Overgedrukt uit het THEOLOGISCH TIJDSCHRIfI Uitgave van S. C. VAN DOESBURGH. DE BELIJDENISSCHRIFTEN DER LUTHERSCHE EN ANGLIKAANSCHE KERKEN. I. De belijdenisschriften der luthersche kerk. A. De Augsburgsche Geloofsbelijdenis '). Den 24 Feb. 1530 knielde Karei V in de kerk te Bologna neder voor de voeten van pausTfemens VII. Het was het oogenblik, waarop hij de keizerskrooT^fo*"ontvangen. Hij zwoer den volgenden eed: »Ik Karei, koning en bij de gratie Gods aanstonds keizer Ütr Romeinen, onder aanroeping van God en den goddelijken Petrus, beloof, betuig en zweer, dat ik in de toekomst naar mijne krachten, aard en vermogen, bij voortduring dejerdediger zal zijn der pauselijke waardigheid en der Roomsche kerk; dat ik aan de kerkelijke vrijheid geenerlei geweld zal aandoen; maar dat ik zijne (des pausen) macht, jurisdictie en heerschappij, voorzoover zij de zijne I) Bronnen: de kritische uitgave der Confessio Augustana, in het Corpus Reformatormh onder Philippi Mrtanthonis Opera, post C. G. Bretschneiderum ed H. E. Bindseil, Brunsv. 1858, vol. xxvi, p. 214-688 (Latijnsche en Dmtsche tekst); de Apologia confessionis Augustanae in twee recensiën in hetzelfde Corpus Ref^bfm^o\. xxvn, p. 244-646; Duitsche tekst der tweede recensie in "v^MSvrn (1860), p. 38-326; de voorbarige editie Confessto exhibita Caesari in Comitijs Augustae, Anno M.D.XXX., s. 1. et ann., 4O; eene schooluitgave: Die Augsburgische Konfession lateinisch und dcutsch, kurz erlïutert von D. Th. Kolde, mit Beüagen; DiirMarburger Artikel Du Schwabacher Artikel, Die Torgauer Artikel, Die confutatio pontificia, Die Augustana von 134.0, Gotha 1896; Th.JCofde, Die alteste Redaktion der Augsburger Konfession mit Melanchthons Einleitung zum erstenmal herausgegeben Gütersloh 1906; Th. Kolde, Historische Einleitung in die Symbolische» Bucher -der evangelisch-luttërischen Kirche. Gütersloh 1907 (Sonderdruck aus J. C.MuUer, Die symbolische» Bücher, 10 Aufl.); K.E. Förstemann, Urkundenbuch zu der Geschichte des Reichstages zu Augsburg i.J. 1530, 2 Bde., Halle 1833 worden kan, zal bewaren en beschermen; waarvan ik God zeiven tot getuige aanroep en deze heilige evangeliën". Na gebeden en knielingen werd hij in eene zijkapel geleid, waar hij ten overstaan van kardinaal Farnese zwoer: »dat hij het Katholieke geloof zou bewaren, de Kerk verdédigen, de rechtspraak besturen, het Rijk oprichten, weduwen, weezen en dergelijke ellendigen beschermen, en eindelijk den paus van Rome de verschuldigde eer bewijzen". Hierop werd hij op borst en hoofd, in de buiging der armen en de palmen der handen gezalfd. Daarna werd hij naar de kerk teruggeleid, waar de graaf van Nassau hem voor den Paus de kroon van het hoofd nam, opdat hij met gebogen knieën de wijding des Pausen zou ontvangen. Evenals de kardinalen in het purper, kuste hij den pauselijken handschoen. De Paus liet hem een zwaard overhandigen, terwijl hem de belangen van den staat werden opgedragen. De Keizer trok het uit de scheede, en sloeg er driemaal mede op den grond. Vervolgens hing de Paus hem een koninklijk gewaad om de leden, plaatste een diadeem op zijn hoofd, en overhandigde hem den schepter en den rijksappel, die de gedaante derwerejd vertegenwoordigt; «hetwelk alles door den Keizer met groote devotie ontvangen werd, terwijl uit zijne gebaren diepe eerbied sprak" 1836, 8°, dezelfde, Archiv für die Geschichte der kirchlichen Reformation, Bd. I, Heft I, HaUe 1831, 8°; brieven van Melanthon, uitgegeven door Bretschneider in het Corpus Reformatorum, vol. II, 1835; velerlei berichten en dokumcnten, verzameld door J. G. Walch, D. Martin Luthers Samtliche Schriften, Halle 1745» Th. XIV, cap. 13: Von dem Reichstagzu Augspurg 1530; Briefe und Acten zu der Geschichte des Religionsgesprachcs zu Marburg 1320 und des Reichstages zu Augsburg 1330, herausg. von F. W. Schirrmacher, Gotha 1876, 8°; Analecta Lutherana, herausg. v. Th. Kolde, Gotha 1883,80; Lentree de la tressacree maieste imperialle faicte en la ville de Ausbourg le XV. de Iuing, Lan M. cincq eens et XXX., [achteraan:] Imprime en Anuers ... Lan M.D.XXX, 40; G. Coelestinus, Historia comitiorum anno MDXXX. Augustae celebratorum, repurgatae doctrinae occasionem, praecipuas de religione deliberationes, consilia, Postulata, Responsa, Epistolas complectens, Francofordiae cis Viadrum 1587. 1) Bij Coelestinus, Historia comitiorum Augustae celebratorum, fol. 16 seq. Welk een tijdl Men zou niet zeggen, dat een Frederik II of een Lodewijk van Beijeren er ooit geweest waren 1 Karei V maakte zich op naar den Rijksdag te Augsburg in het jaar 1530. Negen jaren was het geleden, sedertsaz1jne keizerlijke Uïajêsteit de vergadering van den Rijksdag in persoon had bijgewoond. De wereld verkeèrde in gespannen verwachting, wat te Augsburg geschieden zou. Na eenigen tijd te Innsprück vertoefd te hebben, vertrok de Keizer vandaar met zijn broeder Ferdinand, koning van Hongarije, vergezeld door een stoet van vorsten, hertogen en andere groote heeren. De weg leidde over Munchen, waar eene schitterende ontvangst wachtte. Bena^rr-verschillende spelen, in het gelid staande gewapende manschappen en proefstukken van de werking van artillerie-vuur, kreeg de Keizer op den doortocht eerepoorten te zien met groote stellages, waarop het een en ander vertoond werd. Eene "SteSage werd ingenomen door heeren en dames, in de rijk versierde kleedij van vorsten en vorstinnen uit den ouden tijd. Eene volgende stellage vertoonde een griezelig gezicht. Er bevonden zich verscheidene mannen op. Bij -eenigen was het lijf met degens doorboord. Bij anderen was de hals doorstoken. Bij sommigen waren de armen verbrijzeld, bij anderen de beenen afgesneden. Er waren er, die op den grond zaten met gespleten hoofden, terwijl het gebeente hun uitstak uit de ledematen. En uit alle sneden en wonden stroomde bloed. Een ooggetuige zegt er van: alles geleek sprekend, en het geheel vertoonde de grootste opeenhooping van verwondingen en verminkingen van menschelijke lichamen, die men zich denken kan. De zaak was uitgevoerd door zulke vernuftige geesten, dat men eerder moest gelooven de werkelijkheid dan iets kunstmatigs en bedriegelijks te zien. Verder eene stellage, waarop men tusschen een aantal personen het gevilde lijf aanschouwde van een man, terwijl de huid in de hoogte over eene ketting was uitgehangen. Het afgesneden hoofd bevond zich er boven. De handen en voeten op de vier hoeken. Onderwijl zag men het gevilde lijf bewegen, alsof het nog leefde '). Wat men te midden van de feestelijkheden die voorafgingen en volgen zouden, met die ijselijke vertooningen voor Karei V bedoelde? Of moet men er enkel voorbeelden in opmerken van den bloeddorst en de wreedheid der toen levende menschen 2) ? Op Woensdag 15 Juni kwam de Keizer in een dorp bij Aiicrghiirg- waar de Duitsche keurvorsten en andere leden van den Rijksdag hem te gemoet kwamen. Om twee uur begon men met het opstellen van den stoet, en, nadat eenige onaangenaamheden over den voorrang waren bijgelegd, had de plechtige intocht omstreeks 6 uren plaats. Zijne Majesteit bevond zich onder een troonhemel, dien de voornaamste personages droegen. Voorop liepen de hertogen van Saksen, de landgraaf van Hessen, de bisschop van Mainz, en verscheidene anderen. Daarvoor ging het kruis van den pauselijken legaat, gedragen door een priester te paard. Achter den Keizer volgden de koning van Hongarije en gezegde legaat, de kardinalen van Salzburg en Trente; dan behalve andere groote personages de ambassadeurs van Frankrijk, van Venetië en anderen. De stoet telde zoovele personen te paard en te voet, dat het voorbijtrekken twee uren duurde. Men begaf zich naar de kerk, waar voor den Keizer eene versierde plaats gereed was. Hij kuste het kruis, knielde er voor neder, en deed zijn gebed 3). 1) Lentree de la tressacree maiestc imperialle, quat. a, fol. ij. Hiermede moet worden vergeleken: Einzug Rom. Kayserl. samt Kónigl. Majestdt zu Ungarn etc. zu München., bij Walch, D. Martin Luthers Samlliche Schriften, Th. xvi, S. 845 f.: „wurde auf einer Bühne, also lieblich, künstlich und wohlgeordnet, dass es jedermann verwundert, und nicht wol möglich gewest ware zu bessern, etwa 200 Schritt vom Thor, auf die rechte Hand die Historie Esthef, darnach aber etwa auch 200 Schritt, auch im Thai genannt, auf die linke Hand die Geschichte Thameris, die dem Könige Cyro sein abgeschlagen Haupt in einen Zuber voll Bluts stosset. Und zum dritten, in der Burggassen, die Geschichte Cambysis Persas, so einen ungerechten Richter zu schinden Verschuf" ... 2) In den optocht, die Karei V uit Augsburg te gemoet trok, bevonden zich voorop twaalf groote metalen folterwerktuigen, op wielen geplaatst, en elk getrokken door twee of drie paarden. Zie de beschrijving bij Coelestinus, Historia'comitiorum Augustae celebratorum, p. 71. 3) Lentree de la tressacree maieste imperialle, quat. a, fol. iij. DeJ»rotestantsche vorsten namen aan alles deel. 's Avonds, op het keizerlijke slot, riep de Keizer den keurv^otevan Saksen, markgraaf George van Brandenburg, hertog Frans van Luneburg en landgraaf Filips van Hessen in een afzonderlijk vertrek, en liet hun door zijnen broeder den eisch stellen, dat zij de predikanten, die hen vergezelden, niet meer zouden laten prediken. Men zweeg. Filips van Hessen grondde eene weigering hierop, dat toch in de prediking niets anders voorkwam dan hetaere woord van God, gelijk Augustinus het had opgevat. Argumenten, die den Keizer tegen de borst stuitten. Het bloed steeg hem naar het gelaat, en hij herhaalde slechts te krachtiger zijn eisch. Toen zeide de oude markgraaf George van Brandenburg: «Eer ik van deze leer en het woord Gods afstand wilde doen, moest Uwe keizerlijke Majesteit mijhet fe&^krtea afhouwen" <). De Keizer, die zich de gezegden der Duitsche vorsten door zijnen broeder Ferdinand in de Fransche taal liet overbrengen, antwoordde op die harts tochtelijke woorden in gebroken Duitsch: «nicht Kopf ab hauen, nicht Kopf ab" »). Later hebben de vorsten toegegeven op voorwSfltttr-dat ook aan de tegenpartij het zwijgen zou worden opgelegd. In het bedoelde onderhoud verlangde de Keizer ook, dat zij den volgenden dag, dit was<öp~3£n H Sacramentsdag, zouden medegaan met de processie om eer te bewijzen aan «het lichaam van Q^f-TZIj antwoordden • ofschoon zij erkenden, dat het hun plicht was den Kei.er gehoorzaamheid te bewijzen, zelfs tot in den dood, konden zij toch deze begeerte gejje^enshalve teggn^er God ui* vmrnUen, daar men er een dienen van God uit maken wilde ») nacht tlt' T ^ N;UrenberSer *e ™P* van Hessen nog dien vo^tg;^nr 'I6Juni I530'inhet c^^/~-4 Br%f:l7iZ ft"! Yfl'Tl ~ AUSSbWS lacher, 3) BeHcht i^2L Anders is de voorstelling van dit onderhoud bij den Roomschgezinden schrijver van een vlugschrift in de Fransche taal, dat nog tijdens de zitting van den Rijksdag te Antwerpen in het licht verscheen, om de voornaamste bijzonderheden van den plechtigen intocht den volke bekend te maken — zoo iets als de courant. Deze schrijver doet het voorkomen, alsof de Keizer alleen den wensch uitdrukte, dat zij met de processie zouden medegaan, waarop zij voor den dag kwamen met tweeërlei verzoek, ten eerste, dat hunne predikanten mochten voortgaan met prediken, ten tweede of zij verschoond mochten blijven van het deelnemen aan de processie, ofschoon zij het doen zouden, als de Keizer het gebood. Ten aanzien van de processie zou de Keizer geantwoord hebben, dat dit eene'SSak van devotie was; dat niemand gedwongen was er heen te gaan; indien zij er bij wilden zijn, des te beier1} zoo niet, dan konden zij naar hun logies gaan; hetwelk zij deden '). Wegens den hoffelijken toon, die van weerskanten wordt aangeslagen, kan aan deze voorstelling zekere waarschijnlijkheid niet worden ontzegd. Doch het verzoek der vorsten aangaande de predikanten komt hier geheel ongemotiveerd uit de lucht vallen. Het is toch bekend, dat Karei V reeds van Innsprück uit bij den keurvorst van Saksen had trachten te bewerken, dat hij zijne predikanten zou laten ophouden te Augsburg te prediken 2). Ook berichten van Protestantsche zijde bewijzen, dat genoemde vorsten tegenover den Keizer eene zeer onderdanige houding hebben aangenomen 3). Hoe kon het anders in een tijd, toen 1) Lentree de la tressacree maieste imperialle, quat. a, fol. i i j. 2) L. Ranke, Deutsche Geschichte im Zeitalter der Rejormation, Bd. III, S. 190. Zie bij Schirrmacher, S. 46. 3) Keurvorst Johan zelf schreef den 25 Juni 1530 aan Luther: Erstlich hat keyserliche Maiestat, als balde dieselb hieher gen Augsburg kommen und vom ross abgestanden, an uns und unser mitverwandten dieser sachen begert, das wir das predigen abstellen wolten. Dawider wir denselbigen abendt auch den folgenden tag Ihr. Maiestat aufs unterthenigste mit unterricht vieler guter ursachen gebeten; bij Schirrmacher, Briefe und Acten, S. 87 f.; bij Walchin nieuwer Duitsch, M. Luthers Sdmtliche Schriften, Th. xiv, S. 892. men het algemeen plicht achtte den Keizer bijna met afgodisch eerbetoon te huldigen, en bijv. de burgemeester en de raad van Augsburg buiten de poort der stad drie malen een voetval deden voor Zijne Majesteit»)? Maar datT£S5 V m weerwil van de correcte vormen tegenover de Protestantsche vorsten reeds terstond met onstuimige hardheid zijne eischen stelde, daarvan zijn de getuigenissen te overvloedig ») om redelijken twijfel toe te laten. De processie had den volgenden dag plaats. De Keizer volgde het H. Sacrament blootshoofds, in weerwil van den brandenden zonneschijn, terwijl hij een toorts van witte was in de hand droeg, «met zoo groote devotie en ootmoed" zegt de steller van het Fransche vlugschrift, «dat het een indrukwekkend voorbeeld opleverde aan wie het zagen". Na het bezoek aan zekere kerk, het volbrengen der gebeden, keerde men terug naar de hoofdkerk. «Hierop gingen de majesteiten heen om den maaltijd te genieten. En zij hadden dien dag te voren noch gegeten, noch gedronken. Het geheele volk ' was verwonderlijk ingenomen èn met de processie, èn met de echt katholieke daad van Zijne Majesteit, alsmede met de instandhouding van het schoone gebruik in den godsdienst en de verheffing van het heilige geloof en de kerk'"L Of dteze^ ingenomenheid^ook^sgtond bij de Hervama^. SSaSSigfi? Vroegen zij zich niet met kloppend hartTwZij te wachten hadden van een keizer, blootshoofds gaande met de waskaars in de brandende zon?Den 18juni schreefJustus lOBBs mt Augsburg ajua Lu&ex over den intocht op den i^den • l) Róm. Kayserlicher Majest. unsers allergnadigsten Herrn *y„„v Augspurg, bij Walch, D. Martin Luthers SdLlichTwerfe^ ZTZ seq2) TMa?"1^ a\SenatUm' ^ ^ ' V H P "S seq., D. Marttno Luthero Phil. Melanthon, 10 Tuni , •/ 'P- „ «q•; Spalatini Erzehlung von des Kaysers AnlVnZ ^&£M ^ Luthers Samtliche {Verte, Th. xiv S gw , T ' "" Briefe und Acten, S. 58^62. 873-8;6; benchten bij Schirrmacher, 3)^»fr« de la tressacree maieste imperialle, quat. a, fol. iiij Theol. Tijdschr. XLI. 2 »Op drie dingen vooral heb ik in den g'eheelen stoet gelet: op nêf" geia^t*f'zelf van den Keizer; op onzen keurvorst, die het zilveren zwaard voor hem uit droeg, en op welke plaats de kardinalen der H. Roomsche kerk zouden gaan" '). Spalatinus schreef, dat hij in die processie op 16 Juni onder alle standen, geestelijke en wereldlijke, niemand met meer devotie en stemmigheid had zien gaan, dan de Keizerlijke MajesteitJ). Bange dagen, want de Protestanten waren zeer in de minderheid. Op Maandag den 20sten; toen de Rijksdag zou aanvangen, kon de Keizer den Keurvorst bevelen, mede naar de kerk te gaan en hem het zwaard vooruit te dragen. Ofschoon eerst na overleg met zijne theologen en schoorvoetend, de Keurvorst gehoorzaamde, en hoorde mede een preek aan, giftig jegens de Turken en de Lutherschen. O^aThad de spreker gezegd: waar men Petrus met zijne sleutels niet wilde erkennen, moest Paulus er maar met het zwaard op inslaan. Na die preek ging de Keizer ter offerande, en droeg hem de Keurvorst het zwaard vooruit; daarna ging de koning van Hongarije met alle keurvorsten ter offerande, «doch die Unsern'', merkt Spalatinus op, «mit einem Gelachter; allein der Landgraf hat nicht geopfert, ist aber mit in der Messe gewest" 3). Men zal de Augsburgsche confessie beter begrijpen, als men in het oog houdt, dat zij onder deze omstandigheden is ontstaan. Den 21 sten Januari verzond Karei V aan de Duitsche rijksstenden de oproeping naar Augsburg tegen 8 April. Breedvoerig werd in den oproepingsbrief gehandeld over het gevaar, dat dreigde van den kant der Turken, die Weenén reeds 1) Jonas an Luther, 18 Juni 1530, bij Kolde, Anahcta Lutherana, p. 135. 2) Spalatini Erzehlung von des Kaysers Anmuthen, die Protestanten sollten die Predigtcn einstellen, bij Walch, D. Martin Luthers Samtliche Schriften, Th. xvi, S. 874. 3) Spalatini Erzehlung von der vorher gehaltenen Messe, bij Walch, a. a. o., S. 937; ook bij Schirrmacher, Briefe und Acten, S. 74. belegerd^ hadden, en nagenoeg geheel Oostenrijk hadden, afgeloopen, geplunderd en platgebrand. Het is duidelijk, dat de Keizer vooral om dat gevaar te bezweren de eenheid in het Duitsche rijk wenschte te herstellen. Met vereende krachten zou men dan den Turk te gemoet kunnen gaan. Aan de stenden werd nu voorgespiegeld, dat de aanstaande rijksdag zou dienen: i° om te beraadslagen over afdoende maatregelen tegen den Tttfk;^° om besluiten te nemen ten aaSstTVan de dwarmg en de tweespalt in het gel^f. Om hieraan te beter., te voldoen, zou het noodig zijn: «die Zwietrachten hinzulegenl Vviderwillen zu lassen, vergangene Irrsal Christo unsernl Sehgmacher zu ergeben, und Fleiss anzukehren, alle eines' jeglichen Gutbedünken, Opinion und Meynung zwischen ul selbsten in Liebe und Gütlichkeit zu hören, zu verstehen unïï zu erwegen, die zu einer einigen Christlichen Wahrheit zï bringen und zu vergleichen, alles, so zu beyden Theilen nicht] recht ist ausgelegt oder gehandelt, abzuthun, durch uns alle einej einige und wahre Religion anzunehmen und zu halten undj wie wir alle unter einem Christo seyn und streiten, alsJ alle in einer Gemeinschaft, Kirchen und Einigkeit zu leben" «jj De kanselier Brück (Pontanus) ried den keurvorst van Saksen Johan den Bestendige, resideerende tTt^T'^^^ van hem en de zijnen om schrift te doen stelST Den I4d'n Maart gaf de KeurvorsTeete opdrachtdatrtoe aan Luther Justus Jonas, Pommer^(Bugenhagen), ejUVlelanchton?lt den brief, die naar Wittenberg gezonden werdfk^Tmen de boven aangehaalde zinsneden verkort voor. De Keurvorst vermoedde dat ^ de aanstaande Rflcsdag zou gehouden wordenJn de 1) Kaysers Caroli V. Ausschreiben zu dem Reichstag nach Augséurg wie SclrZjh Z**i'7" ^'T' WalCh' D- MarHn Samtliche » rZsctn l /47~/54; hetZelfde Stuk is °" a- gedrukt bij J. Ch. Lünig, fol f f R"chs.archivs fartis generalis continuatie (I), Leipz i7If l* 4£~r TThC t6kSt)- ^ -^«seerd DuLhZShil macner, Unefe und Ac ten, S. 33 f. 2) Zie de aanteekening in het Corpus Reformatorum, Vol. II, p. 2?. plaats van een concilie of van eene nationale vergadering, friet zou dus noodig zijn zich omtrent alle betwiste punten jvan het geloof of van de kerkelijke gebruiken en ceremoniën fvooraf grondig voor te bereiden. Daardoor zou men voor den Rijksdag een vast besluit kunnen nemen, of, en op welke iwijze en in hoeverre men »mit Gott, Gewissen und gutem (Fug, auch ohne beschwerliche Aergerniss" zou kunnen onder' handelen. De geadresseerden werden verzocht hun rapport nog op den volgenden Zondag zelf naar Torgau te komen brengen '), want er was haast bij. Doch het was niet gereed. Pas na een nieuwen brief van den Keurvorst2) werd het den 27 Maart overhandigd. Is dat rapport bewaard gebleven? De Keurvorst heeft het medegenomen naar Augsburg, en het zou verloren gegaan kunnen zijn. Nadat men er langen tijd iets anders voor had aangezien, heeft Poerstemann in het archief te Weimar een stuk gevonden, hetwelk sedert door hem, alsmede in het »Corpus Reformatorum" 3) en door Kolde 4) j.ls de Torgauer artikelen is afgedrukt. Slechts blijft onopgehelderd, datTniërin uitsluitend wordt gehandeld over de kerkelijke gebruiken en ceremoniën, en niet over de leer. Aan de opdracht des Keurvorsten zou dus door de Wittenberger' theologen slechts ten halve zijn voldaan. Luther kan moeilijk medegewerkt hebben tot het opstellen der verklaring in den aanvang: »Nu ist die zwietracht furnemlich vonn etlichen misbreuchen" 5). Dat het stuk in elk geval eene belangrijke beteekenis heeft bezeten, mag worden afgeleid uit het feit, dat het tweede deel der Augsburgsche geloofsbelijdenis er 1) Art Doctor Martinus, Doctor lonas, Pommer, Philipp Melanchton, Von Gottes Gnaden fohann, in het Corpus Reformatorum, Vol. II, p. 25—28. 2) Dezelfde aan dezelfden, Ibidem, p. 33. 3) Articuli Torgavienses (Duilsch) in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 171—199; zie de Inleiding, p. 161—170. 4) Die Torgauer Artikel, bij Kolde, Die Augsburgische Konfession, f. 128—139. 5) Articuli Torgavienses, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 171; bij Kolde, Die Augsburgische Konfession, S. 128. blijkbaar naar bewerkt is. Hier en daar bestaat woordelijke overeenstemming. De keurvorst van Saksen werd op zijne reis naar Augsburg vergezeld door Luther, Melanchton en Justus Jonas, die daartoe 3 April Wittenberg verlieten. Onderweg kwamen Georg Spalatinus uit Altenburg, Johannes Agricola uit Eisleben en Gaspar Aquila uit Saalfeld er bij. Den I5den April bereikte men Coburg, op de uiterste grens van 's keurvorsten gebied. Tevergeefs werd getracht van den raad der stad Neurenberg op Reiersch grondgebied, die der Reformatie overigens zeer was toegedaan, te verkrijgen, dat Luther daar vrij vertoeven mocht'). Den 23sten April 's morgens om 4 uur werd deze op de burcht te Koburg in veiligheid gebracht, waarop de Keurvorst met zijn gevolg verder reisde, en den 2den Mei te Augsburg aankwam om nog geruimen tijd op de aankomst des Keizers te wachten. Uit enkele brieven, gewisseld tusschen den Keurvorst en Melanchton te Augsburg en Luther te Coburg, blijkt, dat Melanchton de Torgauer ffi^elen omwerkte tot eene meer volledige geloofsbelijdenis, welke den Keurvorst op den aanstaanden Rijksdag als apologie zou kunnen dienen. De raad der stad Neurenberg en markgraaf George van Brandenburg waren op iets dergelijks bedacht geweest, en hadden predikanten aan het werk gesteld om eene verantwoording van hunne overtuiging op het papier te brengen. Spoedig vonden zij het evenwel raadzamer zich bij keurvorst Johan van Saksen aan te sluiten 8). Den 4den Mei schreef Melanchton: »het begin van onze apo- . logie heb ik in eenigszins fraaier vorm gebracht, dan ik het te Coburg had gesteld"3). Den nden Mei is het stuk gereed. Melanchton schrijft aan Luther: >U wordt gezonden onze apologie, ofschoon het eigenlijk meer eene geloofsbelijdenis 1) Zie den brief bij Kolde, Analecta Lutherana, p. 119 seq. 2) Vergel. Kolde, Die Augsburgische Konfession, S. 5. 3} D. Martino Luthero in de brieven van Melanchton, Corpus Reformatorum, Vol. II, N°. 679, p. 40. is. De'Keizer heeft immers toch geen tijd om uitvoerige uiteenzettingen aan te hooren. Ik heb echter gezegd, wat het meest baten of passen zou. Daarom ben ik te rade geworden om bijna alle geloofsartikelen op te nemen, daar Eek de duivelachtigste lasteringen tegen ons heeft uitgegeven. Daartegen heb ik eene tegengift' willen verschatten. Gij zult naar uwen geest uw oordeel over het geheele geschrift bepalen" '). Melanchton zinspeelt hier op een boos stuk, dat Dr. Eek uit Ingolstadt den Keizer had toegezonden. De Beijersche hertogen hadden n.1. aan de theologische faculteit aldaar opgedragen alle artikelen, die Luther sedert twaalf jaren te berde had gebracht, in een uittreksel bijeen te brengen, aan te toonen, dat zij afweken van het ware Christelijke geloof, en de doelmatigste wijze om ze te wederleggen in het licht te stellen, opdat de hertogen dit stuk zoo noodig onmiddellijk bij de hand zouden hebben. Eek had nu 404 artikelen uit de geschriften van Luther, Melanchton, Zwingh7 *Carlstadt e. a. bijeenverzameld, ze op gelijke lijn gesteld met uitlatingen van Wederdoopers, zooals Joh. Denck en Hubmayer, en aangeboden het onchristelijke karakter daarvan in een openlijk twistgesprek te bewijzen'). Hierdoor heeft Melanchton zich eedxftüggn gezien in het ontworpen verdedigings-geschrift ook de voornaamste hoofdstukken der leer te behandelen, zoodat het uit twee deelen kwam te bestaan, het eene over deleer, het andere over de .gebruiken. Bij de overzending aan Luther op den genoemden ndenMei wendde zich ook de Keurvorst tot hem. Hij verklaarde niet te willen verbergen, dat meester Philippus Melanchton de artikelen, die Luther en andere geleerden te Wittenberg op schrift hadden gebracht, had herzien. Het was zijn begeeren. dat Lutjj^r ze nog eens zou herzien en overwegen. Luther werd verzocht op den rand aan te teekenen, waar hij zich er 1) D. Martino Luthero, ib., N°. 685, p. 45. 2) Vgl. Kolde, Die Augsburgische Konfession, S. 4. mede vereenigen kon, of waar hij iets wilde weggelaten of toegevoegd hebben1). Hij antwoordde, dat hij er niets aan wejasjphtete veranderen. Dit zou ook niet passen, schreef hij: »denn ich so sanft und leise nicht trgtpn kann. Christus, unser Herr, helfe, dass sie viel und grosse Frucht schaffe, wie wir hoffen und bitten, Amen"2). Het is echter twijfelachtig, of Luther alle artikelen wel voor zich heeft gehad. Het twintigste artikel ten minste, over geloof en werken, was toen nog niet gereed. Eerst den isden Juni konden de afgevaardigden van Neurenberg het den stadsraad toezenden, en alleen in het Duitsch; de Latijnsche tekst was in 't geheel nog niet vervaardigd. Den 22sten Mei meldde Melanchton aan Luther: »in de Apologie veranderen wij dagelijks veel. Het gedeelte ,Over de Geloften' heb ik er uit genomen, omdat het al te beknopt was. Eene andere uiteenzetting omtrent hetzelfde onderwerp, ietwat uitvoeriger, heb ik er voor in de plaats gesteld. Nu behandel ik de sleutelmacht. Ik wenschte, dat gij de geloofsartikelen wildet doorloopen; als gij er geen fout in mocht vinden, zullen wij het verdere gedeelte, hoe dan ook, afhandelen" 3). De stukken over de geloften en de sleutelmacht vormen de artikelen zes en zeven van het Tweede Deel der Geloofsbelijdenis. Uit het bovenstaande blijkt, hoe het geheel en de onderdeden in een toestand van wording bleven verkeeren. Terwijl artikel 6 en 7 van het Tweede deel den 22sten Mei in bewerking waren, kwam de Duitsche tekst van art. 20 van het Eerste Deel pas den I5den Juni, den dag van den intocht des Keizers binnen Augsburg, gereed, en de Latijnsche moest nog opgesteld worden. Intusschen onderhandelde Melanchton op eigen gelegenheid met Alfonsus Waldez, een van 's Keizers secretarissen. Volgens bericht van de Neurenberger gezanten aan den raad hunner stad zou Melanchton tegenover Waldez de zaak aldus 1) In het Corpus Reformatorum, Vol. II, p. 47. 2) Herrn Burgemeister und Rath zu Nurmberg, ibidem, p. 105. 3) Corpus Reformatorum, V. II, p. 60. hebben voorgesteld, dat de tweespalt voornamelijk slechts drie artikelen betrof: het avondmaal in twee gestalten, het huwelijk van priesters en monnikken, en de mis, daar de »Lutherschen" de afzonderlijke missen niet wilden toelaten. Besprekingen van Waldez met den Keizer en van den Keizer met den pauselijken legaat hadden tengevolge, dat de Keizer aan Melanchton het verzoek liet overbrengen zoo beknopt mogelijk op schrift te stellen, wat de »Lutherschen" begeerden 1). Toen Melanchton evenwel met kanselier Dr. Brück en de andere theologen overleg ging plegen s), weigerden dezen de onderhandelingen goed te keuren, omdat zij bevreesd waren af te wijken van den rechtsgrond, die door 's Keizers oproepingsbrief tot den Rijksdag was gegeven 3). Op Maandag 20 Juni werd de Rijksdag geopend. Woensdag den 22sten verklaarde "keurvorst Johan van Saksen uit naam van vele anderen, dat zij over de »Turkenbelasting niet wilden beraadslagen, voordat de geloofsquaestie was afgehandeld" *). De Keizer vond dit goed. Het was dan echter noodig zoo spoedig mogelijk te voldoen aan zijn verlangen, bij de opening van den Rijksdag te kennen gegeven, dat de afzonderlijke stenden hunne meening en gevoelen over oe heerschende. geschillen in de Duitsche en 'de Latijnsche taal zouden op schrift stellen en inbrengen5). De keurvorstrvan Saksen én zijne medestanders verklaarden, Hat, .zij Hit WA^rijrbo-g Tflu/j/*" doen, en beijverden zich om gereed te komen. De tegenpartij was niet van zins zich deze moeite te getroosten. Zij wilden 1) Herrit Burgemeister und Rathe zu Nurmberg zu Handen, 21 Juni 1530, in het Corp. Re/., Vol. II, N°. 734, p. 122 seq.; Spalatini Bericht von der Handlung des Valdesii mit Philippo Melanchthone, bij Walch Th. xvi, S. 9,12 f.; bij Schirrmacher, Briefe und Acten, S. ^2. 2) Zie het Corpus Reformatorum, aldaar, p. 123. 3) Vgl. Kolde, Die Augsburgische Konfession, S. 7. Vgl. Brieger, Zur Geschichte des Augsburger Reichstages, Leipz. 1903. Daartegen Kolde, Aelteste Redaktion, S. 76—106. 4) Herrn Burgermeister und Rathe _zu Nurmberg, 25 Jun. 1530, in het Corpus Reformatorum, Vol. II, p. 127 ; bij Schirrmacher, Brief e und Acten, S. 81. 