te eischen , naar de algemeene wetten des lands, door den gewonen regter mijner woonplaats geoordeeld te worden. Ik heb opgehouden een vasal van Rome te zijn, en ik dank God dat hij mij tot die kennis gebragt heeft. Ik mag als een goed Christen, alleen naar de stem van Christus , en niet naar die van eenen zwakken en zondigen mensch , die zich stedehouder van Christus noemt, hooren. De stedehouder van Christus op aarde is de heilige Geest. Joh. XIV: 16, 26, en Joh. XVI: 7. Wat mij uaar de leer van dezen Verlosser vrij slaat om te doen, dit doe ik: doet gij dit ook maar, zonder eenige waarde te hechten aan de stem van eene vreemde stad en derzelver geboden. Gelooven echter des niettegenstaande Rome of deszelfs verdedigers, eenigen den minsten eisch tegen mij le mogen doen, dan sta ik daar onbeschroomd en ik ben bereid, mijne schuld aan hen lot den laatsten penning te betalen, alleen moet ik op eene wettige wijze door de burgerlijke regtbank daartoe veroordeeld worden. Ik vrees niet voor de boeijon , die de menschen handen smeden , maar wel voor de dankbaarheid aan die vreemde magt op aarde, wier toeleg bet is om onzen geest gevangen te houden. Mijn geest, verlost van het jnk der Roomsche slavernij, blikt des te vrijer lot zijnen Verlosser omhoog, die nu aan de reglcrhand des Vaders zit en die tijdens zijne ligchamelijko omwandeling op aarde even eens door de menschen is vervolgd , ja zelfs aan het kruis genageld. Hel hoogwaardige consistorie heeft mij genoeg wegens mijne overtuiging vervolgd en gestraft: of is hel niet eene harde straf, mij maanden lang zonder eenig middel van bestaan gelaten en mij zoo aan den nijpenden honger en andere ontberingen prijs gegeven te hebben ? Wanneer er geene medelijdende lieden zich over mij hadden ontfermd , dan ware ik in mijn ongeluk omgekomen. Daar boven woont nog een ander Regler over ons, die ons anders beoordeelt, dan wij ons zeiven beoordeelen. Want Christus zegt: » Gy oordeelt naer den vleeec'he: ik oordeel niemand.» Joh. VIII: 15 en Joh. VII: 24, » Wilt niet oordeelen naer het aengezigt, maer oordeelt een regt oordeel.» Dat oordeel naar den schijn hebben priesters tegen eenen priester geveld, niet overeenkomstig het gebod der liefde en der reglvaardigheid, hetwelk onze groole meesier ons leerde, maar omdat zij dit zoo wilden, naar de bedenking van hun vlcesch. Mijn hart is vervuld met kommer en droefheid over die priesters die mijne reglers waren; zij zullen geene deelgenoolen zijn van de erve van Christus, want zij hebben het door Christus geopenbaarde hoofdgebod der liefde niet in beoefening gebragl. Daarna geef ik hel hoogwaardig consistorie in bedenking of om het tegen mij op nieuw hervatte proces te laten rusten of hetzelve bij de civiele regtbank van mijne woonplaats aanhangig te maken. Nogthans verklaar ik dat ik mij van nu af aan met het hoogwaardige consistorie niet verder in briefwisselingen van dergelijken aard zal inlaten. Uw onderdanige (Get.) J. CZERSKI.