5) Praefatio ad Caesarem Carolum V, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 265 seq.; bij Kolde, Die Augsburgische Konfession, S. 18. den Keizer te kennen geven, >dat zij zich hadden gehouden aan het edikt (van Worms) en aan het geloof, dat rlUIlne vaderen hun hadden nagelaten; dat zff"öók"dachten hierbij te blijven. Mocht—evenwel de Paus of zijn legaat met den Keizer hun iets anders voorschrijven, en bevelen, dat zij een nieuw geloof moesten omhelzen, daarin wilden zij des Keizers goeddunken onderdaniglijk vernemen" Op Donderdagmorgen vroeg had eene laatste samenkomst plaats van den keurvorst van Saksen, den landgraaf van Hessen, markgraaf Georg van Brandenburg, den vorst van Luneburg, en de gezanten van Reutïingen en Neurenberg; verder waren tegenwoordig hunne raden, 12 theologen en eenige andere geleerden. Hier werd de ontworpen geloofsbelijdenis nog eenmaal gelezen en besproken s). Er was haast bij, want 's Vrijdagsmiddags om 3 uur moest zij worden overgegeven. Het uitstel, waarom men had gevraagd, werd geweigerd. Des Vrijdagsmiddags verzochten de Protestantsche stenden bij herhaling, het stuk te mogen voorlezen. De Keizer wilde alleen toestaan het te overhandigen. Eerst toen zij ten derden male aandrongen, werd Jujn verzoek ingewilligd. Thans werd echter verklaard, dat het te laat was en de zaak tot morgen moest worden uitgesteld. De Protestanten begeerden toen, dat men de geloofsbelijdenis gedurende dien nacht nog in hunne handen zou laten, opdat zij »dieselbe, weil damit geeilet, recht übersehen und corrigiren mochten" *). Tot het laatste oogenblik wilde men dus de gelegenheid hebben er aan te veranderen. Op Zater- 1) Des churfürsten zu Sachsen, hertzog Johans schrieft, art Doctor Martin Luthern, bij Walch, Th. xvi, S. 893; bij Schirrmacher, S. 88. 2) Kolde (Aelteste Redaktion, S. 46 f.) bracht aan het licht, dat de oorspronkelijke voorrede van Melanchton in de laatste dagen vóór den 25sten nog vervangen is door eene andere van kanselier Brück. Ten believen van den landgraaf van Hessen vervielen hierdoor zekere min of meer bedekte aanvallen op de „Sacramentariërs" en de volle erkenning van de jurisdictie der bisschoppen. 3) Herrn Burgermeister und Rathe zu Nurmberg, 25 Juni 1530 in het Corpus Reformatorum, Vol. II, p. 127 seq.; Des churfürsten, bij Walch, a. a. O., S. 893 f.; bij Schirrmacher, a. a. O., S. 88 f.; de gezanten vanFrankfort aan den Raad u. s. w., aldaar, 27 Juni 1530, bij Schirmacher, S. 402. dag '25 Juni om 2 uur had de plechtige voorlezing plaats; echter niet op het raadhuis in de gewone vergaderzaal van den Rijksdag. Ditmaal ontving Karei V de stenden in de keizerlijke palts, die den bisschop tot woning verstrekte, en waarin hij als gast zijn intrek genomen had. Kennelijk was het doel om er weinig menschen bij te hebben. De voorlezer, de Saksische kanselier Dr. Christannus Bayer, las echter zeer luid en duidelijk, en de deur stond open, zoodat velen, die in den hof stonden, hem konden verstaan Tw£g..teksten, een Latijnsche en een Duitsche, werden overgegeven. De origineelen, met de handteekeningen, zijn niet meer te vinden. De letterlijke inhoud is dientengevolge niet volkomen bekend. Wel bestaan er nog een aantal afschriften uit den tijd zelf van den Rijksdag, maar deze wijken in de uitdrukkingen alle eejnigszjns van elkander^af. Bindseil beschreef er in de «Prolegomena" voor zijne uitgave der »Confessio" in het «Corpus Reformatorum" niet minder dan 13 vandenDuitschen tekst uit allerlei archieven 2). Er zijn er echter meer 3). Daar men later getracht heeft den authentischen tekst te herstellen en uitgaven naar een of meer van die afschriften heeft bezorgd 4), bestaat er in de gedrukte uitgaven der Confessie eene tamelijk groote verscheidenheid. Ofschoon de Keizer het drukken der Confessie verboden had, verschenen nogip het j. 1530 zes verschillende Duitsche uitgaven en eene Latijnsche. De Protestantsche vorsten en Melanchton hadden er niet toe medegewerkt. Maar de aandrang van het weetgierige publiek en de begeerte der boek- 1) Bij Schirrmacher, Brief e und Acten, S. 90, 402. 2) Bindseil in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 431—475; over de Latijnsche afschriften, aldaar p. 244—226. 3) Kolde, Die Augsb. Konf., S. 10. 4) Bindseil, Ibidem. 5) Melanchton in de voorrede der Confessie: „ab avaro aliquo typographo"; in het Corpus Reformatorum, Vol. XXVI, p. 259; bij Kolde, Die Augsburgische Konfession, S. 16. drukkers om voordeel te behalen '), maakten het onmogelijk het belangrijke stuk aan de openbaarheid te onttrekken. Het ging Melanchton dus weder evenals met zijne »Loci communes", die ook door voorbarige handen ontijdig aan de drukpers werden overgegeven. De zes Duitsche uitgaven zijn door Bindseil uitvoerig beschreven J). Van de Latijnsche is een exemplaar aanwezig in de bibliotheek van Thysius te Leiden, hetwelk met de beschrijving van Bindseil3) overeenkomt. Zij is hierboven onder de bronnen opgenoemd. De tekst scheen op vele plaatsen opzettelijk bedorven te zijn Ook al hadden de vorsten het gewild, zou het toch onmogelijk geweest zijn, de exemplaren, welke de menschen in handen hadden, terug te krijgen. Daarom, zegt Melanchton, was het noodzakelijk de geloofsbelijdenis nogmaals en nu verbeterd uitte geven5). Deze seditio princeps" verscheen inde lente van het j. 1531 s). • Het feit, dat dit stuk uitging van de Duitsche vorsten, drukt er een eigenaardigen stempel op. Zij noemen het nu »onze belijdenis" (nostra confessio)8). Dit was iets nieuws. In den loop der wereldgeschiedenis was nog nooit voorgekomen, dat wereldlijke vorsten zoo onmiddellijk optraden als de verdedigers 1) Bindseil, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 479—499. 2) Bindseil, 1,1., p. 231 seq. 3) Het Latijn is zoo erbarmelijk hier en daar, dat men aan het auteurschap van Melanchton zou gaan twijfelen. De taal in Melanchton's eigen uitgave bevat niet zulke enormiteiten, is in het algemeen vloeiend, maar toch niet zoo elegant als hij zelf wel gewenscht zou hebben. De omstandigheden, waaronder de redactie geschiedde, maken het begrijpelijk. Hij klaagt zelfs in een brief aan Camerarius, 1 Sept. 1547: „Confessionem Augustanam eo te in graecam linguam transfundere gaudeo, quia pro nostris horride scriptis, habebunt studiosi tua illa nitidius scripta, et legent plures. Te tarnen optarim brevia illa xefy&haiet, longioribus explicationibus ornare. Nemo tune nos adiuvabat. Et erat non exigua confusio disputationum". In het Corpus Reformatorum, Vol. vi, p. 659. Vergel. Vol. xxvi, p. 350. 4) Melanchton in de voorrede, „Ad lectores", in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 259; bij. Kolde, a. a. O., S. 16. 5) Bindseil, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 243—250; 518. 6) Confessio Augustana, Epilogus, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 415; bij Kolde, p. 114. eener bepaalde geloofsleer. Aan den eenen kant biedt dit een har&erhéffend schouwspel aan. Terwijl de openbare handelingen van gekroonde hoofden en voorname staatslieden veelal slechts geleid worden door politieke beweegredenen, niet immer van edel allooi, gezwegen nog van de gevallen, waarin zij worden beheerscht door zeer menschelijke hartstochten en neigingen, ziet men thans de hoogste personages op een hachelijk oogenblik instaan voor godsdienstige waarheden, voor de heiligstë gemoedsrechten. Terwijl het aanvoeren der gronden eener godsdienstige overtuiging meestal aan godgeleerden van beroep wordt overgelaten, aanschouwt men nu vorsten en vertegenwoordigers van steden, die eene geheele belijdenis voordragen, de gronden in beknopten vorm bijbrengen, en wat door theologen is opgesteld en uitgewerkt, dekken met hun geheele gezag. Waren die keurvorst van Saksen, die markgraaf van Brandenburg, die hertog van Luneburg, die landgraaf van Hessen, die het waagden tegenover eene groote overmacht voor eene godsdienstige overtuiging pal te staan, waren zij naïef of groot? Misschien moet men verkeeren in den tijdderJEJervorming, die verkwikkende periode van opgewekt godsdienstig leven, om eene vergadering van grooten naar "de wereld te ontmoeten, die in allen eenvoud toonen, dat de hoogste belangen voor hen de geestelijke, eeuwige zijn, zonder er aan te denken om gebruik te maken van het privilegie van kleurloosheid, dat vooral het latere parlementarisme aan staatshoofden heeft toegekend. Aan den anderen kant was dit aan de spits gaan van wereldlijke vorsten in godsdienstige en kerkelijke zaken niet zonder ernstige, ten deele zelfs bedenkelijke gevolgen voor de toekomst. Het Luthersche Protestantisme in Duitschland had zijn wettig bestaan er aan te danken; het heeft er groote voordeden, maar ook veel scjja^e door ondervonden. Het is waar, dat de vorsten te Augsburg niet enkel spreken in eigen naam, maar ook in dien van »de onzen", zcoals zij zich uitdrukken. Wat zij voordragen, heeten zij »de belijdenis van ons en de onzen" '). Wie zijn dat, de onzen? De predikanten 2). In de Narede wordt gewaagd van'"dè- voorafgaande artikelen als van «onze belijdenis en de hoofdsom der leer "f-1™1, hjj 01)? v"af leeraars-ambt bekleeden" 3). Alleen in Voor- en Narede wordt gesproken in den eersten persoon. Overal elders in den derden persoon. Het zijn: «de kerken",; «onze kerken", wier leer wordt ontvouwd. Vandaar de aanhef in art. T der eerste afdeeling: «Ecclesiae magno consensu apud nos docent" •). Dit «docent" wordt telkens en telkens in de volgende artikelen herhaald. Opmerkelijk is, dat het onderwerp, de «ecclesiae", vóór het «docent" verder niet gevoegd wordt, zoodat het verband op vele plaatsen niet verbiedt er de predikanten onder te verstaan, aan wie trouwens het «doceeren" is opgedragen. Wat nog meer tot de kerk behoort buiten de predikanten^ wordt slechts aangeduid als het deel, voor wie de leering bestemd is. Het zijn de sleeken", aan wie het avondmaal in beide gestalten ge-7' geven wordt 5); «de menschen", die vermaand worden 6), of «het volk", dat onderwezen wordt'). Een enkelen keer zijn het zelfs de «kerken", die vermaand worden 8). Men kan wel bemerken, dat buiten du- vorsten ejj^ den leexaarsstand in de «kerken" het overige deel niet bijster veel te vertellen heeft. » -urixc^ï-. —1%-^ _ - . 2 1) Confessio Augustana, Praefatio ad Caesarem Carolum V, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 268; bij Kolde, p. 20. 2) Confessio Augustana, Praefatio ad Caesarem Carolum V, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 266: bij Kolde,p. 18: „nostrorumconcionatorum et nostra confessio", 3) Confessio Augustana, Epilogus, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxyi, p. 415; bij Kolde, p. 112. . 4) In het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 271; bij Kolde, p. 22. 5) Conf. Aug., II, c. \,Deutraque specie, in het Corp. Ref.-, Vol. xxvi, p. 293; bij Kolde, p. 58. 6) Conf. Aug., n, c. 3, De missa; c. 5, De discrimine ciborum, in het Corp. Ref, Vol. xxvi, p. 298, 310; bij Kolde, p. 66, 80. 7) Conf. Aug., II, c. 4, De confessione, in het Corp. Ref., p. 302; bij Kolde, p. 72. 8) Conf. Aug., II, c. 5, De discrimine ciborum, in het Corp. Ref, Vol. xxvi, p. 307; bij Kolde, p. 76. Uiterst merkwaardig is het, hoe de Duitsche Protestanten met Luther voorop in dezen tijd gestreden hebben voor leer,^ffte* ^ ^rhioHipïnp der rechten van het geweten. Met volkomen bewustheid hebben zij dit gedaan, krachtiger en beslister, dan gewoonlijk wordt aangenomen. In de meeste handboeken van orthodoxe of moderne schrijvers vindt men dit eenzijdig voorgesteld, hetzij overdreven, hetzij bijna geheel weggeredeneerd. Sommigen hebben het voorgesteld alsof het Protestantisme niets anders zou geweest zijn dan een strijden voor gewetensvrijheid. Anderen, zochten alles in de leer van de rechtvaardiging door het geloof. De waarheid is, dat Luther het verkondigejwran de rechtvaardiging door het geloof verhoiadenneeft met een strijd voor leervrijTieid'en eerbiediging der rechten van het geweten, zij het'"ook dat hij bij leervrijheid voornamelijk dacht aan de vrijheid om zijne leer te vf^^breMen, en menschelijkerwijze nojfnief'geneigd was"8!B' m eigen kring aan Protestanten van andere richting gelijke rechten toe te kennen. In de eerste dagen van den Rijksdag heeft de kardinaaj-aartsbisschop van Saltzburg Melanchton bij zich laten komen en tot laat in den" aacht met hem gesproken. Na zijnen terugkeer heeft Melanchton nog dienzelfden nacht om twee uur — eigenlijk was de dageraad reeds aan den hemel, want men bevond zich omtrent den langsten dag aan Justus Jonas zijn wedervaren verhaald. Hij had niets anders gehoord dan de ergste bedreigingen 1). Slechts de doodstraf was achterwege gehouden. De kardinaal had gezegd, toen hij het woord «geweten, conscientz", hoorde: «Ach Conscientz, Was,;yggnscientz, Conscientz. Der Keiser wirdt coSurïationem publicam nicht leiden"2). Den 6den Juli 1530 schreef Luther in een open brief aan den kardinaal-aartsbisschop van Ifaïnz, gedrukt voor eene verklaring van den Tweeden Psalm: «ik 1) Melanchton aan Luther, 25 Juni*i53o, in het Corpus Reformatorum, Vol. n, N° 736, p. 126; bij Schirrmacher, S. 86. 2) Justus Jonas an Luther, 25 Juni 1530, bij Kolde, Analecta Lutherana, p. 140 seq. • bid u thans met anderen te bewerken: dass ienes Theil Friede halte, und gjajube was es wölle, und lasse uns auch glauben djese^Wahrheit, die ïtzt für ihren Augen bekannlfun^S^untadelig erfunden ist. Man weiss ja wohl, dass man Niemand soll noch kann zum Glauben zwingen, stehet auch weder ins . Kaisers noch Papst Gewalt; denn auch Gott selbs, der uber alle Gewalt ist, hat noch nie keinen Menschen mit Gewalt zum Glauben wollen dringen" '). En den 28sten Aug. vatte hij in een brief aan Spalatinus zijn oordeel over het streven der tegenstanders aldus samen: »Zjj_zoeken te heerschen over het geloof en de gewetens"2). Den isde" Aug. hadden de Saksisch^" theologen rrr*eene voordracht »tot alle Protestantsche vorsten, strekkende om op te wekken tot verzoening met de tegenpartij en behoud van de eenheid", verklaard, dat men op drie stukken vast moest blijven staan: »ten eerste, dat men de leer, welke tot dusverre bij ons verkondigd is, omtrent de artikelen des geloofs, goede werken en Christelijke vrijheid, naar luid van^c^^ ingediegrjki, belijdenis, vrij zal mogen behouden* en prediken" 3). Ruim veertien dagen Tater schrijft Melanchton het een en ander ter opheldering van het feit, daFmen"aan de bisschoppen^h.unne jurisdictie wil laten behouden. Doch hej^recht om hunne leer te verkondigen, moet voor de Protestanten tegen veel opwegen. »De stielen", zegt hij, »kunnen slecht verdragen, dat het gezag der bisschoppen binnen hare muren terugkeert. En zij zijn slim. Maar waaruit zullen wij de vermetelheid putten om hun het gezag te ontrukken, als zij ons de verkondiging onzer leer toestaan i"4) Landgraaf 1) Luther aan Albrecht van Mainz, Dr. Martin Luthers Briejre, Sendschreiben u. Bedenken, von W. M. L. de Wette, Berl. 1827, Th. iv, S. 73. 2) Luther aan Spajatinus, bij De Wette, Th. iv, S. 155: „ipsi quaerunt, ut dominentur fidei et conscientiis". 3) Theologorum scriptum de concordia facienda (Duitsch), in het Corpus Reformatorum, Vol. 11, p. 282. 4) Joachimo Camerario Noribergae, 31 Aug. 1530, in het Corpus Reformatorum, Vol. n, p. 334: „Aegre patiuntur civitates reduci in urbes illam Episcoporum dominationem. Et sapiunt, sed quo ore eripiemus eis, si nobis permiserint doctrinam?" Philips van Hessen was het hiermede niet eens. Hij schreef aan zijne gezanten te Augsb., den 29"ten Aug.: »Wat voor goeds hebben wij van de bisschoppen te verwachten, daar zij des Duivels regiment niet verlaten, en gaarne onze vrijheid en leer in Christus aan banden zouden leggen?" *) Was de leeryrijheid, die werd begeerd, voornamelijk de vrijheid voor hen zeiven om- eigen leer te verkondigen, waar men opkwam voor eerbiediging van het geweten, had men iets anders op het oog, dan datgene, wat er tegenwoordig onder wordt verstaan. Men bedoelde er mee, dat de Christen ontslagen moest zijn van de verplichting om deel te nemen aan godsdienstige handelingen of praktijken, die hij in gemoede zondig achtte, immers in strijd met de ware godsvereering. Het betrof dus niet zoozeer de leer als wel de gebruiken. Het was hetzelfde wat Luther op het oog had, toen hij schreef »Von der Freiheit eines Christenmenschen". Met dat al is de wijze, waarop hierover in menig artikel der »Confessio" zelf gesproken wordt, zeer eerbiedwaardig en stichtelijk, en doet de diepten peilen van de geestesstrooming van het oude Protestantisme. In den aanhef van de tweede afdeeling luidt het: »Uwe Keizerlijke Majesteit moge*~genadiglijk aanhooren, welke de redenen zijn, waarom het volk niet meer gedwongen wordt zekere misbruiken tegen het geweten waar te nemen" 2). Elders: »de overleveringen werden verre gesteld boven Gods bevelen. Het geheele Christendom werd geacht te bestaan in het waarnemen van zekere feestdagen, ritussen, vasten en het dragen van bepaalde gewaden. Dat men in eigen beroep Gods geboden opvolgde, verwierf geen lof; dat de huisvader zijn kroost opvoedde, dat de moeder kinderen ter wereld bracht, dat de vorst den- staat bestuurde, dit alles werd be- 1) Philipps Landgrafens zu Hessen Schreiben an seine zu Augsburg hinterlassene Rathe. und Gesandttn, 29 Auü- I53°i m Corpus Reformatorum, Vol. 11, p. 326. 2) Conf. Aug., 11, in het Corp. Ref, Vol. xxvi, p. 291;.bij Kolde, Die Augsburgische Konfession, p. $6. schouwd als wereldsche en onvolmaakte werken, van veel minder waarde dan die andere schitterende vrome praktijken, Deze dwaling heeft vele gewetens gekweld, die het betreurden, dat zij ggbonden waren aan eene onvolmaakte levenswijs, in het huwelijk, in overheidsambten of andere burgerlijké bedieningen"'). AWlTër eene aanhaling van Handel. 15 '°: »Hier verbiedt Petrus de gewetens te bezwaren met meer ritussen, hetzij van Mozes, hetzij van anderen" 2). «Niet het vasten zelf wordt veroordeeld, maar de overleveringen, die^ïekere dagen, zekere spijzen voorschrijven, met gevaar voor het geweten, alsof zoodaTffge'-werken eene noodzakelijke godsvereering zouden zijn"*). «Vanwaar ontleenen de bisschoppen het recht deze overleveringen aan de kerken op te leggen en de gewetens te verstrikken? Het is noodzakelijk in de kerken de leer van de ChHSBfllffcff .vrijheid te behouden, dat de dienstbaarheid der wet niet noodig is ter rechtvaardiging, gelijk in Galaten [5'] geschreven staat: Wilt niet weder onder het juk der dienstbaarheid onderworpen worden" *). >Wat moet men denken van de Zondagsviering en dergelijke? De bisschoppen of de pastoors-'hebben het recht bepalingelT te maken, opdat in de kerk alle"dingen met orde geschieden, niet opdat wij daardoor de genade verdienTn, of voldoen voor de zonden, niet opdat de gewetens gebonden worden en gekweld door het gevoel van zonde, als zij zonder anderen te kwetsen die bepalingen schenden. Zij die oordeelen, dat krachtens het gezag der kerk in plaats van den sabbat de Zondagsviering als eene verplichting is ingesteld, dwalen zeer. De Schrift heeft den sabbat afgeschaft; zij leert, dat alle Mozaïsche ceremoniën na de openbaring van het evangelie 1) Conf. Aug., 11, c. 5, De discrimine ciborum, in het Corp. Ref., Vol. xxvi p. 305 seq.; bij Kolde, p. 76. 2) Conf. Aug, 11, c. 5, De discrimine ciborum, in het Corp. Ref. Vol xxvi ' p. 308; bij Kolde, p. 78. ' ' 3) Hetzelfde artikel, in het Corp. Ref, p. 310; bij Kolde, p. 80 4) Confessio Augustana, c. 7, De potestate ecclesiastica, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvi, p. 327, 329; bij Kolde, p. 104, 106. Theol. Tijdschr. XLI. kunnen nagelaten worden. En daar het toch noodig was een dag vast te stellen, opdat het volk zou weten, wanneer het moest tezamenkomen, schijnt het, dat de kerk voor dien dag den Zondag heeft bepaald; waarschijnlijk heeft men juist dien dag zooveel te aannemelijker gevonden, omdat de menschen dan een voorbeeld hadden van de Christelijke vrijheid, en wisten dat noch de viering van den sabbat noch die van een anderen dag verplicht was" '). Heeft men bij. het opstellen dezer geloofsbelijdenis een formulier van eenigheid willen scheppen, dat bindend gezag zou verkrijgen? Verre van dien. Het blijkt genoegzaam uit het voorafgaande, uit den oorsprong van het stuk. Men wilde een verdedigingsschrift overgeven, eene «Apologie", zooals men aanvankelijk zeide 2). Eerst allengs is men het eene «confessio" gaan noemen '). Ja, aanvankelijk begeerde de Keurvorst niets anders dan een vasten grondslag voor de verwachte onderhandelingen 4). Alleen daarom had de kanselier Brück hem aangeraden de opvatting, welke men dezerzijds was toegedaan, op schrift te laten stellen, omdat de stenden op den aanstaanden rijksdag waarschijnlijk niet zouden toestaan, haar door theologen te doen voordragen. Moest dit nu geschieden door andere lieden, die niet genoegzaam op de hoogte waren van de gronden, dan zou dit aanleiding geven tot veel misverstand 5). Nog in het jaar 1535 spreekt Melanchton herhaaldelijk van het herzieningswerk voor eenen nieuwen druk der «Apologie", waar moeilijk anders dan de Geloofsbelijdenis bedoeld kan 1) Conf. Aug., c. 7, De potcstate ecclesiastica, in het Corp. Kef, Vol. xxvi, p. 329 sqq.; bij Kolde, p. 106, 108. 2) Zie boven, blz. 21. De Neurenberger gezanten noemen het een „Rathschlag" of een „Verzeichniss"; zie o. a. in het Corp. Ref, Vol. 11, N° 712, 715, p. 83, 88. ';V' ; 3) Zie boven, blz. 21. 4) Zijn brief aan de theologen te Wittenberg, van 14 Maart, in het Corp. Ref, Vol. 11, N° 671, p. 26. 5) Zie de schriftelijke aanteekening van Brück, afgedrukt bij genoemden brief, Corp. Ref., Vol. 11, p. 27. zijn % Bindseil, de uitgever zijner werken, vat de woorden stellig in dien zin op Dat men niet dacht aan een bindend formulier van eenigheid, blijkt vooral ook uit de verscheidenheid der opeenvolgende drukken. Melanchton schijnt de^èfthfessiff '913 'zijn particulier eigendom behandeld te hebben, en maakte verandering op verandering. Reeds de exemplaren der «editio princeps" wijken van elkander af. Het verschil betreft, behalve eenige kleinigheden, ook een paar belangrijke punten. Aan het slot van de eerste afdeeling luidt het in enkele exemplaren: «Dit is ongeveer de hoofdsom van hetgeen bij ons geleerd wordt; waaruit men bemerken kan, dat er niets in voorkomt, hetwelk afwijkt van de Schriften of van de Roomsche kerk". Hebben die woorden aanstoot gegeven en heeft Meïanchton nog onder het afdrukken eene wijziging aangebracht? ia andere exemplaren luidt het: «van de katholieke of van de Roomsche kerk". In deze lezing is de «GohTessio 1 het'meest bekend geworden. Een paar regels verder wordt gezegd: «de tweedracht betreft eenige misbruiken"; maar in de minder bekend geworden exemplaren wordt de zaak nog meer verkleind : «De tweedracht betreft eenige weinige misbruiken" 3). Van de volgende uitgaven der Confessie4) bevat die van heÜ^i4o de meeste veranderingen. ~Zif draagt hierdoor den naam van «Variata" »). Welke ruime opvattingen men ook destijds koesterde ten opzichte van het wijzigen van bestaande teksten, toch was het kras, dat Melanchton deze - Variata" in de wereld zond met den ouden titel en de voorrede der «editio princeps". De lezer werd dus in den waan gelaten, dat hij den 1) Melanchton aan Joachim Camerarius, n Maart 1535, in het Corp Ref. Vol 11, N. 1263, p. 86,; aan Io. Lachmann, 25 Apr., N. 1270, p. 871'; aan ïr. Myconius, N. 1271, p. 872. 2) Bindseil in het Corp. Ref., Vol. xxvi, p. 339. 3) Zie de plaatsen in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 290 seq., met de vananten. Vergel. Kolde, Die Augsi. Konf., S. 11. 4) De opsomming bij Bindseil, Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 338—350 5) Afgedrukt in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 350-4,6; bij Kolde, O. 170 224. oorspronkelijken tekst voor zich had. Toch was in artikel 10 eene zwenking gemaakt naar Bucerus en naar de Zwitsers. Immers ten aanzien van het Avondmaal was de verklaring, dat het lichaam en bloed van Christus waarachtig tegenwoordig zijn.'), veranderd in de verklaring, dat het lichaam en bloed van Christus met het brood en den wijn waarachtig worden uitgereikt2). In het artikel over het priesterhuwelijk laschte hij een lange apostrophe aan den Keizer in. Aan de landsvorsten in het algemeen en den Keizer in het bijzonder worden hier buitengewone rechten ten opzichte van de kerk en de geloofsleer toegekend 3). Dit stuk moet hebben bijgedragen om aan de Luthersche kerk in Duitsche staten de positie te verschaffen welke zij gedurende eeuwen heeft behouden. Met dat al blijkt niet, dat vooreerst die herhaalde veranderingen in Luthersche kringen eenigen aanstoot gavem Stilzwijgend werd zelfs de «Variata" in het schoolgebruik opgenomen, evenals men gewoonlijk aan eene nieuwe editie boven de oude den voorkeur geeft. Later heeft de Philippistische strijd de tegenstelling tusschen de eerste uitgave en de «Variata" verscherpt, en zelfs aanleiding gegeven tot de onbewezen bewering, dat Luther de laatste zou hebben veroordeeld. Doch nog in 1560 en 1561 1) Conf. Aug., I, c. 10, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 278; bij Kolde, p. 34. 2) Confessio Augustana variata, 1340 edita, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, P- 357! bij Kolde, p. 175. 3) Confessio Augustana variata, {540 edita, II, De coniugio sacerdotum, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 397 seq.; bij Kolde, p. 207 seq.: „non ad solos episcopos, verum etiam ad pios principes, ac maxime ad imperatorem pertinet, pure intelligere evangelium, düudicare dogmata, advigilare, ne impiae opiniones recipiantur aut confirmentur, idolatriam omni studio abolere. His officiis praeclare meriti sünt de piis multi magni heroes, Gideon, Ezechias, Iosias, Constantinus et plerique alii. Quare existimabis et tui officü esse, cavere ne obruantur ea, quae pie et utiliter patefacta et emendata sunt abonis et doctis viris, ne impü abusus auctoritate tua stabiliantur.... Sunt propria regum munera in ecclesiam conferenda, inquirere veram doctrinam et curare, ut boni doctores praeficiantur ecclesiis, dare operam, ut rite düudicentur ecclesiasticae cóntrovèrsiae, non delerê piam doctrinam, sed excitare potius ac propagare, et defendere, concordiam ecclesiae recte constituere et tueri". Hiermede dient vergeleken te worden de Apologia confessionis Augustanae altera, in het gedeelte De invocatione sanctorum \ zie het Corp. Ref., Vol. XXVII, p. 594. plaatste men de redactie van 15 30 vreedzaam naast de»Variata'''). De toetssteen bij de beoordeeling van alle leerstukken en gebruiken is de leer van de rechtvaardiging door het geloof. Wat hiermede overeenstemt, of er althans niet mede in strijd is, wordt aangenomen; wat er tegen indruischt, verworpen. De kern der geheele Confessie ligt besloten in de artikelen 4, 5 en 6. Het vierde, over de rechtvaardiging, luidt: «Verder leeren zij, dat de menschen voor God nietgerechtvaardigd kunnen worden door eigen krachten, verdiensten of werken, maar dat zij om niet gerechtvaardigd worden om Christu^j wil door het geloof, als zij gelooven, dat zij in genade worden aangenomen, en dat de zonden vergeven worden om Christus' wil, die door zijnen dood voor onze zonden heeft voldaan. Dit geloof rekent God toe als rechtvaardigheid voor Hem. Rom. III en IV". Het volgende, over het kerkelijke ambt: «Opdat wij dit geloof verkrijgen, is het ambt ingesteld van hen, die het evangelie hebben te verkondigen, en de sacramenten uit te reiken. Want door het woord en de sacramenten wordt als door instrumenten de heilige geest gegeven, \ die het geloof werkj^waar en wanneer het God behaagt, in degenen die het evangelie hooren, namelijk dat God niet om onze verdiensten, maar om Christus' wil hen rechtvaardigt die gelooven, dat zij om Christus' wil in genade worden aangenomen". En het zesde, over de nieuwe gehoorzaamheid: «Ook leeren zij, dat dit geloof goede vruchten moet dragen, en dat men de goede werken die door God bevolen zijn, moet doen wegens Go as wl, met opdat wij zouden vertrouwen door die werken rechtvaardiging voor God te verdienen. Want vergeving der zonden en rechtvaardiging wordt door het geloof verkregen, gelijk ook het woord van Christus getuigt [Luk. 17 '°]: Als gij dit alles gedaan hebt, zegt: *wij zijn onnutte dienstknechten" *). De Roomsche leer der boete, hier- 1) Kolde, S. 13 f. 2) Confessio Augustana, I, c. 4, 5, 6, in het Corpus Reformatorum, Vol. XXVI, p. 275 seq.; bij Kolde, S. 28, 30. De Duitsche tekst is niet zuiver eensluidend. mede niet zeer in overeenstemming, wordt er naar herschapen in art. 12: »De boete bestaat uit deze drie deelen: het eerste is hej^ berouw, of de schrik die in het geweten gewerkt wordt door het erkennen der zonde; het tweede is het geloof, hetwelk ontvangen wordt uit het evangelie of uit de absolutie, en hetwelk inhoudt, dat om Christus' wil de zonden vergeven worden; wat het geweten vertroost en van den schrik bevrijdt. In de derde plaats moeten de goede werken, die de vrucht der boete zijn, volgen. De Novatianen worden veroordeeld, omdat zij aan hen die na den doop gevallen waren en terugkeerden tot het doen van boete, geen absolutie wilden schenken. Ook worden de zoodanigen verworpen die niet leeren, dat de vergeving der zonden door het geloof ons deel wordt, maar ons bevelen de genade te verdienen door onze voldoeningen" '). De beteekenis der absolutie is gelegen in de stellige verzekering aan hem die zijne zonde belijdt, dat God om Christus' wil vergeeft, zooals blijkt uit de Tweede Afdeeling, waar over de Biecht gehandeld wordt2). Over het gebruik der sacramenten wordt gezegd: »de sacramenten zijn ingesteld, niet alleen om onze belijdenis te doen blijken onder de menschen, maar meer om teekenen en getuigenissen te wezen van Gods wil te ons waart, om het geloof te wekken, en te versterken in hen die ze gebruiken. Derhalve moet men de sacramenten zoo gebruiken, dat het geloof er bijkome, hetwelk vertrouwt op 35 TjélofTen, welke^mêt "3e sacramenten worden medegegeven en door de sacramenten zichtbaar voorgesteld. Zij veroordeelen dus degenen die leeren, dat de sa- 1) Confessio Augustana, c. 12, De poenitentia, in het Corpus Ref'ormatorum, Vol. XXVI, p. 279; bij Kolde, p. 36. 2) Confessio Augustana, II, c. 4, De Confessione, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 302: bij Kolde, S. 72: „Docentur homines, ut absolutionem plurimi fociant, quia sit vox Dei et mandato Dei pronuntietur. Ornatur potestas clavium et commemoratur, quantam consolationem afferat perterrefactis conscientüs, et quod requirat Deus fidem, ut illi absolutioni tanquam voci de coelo |onanti credamus, et quod illa fides in Christum vefe consequatur et accipiat remissionem peccatorum. Antea immodice extollebantur satisfactiones, fidei vero et meriti Christi ac iustitiae fidei nulla fiebat mentio". cramenten rechtvaardigen »ex opere operato", en niet leeren, dat in het gebruik der sacramenten hef"geloof, hetwelk vertrouwt, dat de zonden vergeven worden, een vereischte is". »Wat de kerkelijke ritussen aangaat, leeren zij, dat die ritussen moeten worden in stand gehouden welke zonder te zondigen in stand gehouden kunnen worden, en bevorderlijk zijn aan de rust en de goede orde in de kerk, zooals zekere vierdagen, feesten en dergelijke. Omtrent zulke zaken worden de menschen,vermaand, dat de gewetens niet bezwaard mogen worden, alsof zulk een eeredienst noodzaKelijk zou wezen ter zaligheid. Ook worden zij vermaand, dat menschelijke overleveringen, ingesteld om God te verzoenen, de genade te verdienen en te voldoen voor de zonden, in "strijd zijn met het evangelie en de leer van het geloof. Om deze reden zijn de geloften en de overleveringen omtrent spijzen en dagen enz.,* ingesteld om de genade te verdienen en te voldoen voor de zonden, onnut en tegen het evangelie" In het vorenstaande is steeds de Latijnsche tekst gevolgd. De Duitsche tekst is alles behalve een letterlijke vertaling. Waar de Latijnsche tekst voor verschillende opvatting vatbaar is, geeft de Duitsche hier en daar eene kleine omschrijving, die meteen eene uitlegging is in Protestantschen zin. De Latijnsche tekst is blijkbaar bestemd voor den Keizer, de Duitsche voor de Hervormingsgezinde Duitsche stenden. Het schriftgezag wordt in het geheel niet omschreven, zelfs > niet uitdrukkelijk heipmlrgp, .Wri- wnH°n tal van gezegden met uitspraken der Schrift bevestigd. Dit was ook de wensch geweest van den kanselier Brück in zijn advies aan den keurvorst van Saksen, hetwelk aanleiding gegeven had tot de opdracht aan de theologen te Wittenberg, waaruit het eerste ontwerp der Confessie geboren werd. De kanselier had het noodig geoordeeld, dat »solche Meinung, darauf unsers Theils bis anhero gestanden und verharret, ordentlich in Schriften i) Confessio Augustana, I, c. 13, De usu sacramentorum, 15, Deritibusecclesiasticis, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 279 seq., bij .Kolde, S. 40, 42. zusammengezogen werde, mit gründlïcher Bewahrung derselben aus göttlicher Schrift" '). Dit is geschied. Het Bijbelwoord wordt telkens als afdoende en beslissend aangevoerd. In de voorrede verklaren de vorsten aan den Keizer: »wij bieden u de geloofsbelijdenis van ons zeiven en van onze predikers aan, bevattende zoodanige leer uit de heilige Schriften en het zuivere woord Gods als zij tot dusverre in onze landen verbreid hebben" 2). Doch tegelijkertijd wordt, zonder dat hieromtrent eene verklaring gegeven wordt, het gezag van eenige > kerkvaders niet versmaad. Uitspraken die kunnen dienen tot bevestiging der vóofgea'ragen opvatting worden zonder voorbehoud aangehaald. Een beroep wordt gedaan op Irenaeus 3), Cyprianus *), Ambrosius 5), Chrysostomus 6), vooral op Augustinus'). De laatste die wordt bijgebracht is Gregorius 18), afgezien van Gerson, wiens getuigenis een paar malen met instemming wordt .genoemd °). Een enkelen keer is sprake van »De oude schrijvers" l0) in het algemeen of van »De ouden vóór Gregorius" n). Om te bewijzen, hoe het vroeger stond met het gebruik van het Avondmaal onder beide gestalten, worden Cyprianus, Hiëronymus, paus Gelasius (I), en kardinaal Nic. Cusanus aangehaald n). Een pikant gezegde van paus Pius II 1) In het Corp. Ref-, Vol. II, p. 27, aanteekening. 2) Confessio Augustana, Praefatio ad Caesarem Carolum V, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 266; bij Kolde, S. 18. 3) Ibidem, II, 5, in het Corp. Ref, T. XXVI, p. 311; bij Kolde, p. 80. 4) Ibidem, II, 2, in het Corp. Hef, T. XXVI, p. 296; bij Kolde, p. 64. 5) Ibidem, I, 20; II, 3, in het Corp. Ref.', T. XXVI, p. 288, 300; bij Kolde, p. 52, 70. 6) Ibidem, II, 3, 4, in het Corp. Ref, T. XXVI, p. 301, 303; bij Kolde, p. 70, 72. 7) Ibidem, I, 18, 20; II, 5, 6, 7; in het Corp. Ref., T. XXVI, p. 283, 286, 288, 307, 316, 324; bij Kolde, p. 42, 50, 76, 88, 100.. 8) Ibidem II, c. 5, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 311; bij Kolde, p. 80. 9) Ibidem, II, c. 5, 6, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 307, 319; bij Kolde, P- 76, 94- 10) Ibidem, II, c. 4, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 303; bij Kolde, p. 72. 11) Ibidem, II, 3, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 301; bij Kolde, p. 70. 12) Ibidem, II, 1, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 293; bij Kolde, p. 58- (Aeneas Silvio Piccolomini) wordt ontleend aan Platina'). Waar gewag gemaakt wordt van de «canones, uitgevaardigd hetzij door de pausen, hetzij door de beroemdste synoden", wordt er niet bijgevoegd, dat zij voor degenen die hier het woord voeren geen beslissend gezag hebben 2). Alleen Nicea wordt met name genoemd'). Het bedenkelijkst was wel, dat zelfs op het «Decreet" van Gratianus 4) meermalen een beroep werd gedaan. BesëTtë men volkomen, welk gevaarlijk wapen werd gehanteerd? Zeker wel, want niemand had vergeten, dat Luther dit boek in het vuur had geworpen. Maar alles werd gedaan om den Keizer te winnen, en getuigenissen uit het «Corpus iuris canonici" om de gevoelens der Hervormingsgezinden te ondersteunen waren tegenover Karei V iets waard. Slechts om den Keizer gunstig te stemmen, werd in de drie eerste geloofsartikelen gehandeld over de leer van de Drieeenheid, den zondeval" de ware Godmenschheid van Christus,' de geboorte uit de maagd Maria, de nederdaling ter hel, de |hemelvaart en het laatste oordeel. Ketters van alle tijden en kategorieën werden uitdrukkelijk en T^Tfërhaling veroordeeld; de hardste slagen kwamen neder op de Anabaptisten 5), die ' door de heerschende meerderheid zoo verfoeid werden. Verder worden verworpen de gevoelens der Manicheërs, Valentinianen, Arianen, Eunomianen, Mahomedanen, en Samosatenen; de Donatisten, Novatianen en Pelagianen ondergaan allen hetzelfde lot6). Dr. Eek had dus ongelijk, toen hij aan de Wit- 1) Historia B. Platinae De Vitis pontificum romanorum, Col. Agr. 1611, 8°, p. 329, col. 1. 2) Confessio Augustana, II, c. 2, 6, 7, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 295, 3'4, 327; bij Kolde, p. 62, 86, 104. 3) Ibidem, I, 1; II, 3, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 271; 301; bij Kolde, p. 22, 70. 4) Ibidem, II, c. 4, 5, 6, 7, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 303, 311, 316, 322, 325; bij Kolde, p. 72, 74, 80, 88, 100, 102. 5) Ibidem, I, c. 5, 9, 12, 16, 17, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 276, 278, 279, 281, 282; bij Kolde, p. 30, 34, 36, 40, 42. 6) Ibidem, I, c. 1, 2, 8, 12; m het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 273, 277, 279; bij Kolde, p. 24, 26, 34, 36. tenbergers allerlei ketterijen aanwreef. De onderteekenaars der Confessie zijn volkomen rechtzinnig. AanTïêT'sToT der eerste afdeeling wordt triomfantelijk ürtgetbepen: men kan wel bemerken, dat in deze hoofdsom der leer niets is, dat afwijkt van de Schriften, of van de katholieke of van de Roomsche kerkl Men kon dit ook zeggen, want het specifiek-Roomsche was in deze eerste afdeeling bijna geheel vermeden. En over het pausdom, de leer der aflaten was gezwegen! Op meer dan ééne plaats worden der vmnTleringerr dïe men had ingevoerd, zelfs het gebruik van de landstaal % in beteekenis verkleind 2). Afgezien van eenige ergernis over de erkenning van de macht der bisschoppen hebben de tijdgenooten op weinig uitzonderingen na 3) aan Melanchton en de zijnen dit schijnbare transigeeren ten goede gehouden. Vooral ten opzichte van Melanchton moet men bedenken, dat hij geheel ter goeder trouw en met de zuiverste godsdienstige bedoelingen hoopte op herstel der eenheid, althans op de mogelijkheid van toenadering, en zich waarschijnlijk niet helder bewust was van de klove, die tusschen hemzelven en de tegenpartij gaapte. Ook schijnt hij zich zeer angstig gemaakt te hebben voor de Roomsche overmacht. i) Confessio Augustana, II, c. 73, De missa, in het Corpus Reformatorum, Vol. XXVI, p. 287; bij Kolde, p. 66: „Servantür et usitatae ceremoniae fere omnes, praeterquam quod latinis cantionibus admiscentur alicubi germanicae, quae additae'sunt ad docenoum popuTümT NarrPad' hoe ti'iruWtSpus est ceremoniis, ut doceant imperitos. Et non modo Faulus [1 Cor. 14] praecipit uti lingua intellecta populo in ecclesia, sed etiam ita constitutum est humano jure". • 2) Confessio Augustana, I, slot, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 291 seq.; bij Kolde, p. 54 seq.: „ne canones quidem tam duri sunt, ut eosdem ritus ubique esse postulent, neque similes unquam omnium ecclesiarum ritus fuerunt. Quamquam apud nos magna ex parte veteres ritus diligenter servantür. Falsa enim calumnia est, quod omnes ceremoniae, omnia vetera instituta in ecclesiis nostris aboleantur. Verum publica querela fuit, abusus quosdam in vulgaribus ritibus haerere. Hi quia non poterant bona conscientia probari, aliqua ex parte correcti sunt". 3) Voornamelijk Philips van Hessen en de Neurenbergers. Zie de plaatsen, bijeengebracht bij Gieseler, Lekrbuch der Kirchen%eschichte, Bonn 1840, Bd. III, 1, S. 261 ff.; Kolde, Aelteste Redaktion, S. 45; Kolde, Historische Einleitung, S. XVII. Met dat al is de Augsburgsche geloofsbelijdenis een stuk van verheven strekking. Het geheel maakt eenen weldadigen, stichtelijken indruk. Rustig is de toon. Geen verwijt of klacht wordt gehoord. De gevaren van het celibaat, de grove moreele tekortkomingen, waarin het monnikkenwezen vervallen is '), worden even aangeroerd, meer niet. De opstellers zijn zich bewust geweest van den ernst der omstandigheden, waar geheel Europa wachtte op "hetgeen te Augsburg geschieden zou. En zij hebben gesproken in sobere, zorgvuldig gewikte, hier en daar onvergankelijk schoone woorden. Heerlijk, voor alle eeuwen in monumentaal schrift het goed recht beschrijvende van het Protestantisme: >Valschelijk worden de onzen beschuldigd, dat zij de goede werken verbieden zouden. Hunne geschriften" over de Tien^Gehgden en andere soortgelijke onderwerpen zijn daar om te bewijzen, dat zij op nuttige wijze het volk onderricht hebben omtrent de plichten van het leven, wat men in ieder beroep moet doen om God te behagen. Vroeger spraken de predikers hier weinig over; slechts drongen zij aan op kinderachtige en nuttelooze"werken, zooals zekere feesten, vasten, broederschappen, pelgrimstochten, heiligen-diensten, rozenkransen, kloostergelofte en dergelijke. Thans beginnen onze tegenstanders dit af te leeren, en zij prijzen zulke nuttelooze werken niet meer zoo aan als vroeger. Zelfs vangen zij aan melding te maken van het geloof, waaromtrent vroeger een verwonderlijk stilzwijgen werd bewaard . Ofschoon deze onze leer veracht wordt door de onkundigen, toch ervaren vrome en vreesachtige gemoederen, dat zij den grootsten troost brengt, daar de gewetens niet gerustgesteld kunnen worden door eenige werken, maar alleen door het geloof. Hierdoor houden zij zich verzekerd, dat'zij met God verzoend zijn om Christus' wil. Gelijk Paulus leert, RornT'p: i) Confessio Augustana, II. c. 5, De votis monachorum, in het Corp. Ref, Vol. XXVI, p. 313, 317 : bij Kolde, p. 84,90: „nihil opus est recitare nota'... Haec ideo recitavimus nihil odiose exaggerantes";... „Haec si quis velit odiose exaggerare".... Die gerechtvaardigd zijn door het geloof, hebben vrede met God. Deze geheele leer moet beschouwd worden in verband met den strijd van het verschrikte geweten; zonder dien strijd kan zij niet begrepen worden. Daarom wordt zij verkeerd beoordeeld door onkundige en profane menschen, die wanen, dat de Christelijke gerechtigheid niets anders is dan de burgerlijke en wijsgeerige gerechtigheid. Vroeger werden de gewetens gefolterd door de leer der werken;*veTt7oöIt1ngrüit het evangelie hoorden zij niet. Sommigen dreef Héif'geweten naar de woestiittrof' naar' de ktoosters, hopende daar de genade te verdienen door het monnikkenleven. Anderen hebben andere werken uitgedacht om de genade te verwerven en te voldoen voor de zonden. Daarom was het zeer noodig deze leer omtrent het geloof te verbreiden, opdat de troost niet ontbreken zou aan de verontruste gewetens en zij zouden weten, dat genade, vergeving van zonden en rechtvaardiging verkregen wordt door het geloof in Christus. Tevens worden de menschen vermaand dat het woord geloofhier niet slechts beteekent de kennis van historische feiten, zooals ook wordt aangetroffen bij de goddeloöÏRRT en bij den Duivel, het beteekent een geloof dat niet alleen het historische feit voor waar aanneemt, maar ook vertrouwt op de uitwerking, te weten op de vergeving der zonden, dat wij nl. door Christus genade, rechtvaardiging en vergeving van zonden hebben. Eerst hij die weet, dat hij om Christus een Vader vol ontferming heeft, hij kent waarlijk God, weet, dat God zich om hem bekommert, roept Hem aan, i. e. w. is niet zonder God zooals de heidenen. Want de duivelen en de goddeloozen kunnen dit artikel niet gelooven: de vergeving der zonden. Daarom haten zij God als een vijand, roepen Hem niet aan, verwachten niets goeds van Hem. Reeds Augustinus legt de beteekenis van het woord geloof aldus voor zijne lezers uit, en leert dat in de Schriften het woord geloof niet gebezigd wordt voor zekere kennis, zooals ook bij de goddeloozen ge- vonden wordt, maar voor een vertrouwen, dat de verschrikte zielen vertroost en opricht.... Men kan dus deze leer niet^betichten, dat zij de goede wejken verbieden zou. Eerder moet zij den lof ontvangen, dat zij leert,"*noe"'twj' de goede werken moeten doen. Want zonder geloof is de menschelijke natuur geenszins in staat, de werken van het eerste of van het tweede gebod'te volbrengen. Zonder geloof roept zij God niet aan, verwacht niets van God, verdraagt het kruis niet, maar zoekt menschelijke hulpmiddelen, vertrouwt op menschelijke hulpmiddelen. Dan heerschen in het hart alle begeerlijkheden en menschelijke overleggingen, als het geloof ontbreekt en het vertrouwen op God. Waarom Christus ook heeft gezegd: Zonder mij kunt gij niets doen" '). B. De Apologie der. Augsburgsche Confessie J). Reeds des daags na de overgave der «Confessie" hield Karei V eene vergadering met de Roomschgezinde stenden, om te beraadslagen, wat te doen stond. Vergadering "-'"''p op vergadering. Drie verschillende voorstellen werden gedaan. Van den eenen kant werd voorgesteld, dat de Keizer eenvoudig alle vorsten met hunne onderdanen dwingen zou het edikt van Worms te gehoorzamen. Ferdinand, de koning 1) Confessio Augustana, I, c. 20, De bonis operibus, in het Corp. Ref., Vol. XXVI, p. 284—289; bij Kolde, p. 46—52. 2) Bronnen: de Responsio pontificia seu confutatio Augustanae tonfessionis, in Latijnschen en Duitschen tekst, in het Corpus Reformatorum, Vol. XXVII, ed. Bindseil, Brivnsv. 1859, p. 81—244; de Latijnsche tekst tusschen de Prolegomena van C. A. Hase, vóór zijne uitgave der Libri symbolici ecclesiae evangelicae sive concordia, Lips. 1837, 8», ed. 2», p. LXIII—XCIV, alsmede in de schooluitgave van Kolde, Die Augsburgische Konfession, p. 140—169; de ie redactie der Apologia Confessionis Augustanae, in het Corpus Reformatorum, Vol. XXVII, de Latijnsche tekst, p. 275—316; de Duitsche tekst, P- 321—378; de 2Qgj in het vierde artikel der Confessie dePdagianen vetoordeelri. worden, die gemeend hebben, dat de mensch door eigen krachten, buiten de genade Gods, het eeuwige! leven zou kunnen verwerven, wordt door ons als katholiek en in overeenstemming met de oude conciliën aanvaard. Want de heilige Schriften getuigen dit uitdrukkelijk. Johannes de Dooper zegt: ,Niets kan de mensch ontvangen, tenzij het hem gegeven werd uit den hemel' Joh. III [: 27]. ,Omdat alle goede gave en volmaakte gift van boven is, nederdalende van den Vader der lichten'; Jak. I f: 17]. Onze geheele bekwaamheid is dus uit God; 2 Kor. IHf:5J. En Christus zegt: Niemand komt tot mij, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem I getrokken hebbe; Joh. VI [: 44]. En Paulus: Wat hebt gij, dat / gij niet ontvangen hebt? 1 Kor. IV [: 7]". Na deze schijnbare l concessie wordt echter de volgende zonderlinge-wending ge-? maakt: «indien iemand mocht bedoelen de verdansten der menschen weg te redeneeren, die door den bijstand der genade Gods tot stand komen, zou hij toonen meer overeen te stemmen met de Manicheërs dan met de Roomsche kerk. Want het druischt geheel tegen de heilige Schriften in de I) Confutatio pontificia, in het Corpus Reformatorum, Vol. xxvir n 123-126; bij Kolde, Die Augsburgische Konfession, p. 151 seq. ' vetói^stétijlsheid onzer^goadawerken--.teiloochenen. Immers St. Paulus zegt: ,ik heb den,'goeden strijd gestreden; ik heb derHloop voleindigd; ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid welke de Heer, de rechtvaardige rechter, mij geven zal';,£,Tim. IV [;7,vlg.]. En aan Köri|ïthen schreef hij: ,Wijvjnpeten allen geopenbaard worden voor' den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, wat door het lichaam geschied is, naar hetgeen hij gedaan" hjeeft, hetzij goed, hetzij kwaad'j .2 Kor. V:[,;-.ip]. Want waar belooning is, daar bestaat verdienste;,.. De Heejv;;zeide tot Abraham: ,Wil niet vreezen; ik zal uw beschermer zijn, en ufe4oo&J:al zeer groot wezen'; Gen . XV [: i],-^ Jezaja zegt: igie.; het loon van dezen .is met, hem; het werk van genen is tegenover hem'.; Jez. XL [: io]. En wederom, Jezaja LVIII [jèF-Mg-]: ,Breek uw brood voor den hongerende, en uwe rechtvaardigheid zal voor uw aangezicht .henengaan, en de heerlijkheid des Heeren zal u bijeenvergaderen'. Zoo zegt de Heer tot Ka&y .Indien gij wel hebt gehandeld, :zult gij niet ontvangen?' Gen. IV y 3]. Op dezelfde wijze verklaart de gelijkenis des evangelies ons gehuurdentot den wijngaard des Heeren, die; ook met ons-; overeengekomen is voor een denarie daags, epj.zegt: ,Roep .de..;iarbeiders en geef hun het/loon'; Matth. XX [: 8]. Zoo zegt Paulus, bewust; van Gods geheimenissen: ,Een iegelijk zal zijn eigen loon ontvangen naar zijn werk'; t h, Kor III [: 8]. Evenwel belijden" alle katholieken, dat onze wericen uit zich zelf geen verdienste bezitten, maar de genade Gods maakt, dat zij_ het eeuwige leven,wa^ig zijn''.!),... -*J?verigens deinzen de opstellers voor zonderlinge redeneeringeri en bewijsvoeringen niet terug, bijv. ten opzichte van het priesterhuwelijk en de mis. »De priesters der ouderwet werden gedurende den tijd van hun dienst in den tempel gescheiden van hunne vrouwen; Luk. I [: 24]. Daar de priester der.meuwe. wet altijd in dienst moet zijn, volgt hieruit, dat hij zich altijd .r:i) Confutatio fontifeia, -I,;.*, ™ het Corp.; Ref, Vol. xxvn, p. 92—955 bij Kolde, p. 143 seq. ... iVi ..U i>.*t >J moet onthouden. Bovendien mogen de echtgenooten zich niet aan elkander onttrekken tenzij-voor een tijd; om zich te verledigen tot het gebed; i Kor. VII [: Sj. Daar de priester Altijd moet bidden, behoort hij zich altijd te onthouden'/- ^;*Wijl dé, optredende geestelijke priester .:■ is van de geheele kerk, niet, enkel'van de omstanders, is het niet te verwonderen, dat hij inV.de Latijnsche kerk in het Latijn celebreert. Het strekt den toehoorder tot heil, als hij de- mis KoorÊTn het geloof der kerk ; en de ondervinding leert, dat bij de Germaansche Christen-geloovigen, die de Latijnsche taal niet verstonden, de devotie onder de.frhis grooter geweest is dan zij'nu:is bij degenen dié^Tïaar in het Duitsch hooren. En indien men de woorden des Apostels wel overweegt, is het voldoende, ,dat iemand de -antwoorden geeft, en de plaats inneemt van 'den ongeleerde,: die Amen zegt'i. Kor. XIV [ : 16] ; wat dé canones ook voorschrijven. Het tf'ook niet noodzakelijk, dat iemand aUev W££^der mis: ho°rt of verstaat, en^elfs, al verstaat b|£eV er a!^naar luistert; het.komt er slechts op aan naar het' einde , te luisteren en dat te verstaan, daar de mis Wordt gecelebeerd omLde eucharistie op te dragen tot gedachtenis vin het lijden :van Christus. Ter bevestiging diene, dat naar het algemeen gevoelen der kerkvaders de apostelen ën hunne op-, volgers tot den tijd van keizer Hadrianus alleen in'-H^-H.. br^wsche .^aLde mis hebben gecelebreerd, welke .stellig: ! onbekend./-was aan de Christenen, inzonderheid aan de be- i keerde heidenen. Zelfs wanneer in de oude kerk de mÜ-gehouden ware in eene taal die het volk verstond, dan is het nu nog evenmin noodzakelijk. Want dagelijks werden toen velen bekeerd die onbekend waren met de ceremoniën} onbewust van de mysteriën; daarom is het gedurende zekeren tijd voor hen heilzaam geweest, de woorden van den dienst te verstaan; doch de katholieken van thans drinken van-de^eV " ^ iyibidem, II, % in fcet Cörfs ^, 'Vbl^xxvir, p. 138 seq:- bij KoMe> de zeden en gewoonten der kerk in, zoodat zij licht weten, wat op ieder gegeven tijdstip in de kerk gedaan moet worden" '). «In Handel. XIII [: i vlg.] staat, dat Barnabas, Simon, Lucius de Cyrenaeër, Menahem en Paulus geofferd hebben — volgens de nieuwe vertaling. Dit wil zeggen: zij hebben opgedragen, hetwelk' niet verstaan moet worden van eene opdracht aan afgoden, maar van de mis". »Dat de mis een offer is, volgt uit de beteekenis van het woord; daar missa niets anders is dan opdracht op het altaar, van het Hebreeuwsche woord Misbeach" 2). »De monniksgeloften zijn gegrond op de heilige schriften des Nieuwen en Ouden Verbonds" 3). Aan het slot der «Confutatio" sprak de Keizer er zijne voldoening over uit, dat de keurvorst van Saksen en zijne medestanders niet zóóver bleken af te wijken, dat zij zelfs in vele dingen met de katholieke en Roomsche kerk overeenstemden, en niet medegingen met de goddelooze leerstellingen welke door zekere schotschriften in Duitschland verbreid werden. De Keizer twijfelde niet, of zij zouden ook op de andere punten, na deze beantwoording, zich met de RoomschKatholieke kerk vereenigen, en zich aan haar gehoorzaam onderwerpen. Dit zou den Keizer zeer welbehagelijk zijn, en bij gelegenheid konden zij op zijne bijzondere genegenheid rekenen. Mochten zij naar deze christelijke en genadige vermaning niet luisteren, dan konden zij begrijpen, dat Zijne Majesteit, als Romeinsch imperator en Christenkeizer, verdediger en advokaat der katholieke en Christelijke kerk, hierin zou moeten voorzien, gelijk ambt en geweten voorschreven*). De Luthersche vorsten vroegen nu om een afschrift van de 1) Confutatio pontificia, II, 3, in het Corp. Ref., Vol. xxvii, p. 147 seq.; bij Kolde, p. 159. 2) Confutatio, II, 3, in het Corp. Ref., Vol. xxvii, p. 153, 155; bij Kolde, p. 161. 3) Confutatio, II, 6, in het Corp. Ref, Vol. xxvii, p. 168; bij Kolde, p. 165. 4) Confutatio, Epilogus, in het Corp. Ref., Vol. xxvii, p. 183 seq.; bij Kolde, p. 169. «Confutatio" !). De Keizer antwoordde, dat hij eerst de overige stenden wilde raadplegen. Den volgenden dag, 4 Aug., liet hij dezen over die zaak beraadslagen. Zij verklaarden, dat de Keizer op grond van de bestaande wetten het stuk diende over te geven. Den 5°^ Aug. ontbood de Keizer de Luthersche vorsten; hij zegde hun een exemplaar toe op voorwaarde, dat zij in geen nieuwe geschriften tegen de «Confutatio" zouden optreden en haar ook niet zouden laten drukken. Daar zij bezwaar maakten die voorwaarden aan te nemen, bleef de overhandiging van een afschrift achterwege2). Eene commissie, bestaande uit aanhangers der beide partijen, werd nu aan het werk gesteld om te trachten overeenstemming te verkrijgen. Aan Melanchton werd door de Lutherschen opgedragen eene apologie van de Confessie te vervaardigen. Het ging zeer moeilijk, daar fiifzTch moest behelpen met hetgeen Joachim Camerarius onder het voorlezen der «Confutatio" haastig had opgeschreven en met de fragmenten, die hij zelf te hooren kreeg in de vergaderingen der genoemde commissie. Omstreeks 20 September was hij zoo ijverig in de weer, dat hij geen tijd had om de deur uit te gaan. Men verkeerde nog steeds in spanning. De keurvorst van Saksen wilde vertrekken. De Keizer hield hem nog terug, belovende, dat hij binnen een paar dagen uitspraak zou doen3). Den 22sten Sept. liet de Keizer de zoogenaamde eerste slui- 1) Apologia Conftssionis Augustanae, in hel Corpus Reformatorum, Vol. xxvii, p. 419. • 2) Zie den aanhef der Apologie, in de vorige aant. genoemd, alsmede de brieven, van Melanchton aan Luther en Vitus Theodorus, 6 Aug., in het Corp. Ref., Vol. II, p. 252 sqq.; den brief van de Neurenberger gezanten aan den stadsraad, ald., p. 255—258; Brentius aan Johannes Isenmannus, 4 Aug., en 1.4 Aug., aldaar, p. 245 seq., 276 sqq. Brentius vertelt 4 Aug. de volgende bijzonderheid: „Tametsi imperator neutralem, quod dicunt, sese gerit, (nam cum nostra confessio legeretur, obdormivit; rursus cum adversariorum responsio legeretur, iterum obdormivit in media negotü actione) tarnen vigilanter affectus est erga religionis nostrae controversiam. Et certe vir bonus est imperator, qui nihil agit, sed duntaxat agitur". 3) Melanchton aan Ioachim Camerarius, 20 Sept., in het Corp. Ref Vol P- 383- tingsrede des rijksdags voorlezen. Hierin kwam o. a. de verklaring voor, dat de geloofsbelijdenis van den keurvorst van Saksen en zijne geestverwanten »durch die heilige Evangeliën und Schriften mit gutem Grunde widerleget und abgelehnet" was '). De Lutherschen waren van te voren met den inhoud bekend gemaakt; tegelijkertijd was 'hun een geheim briefje overhandigd, waarin de gedragslijn was aangewezen welke de Keizer hen gaarne zag aannemen 2). Zij protesteerden echter, verklarende »dass die gedachte ihre Bekenntniss im heiligen Wort Gottes dermassen bestandig und chrfstlich gegründt und gewidmet ware, dass sie keineswegs könnte oder möchte für unchristlich billig geurtheilt oder abgelehnt werden, hielten es auch dermassen für die göttliche Wahrheit, dass sie damit verhofften vor dem jüngsten Gericht Gottes zu bestehen" «Indien zij een afschrift der .confataljQt;'ontvangen hadden, zouden zij haar gaarne wederlegd hebben en aangetoond, dat zij tegen de ingediende confessie niets vermocht. Om haar evenwel niet onbeantwoord te laten, hadden zij ondernomen haar te beantwoorden voorzoover zij hun uit de" voorlezing bekend was geworden. Zij zouden dit reeds eer gedaan hebben, als zij niet door de loopende onderhandelingen waren teruggehouden" 4). Hierop bood kanselier Brück, die dit protest had uitgesproken, de Apologie den Keizer aan. Zij werd door paltsgraaf Frederik eers'trjÈmgenornen, rrftESF'op een wenk van den Keizer, dien koning Ferdinand iets in het oor gefluisterd had, terstond teruggegeven. De Keizer wilde ook niet gedoogen, dat zij werd voorgelezen 5). 1) Komischer Kayserl. Majest. ershr Abschied, den Artikel der Rcligïbn^bfr treffend, bij Walch, Luthers Samtliche Schriften, Th. XVI, S. 1850. 2) ■ Zeddel, den protcstirendeh Fürsicn in geheim ausgestellt, bij Walch, a. a. O., S. 1848. 3) Der Protestanten durch den Canzler Brück ertheilte Antwort, bij Walchj a. a. O., Th. xvi, S. 1852 f. 4) Antwort, a. a. O., S. 1853. 5) Zie de getuigenissen bij Bindseil, Corp. Ref., Vol. xxvn, p. 250; Coelestinus, Historia comitiorum Augustae celebratorum, T. III, fol. -138^. Verschillende handschriften van deze eerste redactie der Apologie worden door Bindseil beschreven '). Melanchton zelf heeft haar nooit laten drukken. Zij is eerst bekend gewórden, doordat Chytraeus haar in het j. 1578 opnam in zijne «Historia Augustanae confessionis"2). Eene betere editie is te vinden in het «Corpus Reformatorum"3). Na de thuiskomst: uit Augsburg heeft Melanchton toch de Apologie verder bewerkt en uitgebreid. Deze nieuwe bewerking nu was het, welke hij in het j. 1531 tegelijk met de «editio princeps" der geloofsbelijdenis openbaar maakte. Ook deze uitgave is herhaald in : het. «Corpus Reformatorum" 4). : > Ditmaal treedt Melanchton alleen op en in zijn eigen naam. In de voorrede spreekt hij ïn den eersten persoon, en zet er boven: «Philippus Melanchton wenscht den lezer heil" >). Voor den vorm heet het stuk nu nog geadresseerd aan Karei V. Enkele malen wordt dan ook het woord gericht tot de Keizerlijke Majesteit °). Uitgesproken wordt, dat de Keizer tegen*: over God verplicht is de gezonde leer te bewaren en voort te planten, alsmede om hen die de waarheid verkondigen te verdedigen7). Een enkelen keer wendt Melanchton zich regelrecht tot den Keizer, de vorsten en de stenden des rijks8). Blijkbaar stelt hij zich echter een anderen en veel wijderen kring van lezers voor, bestaande meer uit geestverwanten dan uit tegenstanders.'«Deze dingen", zegt hij, «hebben wij bijeengebracht niet alleen om de wille der tegenstanders, maar 1) Bindseil in iet Corp. Ref., Vol. xxvii, p; 251—271. 2) H^^J^it^*co»f""o»'s, continens seriem variarum dthberationum,... contexta A. D. Davide C/iflraea, Erancof. ad Moenum 1578. 3) Corp. Ref., Vol.- xxxn, p. 275—316, Apologia Cbnfashhis Augustanae prior; de Duitsche tekst aldaar, p. 322 -378. 4) Apologia cónfessibnis Augustanae Alterafin het Corp.-Ref., Vol. xxvn p. 419—646; de Duitsche tekst in Vol. xxvmp, p: 37—326. 5) Apologia, in het Corp. Ref, Vol. xxvii, p. 419-422; de vorsten worden slechts een paar malen genoemd; zie p. 419 en 631. 6) Apologia, in het Corp. Ref, Vol. xxvii, p. 426, 488, 537, 594, 631 7) Apologia, De invoeatione sanetorum, ib., p. 594. Vergel. blz. 36 hierboven. S) Apologia, De votis monasticis, ib., p. 631. ook om de vrome zielen, opdat zij een overzicht mogen hebben van de redenen waarom men der monniken godsvereering en gebruiken als huichelachtig en bedriegelijk moet veroordeelen" '). De toon der Apologie is veel scherper dan die der Confessie. Met bitterheid wordt opgemerkt, dat de wederlegging der Roomsche godgeleerden met verraderlijken toeleg was ingericht, en dat van de heerschende dwalingen en misbruiken niets was losgelaten 2). Schande wordt het gerekend voor de tegenstanders, dat zij den lof verkondigen van de liefde, maar zonder haar te betrachten. «Wat doen zij? Zij verwoesten de {kerken, schrijven wetten met blggd, en stellen ze den Keizer ker uitvaardiging voor. Zij snijden den hals af aan priesters 4cn andere goede mannen, aan al wie maar even heeft doen .blijken, dat hij een bekend misbruik niet geheel kan goedJlceuren" 3). »Doch zij dwalen, als zij meenen, dat de kerken kunnen worden beheerscht door wapengeweld" 4). De dwaasheden der tegenstanders worden gekenschetst als demonische leeringen, welke de Duivel in de kerk heeft uitgestrooid om de kennis te onderdrukken van wet en evangelie, zoowel van de boete als van de weldaden van Christuss). Melanchton toont zich nu bewust, dat er eene breuk ontstaan is tusschen hem en de geestverwanten ter eene zijde en de heerschende kerk ter andere zijde. -»Vele brave mannen", zegt hij, «dooden zij wreedeüjk, enkel wegens het aangaan van een huwelijk. Deze broedermoorden bewijzen genoegzaam, dat deze wet eene leer der demonen is. Want de Duivel, daar hij een moor- 1) Ibidem, p. 640. 2) Apologia, ib., p. 593: „Ita insidiose scripta est confutacio non tantum in hoe loco, sed fere ubique. Nullus est locus in quo a dogmatibus suis discernant manifestos abusus. Et tarnen apud ipsos, si qui sunt saniores, fatentur, multas falsas persuasiones haerere in doctrina Scholasticorum et Canonistarum, muitos praeterea abusus in lanta inscitia et negligentia pastorum irrepsisse in Ecclesiam. Neque enim primus fuit Lutherus qui de publicis abusibus quereretur". 3) Apologia, Responsio ad argumenta adversariorum, ib., p. 488. 4) Apologia, De confessione et satisfactione, ib., p. 55^- 5) Apologia, ib., p. 561; De traditionüus hunianis in ecclesia, p. 573- denaar is, verdedigt zijne wet met die broedermoorden. Wij weten, dat er iets aanstootelijks is in een schisma, dat wij afgescheurd schijnen te zijn van degenen die onze wettige bisschoppen heeten. Doch onze gewetens zijn gerust. Want wij weten, dat wij, hoe krachtig ook naar eendracht strevende, de tegenstanders niet verzoenen kunnen tenzij wij de duidelijke waarheid verwerpen" '). Was in de «confessio" het pausdom onaangeroerd gelaten, thans snijdt Melanchton tegenover den paus het tafellaken door. »Wy" weten, dat hetgeen wij gezegd hebben overeenstemt met de profetische en apostolische geschriften, met de heilige Vaders, met Ambrosius,. Augustinus en de meeste anderen, en met de algemeene kerk van Christus, welke ontwijfelbaar belijdt, dat Christus het is die verzoent en rechtvaardig maakt". «Het staat vast, dat de pausen zich meer bekommeren om hunne heerschappij, dan om het evangelie, en men weet, dat de meesten erkende Epicureërs zijn"s). «Onze tegenstanders roepen luide, dat zij de kerk zijn, dat zij de overeenstemming der kerk volgen. Maar Petrus [stelt zich in Hand. X op onze zijde] en haalt ook de overeenstemming der kerk aan, als hij zegt: alle profeten geven hem getuigenis, dat allen die in hem gelooven vergeving van zonden ontvangen in zijnen naam. Voorzeker mag de overeenstemming der profeten worden aangenomen voor de overeenstemming der algemeene kerk. Noch aan den paus, noch aan de kerk staan wij de macht toe iets te bepalen tegen die overeenstemming der profeten in. Doch de bul van Leo X veroordeelt openlijk dit artikel van de vergeving der zonden; ook de tegenstanders in de .confutatio' veroordeelen het. Hieruit blijkt waarvoor men hunne kerk moet houden". Niet zonder ^JSgJiSSÏS wordt gezegd: «Christus bestraft de Farizeërs, die meenen, dat zij voor God gereinigd, d. i. gerechtvaardigd 1) Apologia, De coniugio sacerdotum, ib., p. 606; verg. De poenitentia, p 548, en p. 552. 2) Apologia, Responsie ad argumenta adversariorum, ib., p. 514. worden door menigvuldige wasschingen; gelijk ik weet niet welke paus van water, met zout besprenkeld, zegt, dat dit het volk heiligt en reinigt" ').' En elders, waar hij zich regelrecht wendt tot Campegius, 's pausen vertegenwoordiger : té Augsburg: »wij zeggen niet, dat gij bevreesd 'moet zijn voor hét foordeel--' Góds. Immers de pausen meenet)',' dat zij zich hierom weinig behoeven te bekommeren, daar zij zelf de sleutels bewaren en den hemel kunnen openen,'als zij willen" 2). Dan weder luidt het: »Misschieh:' ëiscrtfeh''de tegenstanders. dat wij-^dé kerk beschrijven als de hoogste üitwefidrge mó'-' narchie van den geheelen aardboderrij'-WSBrffl^è Roomsche bisschop eene macht boven alle macht behoort;té'hebben, de'"-macht om geloofsartikelen vast te stellen, de Schrift terzijde'--te plaatsen zoo dikwijls als-Mtfwil, de wetten té maken welke hij verkiest, dispensatie te verleenén van alle mogelijke goddelijke, kanonieke en, burgerlijke "wéttèn/-' aa.niZ'MëiPi:&é':keizer en alle koningen hun gezag zouden^ ontleénenr 'Dé" paus moet dan heer zijn over den geheélén aardbodem, over alle koninkrijken der wereld, over alle particuliere" én openbare eigendommen, souvereine macht hebben in tijdelijke en geestelijke dingen, beide zwaarden voeren, het geestelijke en het wereldlijke. . . . Indien wij aldus de kerk omschreven, zouden wij misschien billijker rechters hebben". »Maar Christus, de profeten en de apostelen beschrijven de: kerk geheel anders dan als de pauselijke heerschappij". »Hoevele pausen bekommeren zich 'om' het Evangelie? Wie hunner keurt het der lezing waardig? Velen lachert openlijk met allé' uitingen der religie, of,, indien zij iets goedkeuren, dan is het wat overeenstemt met de menschelijke rede. De rest beschouwen zij als berustende op fabelen en op soortgelijke dingen als de tragoediën der dichters" 3). Ja tusschen het nieuwerwetsche pausdom, als het volhardt'in zijne'boosheid', en het rijk van 1) Apolog^,\b., p. 498.. 2) Apologia, De confessione, ib., p. 5-59* 3) Apologia., De ecclesia,- ib., p. 528, seq. den Antichrist bestaat voor den opsteller dezer Apologie geen onderscheid meer. »Indien onze tegenstanders hunne menschengeboden omtrent de uitwendige handelingen der godsvereering verdedigen alsof men daardoor rechtvaardiging, genade, vergeving van zonden erlangen zou, bouwen zij eenvoudig het rijk van den Antichrist op. Want het rijk van den Antichrist is een nieuwe wijze van godsvereering, uitgedacht door een menschelijk gezag, waarbij Christus verworpen wordt; gelijk het rijk van Mahomet zijne uitwendige godsdienstige handelingen heeft, zijne werken - waardoor men wil gerechtvaardigd worden voor. God, zonder te gevoelen, dat de mensch voor God om niet gerechtvaardigd wordt door het geloof, om Christus' wil. Zoo zal ook het pausdom een deel van het rijk van den.?Antichrist zijn,.:als het de uiterlijke godsdienstige handelingen, door menschen bedacht, verdedigt in dier voege dat zij zouden rechtvaardig maken" '). »De pauselijke wet verschilt pok van de besluiten der coaciUèn^^&nr'de.'.oude canones verbieden het priesterhuwelijk niet, noch ontbinden de gesloten huwelijken. Doch de nieuwe canones, niet op •synoden vastgesteld, maar door de pausen rop eigen gelegenheid^ uitgevaardigd, doen het een en het ander. De wet van het celibaat behoort echter eigenaardig bij deze nieuwe pauselijke heerschappij. Want Daniël heeft dit als een kenmerk van het rijk van den Antichrist beschreven, nl. de verachting van het vrouwelijke geslacht" *). Ook over andere onderwerpen wordt thans met vrijmoedigheid gesprokén. De' schroom der Confessie om bestaande gebreken bloot te: leggen, .wordt thans ter zijde gesteld. Oyer den opschik der kerken luidt het?>De tegenstanders heffen in de confutatie luide klaagliederen aan over de verlatenheid der kerkgebouwen, dat nl. de altaren zonder sieraden staan, zonder kaarsen, zonder beelden. Deze dwaasheden beschouwen zij als het sieraad der kerken. Daniël wijst op eene geheel 1) Apologia,.-D)e traditionibusi, ib., p. 575.. ...'- ' w~. 2) Apologia, De coniugio saccrdotum, ib., p. óoi.r^j andere verlatenheid nl. onkunde van het evangelie" De gruwelen waartoe het gedwongen celibaat der priesters aanleiding heeft gegeven, worden*tfeans niet langer geheel verzwegen2). In het algemeen wordt over de monniken op alles behalve vleienden toon gesproken. De huïSïëlanjV de eerzucht, de gierigheid, de onkunde, welke in de kloosters heerschen, worden niet verbloemd. Over de donkerste zijden van het monnikenwezen wordt echter heengegleden 3). De »Domi, nicastri" hebben den rozenkrans der zalige maagd Maria verzonnen. »De bisschoppen, theologen, monniken, juichen alle legenden, ook die van de wonderen van den rozenkrans toe, alles om den broode" *). Met de pelgrimsreizen wordt een weinig de draak gestoken. Welk eene verscheidenheid is er inl »De een doet de reis geharnast en de ander op bloote voeten. Zulke dingen wijken af van Gods geboden, en Christus noemt ze nutteloos". Maar een pelgrimstocht is gemakkelijker dan het verdragen van den waren gewetensangst. »Wie zou niet liever geharnast en gepantserd de kerk van St. Jacob, de basiliek van Petrus, willen opzoeken dan die onuitsprékelijke smart door te staan" ?*-) De ongerechtigheden van den aflaathandel en de" toepassing van de leer der overtollige werken worden gehekeld e). De koophandel, met de mis gedreven, wordt in ronde woorden bestreden 7). 1) Apologia, Quid sit sacrificium, ib., p. 617. 2) Apologia, De coniugio saccrdotum, ib., p. 604 seq. 3) Apologia, De votis monasiicis, p. 628, 630, 637. 4) Apologia, ib., p. 637; De invocatione sanctorum, p. 593. 5) Apologia, De confessione, ib., p. $66, 567. 6) Apologia, Responsie ad argumenta adversariorum, ib., p. 510: De poenitentia, p. 53^; De confessione, p. 569; De votis mattasticis, p. 632. 7) Apologia, De poenilentia, ib., p. 538; De confessione, p. 560; Quid sit sacrificium, p. 617, 619, 620. Op de laatstgenoemde plaats luidt het: _ex his erroribus infiniti alii nati sunt, quantum Missae valeant applicatae simul pro multis, quantum valeant singulae pro singülis; Sophistae habent descriptos gradus meritorum, sicut argentarii gradus ponderum in auro aut argento. Deinde vendunt Missam, tamquam precium ad impetrandum quod quisque expetit, Mercatoribus ut foelix sit negociatio. Et alia infinita. Postremo transferunt eam et ad mortuos, liberant animas applicatione sacramenti a poenis purgatorii, cum sine fide nee vivis Missa prosit". Zelfs de heiligenvereering wordt nu onverschrokken aangetast '). In niets worden de tegenstanders gespaard. Op enkele bladzijden worden zij als nietswaardige lieden2), ezels3) en stommerikken4) gebrandmerkt. Ja, de toorn des opstellers uit zich in eene verwensching 5). De leer der rechtvaardiging door het geloof is ook hier, evenals in de Confessie, de maatstaf waarnaar alle overige leerstukken en de gebruiken'beoordeeld worden °). Zoo wordt bijv. van de heiligenvereering gezegd: »De tegenstanders leeren vertrouwen te stellen op de aanroeping der heiligen,- terwijl zij hiervoor noch een woord van God noch een voorbeeld uit I) Apologia, De invocatione sanctorum, p. 592: Haeret et hic error apud doctos, quod sipgulis sanctis certae procurationes commissae sint, ut Anna divitias lareiatnr, Sebastianus arceat pestilencianT,**Valentinus medeatur morbo comiciali, Georgius tueatur equites. Hae peisüasïones plane sunt ortae ex ethnicis exemplis. Sic enim apud Romanos putaTJafur Juno ditare, Febris arcere febrim, Castor et Pollux defendere equites etc.. . Videtur inilio, mentip ?mr. toruni, qualis est in veteribus orationibus tolerabili consilio recepta esse. Postea serat^ est^nyocalio. invocationem prodigiosi et plusquam ethnici abusus secuti sunt. Ab invocatione ad imagines ventum est, hae quoque colebafltur, et putabatur eis inesse quaedam vis, sicut magi "vim inesse fingunt imaginibus signorum coelestium certo tempore sculptis. Vidimus in quodam monasterio sinm-UsSöE beatae virginis, quod, quasi avróuarov, arte movebatur, ut videretur aut aversari petentes, aut annuere... Statuarum portenta'superant fabulosae historiae... Barbara petit inter tormenta praemium, ne quis invocans ipsam moriatur, sine eucharistia. Alius totum Psalterium, stans pede in uno, quotidie ™ï»?vit- Christophorum pinxtT aliquis vir prudens, ut significaret per allegoriam, magnum oportere robur animi esse in his qui ferrent Christum, hoe est qui doeerent Euangelium ... Deinde stolidi monachi apud populum docuerunt invocare Christophorum, quasi talis polyphemus aliquando extitisset". 2) Apologia, De coniugio saccrdotum, ib., p. 606; De votis monasticis, p. 631 (nebulones). 3) Apologia, De confessione, ib., p. 557; De invocatione sanclorum, p. 587; De potestate ecclesiastica, p. 643. 4) Zie de in aant. 1 afgeschreven plaats: De invocatione sanctorum, p. 592. 5) Apologia, De confessione, ib., p. 557: „Deus perdat ipsos impios Sophistas, tam sceleste detorquentes verbum Dei ad sua somnia vanissima". 6) Apologia, Quid sit fides iustiftcans, ib., p. 436: „non satis est credere, quod Christus natus, passus, resuscitatus sit, nisi addimus et hunc articulum, ' qui est causa finalis historiae, Remissionem peccatorum. Ad hunc articulum referri caetera oportet, quod videlicet propter Christum, non propter nostra merita donetur nobis remissio peccatorum. Quid enim opus erat Christum dare pro peccatis nostris, si nostra merita pro peccatis nostris possunt satisfacere". de Schrift kunnen bijbrengen. Toch latenjmf.de verdiensten der heiligen ten goede komen aan anderen alsof het de verdiensten van Christus waren, en dragen zij de eigen eer van Christus over op de heiligen. Noch hunne meeningen ten ; opzichte van de' vereering der heiligen, noch het gebruik der aanroeping kunnen wij aannemen. Want wij weten, dat men alleen vertrouwen moet stellen op de tusschenkomst van Christus, daar deze alleen de Belofte Gods heeft. Wij weten, dat de verdiensten van Christus alleen eene verzoening voor ons zijn. Om Christus' verdiensten'-'worSèn wij rechtvaardig geacht, als wij in hem gelooven, gelijk de tekst zegt: Allen die op hem vertrouwen zullen niet beschaamd worden. Evenmin moet worden vertrouwd, dat wij rechtvaardig worden geacht door de verdiensten der zalige maagd (Maria) of van andere heiligen" '). Ten aanzien van de mis: »De tegenstanders brengen veel bijeen om te bewijzen, dat de mis een öier tó. Toch wordt hun luidruchtig verweer tot zwijgeTf geD*racht door ééne opmerking, nl. dat met deze groote opeenhooping van autoriteiten, redebewijzen en getuigenissen, niet is aangetoond dat de mis de genade verleent ex opere operato, of'cïaTzij aan anderen zou kunnen ten goede komen om hun vergeving te verschaffen van vergefelijke en van doodzonden, van schuld en straf v. Maar door het geloof moeten de verschrikkingen van zonde en dood overwonnen worden, als wij het hart verheffen door de kennis van Christus, en gevoelen, dat ons vergeving geschiedt om Christus' wil, dat de verdiensten en de gerechtigheid van Christus ons geschonken worden, volgens Rom. V: gerechtvaardigd uit het geloof, hebben wij vrede' 2). 'r■•'■1 »Wie uit. het volk heeft ooit de leer aangaande de boete, zooals de tegenstanders die verkondigd hebben, begrepen? \y. Apologia; De invocatione sanctorum, ib., p, 591-geq. 2) Apologia^De< niissa, ib., p. 609 seq. Toch is dit een voornaam gedeelte der Christelijke leer. De gewetens werden gekweld met de opsomming der overtredingen en met de voldoeningen. Van het geloof, waardoor wij de vergeving der zonden om niet ontvangen, werd geen gewag gemaakt" '). »Het is niet de vraag of de monniksgeloften ook gehouden moeten worden maar of men met zulke dingen ook de vergeving van zonden en de rechtvaardiging verdient, of zijvoldoeningen zijn voor de zonden, of zij de volmaaktheid naar het evangelie zijn, of zij de verdiensten meebrengen van de overtollige werken, of die verdiensten kunnen ten goede komen aan anderen om hen te verlossen" J). De leer van het «opus operatum", reeds in de Confessie veroordeeld, wordt nu ^rTaaldelijk en scherp bestreden, niet alleen bij de mis, maar ook bij andere onderwerpen 3). De aanbidding in geest en in waarheid wordt er tegenovergesteld 'Christus zegt, Joh. IV: de ware aanbidders zullen den Vader aanbidden in geest en in waarheid"4). De Apologie maakt het den lezer gemakkeigtBij ieder punt wordt in het licht gesteld, waarom men voor het een of het ander moet zijn. Luther heeft geleerd, dat de Doop wel de schuld der erfzonde wegneemt, maar dat de materie der zonde, nl. de begeerlijkheid, blijft. Doch de Heilige Geest medegedeeld door den Doop, vangt aan de begeerlijkheid te' doen versterven, en schept in den mensch nieuwe neigingen In de «Confutatio" is dit hard bestreden. Als men Melanchton's artikel over de erfzonde gelezen heeft, zal men begrijpen waarom. De tegenstanders meenen, dat de begeerlijkheid in den mensch geen zonde is, maar een «htQopov, zooals de 1) Apologia, Quid sit sacrificium, ib., p. 617. 2) Apologia, De votis monasticis, ib., p. 629. 3) Apologia, Quod fides in Christum iustikcet ib d aiK- gumenta adversariorum ib d a8s- n, ! ' P" 43 ' ad'r- n, m ■ ƒ ' ' P" 4 ' C numero '* usu sacramentorum, p. c7, • JJe missa, p. 609. i^j/'i 4) Apologia, Quid sit sacrificium, ib., p. 613. Theol. Tijdschr. XLII. 5 huidskleur of eene slechte gezondheid een xdiüQepov is.. Want zonde bestaat alleen in het willekeurige. Niet alleen hebben zij dit in de scholen verdedigd, maar uit de scholen is het tot het volk gebracht. Dit voedde het vertrouwen op de menschelijke krachten, en onderdrukte de kennis der genade van Christus. Daarom heeft Luther, willende de groote beteekenis der erfzonde en der menschelijke zwakheid verklaren, geleerd, dat die overblijfselen der erfzonde geen x^idcpopx zijn, maar dat zij de genade van Christus behoeven, om niet toegerekend te worden" '). In de «Confessio" is gezegd, dat de kerk de vergadering v der heiligen (of der uitverkorenen) is. Hiertegenover is in de «Confutatio" met een beroep op Jezus' gelijkenissen van het onkruid onder de tarwe en van het vischnet beweerd, dat de kerk goeden en boozen omvat. Waarom is men voor het een of het ander? Melanchton zegt: «Indien wij de kerk slechts beschrijven als een uitwendigen staat van goeden en boozen, zullen de menschen niet begrijpen, dat het rijk van Christus gerechtigheid des harten js eri de gave des Heiligen Geestes; maar zij zullen denken, dat het slechts de uitwendige waarneming is van zekere zichtbare godsdienstige handelingen en gebruiken" 2). Bij de leer der sacramenten: «als wij sacramenten noemen godsdienstige plechtigheden, die berusten op Gods gebod en waaraan de belofte der genade verbonden is, valt het licht te beoordeelen wat eigenlijke sacramenten zijn. Want godsdienstige plechtigheden die ingesteld zijn door menschen kunnen dan geen eigenlijke sacramenten genoemd worden. Het behoort toch niet aan een menschelijk gezag, de genade te beloven. Waarlijk sacramenten zijn dus: de Doop, des Heeren maal, en de Absolutie, welke het sacrament der boete is" 3). 1) Apologia, De peccato originali, ib., p. 426 sqq. 2) Apologia, De ecclesia, ib., p. 526. 3) Apologia, De numero et usu sacramentorum, ib., p. 570. Belangrijk is de bladzijde omtrent de wereldlijke overheid ') en die omtrent het bezit van wereldsch goed Jj. In het algemeen kan men zeggen, dat de Apologie eene klare u.teenzetting bevat van Protestantsehe beginselen, klaarder, onbewimpelder dan de Confessie. Men Wde geheele Apologie kunnen aanhalen ten bewijze. Een waar meesterstuk « thans de leer van de rechtvaardiging door het geloof. Enkee trekken: >De vergeving der zonden is om Christus' wil beloofd. Zij kan dus niet worden aangenomen dan door het geloof alleen. Want eene belofte kan niet worden aangenomen dan alleen door geloof. Schriftgetuigenissen verklaren, dat het geloof de gerechtigheid zelf is waardoor wij tegenover God rechtvaardig geacht worden; wel te verstaan niet in dier voege f dat het op zich zelf een verdienstelijk werk zou zijn, maar' omdat het Gods belofte aanneemt, of omdat het gevoelt, dat Christus ons door God geworden is wijsheid, gerechtigheid,! hedigmaking en verlossing «j .. .. Pauius zegt> Rom m . I meenen, dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt niesde werken der wet. De tegenstanders leggen dit uitf i) Afologia, De traditionibtts humanis in ecclesia d c8, • Hi \ , , antea Monac^ t^J^^^^^^ -gis muniri m*^JT2££Z etqZLn0n ^ ™U° civilium, quorum rerum magnTtudo Ss ük 2^,°™ »»te.tuitob««Im^q^ael04I^^^t,?" °P m0nibUS mirifice •) Apologia. D^otis ^^X^^T^T^ fectione, SI vis nerfectn.: ,«„ j „ Cltatur et allus ^cus de per- veni, et seque me Hic lnr '• ^ «Uae habe^ pauperibus et possessionin d mfnia rZTZF j/3, een vesting. Haar naam bewijst dat ivoor een voornaam Overgedrukt uit het THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT. Uitgave van S. C. VAN DOESBURGH. DE BELIJDENISSCHRIFTEN DER LUTHERSCHE EN ANGLIKAANSCHE KERKEN. (Vervolg). L DE BELIJDENISSCHRIFTEN DER LUTHERSCHE KERK. C. De Smalkaldische artikelen 1). Sedert het j'. 1577 bestaan de symbolische boeken of de formulieren van eenigheid der Luthersche kerk in Duitschland uit de volgende geschriften: het »symbolum apostolicum", het »symbolum Nicaenum", en het »symbolum Athanasii" ; de Augsburgsche geloofsbelijdenis; de Apologie; de Smalkaldische artikelen; Luther's Kleine Katechismus; Luther's Groote Katechismus; de «Formula Concordiae". Het noodlottige denkbeeld om zulke formulieren van eenig- 1) Bronnen: Die Schmalkaldischen Artikel vom Jahre IS37 "ach D. Martin Luther's Autograf h in der Universitatsbibliothek zu Hcidclberg zur vierhundertjahrigen Geburtsfeier Luther's herausg. von Dr. K. Zangemeister, mit 41 Seiten in Lichtdruck, zweite Ausg., Heidelberg 1886, 4°; de herhaling der eerste •uitgave: Schmalkaldische Artikel christlicher Lehre, so auf dem Concilio zu Mantua von den Auspurgischen Confessionsverwandten hotten sollen überantwortet werden, verfasset von D. Martin Luther Anno 1538, bij J. G. Walch, D. Martin Luthers Samtliche Schriften, Halle 1745, Th. XVI, S. 2326—2368: verschillende brieven en dokumenten aldaar; ook het aanhangsel of Melanchton's Schrift von der Gewalt und Obrigkeit des Pabsts, durch die Gelehrten zu Schmalkalden zusammen getragen. Anno 1531, S. 2368—2390; de Latijnsche vertaling in de Libri symbolici ecclesiae evangelicae sive concordia, ree. C. A. Hase, Lips. 1837, 8% p. 298—339, 340—358; brieven van en aan Melanchton in het Corpus Reformatorum, Halae Sax. 1836, 40, Vol. III (Philippi Melanthonis opera, Vol. III); Th. Kolde, Analecta Lutherana. heid ') aan te nemen is geboren op de beroemde vergadering te Smalkalden in Feb. 1537. Een aantal Protestantsche vorsten en vertegenwoordigers van rijkssteden kwamen daar bijeen om te beraadslagen wat hun te doen stond tegen het algemeene concilie, door paus Paulus III samengeroepen. Niet minder dan 36 theologen hadden zij medegenomen, waaronder de hoofdmannen der Hervorming uit verschillende gewesten, voor een deel elkander van aangezicht onbekend, innig verheugd elkander te ontmoeten 2). Aan deze theologen werd door keurvorst Johan Frederik van Saksen en de andere vorsten opgedragen, de Augsburgsche confessie gezamenlijk door te lezen en zoo noodig te herzien. In het bijzonder werd het dienstig geacht de quaestie van het pausdom opzettelijk te behandelen, daar men dit te Augsburg om den wille des Keizers had nagelaten;'). Over de confessie werd men het gemakkelijk eens. Alleen het artikel over het Avondmaal dreigde een oogenblik tot ernstige discussie aanleiding te geven. Bucerus legde eene verklaring af waarmede de andere 1) Het woord „formula concordiae" werd toen reeds gebruikt voor zekere artikelen betreffende het Avondmaal, waarover Luther met Bucerus was overeengekomen te Wittenberg in het j. 1536. Zie den brief van Melanchton aan joachim Camerarius, I Maart 1537, in het Corpus Reformatorum, Vol. III, p. 292. 2) Brief van Andreas Osiander en Vitus Theodorus aan de predikanten te Neurenberg, 17 Feb. 1537, in het Corpus Reformatorum, Vol. III, p. 267: „una re nos consolamur, quod doctissimos viros hic habemus, quos cognoscere et cum eis confabulari, familiaritatemque et amicitiam contrahere iucundissimum nobis est. Sunt enim hic theologi selectissimi numero circiter triginta sex, quorum nonnullos vix dum de facie novi. Quos vero familiariter novi, nominatim hi sunt: D. D. Martinus Lutherus, D. Johannes Pomeranus, D. Urbanus Rhegius, D. Langius Erfordensis, D. Draco, D. Paulus Rhodius, D. Stephanus Castenbaier, Nicolaus Amstorfius, Philippus Melanthon, Georgius Spalatinus, Fridericus Myconius, Ambrosius Blarerus, Martinus Bucerus, Erhardus Snepfius, Conradus Oelingus, Johannes Brentius, Adam Fuldensis, Simon Schneweiss, Dionysius Bonifacius Augustanus, et multi alii". 3) Aus dem Bericht der Strassburger Gesandten über den Tagvon Schmalkalden, bij Kolde, Andlecta Lutherana, S. 297; Melanchton aan Joachim Camerarius, 1 Maart 1537, in het Corp. Ref., Vol. III, p. 292. heeren, voor de overgroote meerderheid Lutheranen, zich tevreden betoonden. Blaurer was echter niet zoo gelukkig, en werd door Osiander in het nauw gebracht. Doch om ongewenschte gevolgen te voorkomen, werd de strijd terstond gesust '). Omtrent het pausdom werd de vervaardiging eener.* afzonderlijke verklaring aan Melanchton opgedragen. Hij was er vrij spoedig mede gereed, en liet zich er scherper in uit dan zijne gewoonte was of met zijn eigen gevoelen schijnt overeengestemd te hebben2). Dit mag er toe hebben bijgedragen om te doen vergeten, wie de opsteller was; het stuk zelf wijst bovendien geen vervaardiger aan. Eerst door Melanchton's briefverzameling is bekend geworden, uit wiens pen het vloeide. Ten slotte werd deze «Schrift von der Gewalt und Obrigkeit des Pabst" door al de aanwezige godgeleerden onderteekend. Zij stelden echter hunne handteekening ondei eene verklaring van volledige instemming met de Augsburgsche confessie en met' de Apologie 3). ' ~ Zoo werd Smalkalden het bescheiden Nicea der eerste Protestantsche kerk. In dien betreurenswaardigen stond werden de ketenen gesmeed voor den nieuwen gewetensdwang. De naam van Luther ontbreekt er aan, waarschijnlijk toevallig. Want Luther werd te Smalkalden ernstig ongesteld en kon een aantal samenkomsten niet bijwonen. Doch het ontbreken 1) Melanchton, ibidem; Vitus Theodorus aan Forster, 16 Mei 1537, ib., p. 371. 2) Melanchton aan Justus Jonas, 23 Feb. 1537, in het Corp. Ref., Vol. III, p. 270 seq.; aan Joachim Camerarius, 1 Maart 1537, ald., p. 292. 3) De verklaring luidde als volgt: De mandato illustrissimorum Principum, et ordinum, ac civitatum Euangelii doctrinam profitentium, relegimus articulos Confessionis exhibitae Imperatori in conventu Augustano, et Dei beneficio omnes concionatores, qui in hoe Schmalkaldensi conventu interfuerunt, consentientes profitentur, se iuxta articulos Confessionis et Apologiae sentire, et docere in suis Ecclesiis, profitentur etiam, se articulum de primatu Papae, et eius potestate, et de potestate et iurisdictione Episcoporum, qui hic Principibus in hoe conventu exhibitus est Smalcaldiae, approbare. Ideo nomina sua subscribunt. Ego Johannes Bugenhagius Pomeranus D. subscribo articulis Confessionis, Augustanae, Apologiae, et articulo de Papatu Smalcaldiae Principibus oblato", etc. Bij Walch, D. Martin Luthers Samtliche Schriften, Th. XVI, S. 2388 ff. van zijnen naam is als eene beschikking der Voorzienigheid, om aan de verre nakomelingschap te toonen, dat Luther's vrijmakend Hervormingswerk met de opkomst dezer nieuwe tirannie niets had uit te staan. v- Hoe zijn nu de eigenlijke Smalkaldische artikelen, niet te verwarren met bovenbedoelde verklaring betreffende het pausdom, de Confessie en de Apologie, ontstaan en onder de symbolische boeken of formulieren van eenigheid gekomen ? Volgens nieuwere schrijvers zou het hiermede zeer zonderling zijn toegegaan. Luther, die ze vervaardigde, zou ze hebben uitgegeven als officieel te Smalkalden aangenomen. Feitelijk zou deze officiëele aanneming achterwege zijn gebleven. Luther moet dan eene kleine handigheid bedreven hebben om aan zijn werk grooter gezag bij te zetten. Ter vergoelijking wordt er dan aan toegevoegd, dat hij tengevolge van zijne ongegesteldheid wellicht niet van alles op de hoogte was gebracht. Deze voorstelling van den gang der zaken schijnt het eerst uitgedacht te zijn door Heppe '). Zij is en wordt door vele anderen overgenomen. Zelfs Kolde, die van de dokumenten zoo goed op de hoogte is, heeft weinig anders gedaan dan deze voorstelling schijnbaar met bewijzen te bevestigen. Maar deze voorstelling is — gelukkig voor de eer van Luther — niet juist. Hij heeft deze artikelen op schrift ge- W bracht ten gevolge eener opdracht van keurvorst Johan Friedrich van Saksen. De keurvorst was eerst van gevoelen geweest, dat de uitnoodiging tot bijwoning van het concilie te Mantua door de Protestanten moest worden afgewezen. Hij had dtt gevoelen aan de theologen en juristen teWittenberg kenbaar gemaakt. Tegelijkertijd had hij hen om advies gevraagd2). Het uitgebrachte advies, onderteekend door Martinus Luther, 1) Hagenbach, Lehrbuch der Dogmengeschichte, Leipz. 1857, S. 512. 2) Bedenken Ihrer Churfürstl. Gnaden des künftigen Concilii halben, 1530, in het Corp. Ref., Vol. III, p. 99—104; Melanchton aan Justus Jonas, t Aug. 1536, ald., p. 106. Caspar Cruciger, Io. Bugenhagen Pomeranus, Hiëronymus Schurff, Melchior Kling en Philippus Melanchton, luidde echter in tegenovergestelden zin !). Het houdt o. a. de verzekering in, dat de paus bevoegd is, een algemeen concilie bijeen te roepen, wel niet krachtens het goddelijk recht, maar de oude conciliën, zooals het Niceensche, hebben hem deze bevoegdheid toegekend. »En deze uitwendige kerkenorde vallen wij niet aan", wordt er gezegd. Ofschoon in het verleden, toen het rijk nog in ééne hand was, eenige keizers conciliën hebben uitgeschreven, zou het toch te vergeefs wezen, als de tegenwoordige keizer dit deed; want vreemde naties zouden zulk eene bijeenroeping niet als geldig erkennen. Hiermede wordt echter volstrekt niet toegegeven, dat de paus in geloofszaken als rechter gehuldigd zou moeten worden. >Denn alle Canonisten halten, dass in Sachen des Glaubens das Concilium über den Papst sey" 2). Weldra verlangde de keurvorst van Luther eene uiteenzetting van de geloofsartikelen, die met kracht moesten worden gehandhaafd, alsmede van de punten, waarop iets kon worden toegegeven3). Als hij zijn werk gereed had, moest hij het voorleggen aan de theologen te Wittenberg en eenige predikanten, en trachten met hen 1) Der Gelehrten zu Wittenberg erster Rathschlag des künftigen Concilii halben, 1536, in het Corp. Ref., Vol. Hl, p. 119—125. 2) A. a. O., S. 122, 125. 3) De schoone woorden van den Keurvorst zeiven luiden in zijn Gedenk Zeddel von was Artikel zu reden und zu handeln seyn will des Concilii, auch andrer sachen halben, in het Corp. Ref., Vol. iii, p. 140: „So will dennoch hoch vonnöthen seyn, dass Doet. Martinus sein Grund und Meinung mit göttlicher Schrift verfertige, worauf er in allen Artikelen, die er bisher gelehrt, geprediget und geschrieben, auf einem Concilio, auch in seinem letzten Abschied von dieser Welt vor Gottes allmachtiges Gericht gedenkt zu beruhen und zu bleiben, und darinnen ohne Verletzung göttlicher Majestat, es betreffe gleich Leib oder Gut, Frieden oder Unfrieden, nicht zu weichen. — In welchen Artikeln aber um christlicher Liebe willen, doch ausserhalben Verletzung Gottes und seines Worts, die nicht nöthig waren, et was könnte und möchte nachgegeben werden, wiewohl derselben ohne Zweifel wenig seyn werden, dass sie von gedachtem Doctore Martino darbei auch würden unterschiedlich angezeigt". tot overeenstemming te komen. Vooral was het noodig de verschilpunten reeds nu goed onder de oogen te zien, opdat men later niet door tweedracht verlamd zou worden. De vastgestelde artikelen konden dan op de beraamde bijeenkomst in Februari van het volgende jaar (1537) aan de geestverwanten worden voorgedragen en ter beoordeeling gegeven, om te zien, of zij er mede instemden '). Luther bracht de opgestelde artikelen naar Smalkalden mede. Zij waren toen reeds onderteekend behalve door hem zeiven, door Iustus Jonas, Johannes Rugenhagen, Caspar Cruciger, Nicolaus Amsdorf en Georgius Spalatinus. Ook Melanchton onderteekende ze, maar met eene afzonderlijke clausule ten aanzien van den paus: >Vom Pabst aber halte ich, so er das Evangelium wollte zulassen, dass ihm urn Friedens und gemeiner Einigkeit willen derjenigen Christen, so auch unter ihm sind, und künftig seyn mochten, seine Superioritat über die Bischöffe, die er sonst hat, Iure humano auch von uns zugelassen sey" 2). Weken lang bleef men te Smalkalden bijeen. Men had dan ook heel wat te overleggen met het oog op het beraamde concilie. Tijdens de bijeenkomst kwamen een gezant van den Keizer, Matthias Held, en een van den Paus, Petrus Paulus Vergerius, met wie allerlei mondelinge en schriftelijke onderhandelingen plaats hadden 3). Maar de besprekingen omtrent de geloofsartikelen tusschen de geestverwanten onderling wilden niet vlotten. Melanchton schreef den 23*ten Febr. aan Justus Jonas: »Om twee redenen zijn wij hier samengebracht; ten eerste om ernstig te beraadslagen over eenheid in de leer, opdat in alle kerken — hij bedoelt van Hervormings-gezinden —' dezelfde leer verbreid worde. Ten tweede om te overleggen, welke artikelen tot het uiterste moeten worden 1) Johan Frederik's Gedenk Zeddel, 1.1. 2) Schmalkaldische Artikel, verfasset von D. Martin Luther Anno 1538, bij Walch, Th. XVI, S. 2366. 3) Zie bij Walch, Th. XVI, S. 2322—2326, 2426—2459; Melanchton aan Justus Jonas, 23 Feb. 1537, in het Corp. Re}r., p. 271; Bericht der Strassburger Gesamiten, bij Kolde, Analecta, p. 297. gehandhaafd, en wat kan worden toegegeven, als er kans bleek te wezen op verzoening. De bedoeling van onzen keurvorst prijs ik zeer, maar geen van tweeën kon (tot dusverre) behoorlijk geschieden. Aan den eenen kant willen de heftigen niet, dat er eenige sprake zal zijn van t o e g e v e n. Zij zeggen, dat wij ons hierdoor bij de onzen en bij anderen het verwijt van onstandvastigheid op den hals zullen halen. Ook meenen zij, dat de Keizer dan harder druk op ons zal oefenen, omdat het den schijn zal hebben, alsof wij op de vlucht slaan. Eindelijk, om te voorkomen dat geen nieuwe tweedracht ontvlamme en het bondgenootschap doe uiteenspatten, willen zij niet dat de leer al te nauwgezet zal besproken worden" '). De bezwaren schijnen vooral te berde gebracht te zijn door de vertegenwoordigers der steden, inzonderheid door die van Straatsburg. Uit de brieven van Melanchton en de verklaring der steden put men voornamelijk het bewijs voor de hierboven gewraakte voorstelling. Doch het is volstrekt niet zeker, dat Melanchton of de steden bepaaldelijk het stuk van Luther op het oog hebben. Met geen enkel woord gewagen zij ervan. Integendeel. Het verslag der Straatsburger afgevaardigden waardoor ons de verklaring der steden bekend is, maakt eerst tegen het einde en in een geheel ander verband melding van Luther's geschrift *). Kolde gaat zoover te beweren, dat Luther's stuk te Smalkalden zelfs in het geheel niet zou zijn voorgelezen. Doch den 17de Febr. 1537 schreven Andreas Osiander en Vitus Theodorus (of Veit Dietrich) naar Neurenberg: «Luther heeft in het Duitsch eenige artikelen opgesteld, wel kort, maar klaar en puntig, die al datgene omvatten waaromtrent wij op het concilie zonder groote heiligschennis niets kunnen toegeven. Morgen zullen wij ze in onze vergadering openlijk lezen; dan kan hij die er iets aan wenscht toe te 1) Melanchton aan Justus Jonas, 23 Feb. 1537, in het Corp. Ref., Vol. III p. 270; aan Joachim Camerarius, 1 Maart 1537, ald., p. 292. 2) Bericht der Strassburger Gesandten, bij Kolde, Analecta, S. 298. voegen, hiervan een voorstel maken '). Melanchton en de Straatsburgers spraken over de punten, waarop men kon toegeven. Andreas Osiander en Vitus Theodorus bespreken Luther's stuk als eene verzameling punten, waarop men niet kon toegeven, wat met den inhoud vrijwel overeenstemt. Dit maakt dus ten aanzien van de gevolgtrekkingen een zeer groot verschil. Moeilijker te begrijpen is een brief van denzelfden Vitus Theodorus, den 16 Mei geschreven aan Johannes Forster te Augsburg. Blijkbaar bestond er in Mei reeds eenig verschil omtrent hetgeen in Februari te Smalkalden was geschied. Hij doet nu een tamelijk lang verhaal van de lezing en bespreking der Augsburgsche confessie en het voorgevallene met Bucerus en Blaurer. Nadat de confessie was afgehandeld, ging men uiteen. Men dacht, dat er niets meer te bespreken viel. «Toén werden wij nogmaals bijeengeroepen door Pomeranus. Er werd voorgesteld te besluiten, dat ieder die wilde" de artikelen welke Luther had medegebracht, die reeds te voren verspreid en door allen gelezen waren, onderteekenen zou. Bucerus was de eerste om te zeggen dat hij geen opdracht had ze te onderteekenen. Hetzelfde verklaarden daarna Blaurer, Dionysius Meiander en uw [afgevaardigde] Bonifacius. Mij viel terstond in waarom Bucerus het eerst de onderteekening weigerde. Het was toch zeker dat anderen het stellig niet zouden doen, omdat zij het artikel omtrent het Avondmaal niet goedkeurden. Hieruit zou dan een verschil in het dogmatische openlijk aan het licht gekomen zijn, wat vooral de vorsten vermeden wilden hebben. Daarom heb ook ik er vrede mede gehad dat «omissis istis articulis Lutheri, simpliciter confessioni Augustanae et concordiae subscriberent omnes" 2). De vraag is: wat beteekenen die woorden: «omissis i) Osiander et Vitus ad concionatores Norinberg., in het Corp. Be/., Vol. ll\)'vtus' Theodorus ad Forsterum, 16 Mei 1537, in net Corpus Reformatorum, Vol. III, p. 371 se1- istis articulis Lutheri?" Zij kunnen bezwaarlijk beteekenen, dat Luther's werk geheel werd ter zijde gesteld, want de Smalkaldische artikelen zijn werkelijk onderteekend door dezelfde mannen als het geschrift van Melanchton, en ongeveer in dezelfde volgorde. Alleen de handteekeningen van Bucerus en Fagius uit Straatsburg, van Bonifacius Wolfart, predikant te Augsburg, van Johannes Fontanus, superintendent van Beneden-Hessen, en van Ambrosius Blaurer ontbreken; die van Dionysius Meiander komt er op voor, ja ook die van Veit Dietrich zeiven. Bij het verklaren der woorden van Veit Dietrich wordt men dus aan gissingen overgelaten. Misschien moet alle nadruk vallen op »omnes". Dan zou de bedoeling zijn, dat men er van afzag de onderteekening der Smalkaldische artikelen van allen te eischen, maar ten aanzien der Confessie geen uitzondering toeliet. Luther kon dus in de door hem bezorgde gedrukte uitgave van het jaar 1538 volkomen ter goeder trouw schrijven: »diese Artikel habe ich zusammenbracht, und unserm Theil über antwortet. Die sind auch von den Unseren angenommen, und eintrachtiglich bekennet" '). Slechts moet men die verzekering niet al te letterlijk willen uitleggen. Nog verdient vooral te worden opgemerkt, dat de onderteekenaars dezer stukken allen theologen waren. Waar voor het eerst formulieren van eenigheid geschapen werden, ge- schiedde dit door godgeleerden. Toen de Augsburgsche confessie in het j. 1530 werd overgereikt, droeg zij de handteekening van eenige vorsten en de vertegenwoordigers van een tweetal steden. Maar destijds had zij nog-niet de beteekenis van een bindend formulier. Dit hebben geen wereldlijke overheden, maar theologen er te onzaliger stond aan gegeven I Wat den inhoud der Smalkaldische artikelen aangaat, het I) Schmalkaldische Artikel ehristlieher Lehre, Vorrede D. Martin Luthers, brj Walch, Th. XVI, S. 2326. eerste gedeelte is het kortst. Het behelst de leer van de Drieeenheid, de Godmenschheid van Christus; dat Christus ontvangen is uit den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, dat hij heeft geleden, is gestorven, begraven, nedergedaald ter helle, opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, vanwaar hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden, alles «wie der Apostel, item S. Athanasii symbolon, und der gemeine Kinder Catechismus leret. Diese artickel sind ynn keinem zanck noch streit, wejl wir zu beiden teilen, die selbigen bekennen. Darumb nicht von noten itzt davon weiter zu handeln? '). Op ééne enkele bladzijde van zijn hand' schrift heeft Luther met deze groote leerstukken afgerekend. Hoe merkwaardigi Wat Melanchton in de «Loei communes" opzettelijk niet heeft aangeroerd, wat in de «Confessio Augustana" slechts even besproken werd om den Keizer te believen en de beschuldiging van verwantschap met allerlei ketters, inzonderheid met de Anabaptisten, af te wijzen, wordt ook door Luther slechts ter loops behandeld. Het tweede gedeelte bevat datgene waarvan Luther nimmer V wil wijken. De rechtvaardiging door het geloof en niet door de werken, vormt ook hier den hoeksteen. Zij wordt besproken in het «eerste en hoofd-artikel". «Von diesem Artickel kann mann nichts weichen oder nachgeben, Es falie Himel und Erden, oder was nicht bleiben wil. Und auff diesem Artickel stehet alles das wir wider den Bapst, Teuffel und Welt, leren und leben. Darumb mussen wir des gar gewis sein, und nicht zweiveln. Sonst ist alles verlorn und behellt Bapst und Teuffel und alles wider uns, den sieg und recht" *}. Niet dadelijk valt te begrijpen, waarom Luther in de tweede V plaats zoo bijzonder uitvoerig handelt over de mis. Doch in de mis meent hij bij de bestrijding der Roomsche leer den bijl aan den wortel te leggen. En waarschijnlijk terecht. Van 1) Die Schmalkaldischen Artikel, bij Zangemeister, S. 51 f. 2) Die Schmalkaldischen Artikel, bij Zangemeister, S. 52. weerskanten schijnt men zich bewust geweest te zijn, dat het ging om de mis. Campegius, de pauselijke legaat te Augsburg, zou gezegd hebben: hij wilde zich liever aan stukken laten scheuren, dan dat hij de mis varen liet. »So werde ich mich auch", antwoordt Luther, »ehe lassen zu asschen machen, ehe ich einen Messeknecht mit seinem Werck, er sey gut oder bose, lasse meinen Herrn und Heilande Ihesu Christo gleich oder hoher sein. Also sind und bleiben wir ewiglich gescheiden und wider nander. Sie fulens wol, wo die Messe fellet, so ligt das Babstum. Ehe sie das lassen geschehen, so todten sie uns alle, wo. sie es vermugen" '). Waarom achtte Luther het noodzakelijk zich vooral tegen de mis te verzetten ? Omdat bij de mis'vooral, in leer en praktijk beide, uitkwam, hoe weinig de Roomsche kerk verwachtte van de genade, hoe veel van de werken, hoe weinig van God, hoe veel van den mensch. Daarom verklaart hij: »Das «die Messe ym Bapstum mus der grossest und schrecklichst Grewel sein, als die stracks und gewaltiglich, wider diesen Heubtartickel strebt, und doch uber und fur allen anderen Bepstlichen Abgottereyen, die hohest und schonest gewesen ist: Denn es ist gehalten, das solch Opffer oder werck der Messe (auch durch einen bosen Buben gethan) helffe den Menschen von Sunden, beide hie ym leben und dort ym Fegfewer. Welchs doch allein sol und mus thun das Lamb Gottes" 2). Met de mis hangen ook zoovele andere verkeerdheden samen, zooals de leer van het vagevuur, en de ontelbare zielmissen die gehouden worden voor de dooden. »Drumb ist das Fegfeur, mit allem seinem geprenge, Gottes dienst und gewerbe, fur ein lauter Teuffels gespenst zu achten, Denn es ist auch wider den Heubt artickel, das allein Christus, und nicht menschen werck den Seelen helffen sol". Verder de bedevaarten. Ook hierbij Was het te doen om missen, vergeving van zonden en Gods genade. Dan 1) Die Schmalkaldischen Artikel, Das ander teil, Der ander Artikel, bij Zangemeister, S. 54. 2) A. a. O., S. 52. Theol. Tijdschr. XLII. de koophandel in missen, door de broederschappen in kloosters en gestichten gevoerd. Dan de reliekenvereering: »Das Heiligthum, darinn so manch offentliche lugen und narrwerck erfunden, von Hunds und Ros knochen, das auch umb solcher buberey willen, des der Teuffel glacht hat", al lang veroordeeld had moeten zijn, zelfs indien er iets goeds in wezen mocht. Het ergste is, dat ook de reliekenvereering aflaat en vergeving der zonden heeft moeten bewerken, als een goed werk en een dienen van God, gelijk de mis, enz. Dan behoort bij de mis »das liebe Ablas, so beyde den lebendigen und todten ist gegeben (doch umb- Geld) und der leidige Judas oder Bapst die verdienst Christi sampt den urbrigen verdiensten aller Heiligen und der gantzen Kirchen, darin verkeufft" '). a Ten laatste wordt ook de aanroeping der heiligen met de mis in verband-gebracht. In het handschrift van Luther zeiven, door Zangemeister gefacsimileerd, komt dit niet voor. Het afschrift van Spalatinus, dat te Smalkalden onderteekend werd, bevat hieromtrent enkele regels. De uitgave van het j. 1538 is het uitvoerigst2). De aanroeping der heiligen wordt gebrandmerkt als afgoderij. »Denn du kanst als ein Christ und Heilige, auff Erden fur mich bitten, nicht jnn einerley, sondern jnn allen noten. Aber darümb sol ich dich nicht anbeten, anrüffen, feiren, fasten, opffern, Messe halten, dir zu ehren, und auff dich meinen glauben zur seligkeit setzen" s). Dit klinkt anders dan de uitlating in de »Confessio Augustana": »Ten onrechte beschuldigt men oas, dat wij de mis afschaffen. Want de mis wordt bij ons in stand gehouden en met den grootsten eerbied gecelebreerd" 14) Hier begint men te 1 A. a. O., S. 54 f. 2) Zie aant. 2 van Zangemeister, Die Schmalkaldischen Artikel, b. 55. 3) Die Schmalkaldischen Artikel, Das ander teil, Der ander Artickel, bij Zangemeister, S. 55 f. , . " J 4) Confessio Augustana II, m, De missa, bij Kolde, Augsburgische Kon- fession^ S. 64. beseffen, welk een gewichtig feit het werd voor de geheele Protestantsche kerk, dat deze Smalkaldische artikelen, waarin nu eens niet de voorzichtige Melanchton, maar de rondborstige Luther aan het woord is, als belijdenisschriften werden aan* genomen. En zoo beslist als de toon hier is, blijft deze door het geheele stuk, op het hatelijke af, voor het trouwe Roomsche gemoed bijna niet te verdragen. Het derde artikel waarop Luther staat, is, dat de kloosters moeten worden gebruikt als scholen voor predikanten, bekleeders van wereldlijke ambten, ook tot opleiding van >wolgezogene Jungfrawen zu Hausmuttern und Haushalterin". Anders moet men ze maar ledig laten staan of afbreken.'). Het vierde artikel, waarvan Luther niet wijken wil betreft het pausdom. Niet riure divino" of krachtens Gods woord is de paus het hoofd der gansche Christenheid. Dit komt alleen Jezus Christus toe. Hij is slechts »bisschop of pastoor der kerk te. Rome en van diegenen welke zich vrijwillig, of door een menschelijk schepsel (d. i. de wereldlijke overheid), tot hem begeven hebben, niet om onder hem te wezen als onder een heer, maar naast hem als een broeder". Al wat de paus verder heeft gedaan uit een aangematigd gezag, is »eitel teufflisch geschicht und gescheft gewest zu verderbung der gantzen heiligen Christlichen Kirchen und zu verstoren den ersten Heubt artickel von der Erlosung Jhesu Christi. Denn da stehen alle seiue Bullen und Bucher, darinn er brullet wie ein Iewe (als der Engel Apocaly. 12. bildet) das kein Christ konne selig werden, Er sey denn yhm gehorsam und unterthan ynn allen dingen, was er wil, was er sagt, was er thut. Welchs alles nichts anders ist, denn also viel gesagt, Wenn du gleich an Christum gleubst und alles an yhm hast was zur seligkeit not ist, so ists doch nichts und alles umbsonst, wo du mich nicht fur deinen Gott haltest"2). Luther besluit 1) Bij Zangemeister, S. 56. 2) A. a. O., S. 56 f. deze tweede afdeeling aldus: «Aan deze artikelen zullen zij genoeg te vervloeken hebben op het concilie. Want zij zullen ons nief het geringste stukje van een der vier willen toegeven. Immers op het concilie zullen wij niet voor de wereldlijke overheid of voor den Keizer (zooals te Augsburg), die een zeer genadige oproeping deed en met welwillendheid de zaken liet afhandelen, — maar voor den paus en den Duivel zelf zullen wij daar staan. Daarom moeten wij hier zijne voeten niet kussen, of zeggen: gij zijt mijn genadige heer; maar gelijk in Zacharia de engel tot den Duivel sprak: God straffe u, Satan (Zach. 32)" ')• De derde of laatste afdeeling heeft tot opschrift: »De volgende stukken of artikelen kunnen wij met geleerden, met verstandige lieden, of onder ons zeiven behandelen; de paus en zijn rijk hechten er weinig waarde aan. Want het geweten is bij hen niets, maar geld, eer en macht, dat is alles". Het is niet volkomen duidelijk, of Luther het mogelijk achtte op deze punten iets toe te geven of tot eenig vergelijk te komen. Het uitvoerigst handelt hij over de zondev en de boete. Hij begint met Rom. jj 12 »dass die Sünde sey von Adam, dem einigen Menschen, her komen, durch welchs ungehorsam alle menschen sind sunder worden, dem Tod und dem Teuffel unter woiffen. Dis heisst die Erbsunde oder heubtsunde. Solcher sunden fruchte sind darnach, die bosen werck, so ynn den zehen Geboten, verbotten sind". Vreemd klinkt het ons nu in het oor, als hij bij het opnoemen van de booze werken of vruchten der zonde, waartegen de Tien Geboden zich keeren, begint, met: »unglaube, falscher glaube, abgotterey, on Gottes furcht sein, vermessenheit, verzweiveln, Blindheit, und summa Gott nicht kennen oder achten" 2). Herinnert men zich evenwel, dat ook in de stichtelijke lectuur der middeneeuwen ongeloof menigvuldig besproken wordt als overtreding van 1) A. a. O., S. 58 f. 2) A. a. O., S. 59. het eerste der Tien Geboden, dan wordt dit veel duidelijker. De opsomming gaat 'voort met: >liegen, zweren bij Gods naam, niet bidden, niet aanroepen, Gods woord niet eerbiedigen, den ouders ongehoorzaam zijn, moorden, onkuischheid, stelen, bedriegen", enz. »Deze erfzonde", aldus vervolgt de schrijver' »is zulk een erg en diep verderf der natuur, »das sie kein vernunft nicht kennet sondern mus aus der Schrifft offenbarung gegleubt. werden, Ps. 51, en Rom. 5, Exod. 33, Gen. 3". Overigens laat Luther zich hier tamelijk gematigd uit en verklaart zich slechts tegen eenige leeringen der »Schultheologen", zooals: dat na den val van Adam des menschen natuurlijke vermogens volkomen onverdorven zouden gebleven zijn, dat de mensch van nature eene gezonde rede en eenen goeden wil zou hebben, zooals de philosophen leeren; of dat de mensch eenen vrijen wil zou hebben om het goede te doen en het kwade te laten, en wederom het goede te laten en het kwade te doen; of dat de mensch uit natuurlijke krachten zou vermogen alle geboden Gods te houden" '). Prachtig is de behandeling »van de valsche boete der Papisten". Hoe sloofde men zich uit met biechten, voldoeningen, het koopen van aflaten 1 Dan het jubeljaar: »Da nu solchs begunst geit zu tragen und der bullen marckt gut ward, Erdacht er [nl. de paus] das Gulden iar, und legts gen Rom, das hies vergebung aller pein und schuld. Toen liepen de lieden toe, want ieder zou gaarne den zwaren, ondragelijken last kwijt zijn geweest. Das hies die schetze der erden finden und erheben. Flux eilet weiter der Bapst, und macht viel gulden iar auffeinander. Aber yhe mehr er geld verschlang, yhe weiter yhm der schlund ward. En alle moeite was te vergeefs, want niemand wist, of hij genoeg gebiecht en boete gedaan had. Hiertegenover schildert Luther anderen, die zich aan geen groote werkelijke zonden schuldig wisten' en door ascese een hoogen trap van heiligheid wilden be- 1) A. a. O., S. 59. reiken: -»wie ich und meins gleichen ynn Klostern und Stifften, die wir mit fasten, wachen, beten, messhalten, harten kleidern und lager etc. uns wereten wider bose gedanken und mit ernst und gewalt wolten heilig sein. ... Alzoo dat wij onze goede werken, als voor ons overtollig om den hemel te bereiken, .aan anderen mededeelden en verkochten. Das ist ja war, und sind Siegel, Brieve und Exempel vorhanden.... Hier kompt der feurige Engel S. Johannes der rechten Busse prediger und schlegt mit einem Donner alle beide ynn einen hauffen, spricht, Thut busse". Allen moeten boete doen, want allen zijn zondaars, niet één uitgezonderd: Rom. III, Hand. XVII. Deze boete leert ons de zonde erkennen, nl. »das mit uns allen verlorn, haut und haar nicht gut ist, und mussen schlechts new und ander Menschen werden Diese Busse ist nicht stucklich und bettelisch, wie ihene so die wircklichen sunde busset. Und ist auch nicht ungewis, wie ihene, denn sie disputirt nicht, welchs sunde oder nicht sunde sey. Sondern stpsst alles ynn hauffen, spricht, Es sey alles und eitel sunde mit uns. Was wollen wir lange suchen teilen oder unterscheiden" ? Thans zijn noch het berouw, noch de voldoening onzeker; de laatste is niet ons eigen onzeker, zondig werk, »sondern das leiden und blut des unschuldigen lemlin Gottes, das der welt sunde tregt" In een slotwoord achter deze paragraaf (dat nog niet voorkomt in het HS., maar wel in den eersten druk) zet Luther zich schrap tegen zekere »Rottengeister", die hem zeiven onder de oogen traden ten tijde van het „oproer" [den Boerenkrijg]. Zij leeren, dat allen, die eenmaal den geest of vergeving van zonden ontvangen hebben, of geloovig geworden zijn, ook al zondigen zij later, toch in het geloof blijven, en dat hun zulke zonde niet schaadt. Luther veroordeelt dit zoo sterk mogelijk. Niet alleen hebben de vromen dagelijks nog te strijden tegen de erfzonde, maar wanneer zij in open- ij A. a. O., S. 61—65. bare zonde vervallen, zooals David in echtbreuk, dan zijn geloof en geest weg geweest1). Ten opzichte van het Avondmaal leest men hier deze verklaring : brood en wijn in het Avondmaal zijn het waarachtige lichaam en bloed van Christus, hetwelk gereikt wordt aan en ontvangen door vrome èn slechte Christenen. Het moet gereikt worden onder beide gestalten. ,Von der Transsubstan■ t.atio achten wir der spitzen Sophisterey gar nichts". Zelfs dit: »es reymet sich mit der Schrifft auffs best, das brod da sey und bleibe" 2). Het verwonderlijkste van alles is wellicht voor sommigen de volstrekte afwezigheid van elke omschrijving van het gezag des Bijbels. Slechts een paar malen wordt gezegd, dat * iets in strijd is met »Gods woord"3). Wel worden allerlei teksten bijgebracht, alleen uit de kanonieke boeken, niet uit de apokriefen. D. De iFormula Concordiae" en de strijd die voorafging. Door de vaststelling dèr »Formula Concordiae" in het jaar 1577 kwam de ontwikkeling der leerstellingen in de Luthersche kerk voor geruimen tijd tot eene afsluiting. Deze »Formula Concordiae" is het Nessus-kleed geweest, waaronder het vrije Protestantisme ernstig gevaar geloopen heeft te stikken. Aan die vaststelling ging eene periode vooraf van opgewekte beweging en strijd. Gewoonlijk wordt dit tijdperk met donkere kleuren afgeschilderd. Met zekere verontwaardiging wordt besproken, dat de Protestanten onderling twistten, dat de eene Lutheraan den ander met polemische geschriften bestookte. Vrij algemeen houdt men het er voor, dat dit gestrekt heeft om het Protestantisme te verzwakken. Is dit niet juist andersom? Was het Protestantisme in Duitsche landen vóór de 1) Die Schmalkaldischen Artikel, Das dritte Teil, Von der falschen Busse der Papisten, bij Zangemeister opgenomen uit de eerste editie, S. 66. 2) A. a. O., Vom sacrament des Altars, bij Zangemeister, S. 66 f 3) A. a. O., S. 55. »Formula concordiae" niet een jonge bergstroom, die bruischend en kronkelend, maar met sprankelende helderheid en frischheid naar beneden vloeide? Dreigde het na dien niet te verloopen in een stilstaand moeras? Menigmaal wordt beweerd, dat de vraagstukken waarover men streed niet belangrijk genoeg waren om zooveel aandacht te verdienen, dat men zich heeft bezig gehouden met haarklooverijen, dat men wegens dwaze spitsvondigheden de hartstochten in beweging heeft gebracht. Doch dit zijn opmerkingen van de oppervlakkigheid en de onkunde, van lieden die zich niet kunnen verplaatsen in andere tijden en omstandigheden, die niet kunnen medegevoelen met hetgeen de harten kloppen deed van menschengeslachten in vroeger eeuw. In het algemeen kan men onder de aanhangers der Augsburgsche geloofsbelijdenis twee groote partijen 'of richtingen onderscheiden. De eene zoekt haar steunpunt voornamelijk bij Luther, de andere bij Melanchton. De eene is de partij der ultra's de andere die der gematigden. De eene wil niet weten van eenige toenadering, noch tot het Roomsch-Katholicisme, noch tot het Calvinisme. De andere heeft de hoop op verzoening met de Roomsch-Katholieken opgegeven, maar zou van eenige toenadering tot de Calvinisten niet afkeerig zijn. De eene partij wordt dikwerf die der orthodoxe Lutheranen genoemd; de andere die der liberale. Deze laatste benaming kan echter het oordeel op een dwaalspoor voeren, daar de radikale toepassing van Luther's beginselen in dezen tijd bezwaarlijk als orthodox kan worden bestempeld. De universiteit te Wittenberg, waaraan Melanchton nog 14 jaren na Luther's dood leerlingen vormde, werd het bolwerk der Melanchtonianen of Philippisten, zooals men toen zeide. Sedert omstreeks 15 50 werd de nieuw opgerichte hoogeschool te Jena het centrum der strenge Lutheranen. Bovenstaande onderscheiding van twee groote richtingen moge als schematisch worden opgevat. Strikt genomen kunnen niet alle strijdenden bij eene der twee worden ingedeeld; immers over sommige verschilpunten werd onder zeer uiteenloopende omstandigheden gestreden. Nog bij het leven van Luther ontbrandde de »antinomistische strijd". De aanleiding hiertoe ontstond door zeker optreden van Joh. Agricola, die gedurende jaren predikant en »rector scholarum" te Eisleben was geweest, en sedert het j. 1536 met een tak van onderwijs te Wittenberg werd belast. Bij de kerkvisitatie in het j. 1527 had Melanchton de predikanten aangespoord tot het houden van preeken over de Tien Geboden. Toen reeds begon Agricola dit te bestrijden door het verspreiden eener schriftelijke kritiek. Zooveel nadruk op de wet te leggen veroordeelde hij als een terugkeer naar de leer van Rome. De ware boete werd volgens hem niet geboren uit vrees voor straf, maar uit liefde tot de gerechtigheid; niet door de prediking der wet wordt zij te voorschijn geroepen, maar door die van het evangelie, de blijde boodschap van den Heiland. Hierbij beriep hij zich op Luther. Inderdaad had het eenigen schijn, alsof dit overeenstemde met Luther's bedoeling, en stellig heeft diezelfde opvatting volkomen ter goeder trouw geheerscht bij velen. Doch Luther zelf 'lichtte Agricola anders in, en heeft op .eene samenkomst met beiden den strijd voorloopig doen ophouden. Omstreeks den tijd van de vaststelling der Smalkaldische artikelen begon Agricola opnieuw. Zonder vermelding van den naam des schrijvers bracht hij geschreven stukken in omloop, welke Latijnsche stellingen bevatten, waarin het hechten aan de Tien Geboden of aan de wet hevig werd gegispt. Sommige dezer stellingen klinken zeer onschuldig, en schijnen ter nauwste samen te hangen met de leer der rechtvaardiging door het geloof, zooals: »de prediking der boete moet niet aan de Tien Geboden, of aan de wet van Mozes, maar aan het lijden en sterven des zoons Gods ontleend worden. Want Christus spreekt volgens Lukas XXIV: Alzoo moest Christus lijden en tot zijne heerlijkheid ingaan, opdat in zijnen naam boete en vergeving van zonden gepredikt zou worden. De wet straft alleen de zonde en doet zulks buiten den Heiligen Geest om; derhalve straft zij tot verdoemenis. Nu is echter zulk eene prediking van noode die niet alleen verdoemt, maar ook zalig maakt, zulk eene prediking is het evangelie, dat te gelijk boete en vergeving van zonden leert. Want het evangelie van Christus predikt den toorn Gods van den hemel, daarnevens ook de gerechtigheid, welke voor God geldt, Rom. i '7". Maar de uiterst bedenkelijke strekking blijkt uit andere beweringen: »De Tien Geboden behooren op het raadhuis, niet op den predikstoel. Allen, die met Mozes omgaan, moeten naar den Duivel varen; aan de galg met Mozes. Wanneer gij midden in de zonde steekt, en op het ergst zijt — dan, mits gij gelooft, zijt gij reeds midden in de zaligheid. Zoodra gij bedenkt: zoo en zoo moest het in de christenheid toegaan, er moesten onberispelijke, eerbare, deugdzame, heilige, kuische lieden zijn, zoo hebt gij het evangelie reeds gemist" '). Was het der moeite waard, dat men zich tegen deze verderfelijke leer verzette? Luther dankte God, dat hij te Smalkalden van den dood gered was om nog te kunnen bestrijden wat buiten hem om en toch met een beroep op zijnen naam was Verbreid geworden. Hij beschouwde dit als eenen nieuwen streek van den Satan, uitgedacht om zijn werk te verstoren. Bijna aandoenlijk klinkt het: »Ik verwonder mij zeer, dat men mij verwerping van de wet of van de Tien Geboden kan toedichten. Men kent toch in meer dan één vorm mijne uitlegging der Tien Geboden, welke dagelijks in onze kerken gepredikt en bij het onderricht gebruikt wordt; ik zwijg van de Geloofsbelijdenis en de Apologie, en van onze andere boeken. Op tweeërlei wijs worden de Tien Geboden bij ons gezongen; wij bezitten ze geschilderd, gedrukt, in hout gesneden, wij laten ze door de kinderen 's morgens, 's middags en 's avonds opzeggen; ik weet geen manier meer, waarop wij ze niet aan- l) Positiones oder Sf ruche eines Antinomi, oder Gestttstürmers, in D. Martins Luthers Samtliche Schriften, herausg. v. J. G. Walch, Th. XX, S. 2030—2034. wenden, behalve dat wij ze (helaas!) in woord en daad niet genoeg in toepassing brengen, niet aanschouwelijk maken zooals wij moesten, und. ich selber, wie alt und gelehrt ich bin, taglich wie ein Kind, die selben .von Wort zu Wort spreche" >). Agricola gevoelde zich door de bestrijding zoo beleedigd, dat hij Luther bij den Keurvorst aanklaagde. Het gevolg was een proces, waarbij hij in de gevangenis terecht kwam. Hij werd ontslagen op de belofte, dat hij te Wittenberg zou blijven zoolang als het proces duurde. Maar hij vluchtte naar Brandenburg, en werd door keurvorst Joachim II benoemd tot hofprediker te Berlijn. De Osiandristische strijd betrof iets geheel anders. Andreas Osiander was jarenlang predikant geweest te Neurenberg, enV had als zoodanig den rijksdag te Augsburg in 1530 en de samenkomst te Smalkalden in 1537 bijgewoond. De Smalkald.sche artikelen dragen ook zijne onderteekening. Reeds toen werd het door zekere preek bekend, dat hij, hoewel in het algemeen met Luther meegaande, toch een zelfstahdig man was, die zijne opvatting van de rechtvaardiging voordroeg in eigen, voor sommigen vreemde vormen. Luther wist de opkomende ergernis toen nog te bezweren. Nadat Osiander in 1548 zich openlijk verzet had tegen het Augsburger Interim was hij genoodzaakt Neurenberg te verlaten. Hij zocht een goed heenkomen bij hertog Albrecht van Pruissen, die hem met open armen ontving, en hem een leerstoel toewees aan de hoogeschool te Koningsbergen. Tevens werd hij belast met " het oppertoezicht der kerkelijke zaken. Bij verschillende gelegenheden verkondigde hij nu stellingen die opzien baarden, met zoozeer omdat men ze terstond voor onwaar hield, als wel omdat men gewend was de mannen te Wittenberg èn Luther èn Melanchton, dezelfde onderwerpen anders te hooren behandelen. Oogenschijnlijk was Osiander's optreden niet anders dan een verzet tegen eene verkeerde en inderdaad zeer afkeurenswaardige opvatting van Luther's leer. Het was een protest tegen de oppervlakkige aanneming van de leer der rechtvaardiging door het geloof zonder dat dit gepaard ging met heiliging des harten en levensvernieuwing. Het geloof moest waarlijk geloof in Christus zijn, alzoo dat hij in ons is en wij in hem. Een aantal zijner stellingen klinken dan ook zeer aannemelijk, zooals: »Niets rechtvaardigt ons, dat ons niet tevens levendmaakt, en wederom maakt niets ons levend, dat ons niet tegelijk rechtvaardigt. Derhalve is het juist gezegd, dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden, want de rechtvaardige zal van zijn geloof leven, Gal. III, Rom. I. Want het woordje rechtvaardigen in zijn oorspronkelijken zin beteekent: uit een goddelooze een rechtvaardige maken, dat is, een doode weder tot het leven brengen. Dit is dan een eigen werk der goddelijke almacht, wijsheid en goedheid, niets minder dan het voortbrengen van een nieuw schepsel". Doch datgene, waartegen hij zich verzet, wordt reeds in de volgende stelling aangewezen: »Maar het wordt dikwijls genomen in een anderen zin, waarin het zooveel beduidt als: aannemen, erkennen, betuigen of oordeelen, dat iemand rechtvaardig is". Verderop luidt het: »In de Heilige Schrift moet het geloof, dat rechtvaardig maakt, met eene synecdoche worden verstaan, nl. zoo, dat het zijn voorwerp, onzen Heer Jezus Christus, in zich sluit. Want gelijk David, de koninklijke profeet, zijne kelk eene kelk noemt die dronken maakt, terwijl toch niet de kelk op zich zelf, maar de wijn die er in is dronken kan maken: zoo spreekt ook de Schrift van het geloof dat rechtvaardig maakt, terwijl toch niet het geloof, maar Christus, door het geloof gegrepen, levend en rechtvaardig maken kan, Ps. XXIII". Zoo geraakt Osiander allengs buiten de lijn waarlangs men zich aan de Luthersche zijde tot dusverre bewogen heeft. Hij gaat voort: »Dus het geloof dat onze harten bereidt en reinigt, maakt ons rechtvaardig met datgene wat het ontvangt en bezit: God echter, die rechtvaardig is en rechtvaardig maakt wie van het geloof aan Jezus is, maakt hiermede rechtvaardig, dat hij ons zijne gerechtigheid schenkt en verleent, Hand. XV, Rom. III. Want dewijl er tweeërlei gerechtigheid is, van God en van de menschen, zoo grijpen wij door het geloof niet deze menschelijke, maar zijne goddelijke gerechtigheid. Deze wordt Gods gerechtigheid genoemd, niet alleen omdat zij voor God waarde heeft en Hem welbehagelijk is, maar omdat zij waarlijk gerechtig: heid van God is, nl. van onzen Heer Jezus Christus, waarlijk God boven alles, geprezen in eeuwigheid, Amen, Rom. IX. Hij is echter niet rechtvaardig omdat hij de wet vervuld heeft, maar hierom dat hij een rechtvaardige zoon uit den rechtvaardigen vader van eeuwigheid geboren is, gelijk hij immers zegt: Rechtvaardige vader, de wereld kent u niet, Joh. XVII. Dewijl echter buiten Christus niemand rechtvaardig is, maar allen door overtreding dood en van nature kinderen des toorns zijn, wordt aan niemand de gerechtigheid Gods en het eeuwige leven verleend, tenzij hem te voren de zonde vergeven worde, door het bloed van Christus, Ef. II, Kol. II. Derhalve onderscheiden wij twee deelen in onze rechtvaardiging, namelijk de vergeving der zonden en de verzoening. De verzoening echter verstaan wij niet in den alledaagschen zin, als wanneer de eene mensch met den ander verzoend wordt, maar theologisch, in dier voege, dat met God verzoend worden zooveel beteekent als met Christus vereenigd en uit hem wedergeboren worden, zoodat hij in ons en wij in hem zijn en door hem leven, en uit hoofde van zijne gerechtigheid, welke in ons woont, rechtvaardig geacht worden". En nu de zonderlinge beelden: »Denn Christus unser brautigam vermahlet uns ihm eine reine jungfrau, d. i. die mit keiner abgöttischen Lehre verrückt ist, und vermahlet uns ihm ëwiglich in gerechtigkeit und gericht, in gnad und barmherzigkeit durch den glauben, Joh. III; 2 Kor. II; Hoz. II. Hierdoor zijn wij met hem één vleesch, leden zijns lichaams, vleesch van zijn vleesch en gebeente, Ef. V. Daarom zal de mensch verlaten vader en moeder, — ik zeg dit echter van Christus, Ef. V. Vandaar dat wij opnieuw geboren worden in hem en uit hem, uit water en geest, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, Joh. III, 2 Petr. I. Dit zaad Gods blijft in 'de geloovige uitverkorenen, weshalve wij dan Gods kinderen en der goddelijke natuur deelachtig worden. Want wie God aanhangt, wordt één geest met hem, Joh. III; Gal. III; 2 Petr. I; 1 Kor. VI. Toch kunnen wij nooit met God één geest wórden, als wij niet te voren één vleesch worden met Christus" '). Deze weelderige beeldspraak zou in een stichtelijk werk, eene preek, misschien zijn toegelaten. Maar opgenomen in theologische stellingen, met de strekking om in een wetenschappelijk debat verdedigd te worden,, is zij geheel onverdragelijk. Dit was hetzelfde als de voortbrengselen van een mystieken geest, de weefsels eener teugellooze fantasie, wederrechtelijk opleggen aan verstand en gemoed. Dat met God één geest worden, met Christus één vleesch, viel ver uit den toon der dogmatische traditie en was onmogelijk door te denken. Zoodra men poogt het door te denken, wordt het zelfs iets monsterachtigs en stuitends. Het valt dus waarlijk niet te verwonderen, dat dit gekunstelde spelen met de gewichtigste leerstellingen aan velen afkeer inboezemde en oppositie uitlokte, zij het ook, dat men in Prüissen, wegens de bevoorrechte plaats welke Osiander bekleedde, aarzelde hem te bestrijden. En Osiander was er de man niet naar om zonder verweer zich te laten aantasten. Hij wist toch te bewerken, dat sommigen zijner.tegenstanders uit den staatsdienst verwijderd werden of zelfs het land verlieten. Toch groeide de vijandschap aan en werd hoe langer hoe heftiger. Trouwens de zonderlinge leer der rechtvaardiging was lang niet het 1) Stellingen van Andreas Osiander in de „Additamenta" bij Gottfrid Arnolds unpartheyische Kirchen- und Kctur-Historit, Schaffh. 1741, 2= Aufl., Bd. II, S. 1040 f. eenige waardoor deze heerschzuchtige en vrij ruwe man zich vijanden berokkende. In en buiten Pruissen ontstond een hevige gisting: Slechts zijn dood in het j. 1552 heeft hem behoed voor eene ernstige vernedering. Maar de strijd duurde voort. Het hoofdbezwaar was gelegen in de scheiding van vergeving en verzoening. De eerste kwam tot stand op een oogenblik, de laatste was iets wordends, ging gepaard met, en was dus afhankelijk van, de toenemende inwoning van Christus in den geloovige. Wel hield Osiander met Luther vol, dat de gerechtigheid van Christus den geloovige wordt toegerekend, maar de voorstelling van het volledige proces der rechtvaardiging als iets voortgaands, iets opklimmends, ontmoette tegenzin, verwekte immers groote bezorgdheid dat men opnieuw gestort zou worden in de hopelooze gewetens. angst des pausdoms, waaruit men pas meende verlost te zijn. In de tweede plaats gevoelde men zich er door gehinderd, dat de leer van Osiander te kort scheen te doen aan de verdienste en het werk van Christus als den eenigen Middelaar. En dit waarlijk niet zonder reden. Hij ging zelfs zoo ver te leeren, dat Christus mensch geworden zou zijn, al ware. het ook niet noodig geweest voor de verlossing der menschheid, enkel om den mensch op te voeren tot den hoogsten trap der volmaaktheid, d. i. het beeld Gods. In. het algemeen beschouwde men deze leer als een gedeeltelijken terugkeer tot het najagen der Roomsche werkheiligheid. Dit laatste waarschijnlijk ten onrechte. Voor het betrekkelijk recht van Osiander's optreden, het dringend noodige der prediking dat de rechtvaardiging door het geloof gepaard moest gaan met levensvernieuwing, had men ternauwernood oog, noch aan den eenen, noch aan den anderen v kant. Osiander heeft het wassend verzet vooral aan den invloed van Melanchton toegeschreven; maar de echte Lutheranen hebben hem niet minder dan de overigen veroordeeld. Valt het bij den antinomistischen en den Osiandristischep strijd moeilijk de strijdende partijen in te deelen bij de twee hoofdrichtingen, welke naar Luther en Melanchton benoemd worden, duidelijk springt deze scheiding in het oog bij den aadiaphoristischen" strijd, gelijk bij den smajoristischen" en den jsynergistischen". De »adiaphoristische strijd" was een gevolg van het Augsburger Interim van het j. 1548. Na den Smalkaldischen oorlog, die voor de Protestanten zoo ongelukkig was afgeloopen, trachtte de Keizer hiermede op eigen hand de kerk in Duitschland te reformeeren en de eenheid te herstellen. Voor de Protestanten was het een teleurstelling te meer dat het niet werd ingevoerd in de .landen die zich tot dusverre aan het Roomsch-Katholicisme gehouden hadden. Aan het Protestantisme waren eenige belangrijke concessiën gedaan; de voornaamste punten der leer, zooals de rechtvaardiging door het geloof, waren niet veroordeeld; het Avondmaal onder beide gestalten, het priesterhuwelijk werden toegestaan. Doch de Roomsche hiërarchie en de ceremoniën moesten in streken waar zij reeds lang afgeschaft waren opnieuw worden ingevoerd. De keizerlijke wet werd in het keurvorstendom Saksen toegepast in den vorm eener nieuwe kerkenorde, waartoe behalve eenige superintendenten en predikanten drie professoren uit Wittenberg, Major, Camerarius en Melanchton, zij het ook met tegenzin, hadden medegewerkt. Deze kerkenorde is het »Leipziger Interim", eveneens van het j. 1548. Van de oude ceremoniën wordt hier verklaard, dat men weder zal kunnen aannemen: het vormsel, het laatste oliesel, de getijden-zangen, de waskaarsen, bijna ' den geheelen ritus der mis, verder de vasten- en de feestdagen. Diepe verslagenheid en heftige verontwaardiging werden door dit »Leipziger Interim" in beperkter kring, door het Augsburger Interim in geheel West-Europa teweeggebracht. Melanchton en de zijnen werden beschuldigd van verraad en stonden bloot aan de heftigste aanvallen. Zij verdedigden zich met de bewering dat de punten, waarop zij hadden toegegeven slechts »adiaphora" waren. Vandaar de naam: »adiaphoristische strijd". Vooral Matthias Flacius, sedert eenige jaren hoog- leeraar te Wittenberg, de groote geschiedschrijver, nam het op voor een onwankelbaar vasthouden aan hetgeen men eens als waar en goed had erkend. Hij offerde zijn hoogleeraarsambt op, en begaf zich naar Maagdenburg, de wijkplaats van allen die zich door bestrijding van het Interim gevaar van de zijde des Keizers op den hals haalden. Flacius spaarde zijne voormalige ambtgenooten niet. In het algemeen wordt hij echter te hard beoordeeld. Want het Interim dreigde een ware ramp te worden voor het Protestantisme. Welken indruk de invoering maakte, kan worden afgeleid uit een brief van Coelius Secundus Curio aan Joannes Utenhove. Utenhove had uit Straatsburg, het toevluchtsoord van vele Hervormingsgezinden uit de Nederlanden, bericht gezonden welk onheil hun overkomen was door het Interim. Curio antwoordde dat hij den brief niet met droge oogen had kunnen lezen *). De »adiaphoristische strijd" werd nog lang voortgezet, ook nadat hij door den Augsburger godsdienstvrede zijne onmiddellijke praktische beteekenis verloren had. Trouwens de gevolgen van het Interim waren ook niet terstond uitgewischt, maar werden hier en daar in zeer pijnlijke mate gevoeld2). In den »Majoristischen strijd" richtte de Flaciaansche partij zich tegen Georg Major, hoogleeraar te Wittenberg. Waarschijnlijk had men het echter in den grond gemunt op Melanchton. Deze toch had in de uitgave zijner »Loci communes" van het j. 1535 geleerd, dat het doen van goede werken noodzakelijk was, te weten voor degenen die reeds 1) Coelius Secundus Curio Utenhovio, bij Pijper, Jan Utenhove, Leid. 1883 Bijl., blz. IX: „Vidi literas tuas; vidi, legi et relegi, mi humanissime atque amicissime Utenhovi, non siccis oculis neque animo dolore vacuo. Quis enim in quo verae pietatis scintilla vigeat, ea cognoscens quae tu mihi de Argentoratensibus, aliisque ecclesiae calamitatibus, a lachrymis possit temperare? Sed ne dubita haec est via portaque coeli, quam princeps ille noster coelestis contrivit, quique optimi ducis atque imperatoris perfunctus munere, nos monet et animat, cum ait: In mundo bella et calamitates habebitis, in me autem pacem et gaudium: confidite vero: nam ego vici mundum". 2) Petrus Martyr Vermigli to Joannes Uttnhovius in Ecclesiae LondinoBatavae Archivum, ed. J. H. Hessels, Cantabr. 1889, T. II, p. 47. Theol. Tijdschr. XLII. door Christus met God verzoend waren ').' Aan Georg Maj'or y nu werd verweten, dat hij zonder meer had verkondigd: »gbede werken zijn noodig ter zaligheid". Gedurende vele jaren werd hij het mikpunt van de aanvallen der Flaciaansche partij. De leider der aanvallen was Nikolaas van Amsdorf, die een poos Luthersch bisschop van Naumburg was geweest, door den Smalkaldischen oorlog en het Interim zijne plaats had verloren, en de wijk genomen had naar Maagdenburg, waar hij verkeerde met Flacius en Osiander. Van Amsdorf tastte Major aan in een geschrift van het j. 15 51 2). Men toonde zich verontrust, daar men een terugtred vreesde te beleven tot die leeringen der Roomsche kerk die als de verderfelijkste werden beschouwd. Major bleef het antwoord niet schuldig. De strijd werd' voortgezet. In het j. 1559 kwam Major voor den dag met een verweerschrift3), waarin hij verklaarde de gewraakte uitdrukking niet meer te zullen gebruiken; hij verzekerde zelfs, dat hij om misverstand te voorkomen haar sedert jaren niet gebezigd had 4). Eigenlijk had hij haar nooit gebruikt in den zin welken de tegenstanders hem hadden toegedicht, alsof nl. de goede werken moesten strekken om de zaligheid te verdienen 5). Zijn ware gevoelen drukt hij thans als volgt uit: »das Euangelium leret, das wir Vergebung der Sünden erlangen, Und das uns Gerechtigkeit zugerechnet, 1) Melanchton's Loei communes, in het Corpus Reformatorum,. Brunsvig. 1854, Vol. XXI, cap. De bonis operibus, p. 429 seq. 2) Zie de aanstonds te noemen Bekentnis D. Georgii Maioris, in de Repetitio: Widerholung, C. Blatt ij. 3) Het verweerschrift had tot titel: Bekentnis D. Georgij Maioris von dem Artickel der Iustifcation, das ist, von der Lere, das der Mensch allein durch Glauben, on alle verdienst, umb des Herrn Christi willen, vergebung der Sünden habe, und fur Gott Gerecht, und Erbe ewiger seligkeyt sey. Und von guten Wercken, welche dem warhafftigen Glauben, als früchte der Gerechtigkeit, folgen sollen. Wittenberg M.D.LIX. Het is herdrukt in zijne Repelitio: Widerholung und endliche Erklerung der Bekentnis D. Georgii Maioris, Gedruckt nu Wittenberg durch Hans Lufft, 1567, 40. 4) Bekentnis D. Georgii Maioris in de Repetitio: Widerholung, quat. C, BI. iij. 5) A. a. O., quat. C, BI. ij. und heiliger Geist und Erbschafft ewiges Lebens geben wird aus gnaden, und nicht von wegen unser verdienst, Sondern solchs wird uns umb Christus willen geschenckt, so wir gleuben an Christum, das ist, so wir vertrawen, das uns Gott umb Christus willen gewislich vergeben wölle.... Wenn der Mensch nu also allein durch den Glauben on alle seine werck und verdienst, aus barmhertzigkeit Gottes umb Christi willen, vergebung der Sünden, Gerechtigkeit, heiligen Geist, und Erbschafft der Seligkeit empfangen, als denn, sage ich, das im Menschen, als der nu in Christo Ihesu ein new Creatur geschaffen zu Guten wercken, Eph. 2. der new gehorsam, welcher in guten wercken, so Gott im Decalogo geboten, als Früchte des Glaubens, und der vorgehenden Gerechtigkeit folgen sol, welcher, da er nicht folget, ists eine gewisse anzeigung, das solcher Mensch gewislich Christum nie recht erkand, auch kein warhafftigen lebendmachenden Glauben gehabt, noch des ewigen Lebens teilhafltig worden sey, nach dem Spruch Pauli, 1 Cor. 6. Lasset euch nicht verfüren, weder die Hurer noch die Abgöttischen, noch die Ehebrecher, werden das Reich Gottes ererben" '). De toon van dit geschrift ten opzichte van Nikolaas van Amsdorf en de zijnen is heftig en bitter. Opmerking verdient nog, dat Georg Maior verzekert omtrent de justificatie eene verklaring te hebben willen afleggen: »wie dieselbige in heiliger Göttlicher Schrift, auch in der Augsburgischen Confession begrieffen"; dat hij van een van beide zou afwijken, werpt hij ver van zich *). Men liet den schrijver niet met rust. Hij heeft zich genoodzaakt gezien hetzelfde verweerschrift in het j. 1567 nogmaals te laten drukken, thans met eene voorrede zoo lang als het werkje zelf. Het is een scherp gekruid stuk. De aanvallen der tegenstanders worden gekenschetst als »geschreeuw en gebijt" 3), en toege- 1) A. a. O., quat. B, BI. iv; C, BI. i. 2) A. a. O., quat. B, BI. iij, iv. 3) A. a. O., quat. A, BI. ij. schreven aan de boosaardigste oorzaken, wangunst ') enz. Er wordt gesproken van »Flacianische Lügen, Calumnien, falsche Deutung, wie dieses Geists art und natur ist" 2), ja van des. tegenstanders »mörderischen Geist" 3). Het antwoord was een vlugschrift onder den titel: »Warhafftiger gegenbericht, Auff Doctor Georg Maiors Repetition", door wie? »Die Prediger in der Grafschaft Mansfeit"4). De toon is hier veel gematigder en ingetogener dan in de geschriften van Georg Major, bijna lakonisch. Wat men in alle handboeken leest, dat Flacius, Amsdorf e. a. in hunne bestrijding der Melanchtoniaansche partij buitengewoon heftig zouden zijn geweest, ja, alle perken zouden zijn te buiten gegaan, is op dit stuk ten minste niet toepasselijk. Het voordeel is hier beslist aan de zijde van Amsdorf en de zijnen. Als de toetssteen van waarheid en dwaling geldt »Gods woord" of de »Heilige Schrift", zonder nadere bepaling5). Luther treedt hier meer op den voorgrond. Er wordt bijv. gezegd, dat Georg Major's leer van de rechtvaardiging is »wider die Lere, so wir in dem Artickel von unserer Rechtfertigung und guten Wercken, von D. Luther aus Gottes worte empfangen haben", of dat hij »nicht recht, und nach D. Luthers art und weise, mit gutem grund heiliger Schrifft von den Artickeln unserer rechtfértigung, und der guten Wercke gelert" heeft °). Met verscheidene aanhalingen uit Major's eigen geschriften wordt nu het bewijs geleverd, dat hij de gewraakte uitdrukking: «goede werken zijn noodig ter zaligheid", wel 1) A. a. O., quat. A, BI. ij; B, BI. ij. 2) A. a. O., quat. B, BI. i. 3) A. a. O., quat. A. BI. iv. 4) Warhafftiger gegenbericht, Auff Doctor Georg Maiors Repetition, und endliche Erklerunge, Welche er in einer Deutsche/t Schrifft dis ijóy. Jar gethan hat. Durch die Prediger in der Graffschafft Mansfelt. Anno. M.D.LXVIII; [achteraan:] Gedruckt zu Eisleben, .... bey Urbann Gaubisch, den 20 Decemb., 40. 5) Warhafftiger gegenbericht, quat. A, BI. iij, iv; E, BI. iv. 6) Warhafftiger gegenbericht, quat. E, BI. iij en iv. degelijk gebezigd heeft in een zin, niet ver verwijderd van de Roomsche prediking der werkheiligheid. In zekere preeken over de Twaalf artikelen des geloofs (1550) heeft hij bijv. gezegd: «wij verwerpen dus de goede werken niet; want wij zeggen duidelijk, dat niemand zonder goede werken zalig kan worden, en dat God een iegelijk naar zijne werken beloonen zal" '). Verder wordt betoogd, dat zulke uitdrukkingen door de «Papisten" natuurlijk worden uitgelegd overeenkomstig hunne opvatting, en dat zij ook letterlijk zoo staan in het «Interim". Maar volgens deze schrijvers werden zij in het «Interim" slechts opgenomen met het bedriegelijke opzet om den Papisten van dienst te kunnen zijn 2j. Aan Major's belofte de gevaarlijke woorden: «goede werken zijn noodig ter zaligheid" niet meer te zullen gebruiken, was niet veel waarde te hechten. Want nadat hij haar in het j. 1558 had bekend gemaakt, heeft hij later in zekere preeken over de Zondagsepistelen gezegd: «het is niet genoeg geloof te bezitten en op onze wijze te strijden, maar indien wij ons niet dermate oefenen in den wedloop dat wij als overwinnaars den eindpaal bereiken en den uitgeloofden prijs behalen, zullen wij niets uitrichten" 3). Gewoonlijk wordt beweerd, dat Amsdorf de onnoozele stelling verkondigd zou hebben: «goede werken zijn schadelijk voor de zaligheid". Niet alleen hebben duizenden Protestanten zich hieraan geërgerd, maar het heeft ook aan ontelbare Roomsche' schrijvers eene aanleiding verschaft om op het Protestantisme te smalen. Heeft Amsdorf die stelling werkelijk voor zijne rekening genomen? In zijne «Bekentnis" van het j. 1559 verwijt Georg Major in het algemeen aan zijne tegenstanders : «sind etlich jre scribenten so freuel, das sie schreiben dürffen, die guten Werck sind schedlich zur Seligkeit" 4). 1) Warhafftiger gegenbericht, quat. B, BI. ij. 2) Warhafftiger gegenbericht, quat. C, BI. i en ij. 3) Warhafftiger gegenbericht, quat. E, BI. ij. 4) Bekentnis D. Georgij Maioris von dem Artickel der Justification in de Repetitio: Widerholung, quat. C, BI. iij. Een bepaald persoon wordt niet aangewezen. In de groote «Formula Concordiae" van het j'. 1577 wordt ook gezegd: «enkele weinigen hebben de stelling verkondigd, dat de goede werken schadelijk zijn voor de zaligheid" '). Niemand wordt genoemd. Uit het zwevende verband is in de verte niet op te maken, wie er mede bedoeld worden. Is hier wel sprake van een meening die in den kring der geestverwanten ernstig is verdedigd? Het geval wordt opgelost door een zeldzaam drukwerkje van Von Amsdorf onder den titel: «Das die Propositio (Gute werck sind zur Seligkeit schedlich) ein rechte ware Christliche Propositio sey"2). Waarschijnlijk hebben velen dit geschrift alleen uit den titel gekend én hierin genoeg aanleiding meenen te vinden om Amsdorf met de zwartste kleuren af te schilderen. Amsdorf zelf heeft er schuld aan, in zooverre als hij op lichtvaardige wijze een misverstand in het leven riep, en uit dwaze eigenliefde naliet het uit den weg te ruimen, toen het noodig was geworden. In zekere voorrede had hij de gewraakte uitdrukking gebezigd 3). Uit den inhoud van zijn verweerschrift blijkt, dat hij haar nooit heeft bedoeld in den schandelijken zin dien anderen er aan gehecht hebben, zij het ook dat Amsdorf in zijne verdediging weder te ver gaat, en dingen zegt die bij oningewijden voor de gevaarlijkste uitlegging en toepassing vatbaar zijn. Uit den titel is te zien, dat volgens Von Amsdorf de stelling welke hij voor zijne rekening neemt reeds bij Paulus en Luther gevonden wordt. Onnoodig één van beiden schoon te wasschen van den blaam, hun hierdoor aangewreven. Maar 1) Formula concordiae, iv, De bonis operibus, 3, 37, in de uitgave der . JLibri symbolici ecclesiae evangelicae ree. C. A. Hase, Lips. 1837, p. 699. 708. 2) Das die Propositio fGute werd sind zur Seligkeit schedlich) ein rechte ware Christliche Propositio sey, durch die heiligen Paulum vnd Lutherum gelert vnd geprediget. Niclas von Amsdorff. Psalm : XIIII. Omnes declinauerunt shnul inutiles facti sunt, non est faciens bonum, nee unus quidem. M.D.LIX, 4°. Een exemplaar bevindt zich in de Groszherzogl. Bibliothek in Weimar. Het geheel telt 18 ongenummerde bladzijden. 3) Zie de aanstonds aan te halen plaats Quatern A, 61. ij verso. allermerkwaardigst, dat nu reeds zoo kort na Luther's dood overeenstemming met hem en met Paulus voor Amsdorf het meest afdoende argument in den strijd schijnt te zijn. Schamper zegt hij, dat de tegenstanders Georg Maior hooger en dierbaarder achten dan Luther. Zij mogen toezien, of het hun gelukken zal Paulus en Luther om Maior's wil te vervloeken '). Het geschriftje vangt aan met het spreekwoord, dat de Duivel een duizendkunstenaar is. Dit toont hij in de meesterlijke listen die hij aanwendt om de reine leer des evangelies te onderdrukken en te vervalschen. In de laatste 39 jaren heeft men dit dikwijls gezien en ondervonden 2). «Langen tijd hebben wij gestreden tegen de stelling: goede werken zijn noodig ter zaligheid. Eindelijk werden wij het eens en begonnen eendrachtig te leeren, dat goede werken ter zaligheid niet van noode waren, en toch een Christen tot een nieuw leven wel van noode zijn, als vruchten des geloofs, als zijne teekenen en getuigen3). Nu begint de Satan opnieuw en stookt een 1) N. von Amsdorff, Das die Propositio (Gute Werck sind zur Seligkeit schedlich) ein rechte ware Christliche Propositio sey, Quatern A, Blatt i j: „Nu ists je offenbar, das Paulus und Lutherus solche Propositio (Gute werck sind schedlich zur seligkeit) an viel oertern geschrieben und gelert, vnd die ander (Gute werck sind noetig zur seligkeit) verdampt haben. Dieweil sie nu Georg Maiorem hoeher vnd tewrer achten denn Lutherum, vnd jn vnd seine Propositio vmb meiner willen verdammen, das ich dieselbe seine Propositio (Gute werck sind schedlich zur Seligkeit) in einer Vorrede gebraucht habe, so mus ichs leiden vnd Gott befehlen, vnd zusehen wie es jnen gelingen werde, das sie Paulum vnd Lutherum vmb Maiors willen verdammen". 2) Man sagt der Teuffel sey ein tausend Kunstiger, welchs er jtzundt wider die reine Lehr des Euangelij reichlich vnd meisterlich beweist, denn da'zu gebraucht er all sein kunst vnd list, das er sie vnterdriicke oder verfelsche, wie wir die vergangne xxxix. Jar offt vnd viel gesehen vnd erfaren haben. Denn er ruget vnd feiret nicht als ein vnablessiger Feind, biss er die besten vnd gelertesten Diener Christi erschleiche, vnd in sein netz jage vnd gefangen, das ist, verfuhrt vnd in jrthumb gebracht habe. Von Amsdorff, a. a. O., Quatern A, Blatt ij. 3) Amsdorff, a. a. O.: Solchs thut er jtzund mit allem fleis, mit der Propositio (Gute werck sind von nöten zur seligkeit) Dieweil wir nu ein lange zeit hefftig dawider gestritten haben, vnd nu eins wurden waren, vnd eintrechtig lereten, das gute werck zur seligkeit nicht von nöten weren, vnd doch einem Christen zu einem newen leben gleichwol von nöten sind, als des Glaubens friichte, zeichen und zeugen". aantal der onzen op om deze stelling: ,goede werken zijn schadelijk ter zaligheid' tot verdriet voor mij en tot welbehagen van Georg Maior te vervloeken, opdat de heidensche en papistische stelling (goede werken zijn noodig ter zaligheid) weder op den voorgrond kome en gehandhaafd worde" '). De goede werken zijn dus ook volgens Amsdorf noodig als vruchten des geloofs. Men ziet, dat hij zijne bewering niet heeft bedoeld in den ergerlijken zin dien men er aan gehecht heeft. Als vruchten des geloofs behagen de goede werken Gode enkel uit genade, om Christus' wil. Ook hierin konden alle Protestanten met hem medegaan, al liet hij er ook in eenigszins stuitenden vorm op volgen: »op zich zelf zijn ze even goed vervloekt als de werken der huichelaars" 2). Maar waarom dan deze stelling: «goede werken zijn schadelijk voor de zaligheid" te handhaven? Omdat deze woorden uit den aard der zaak niet anders kunnen verstaan worden dan van zoodanige werken, waarmede men genade en zaligheid verdienen wil3). De stelling: «goede werken zijn schadelijk voor de zaligheid" op te vatten als sloeg zij op de vruchten des geloofs, is geheel verkeerd. «Alle monniken, papen, heidenen 1) Von Amsdorff, a. a. O.: „Als wir nu in solcher hoffnung lebten, es solt der zwiespalt dieses Artickels halben gantz vnd gar vertragen vnd verglichen sein. So hebt der Satan ein newes an, das erger ist denn- das erste, nemlich, das er etliche aus den vnsern erregt, die diese Propositio (gute werck sind schedlich zur seligkeit) mir zuuerdries, vnd Georg Maior zu ehren vnd gefallen verdammen, dadurch die Heidnische vnd Papistische Propositio (Gute werck sind nötig zur seligkeit) wider erfur komme, vnd erhalten werde". 2) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. ij v.\ „Denn es ist je ein mal vnd gewis war, das Gott alles vnter die Sünde beschlossen hat, auch die früchte des Glaubens, welche Gott gefallen vnd angeneme sind, allein aus gnade vmb Christus willen, sonst an jn selbst, sind sie so wol verdampt vnd schedlich zur seligkeit, als der Heuchler werck". Verderop zegt hij, Quatern A, BI. iv v.: „Vnd wenn mans recht ansehen wil, so sind auch die früchte des Glaubens für Gottes gerichte, von art vnd natur Sünde, vnd schedlich zur "seligkeit, denn sie sind vnrein vnd vnuolkommen, vnd weren verdamlich, wenn Gott sie jm vmb des Glaubens willen an Christum nicht gefallen liesse". 3) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. ij v.: „Derhalben wird diese Propositio (Gute werck sind zur seligkeit schedlich) vnbillich verdampt, Denn auch die wort von art und natur nicht anders, denn von den wercken, damit man gnade vnd seligkeit verdienen wil, können verstanden werden". en Turken verstaan haar van de [uitwendige] werken, waarmede men de genade en de zaligheid wil verdienen. Want zij weten geen woord van het geloof en zijne vruchten. Maar wij moeten de stelling verstaan van die werken waarvan alle menschen haar verstaan [d. w. z. van vasten, aalmoezen geven, naar de mis gaan, ceremoniën waarnemen enz.]. ') «In alle vrome stichtingen, kloosters en hoogescholen, als men van goede werken spreekt, verstaat men dit nooit anders dan van die goede werken, waarmede men een recht verwerven wil op Gods genade en de zaligheid" 2). «Menschelijke rede en wijsheid kan niet begrijpen, dat goede werken, waarmede zij denkt de zaligheid te verwerven, ter zaligheid schadelijk zouden zijn. Daarom verwerpen heidenen en Turken, papen en monniken, de bedoelde stelling, omdat zij de rede volgen en de wijsheid der philosophie" 3). «Hier dwalen de hooggeleerde, opgeblazen geesten. Philosophie is in deze zaak niets dan ,vanitas' en .mendacium'. Maar er bestaat eene goddelijke heimelijke 1) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. iv: „Sie kan von früchten des Glaubens nicht verstanden werden, sondern allein von den wercken, damit man gnade vnd seligkeit verdienen Wil, wie denn Münche, Pfaffen, Heiden vnd Türcken sie verstehen, denn sie wissen gar nicht ein wort vom Glauben vnd seinen früchten. Darumb sollen vnd mussen wir dieselbe Propositio (Gute werck sind schedlich zur seligkeit) auch von denselben wercken, als de materia subiecta verstehen, dauon alle Menschen sie verstehen, nemlich von den wercken damit man gnad vnd seligkeit verdienen wil". 2) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. iv vil „Dieweil denn alle Stifft, Klöster und hohe Schulen, (wie das jre Bücher auff den heutigen tag klerlich zeugen vnd beweisen wenn man von guten wercken redet oder schreibet) das stets nicht anders verstehen, denn von den guten wercken, damit man Gottes gnad vnd seligkeit verdienen wil". 3) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. ij v.\ „Darumb auch solche Propositio menschlicher vernunfft, weisheit vnd heiligkeit, als Münichen, Nonnen, und den Hochgelerten auffs höchste ergerlich ist, . . . Vnd es hat auch fur der Welt ein grossen schein vnd ansehen, Denn Menschliche vernunfft vnd weissheit kan nicht verstehen, das gute werck zur seligkeit sollen schedlich sein, damit sie gedenckt die seligkeit zu erwerben". Verder A, BI. iij v.: „Heiden und Türcken, Pfaffen vnd Münche, diese alle verdammen die gedachte Propositio denn. sie folgen der' vernunfft vnd Menschlicher weisheit der Philosophia". waarheid en wijsheid, den hooggeleerden wereldwijzen onbekend, nl. dat alle menschen zondaren en hunne beste werken zonde zijn, ter zaligheid schadelijk" »Dit is eene wijsheid boven en tegen alle rede, boven en buiten ons, alleen in God en zijn Woord gegrond, door Jezus Christus, onzen lieven Heer en Heiland, ons geopenbaard en verkondigd, waarom wij haar wegens het bevel des hemelschen Vaders behooren aan te nemen" 2). De schrijver komt tot de slotsom, dat, als men ze maar goed begrijpt, beide stellingen waar zijn, zoowel deze: goede werken zijn noodig ter zaligheid, als de andere: goede werken zijn schadelijk ter zaligheid3). Aan Amsdorf's betoog, dat de stelling: goede werken zijn 1) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. iv: „Das aber die Hochgelarten auffgeblasen Geister, das widerfechten, das macht die Philosophia, welche- in dieser sache nichts ist denn uanitas und mendacium, heuchlen vnd lügen, welche Gott hasset vnd verwirfft, vnd seine Göttliche heimliche warheit oder weisheit liebet, welche den hochgelerten Weltweisen vnbekandt ist, nemlich, das alle Menschen Sünder, vnd jre besten werck Sünde sind, zur seligkeit schedlich". 2) Amsdorff, a. a. O., Quatern A, BI. iv: „diese ist ein weisheit vber vnd wider alle vernunfft, vber vnd ausser uns, allein in Gott und seinem Wort gegründet, durch Jhesum Christum vnsern lieben Herrn vnd Heiland, vns geoffenbart vnd verkündiget, darumb wir dieselbige aus dem befehl des himlischen Vaters, sollen vnd mussen annemen, vnd ir£ keinen weg verdammen". 3) Amsdorff, a. a. O., Quatern B, BI. 1: Denn ob die früchte des Glaubens zur seligkeit nichts von nöten sind, so sind sie doch von nöten zum Glauben, der die seligkeit eerlangt, vnd gehören an den ort, oder an das teil, das zur seligkeit von nöten ist, als früchte, zeichen vnd zeugen des Glaubens, dem sie allezeit folgen sollen vnd müssen. Darumb sind vnd bleiben die beide Sprüche (Gute werck sind zur seligkeit von nöten) Vnd (Gute werck sind schedlich zur seligkeit) rechte vnd ware Contraria immediata, als die strack one mittel wider einander sind. Denn hie sind kein mittel werck, sondern alle werck, so viel der sind, die sind nötig oder schedlich, Sind sie nicht nötig zur seligkeit, so sind sie doch nötig zu einem newen leben, das der seligkeit oder dem Glauben folgen mus. Derhalben folgts 'fein vnd am aller besten, Gute werck sind nicht schedlich zur seligkeit, darumb sind sie nütz vnd not zur seligkeit. Vnd widerumb, Gute werck sind nicht not zur seligkeit, darumb sind sie zur seligkeit schedlich, denn hie ist kein mittel, denn die früchte des Glaubens sind nötig- zum newen Gehorsam, so dem Glauben folgt". schadelijk ter zaligheid, ook door Luther verdedigd zou zijn, zal weinig waarde worden gehecht'). Is het niet gevaarlijk eene stelling als deze te verkondigen, vragen de tegenstanders, daar men er Epikureërs door maakt? Hierop antwoordt Amsdorf: dan moest ook de uitspraak van Christus: «tenzij iemand opnieuw geboren worde, kan hij het rijk Gods niet zien", Epikureërs maken. Dit wil evengoed zeggen: «Alle goede werken zijn vervloekt en schadelijk voor de zaligheid, wanneer wij niet wedergeboren worden" 2). Met den «Majoristischen strijd" hangt de «Synergistische" samen. In de uitgave der «Loei communes" van het j. 1535 had Melanchton aan den menschelijken wil eenig vermogen toegekend om tot het goddelijk bekeeringswerk iets bij te dragen; door drie dingen moest dit tot stand komen: het Woord, den Heiligen Geest en den Wil. Ook in het Interim werd eene dergelijke leer, die men als leer van het synergisme pleegt aan te duiden, opgenomen als tegemoetkoming aan het Roomsche semipelagianisme. Later barstte hierover een belangrijke strijd los, waarin Amsdorf en Flacius (sedert 1557) kwamen te staan tegen Pfeffinger te Leipzig, die een dergelijk gevoelen als dat van Melanchton verdedigd had. De Wittenber gers kozen partij voor Pfeffinger. Het ergste van de zaak was, dat nu ook de vorsten zich er mede gingen bemoeien. In het j. 1558 lieten de Saksische hertogen (Ernesti- 1) Amsdorff, a. a. O., Quatern B, BI. i v. f.: „in seinen Galatis, T. iij. Folio XXI. 'spricht er, Alle werck, auch des Gesetzes, sind Sünde, vnd machen den Menschen nur erger, Vnd Tom : v i j, mein gerechtigkeit mir nicht nütze, sondern viel mehr mir schedlich sein kan, etc. Vnd wer wissen wil, was, wie vnd welcher gestalt Lutherus von vnsern guten wercken redet, der lese seine Postill, vber die Epistel des xxiij. Sontags, da schreibt er vnter andern also. Darumb ist sie (die gerechtigkeit des Gesetzes) mir für Gott nichts hülfflich, sondern mehr schedlich gewesen " 2) Amsdorff, a. a. O., Quatern B, BI. iv: „Wenn gedachte Propositio solt Epicurer machen, so muste der Spruch Christi auch Epicurer machen (Es sey denn das jemandt new geboren werde, so kan er das Reich Gottes nicht sehen) Das ist eben so viel gesagt, Alle • gute werck sind verdampt, vnd schedlich zur seligkeit, wenn wir nicht auffs new widerumb geboren werden". nische lijn) eene «confutatio" drukken en openbaar maken betreffende de voornaamste sekten en dwalingen van den tijd, waarin vooral het «synergisme" beslist veroordeeld werd. Deze «confutatio" moest van alle kansels worden voorgelezen. Men trad zeer hardhandig op. Victorin Strigel bijv., de eenige theologische hoogleeraar te Jena die niet tot de Flaciaansche partij behoorde, en het waagde tegen deze «confutatio" te protesteeren, werd met iemand anders opgesloten binnen de muren der vesting Grimmenstein. Spoedig keerde de wind. Krachtens het welbehagen van hertog Johan Friedrich «den' Mitler", werd de Flaciaansche partij in het j. 1560 schaakmat gezet door de instelling van het konsistorie te Weimar, waarin vier superintendenten met vier rechtsgeleerden onder den hertog als blijvenden voorzitter een kerkbestuur formeerden. Flacius en de zijnen werden nu verbannen, de theologische faculteit te Jena opnieuw bezet naar de raadgevingen der Wittenbergers; 40 predikanten in Thüringen, die zich aan Luther wilden houden, verbannen. Nogmaals verkreeg de partij der echte Lutheranen de bovenhand bij den val van Johan Friedrich den Mitleren (1567). De Flacianen werden teruggeroepen behalve Flacius zelf. De geschiedenis vormt een aanschouwelijk tafereel van den al te grooten invloed, thans in sommige Duitsche landen door de Protestantsche vorsten in kerkelijke zaken uitgeoefend. Deze invloed liet zich des te pijnlijker bemerken, waar hij strekte om aan het eene leerstelsel de overwinning te verzekeren boven het andere. Het dreigende gevolg moest zijn, dat de Protestantsche geloovigen in de slavernij verzonken van een hard dogmatisme. | De «krypto-kalvinistische strijd" werd voornamelijk gevoerd in dat Saksische hertogdom hetwelk na den Smalkaldischen oorlog onder Maurits keurvorstendom geworden was (de Albertinische lijn). Het was eigenlijk eene voortzetting op kerkelijk-politiek terrein van den ouden strijd over het Avondmaal. Melanchton helde over naar de opvatting van Calvijn, zooals o. a. bleek in de «Confessio Augustana variata" van het j. 1540. In het j. I552 deed Joachim Westphal een nieuwen, allerheftigsten aanval op de Calvinistische avondmaalsleer. Eigenlijk viel hij verscheidene personen tegelijk aan, die hij onder den gemeenschappelijke!) scheldnaam »Sacramentariërs" samenvatte. Ook Joh. a Lasco deelde dit lot. Met uittreksels uit hunnè geschriften die onderling tegenstrijdig waren, trachtte hij hen te verslaan. Deze Joachim Westphal' werd ook de beruchte vijand van de Nederlandsche Gereformeerden, die uit Londen in het j. 1553 een goed heenkomen moesten zoeken, eerst in Denemarken, en, toen zij vandaar verjaagd werden, in Duitschland. Onvermoeid heeft hij hen vervolgd, de overheden van verschillende steden tegen hen opgeruid. Hoe het Protestantisme langzamerhand van aard veranderde, blijkt uit sommige uitlatingen van Westphal in een twistgesprek met Marten Micron, een der voorgangers dezer vluchtelingen. In den mond van Westphal is het gezag der kerk beslissend. De leer der werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam van Christus is waar, want zij wordt gehuldigd in alle kerken van Saksen en de oostelijke landen. «Ecclesiae nostrae Saxonicae sunt Ecclesiae Dei. Sed Ecclesia Dei in doctrina aberrare non potest. Igitur in doctrina Sacramentaria illae non errant" '). Dat Melanchton de zijde van A Lasco en de Nederlanders hield tegen Westphal, bleek op treffende wijze, toen A Lasco en Utenhove in 1556 Melanchton bezochten en een zijner colleges bijwoonden 2). Keurvorst August van Saksen, de opvolger van Maurits, meende een beslist Lutheraan te zijn. Hij schijnt echter de dogmatische verschilpunten niet te best begrepen te hebben. Peucer, die der Calvinistische avondmaalsleer was toegedaan, was een zijner intiemste raadslieden. Men wist hem over te halen aan een verzameling geschriften van Melanchton, het «Corpus doctrinae Philippicum seu Misnicum" (Leipz. 1560) 1) Aanhalingen uit het verslag in de Simplex et fidelis narratio, bij Pijper, Jan Utenhove, blz. 42. 2) Aid., blz. 147. wettig gezag te verkenen. Weldra verscheen een naamloos geschrift, waarin werd betoogd, dat Melanchton's avondmaalsleer alleen recht heeft van bestaan, terwijl de verschillende opvattingen der Lutheranen als papistisch werden verworpen. Intusschen had de keurvorst een paar ijveraars voor de Luthersche avondmaalsleer, Wigand en Heshusius, verbannen (i 573). Vreeselijk was de toorn des vorsten, toen hem de oogen opengingen! De toeleg der Philippisten om hem tot het Calvinistisch, gevoelen te bekeeren werd ontdekt. Verbanning en gevangenis was hun loon! Om aan al dien strijd een einde te maken, werd in het j. 1577 de »Formula Concordiae" vastgesteld, waarmede de verzameling der symbolische boeken der Luthersche kerk tot eene duurzame afsluiting kwam. Een enkele blik in den inhoud doet zien, dat zij bestemd is om als ter laatster instantie uitspraak te doen in den antinomistischen, den Osiandristischen, den adiaphoristischen, den Majoristischen, den synergistischen en den kryptokalvinistischen strijd. Een soort wetboek van de geldige kerkleer, een «corpus doctrinae", had men te voren reeds in verschillende Duitsche vorstendommen en steden. Wij hebben gezien, dat op de vergadering der vorsten te Naumburg in 1561 de Augsburgsche confessie in de oorspronkelijke redactie opnieuw onderteekend werd, ofschoon men verklaarde de «Variata" niet te verwerpen. De eerste poging tot vervaardiging eener «Formula concordiae" geschiedde in het j. 1567. Landgraaf Willem rV van Hessen-Kassei had met het oog hierop eene samenkomst met hertog Christoffel van Wurtenberg. Dientengevolge droeg de laatste het maken van een ontwerp op aan Jakob Andreae, proost en kanselier te Tübingen. Hij .maakte eene «Bekentnis und kurze Erklarung etlicher zweispaltiger Artikel" gereed. Slechts vijf artikelen werden behandeld, te weten: van de rechtvaardiging des geloofs, de goede werken, den vrijen wil, de adiaphora, het Avondmaal. De dood van den hertog van Wurtemberg belette vooreerst de verwezenlijking van. het plan. Met den landgraaf van Hessen alleen kon Jakob Andreae niet verder komen, ook al omdat de landgraaf een formulier wenschte waarmede niet alleen alle schakeeringen onder de Duitsche Protestanten, maar zelfs de Gereformeerden buiten Duitschland zich zouden kunnen vereenigen. Jakob Andreae vervaardigde een nieuw ontwerp, in den vorm van een zestal preeken (!), die hij na schriftelijk overleg met Martin Chemnitz te Brunswijk, met Joachim Westphal te Hamburg, met David Chytraeus te Rostock e. a., omwerkte tot een reeks van artikelen, de »Zwabensche Konkordie". Nadat dit stuk in het j. 1574 was toegezonden aan hertog Julius van Brunswijk, werd het onder leiding van Chemnitz door de theologen van N.-Duitschland omgesmeed tot de «ZwabenschSaksische Konkordie". Intusschen baande de groote omkeer van het j. 1573 in het keurvorstendom Saksen nader den weg tot eene overeenstemming in de richting welke men wenschte. Vooral keurvorst August werd nu bezield door de vurige begeerte, voor de Protestanten iets dergelijks te scheppen als de Roomschen in de uitspraken van het Trentsche concilie pas bezaten. Noodlottig onverstand I Na overleg met den graaf van Henneberg en van dezen met hertog Lodewijk van Wurtemberg en den markgraaf van Baden, werd aan eenige Wurtembergsche en Badensche thedlogen een rapport gevraagd over den besten vorm van een formulier van eenigheid voor de kerken der Augsburgsche geloofsbelijdenis. Ten gevolge hiervan werd het »Maulbronner formulier" geboren. Nog voordat dit in de handen van keurvorst August kwam, werd hem door den hertog van Brunswijk de »Zwabensch-Saksische Konkordie" toegezonden. Hij stelde zich in betrekking met Jakob Andreae, en vroeg hem, aan welke van de twee ontwerpen hij de voorkeur gaf. De toenadering werd zeer gemakkelijk gemaakt doordat deze de strekking van beide stukken gelijk verklaarde, zelfs de voorkeur schonk aan het »Maulbronner formulier", omdat zijn eigen ontwerp in de «Zwabensch-Saksische Konkordie" veranderingen had ondergaan welke hij afkeurde. Keurvorst August bracht nu eene vergadering van theologen tot stand te Torgau (28 Mei—7 Juni 1576). Behalve de Saksische theologen, onder Wie Selnecker het meest op den voorgrond trad, waren daar uitgenoodigd: Chemnitz, Chytraeus, en twee godgeleerden uit het keurvorstendom Brandenburg, de generaalsuperintendent Andreas Musculus en de hoogleeraar Körner uit Frankfort a./O. Uit eene soort van samensmelting van de »Zwabensch-Saksische Konkordie" met de »Maulbronner artikelen", waarbij het eerste tot grondslag diende, werd nu het «Torgische boek" tot stand gebracht. Eene groote vergadering van geestverwanten werd hierover niet uitgelokt. Het werd rondgezonden aan de meeste Protestantsche stenden van Duitschland. Men verlangde, dat de theologen van ieder vorstendom of stad het zouden onderzoeken en dat van het resultaat hunner beraadslagingen schriftelijk verslag te Dresden zou worden ingezonden. De ontvangst was verschillend. Wegens eene aanmerking van den landgraaf van Hessen op de uitvoerigheid van het stuk vervaardigde Jakob Andreae een uittreksel, de »Epitome", welke met de »Formula Concordiae" vereenigd in de gedrukte uitgaven der Libri Symbolici voorkomt. Daar de genoemde landgraaf zich echter met den geest van het geheele stuk niet vereenigen kon, werd hij door de «Epitome" niet verzoend. Eene laatste vergadering had plaats in het j. 1577, in hét klooster Bergen, bij Maagdenburg. Slechts drie theologen zag men daar bijeen: Andreae, Chemnitz en Selnecker. Later kwamen er uit Brandenburg Musculus en Körner bij. De ingekomen rapporten werden overwogen. In het «Torgische boek" werden slechts weinig veranderingen gemaakt. Het »Bergische boek", of liever de eindredactie der «Formula Concordiae", was gereed. Aan het voornemen om het ter bekrachtiging voor te leggen aan eene algemeene vergadering van Protestantsche stenden werd geen gevolg gegeven. Het werk der vereeniging mocht eens schipbreuk lijden! Uoor de keurvorsten van Brandenburg en Saksen werden exemplaren ter goedkeuring en onderteekening gezonden aan die stenden, van wier toestemming men zich verzekerd hield. De tusschenkomst van koningin Elizabeth van Engeland om te waarschuwen tegen de verdeeling van het Duitsche Protestantisme werkte niets uit. Het stuk werd reeds in de jaren 1577 en IS7^ onderteekend door 3 keurvorsten, 20 vorsten, 24 graven, 4 vrijheeren, 38 rijkssteden, en ongeveer 8000 predikanten, professoren en leeraren. Wie niet onderteekenden, verloren hunne ambten. Doch in sommige Luthersche vorstendommen en steden werd de «Formula Concordiae" in het geheel niet aangenomen, zooals in Hessen, Holstein, Pommeren, Anhalt, Zweibrücken, Frankfort a./M., Neurenberg, Straatsburg, Maagdenburg, Bremen, Spiers, Worms enz. De koning van Denemarken wierp het exemplaar dat hem werd gebracht in het vuur, terwijl hij de doodstraf bepaalde voor ieder die dit stuk in zijn land invoerde. De »Formula Concordiae" heeft aan het Protestantisme geen^ zegen bereid. Uit het voorafgaande blijkt, dat zij het werk was van de vorsten en niet van de kerk: een treurig voorbeeld van de óverheersching der kerk door de wereldlijke overheid, die de Hervorming voor de meeste Luthersche landen heeft medegebracht. Dat zij in een aantal vorstendommen met wettig gezag werd bekleed, moge gestrekt hebben om hare overwinning duurzamer te maken, het betreurenswaardige gevolg moest ook zijn dat de geesten werden gekluisterd, dat aan de Protestantsche gewetensvrijheid ernstige schade werd toegebracht. Men begeerde voor het Protestantisme een tegenhanger van Trente. Welnu, men heeft zijn doel bereikt, maar in eenen droevigen zin. Door de «Formula Concordiae" is de wig gedreven in den Theol. Tijdschr. XLII. II boom van het Protestantisme. De scheiding tusschen Lutherschen en Gereformeerden is nu voorgoed bewerkt. Want hoe gematigd men ook was en hoezeer men trachtte de tegenstellingen tusschen de Lutheranen te verzoenen, voor de Gereformeerde opvatting van sommige artikelen was in het geheel geen plaats. Trouwens het Philippisme werd niet alleen uitgezuiverd voorzoover het »krypto-kalvinisme" ') was, maar eigenlijk op alle punten. Het streven om te bemiddelen ging niet ver. Feitelijk was de »Formula Concordiae" de triomf der onvervalschte leer van Luther. Voor het behoud van het Protestantisme viel dit laatste waarschijnlijk niet te bejammeren, aangezien de Melanchtoniaansche partij in het leer-stelsel een beginsel gemengd had waardoor het hoofddogma, de leer der rechtvaardiging *per solam fidem", en dientengevolge de reden van bestaan van het geheele Protestantisme, in gevaar werd gebracht. Wat bij het openslaan van den inhoud der «Formula Concordiae" terstond treft, is de vaststelling van het gezag der Schrift en de bepaling van haren omvang. Thans geschiedde dus pas, wat door de meesten gesteld wordt bij de eerste opkomst van het Protestantisme. Het opschrift boven de inleiding der »Epitome" luidt: »Over den normatieven regel, waaraan alle leerstukken te toetsen, en waarnaar alle voorgekomen' geschillen op te helderen en bij te leggen zijn (De compendiaria Regula atque Norma, ad quam omnia dogmata exigenda, et quae inciderunt certamina, pie declaranda et componenda sunt)". En de eerste regels: »Wij gelooven, belijden en leeren, dat de eenige normatieve regel, waarnaar alle leerstukken en theologen beoordeeld 'moeten worden, nergens anders in bestaat dan in de profetische en apostolische geschriften van het Oude en het Nieuwe Verbond (credimus, confitemur et docemus, unicam regulam i) Scherp is de toon tegen, Zwingli en de Zwinglianen, Formula Concordiae, vin, De Persona ChriHi, 2, 20, in de uitg. v. Hase, p. 761, 766. et normam, secundum quam omnia dogmata omnesque Doctores aestimari et judicari oporteat, nullam omnino aliam esse, quam Prophetica et Apostolica scripta cum Veteris, turn Novi Testamenti)" '). Zijn hiermede alle kanonieke boeken des O. en N. verbonds bedoeld, zooals wij ze kennen, of een gedeelte, eene keurlezing hiervan? Tegen de ketters in den eersten tijd na de apostelen dienden zekere «confessiones, quae unanimem catholicae christianae fidei consensum et confessionem Orthodoxorum et verae Ecclesiae complectebantur". Het zijn: het »symbolum apostolicum", het »Nicaenum", en het »Athanasianum". Men verklaart nu ook deze te omhelzen, en te verwerpen alle ketterijen en dogmata, welke in strijd hiermede in de kerk zijn ingevoerd. Wat die »symbola" waren voor den 'vroegsten tijd is de »confessio Augustana" voor den tegenwoordigen, te weten in haren x eersten, nog onveranderden vorm. Ten aanzien van de hedendaagsche scheuringen in geloofszaken, »nemen wij haar aan als unanimem consensum et Declarationem christianae nostrae fidei et confessionis, in primis contra Papatum". De Apologie en de Smalkaldische artikelen worden dan met de Augsburgsche geloofsbelijdenis op ééne lijn gesteld. Eindelijk wordt een gelijk gezag toegekend aan den kleinen en den grooten Katechismus van Luther. Immers »haec religionis causa etiam ad Laicos, quos vocant, spectat, eorumque perpetua salus agitur". Welk eene ontdekking 1 De beslissing der hoogste dingen in geloofszaken gaat niet alleen vorsten aan, zelfs niet alleen theologen, ook nog leeken! Zoover hebben de vervaardigers der belijdenisschriften der Luthersche kerk het nu gebracht. In de »Confessie" wist nien alleen van vorsten en theologen: de rest was de massa, die slechts onderwezen moest * worden. Heel ver gaat men echter in de erkenning van het leeken-element nog niet. Immers de Katechismussen worden »beschouwd als Bijbels voor de leeken, waarin al datgene I) Formula Concordiae, Epitome, in de uitg. v. Hase, p. 570. kortelijk is vervat wat in de Heilige Schrift uitvoeriger wordt behandeld, en waarvan de kennis den Christen noodig is ter eeuwige zaligheid!" ') Hierop volgt nu evenwel eene restrictie. Ten eerste wordt het onderscheid gehandhaafd tusschen het Oude en het Nieuwe Testament. Maar bovendien wordt gezegd, dat alleen de Heilige Schrift is: »judex, norma et regula, ad quam, ceu ad Lydium lapidem, omnia dogmata exigenda sunt et judicanda": En de genoemde »symbola" dan en de andere boeken? Zij bezitten geen beslissend gezag, maar strekken slechts tot verklaring en ontvouwing van den inhoud van ons geloof, en doen zien, op welke wijze in onderscheidene tijden door de godgeleerden die toen leefden ten aanzien van zekere twistpunten de Schrift begrepen en uitgelegd is (non obtinent auctoritatem judicis; sed duntaxat pro religione nostra testimonium dicunt eamque explicant, ac ostendunt, quo modo singulis temporibus sacrae literae in articulis controversis in Ecclesia Dei a Doctoribus, qui turn vixerunt, intellectae et explicatae fuerint) 2). De volgende artikelen worden behandeld: de erfzonde, de vrije wil, de rechtvaardigheid des geloofs voor God, de goede werken, wet en evangelie, het derde gebruik der goddelijke wet (de beteekenis der wet voor de wedergeborenen), het Avondmaal, de persoon van Christus, de nederdaling ter hel, de kerkelijke ceremoniën, de eeuwige voorbeschikking en uitverkiezing Gods, ketters en sectarissen. Van al de groote dogma's der oude kerk, die met de leer der Drieëenheid samenhangen, wordt hier nu voor het eerst en voor het laatst in de reeks der Luthersche belijdenisschriften één leerstuk opzettelijk behandeld. Het betreft de persoon van Christus. Het blijkt echter dat dit alleen geschiedt omdat het tegenover de Gereformeerden noodig is 1) Formula Concordiae, Epifome, De Compendiaria Regula atque Norma, in de uitgave van Hase, p. 571 seq. 2) Formula Concordiae, Epitome, De compendiaria Regula atque Norma, in de uitg. v. Hase, p. 572. geworden in verband met de leer van het Avondmaal. Luther heeft de ware en substantiëele tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus in het Avondmaal geleerd. De Zwinglianen hebben deze tegenwerping gemaakt: »als het lichaam van Christus tegelijk in den hemel en op aarde was, dan zou hieruit volgen, dat het geen echt, geen menschelijk lichaam kan zijn". Uitvoerig wordt nu getracht dit bezwaar uit den weg te ruimen. Het geheel is een voorbeeld te meer van de bochten, waarin theologen zich weten te wringen om iets te verdedigen dat kennelijk onwaar is. Dit eerste staal van Luthersche christologie is geen meesterstuk. De heerlijkheid en schoonheid van Luther's geloof in de werkelijke tegenwoordigheid, waardoor voor hem de band tusschen de zienlijke en de onzienlijke wereld, de aardsche en de goddelijke dingen, bevestigd werd, gaat hier onder spitsvondige redeneeringen verloren. In het algemeen wordt er in de »Formula Concordiae" veel geredeneerd, te veel. Wel is het een zeer duidelijk boek en heeft het aan velen, aan jonge theologen bijv., als wegwijzer eh gids in eenige moeilijke vraagstukkén goede diensten kunnen bewijzen. In de »Epitome" wordt eerst het vraagstuk kort uiteengezet. Dan volgt telkens een affirmatief en een negatief deel; het eerste bevat hetgeen wordt aangenomen, het tweede wat wordt verworpen. Aan dezen vorm, voor de duidelijkheid zeer bevorderlijk, ligt het niet. Maar stellig wordt op meer dan een punt zoowel het »pro" als het scontra" aangenomen '). Geschiedde dit om te verzoenen, wat voor geen verzoening vatbaar was ? Of was dit een noodwendig gevolg van de eeuwige antinomieën welke in kerkleer en wijsbegeerte ten allen tijde zijn voorgekomen en zullen voorkomen? ( Wordt vervolgd.) F. Pijper. 1) Bijv.: God heeft den mensch geschapen, niet de Satan; toch is de mensch verdorven; Christus heeft onze natuur aangenomen, maar niet de verdorven natuur; de erfzonde is niet het wezen des menschen, toch is er niets onverdorvens in ons, enz. De naturen van Christus zijn eeuwig gescheiden en toch vermengd, enz. BEZA'S ADVIES OMTRENT CODEX D. 't Is algemeen bekend, dat deze codex, die thans zeer op den voorgrond gekomen is bij 't speuren naar een zooveel mogelijk oorspronkelijken text der nieuwtestamentische geschriften, door Theod. Beza indertijd aan de Universiteit te Cambridge werd toevertrouwd met het advies *asservandum potius' quam publicandum". In zijn laatste editie der Agrapha betreurt A. Resch dit o.a. met deze woorden: «Waarschijnlijk zou de ontwikkeling der bijbelsch-theologische wetenschap eene andere geworden zijn, wanneer dat handschrift uit 't klooster van den heiligen Irenaeus in de handen van een minder bevooroordeelden, Lutherschen theoloog ware gekomen, wanneer b. v. Martin Chemnitz, Beza's groote tijdgenoot, de verantwoordelijkheid voor dit, in zijn eigenaardigheid eenige, handschrift had moeten dragen, enz." Beza's geest was in den ban van een vooroordeel en daardoor is hij, volgens Resch, min of meer aansprakelijk er voor, dat niet »die scheeve ontwikkeling verhoed werd, waardoor naderhand de epigone Luthersche dogmatiek, van Chemnitz's beginselen afwijkend, hoe langer hoe meer op sleeptouw genomen werd door 't Gereformeerde schriftprincipe enz." 't Is natuurlijk historisch juist, dat Beza zijn persoonlijke beweegredenen gehad moet hebben voor dat advies, welks onderstelde gevolgen door Resch zoo mateloos worden betreurd. Of men evenwel \ persoonlijk karakter dier overwegingen wel in't juiste licht stelt, door hier enkel te gewagen van een (algemeen) gereformeerd vooroordeel, mag betwijfeld worden. De auteur Overgedrukt uit het THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT. Uitgave van S. C. VAN DOESBURGH. asch van op de feesten verbrande boomen (Mannhardt, Wald und Feldkulte I 226, 292). Zoo zal men ook de asch van dit offer voor even krachtig hebben gehouden als een mengsel met het product der goddelijke werkzaamheid zelf vervaardigd. Wanneer wij Nu m. 19 zien in het licht van parallele godsdienstige gebruiken dringt zich derhalve de onderstelling aan ons op, dat de Israëlieten twee soorten wijwater hebben gekend. Het eerste heeft het aanzijn gegeven aan den in Num. 19 gebruikelijken naam me [nidda. Het was een mengsel van water met menstruum. Wij hebben geen gegevens die ons over het gebruik en vervaardigen van dit water spreken. Alleen de naam getuigt dat het bestaan heeft. Of het in de volksklasse gebruikt werd, weten wij al evenmin. Wel is zeker dat het gecodificeerde volksgebruik dezen naam heeft toegekend aan een tweede soort, die van gelijke kracht was en die bereid werd door asch van een aan Astart gewijd dier met water en andere reinigende stoffen te vermengen. B. D. Eerdmans. DE BELIJDENISSCHRIFTEN DER LUTHERSCHE EN ANGLIKAANSCHE KERKEN. II. DE BELIJDENISSCHRIFTEN DER ANGLIKAANSCHE KERK1). A. Het »Book of common prayer" van het j. IS49- Nadat koning Hendrik VIII van Engeland in de laatste dagen van het j. 1546 gestorven was en de kroon had nagelaten aan zijnen negenjarigen zoon Eduard, begon Thomas Cranmer, aartsbisschop van Canterbury, de kerkhervorming 1) Bronnen: Articuli De quibus in synodoLondinensiAnno Dom. M. D. Lil. ad tollendam opinionum dissensionem, et consensum verae religionisfirmandum, inter Episcopos et alios eruditos viros convenerat, Regia authoritate in lucem editi, in de Collectio confessionum in ecclesiis reformatis publicatarum, edd. Dr. H. A. Niemeyer, Lips. 1840, 8°, p. 592—600; Anglicana confessio fidei, in articulis de quibus convenit inter Archiepiscopos et Episcopos utriusque provinciae et Clerum universum; in synodo Londinensi, anno Domini 1362, ad tollendam opinionum dissensionem, et ad consensum in vera Religionefirmandum, aldaar, p. 601—611; The two liturgies, A. D. ij40, and A. D. ISS* ■ v>M other documents set forth by authority in the reign of king Edward Vl.viz. the order of communion, 1J4S. The Primer, ijsj. The catechism and articles, ijjs. catechismus brevis, JJSJ, editedfor the Parker Society by J. Ketley, Cambr. 1844, 8°; Liturg ical services, Liturgies and occasional forms of prayer set forth in the reign of queen Elizabeth, ed. for the Parker Society by W. Keatinge Clay, Cambr. 1847; Private prayers put forth. by authority during the reign of queen Elizabeth, uitg. door denzelfde voor genoemde Society, 1851; Liber Precum pvblUarvm, sev ministerij Ecclesiasticae administrationis Sacramentorum, aliorumquc rituum et caeremoniarum in Ecclesia Anglicana, (Lond. 1560), 40; The Booke of Common Prayer, and administration of the Sacraments, And other Rites and Ceremonies of the Church of England, Lond. 1615, 8°; The book of Common-Prayer And administration Of the Sacraments, and other in Engeland in te voeren. Onder het pas geëindigde vorige bewind had Engeland zich onttrokken aan de opperste rechtspraak van den paus; op geweldige wijze waren de kloosters afgeschaft; de prachtige reliquiënkisten van zekere heiligen, waarheen bedevaarten plachten ondernomen te worden, de kist van St. Thomas te Canterbury, van St. Albanus te St. Albans, van St. Etheldreda te Ely, enz. waren verbrijzeld en weggedaan. Deze dingen moeten echter niet beschouwd worden als zoovele teekenen dat Hendrik VIII zich losgemaakt had van de Roomsche leer. Integendeel; voor zich zelf was hij aan die leer steeds getrouw gebleven. Eerst onder Eduard VI kon Cranmer het wagen, met eene ware hervorming, d. i. eene hervorming in leer en gebruiken, een aanvang te maken. Zonderling was het en van bedenkelijke gevolgen voor de toekomst, dat alle maatregelen werden genomen door het Rites and Ceremonies Of the Church, According to the Use of the Church of England, Together viith the Psalter And the Form and Manner of Making, Ordaining, and Consecrating of Biskops, friests and deacons, Lond. 1669, fol.; The book of common-frayer, And Administration of the Sacraments, Ana Other Rites and Ceremonies Of the Church, According to the Use of the Church of England, Oxford—Lond. 1686, 12°; The book of Common Prayer, And Administration of the sacraments and other rites and ceremonies of the church, According to the Uses of the Church of England; together with the Psalter, Oxf. 1790, 12°; The Book of Common Prayer [etc. printed by Whittingham, with woodcut borders from the designs of Durer, Holbein, and those in Queen Elizabeth's Prayer Book], |Lond., W. Pickering, 1853; The Book of Common Prayer, Oxf., s. a., 160; Documentary annals\of the reformed church of England; being a collection of injunctions, declarations, etc. from the year 1546 to the year 1716; by E. Cardwell, a new edition in two volumes, Oxf. 1844, 8°; Literary remains of king Edward the Sixth, ed. from his autograph manuscripts by J. Gough Nichols, for the Roxburghe club, Lond. 1857, 2 voll., 40; Original Letters relative to the english reformation, written during the reigns of Henry VUL, Edward VI., and queen Mary: from the archives of Zurich, ed. for the Parker Society by Robinson, Cambr. 1846, 1847, 2 voll., 8°; J. Strype, Memorials of Thomas Cranmer, Lond. 1694, fol.; [J. Strype], Historical Memorials, chiefiy ecclesiastical, Under the Reign of EdwarT~Vl., Lond. 1721, Vol. II, fol.; J. Strype, Annals of the reformation during queen Elizabeth's reign, Lond. 1725, Vol. I, fol.; P. Hevlin, Ecclesia restaurata; The history of the reformation of the church of England, Lond. 1674, fol., 3<* ed. staatsgezag, of ten minste namens dit gezag werden uitgevaardigd. Het geschiedde in dezen vorm dat Cranmer aan de bisschoppen berichtte, dat de hertog van Somerset, lordprotector van Engeland, met advies van anderen van des Konings Raad zóó en zóó bepaald had. Het gebruik van waskaarsen en palmtakken werd veroordeeld en gedeeltelijk verboden '). Niet alleen beelden waarheen bedevaarten waren gedaan, maar alle beelden moesten uit de kerken verwijderd worden Weldra kwam het voorschrift het Avondmaal te bedienen onder beide gestalten. Een liturgisch stuk in de Engelsche taal werd uitgevaardigd, hetwelk bestemd was om ingelascht te worden in den gewonen Latijnschen miskanon, die vooreerst onveranderd bleef3). In de lente van het j. 1549 kwam eene volledige nieuwe liturgie gereed, geheel in de landstaal. Zij werd gedrukt onder den titel: »het boek van de gemeenschappelijke gebeden en bediening der sacramenten en andere ritussen en ceremoniën der kerk, naar het gebruik der kerk van Engeland" *). Met trots verhaalt Heylin, een geschiedschrijver der hoog-kerkelijke partij in de dagen van koning Karei II, dat aan de samenstelling dezer liturgie nog geen deel werd genomen door vreemde godgeleerden. Aan hen zeiven overgelaten, konden de bewerkers nu des Konings smost Godly and most wise directions" volgen, en het oog gevestigd houden ten eerste op de zuivere godsdienst zooals zij in de Schrift wordt onderwezen, en ten tweede op de gebruiken der oude kerk s). 1) E. Cardwell, Documentary annals of the reformed church of England, Vol. I, N. VIII, p. 45 seq. 2) E. Cardwell, Documentary annals, Vol. I, N. IX, p. 47 sqq. 3) The order of the communiën, in The two liturgies, a.d. i54Q,anda.d. 1JS2: edited for the Parker Society, p. 1—8. 4) The booke of the common prayer and administration of the sacramentes, in The two liturgies, a. d. IS49, and a-d- W; edited for the Parker Society, p. 9—158. 5) P. Heylin, Ecclesia restaurata, the history of the reformation of the church of England, An. Reg. 2. 1548, p. 65. Bij de vrucht van hunnen arbeid had het dan ook wel kunnen blijven, meende Heylin, indien maar niet door den invloed van Calvijn en A Lasco de eerste grondslagen waren gelegd geworden van de Zwingliaansche factie, welke voor niets anders ijverde dan voor het invoeren van nieuwigheden in leer en kerkorde. Zij hielden niet op hunne afkeuring van sommige passages der liturgie te kennen te geven '). De Roomschgezinden namen ook wel aanstoot aan het boek, maar hoofdzakelijk, altijd volgens Heylin, wegens het gebruik der volkstaal. De Schrift voor te lezen in het Engelsch, wat was dit anders dan den kostbaarsten schat te doen in rotte vaten, of den uitnemendsten wijn in muffe kruiken ?2) De makers van dit >Book of common prayer" waren zich dan ook van geen breuk met het verleden bewust. Voor hun gevoel bestond er tusschen de kerk van vroeger en die van thans eene natuurlijke continuïteit. Het blijkt uit eene uitdrukking in de voorrede: »de dienst in deze kerk van Engeland is nu gedurende vele jaren volbracht in het Latijn, zoodat het volk het niet kon verstaan" 3). De kerk, waarvoor zijmaatregelen troffen, was dus dezelfde als die hunner voorouders. Bij de bediening van het > avondmaal des Heerent en de heilige communie, gemeenlijk de mis genaamd" moest de priester met degenen, die hem bijstonden, zeker voorgeschreven gewaad dragen *). Ook had hij zich meer dan eens met het gelaat naar het altaar te keeren, dus met den rug naar de gemeente5). Het avondmaalsbrood was ongezuurd, en mocht den geloovigen slechts in den mond gegeven worden Dikwijls werd het Avondmaal gevierd met slechts één communicant 1) P. Heilin, 1. c, in het voorwoord To the reader, quatern A, fol. 5. 2) P. Heylin, 1. c, p. 66. 3) The dooie of the common prayer, 1S40., Preface, in de uitgave der Parker Society, p. 17 seq. 4) The booke of the common prayer, 1549, The supper of the lord, and the holy communion commonly called the mass, Ibidem, p. 76. 5) The booke of the common prayer, 1549, p. 77, 87 89. buiten den priester Een paar malen had de laatste nog een kruis te slaan2). Bij den doop moest de priester een kruis slaan over voorhoofd en borst van het kind. Ook de uitbanning van den Duivel, de exorcismus, was behouden3). Eenige heiligendagen waren gebleven, korte afzonderlijke gebeden waren er voor opgenomen 4). Toch zou men zich zeer vergissen, als men meende dat het geheel een Roomsch karakter droeg. De gebeden, voor de gedenkdagen der heiligen voorgeschreven, waren van dien aard dat de meeste Protestanten ze zonder bezwaar konden meebidden. Als voorbeeld diene het gebed op het feest van St. Jakob den apostel: »geef, o barmhartige God, dat, gelijk uw heilige apostel, zijn vader en al wat hij had zonder verwijl verlatende, gehoorzaam was aan de roeping van uwen Zoon Jezus Christus, en hem volgde; zoo ook wij, alle wereldsche en vleeschelijke genegenheden verzakende, meer en meer bereid mogen worden uwe geboden op te volgen, door Jezus Christus, onzen Heer" 5). Het aanroepen der heiligen of het zoeken hunner voorspraak is geheel buitengesloten. De leer der transsubstantiatie wordt niet meer gehuldigd. Al wat ter voorlezing dient is aan den Bijbel ontleend. Voor den dagelijkschen morgen- en avonddienst zijn zoodanige stukken uitgekozen dat in een jaar de geheele Schrift, op enkele minder stichtelijke gedeelten na, wordt doorgelezen. De liederen die gezongen worden zijn Bijbelsche liederen, de Psalmen, de lofzangen van Zacharia, Maria en Simeon; eene uitzondering is gemaakt voor het »Te Deum". De gebeden ademen misschien een Semipelagiaanschen geest. Dit hangt samen met den Engelschen volksaard, die voor het Augustinisme nooit de rechte vatbaarheid heeft bezeten, en later in de opvoedkundige denkbeelden 1) Ibidem, p. 97—99. 2) Ibidem, p. 88. 3) Ibidem, Public baptism, p. 108. 4) Ibidem, p. 43—45, 49, 68—75. 5) Ibidem, p. 73. van Locke zoo juist weerspiegeld werd. De hoofddogma's van Luther en Calvijn, de leer der rechtvaardiging door het geloof en de praedestinatie, worden niet aangeroerd. De samenstellers dezer liturgie behoorden kennelijk tot degenen door wier invloed terzelfder tijd een aantal uiterlijkheden van den Roomschen eeredienst verboden werden l). Doch indien men zeide dat het Protestantsch karakter van dit »Common-prayer-book" meer gezocht moet worden in het negatieve dan in het positieve, zou men onbillijk zijn. Een schoone, verheven toon wordt aangeslagen. Alles draagt den stempel eener ware vroomheid, die gericht is op het inwendige. Het doel is gemeenschap te zoeken met God en Hem te verheerlijken. De beide Huizen van het parlement, die het met hun gezag bekrachtigden, verklaarden, dat het moest tot stand gekomen zijn met de medewerking des Heiligen geestes 2). B. Het *Book of Common Prayer" van het j. 1552. Bij de tweede herziening van het »Book of Common Prayer", haast onmiddellijk begonnen nadat de eerste voltooid was, heeft Cranmer ook het advies ingewonnen Van enkele buitenlandsche theologen, voornamelijk van Martinus Bucerus en Petrus Martyr, geen van beiden van een scherp belijnde i) Articles to ie followed according to the iing's mafesty's injunctions, 2: „that no minister do counterfeit the popish mass, as to kiss the Lord's table; washing his fingers at every time in the communion; blessing his eyes with the paten, or sudary; or crossing his head with the paten; shifting of the book from one place to another; laying down and licking the calice of the communion; holding up his fingers, hands or thumbs, joined towards his temples; breathing upon the bread or chalice; shewing the sacrament openly before the distribution of the communion; ringing of sacrying bells- or setting any light upon the Lord's board at any time ... 9: Item, that no man maintain purgatory, invocation of saints, the six articles, beadrolls, images, relics, lights, holy bells, holy beads, holy water, palms, ashes, candles, sepulchres, paschal, creeping to the cross, hallowing of the font of the popish manner, oil, chrism, altars, beads, or any other such abuses, and superstitions". Bij Cardwell, Documentary annals, Vol. I, N. XV, p. 75 seq. 2) Heylin, Ecclesia reslaurata, The history of the reformation of the church of England, An. Reg. 2, 1548, p. 65. overtuiging. De eerste, een weinig meer Luthersch-gezind, was sedert den aanvang van het j. 1549 hoogleeraar te Cambridge; de tweede, meer overhellend naar het Calvinisme, sedert 1547 hoogleeraar te Oxford. Het advies van Bucerus is te vinden in zijne »Scripta Anglicana". Petrus Martyr schijnt op de meeste punten met Bucer te hebben overeengestemd. Doch hij maakte hem opmerkzaam, dat ten onrechte het gebruik was behouden om gewijd avondmaalsbrood aan kranken te brengen, zonder dat de instellingswoorden des Avondmaals herhaald werden. Deze toch betroffen meer de menschen, dan het brood en den wijn '). De invloed van Calvijn en de Calvinisten was waarschijnlijk niet groot; iets grooter die van Joannes a Lasco (en Utenhove), doch niet meer dan zijdelingsch en dus moeilijk nader te bepalen. Dat de tweede liturgie zich verder dan de eerste verwijdert van Roomsche leer en gebruiken, blijkt reeds dadelijk uit het gewaad des priesters. Het is onder alle omstandigheden tot een eenvoudigen »surplice" teruggebracht, terwijl het overige verboden wordt. Slechts mogen bisschop of aartsbisschop een »rochet" dragen 2). Mede is het te zien aan de plaats waar de priester staat. Werd in de vorige liturgie soms nog voorgeschreven dat de priester zich met het gelaat moest keeren naar het altaar, thans ontbreekt dit geheel. Hij behoort zich zoodanig te plaatsen dat het volk hem het best kan verstaan 3). Bij de avondmaalsviering moet hij staan aan de noordzijde der tafel (dus met het gezicht naar de gemeente)4). De avondmaalstafel moet zich bevinden in het schip der kerk, of binnen het hek, waar de morgen- of avonddienst geregeld gehouden wordt5). Niet zonder beteekenis is het ook, dat 1) Strype, Memorials of Thomas Cranmer, p. 210, 252. 2) The book of common prayer, 1552, in de Two liturgies, edited for the Parker Society, Cambr. 1844, p. 217. 3) Ibidem, p. 217. 4) Ibidem, p. 265. 5) Ibidem. het Avondmaal niet gevierd mag worden, als er niet een goed aantal personen aan deelnemen. Elke gedachte aan eene dagelijksche offerande moet dus worden op zijde gezet '). Het avondmaalsbrood moet, om alle bijgeloof te weren, gewoon brood wezen. Het overgeschoten deel van brood en wijn is voor den priester tot eigen gebruik. De geloovigen ontvangen het avondmaalsbrood knielende in hunne handen. Alles wijst er op dat de leer van het Avondmaal eene radikale verandering heeft ondergaan. Nergens is de Gereformeerde invloed wellicht duidelijker te bespeuren dan hier. Het Avondmaal is vóór alles de gedachtenisviering van 's Heeren dood. Daarom wordt uitdrukkelijk eene lange waarschuwing gegeven over de beteekenis van het knielen bij het ontvangen des broods. Dit mag volstrekt niets hebben van eene aanbidding: »hiermede" — zoo luidt het.— »is niet bedoeld, dat eenige aanbidding plaats heeft of zou behooren plaats te hebben, hetzij van het sacramenteele brood of van den wijn, die men aldaar lichamelijk ontvangt, hetzij van eenige onderstelde werkelijke of wezenlijke tegenwoordigheid van Christus' natuurlijke vleesch en bloed. Want wat het sacramenteele brood en den wijn betreft, zij blijven bij voortduring in hunne ware natuurlijke substanties, en behooren dus niet aangebeden te worden. Dit toch ware afgoderij, door alle geloovige Christenen te verfoeien. Wat het natuurlijke lichaam en bloed van Christus, onzen Behouder, aangaat, deze zijn in den hemel en niet hier. Want het strijdt tegen de waarheid van Christus' ware natuurlijke lichaam, dat het terzelfder tijd op meer dan eene plaats tegelijk zou weien (it is not meant thereby, that any adoration is done, or ought to be done, either unto the sacramental bread or wine there bodily received, or to any real and essential presence there being of Christ's natural flesh and blood. For as concerning the sacramental bread and wine, they remain still in their very natural substances, and therefore may not be adored, 1) Ibidem, p. 282. for that were Idolatry to be abhorred of all faithful Christians. And as concerning the natural body and blood of our Saviour Christ, they are in heaven and not here. For it is against the truth of Christ's true natural body, to be in more places than in one at one time)" '). Aan Lutherschen zoowel als aan Gereformeerden invloed kan worden toegeschreven de opneming eener algemeene schuldbelijdenis der gemeente naar den trant der Oude kerk, waarop dan volgt eene algemeene absolutie, uitgesproken door den priester. Hij plaatst zich nu niet op den rechterstoel van God, maar verzekert, dat de Heer den berouwhebbenden zondaar die het evangelie gelooft vergeeftJ). Een dergelijke verzekering wordt gegeven bij de avondmaalsviering3). De duivelbanning bij den Doop is afgeschaft; ook het laatste kruisslaan bij het Avondmaal; na de toediening van den Doop maakt de priester nog een kruis over het voorhoofd van het kind. Dat de opvatting van de kracht der sacramenten eene wijziging heeft ondergaan, blijkt nog uit het formulier voor de toediening van den Doop. In de liturgie van het j. 1549 kwam de bede voor: »heilig ze door uwen Heiligen Geest, opdat door dit heilzame bad der wedergeboorte welke zonde ook die in hen is, moge worden weggewasschen (sanctify them with thy Holy Ghost, that by this wholesome laver of regeneration, whatsoever sin is in them, may be 1) Ibidem, p. 283. 2) Ibidem, p. 219: „The absolution to be pronounced by the Minister alone: Almighty God, the Father of our Lord Jesus Christ, which desireth not the death of a sinner, but rather that he may turn from his wickedness and live: and hath given power and commandment to his ministers, to declare and pronounce to his people, being penitent, the absolution and remission of their sins: he pardoneth and absolveth all them which truly repent, and unfeignedly believe his holy Gospel. Wherefore we beseech him to grant us true repentance and his holy Spirit, that those things may please him, which we do at this present, and that the rest of our life hereafter may be pure and holy: so that at the last we may come to his eteraal joy, through Jesus Christ our Lord". 3) Ibidem, p. 276. washed clean away)')". Deze woorden, waarin aan het door> water eene positieve kracht was toegekend, zijn in de recensie van het j. 1552 weggelaten. Doch de hoofdleerstellingen van het Protestantisme: de praedestinatie en de rechtvaardiging door het geloof alleen komen hier evenmin voor als in de uitgave van het j. 1549» De algemeene geest blijft, in weerwil van enkele volzinnen die iets anders zouden doen denken2), Semi-pelagiaansch. Na het nuttigen van brood en wijn wordt gebeden: »dat wij mogen zijn ware leden, ingelijfd in uw mystisch lichaam, hetwelk is de zalige vergadering van alle geloovigen; dat wij ook in hope erfgenamen mogen zijn van uw eeuwig koninkrijk, door de verdiensten van den dood en het lijden van uwen dierbaren Zoon: wij smeeken u thans diep ootmoedig, o Hemelsche Vader, ons met uw genade alzoo te schragen, dat wij vermogen te volharden in deze heilige gemeenschap, en al zoodanige goede werken te doen, als gij voor ons bereid hebt om in te wandelen, door Jezus Christus onzen Heer (that we be very members incorporate in thy mystical body, which is the blessed company of all faithful people, and be also heirs through hope of thy everlasting kingdom, by the merits of the most precious death and passion of thy dear Son: we now most humbly beseech thee, O heavenly Father, so to assist us with thy grace, that we may continue in that holy fellowship, and do all such good works as thou hast prepared for us to walk in, through Iesus Christ our Lord)" 3). Het mag gezegd worden, dat sommige gebeden zeer stichtelijk zijn en een hooge vlucht nemen. Zoo wordt in de Litanie gebeden: »Wij smeeken u ootmoedig, o Vader, zie met ontferming neder op al onze zwakheden, en, voor den roem van 1) Ibidem p. 107 seq. 2) Ibidem p. 278; de priester spreekt vóór het nuttigen van brood en wijn: „we do not presume to come to this thy table (o merciful Lord) trusting in our own righteousness, but in thy manifbld and great mercies". 3) Ibidem, p. 280. Theol. Tijdschr. XLII. 17 uwen naam, wend van ons af al de onheilen die wij rechtens hebben verdiend: en vergun, dat wij in al onze bekommernissen onze gansche hoop en vertrouwen stellen op uwe genade, dat wij u immer mogen dienen in heiligheid en reinheid van wandel, tot uwe eer en glorie, door onzen eenigen middelaar en voorspreker, Jezus Christus, onzen Heer (we humbly beseech thee, O Father, mercifully to look upon our infirmities, and for the glory of thy name's sake turn from us all those evils that we most righteously have deserved: and grant that in all our troubles we may put our whole trust and confidence in thy mercy, and evermore serve thee in holiness and pureness of living, to thy honour and glory: Through our only. mediator and advocate Jesus Christ our Lord)" '). C. De geloofsbelijdenis in 4.2 artikelen van het j. 1552. Eigenlijk behoort de telling aan een lateren tijd. In de eerste uitgave stonden de artikelen ieder met eigen opschrift eenvoudig onder elkaar. Een opvallend kenmerk van het stuk is, dat de suprematie ojran het wereldlijk gezag over de kerk er tot een geloofsartikel wordt gemaakt. Ten Onrechte beweert Prof. Wright, dat de Engelsche koningen zich nooit hoofd maar wel oppersten bestuurder der kerk genoemd hebben *)» Het tegendeel blijkt uit oorkonden van Eduard VI3). Maar sterker is wat hier geschiedt: in de geloofsbelijdenis zelve wordt het tot eene leerstelling verheven: >Rex Angliae est supremum caput in terris post Christum ecclesiae Anglicanae et Hibernicae" 4). Verder wordt gezegd, dat algemeene conciliën buiten 1) Ibidem, p. 236. 2) Wïwjfeight^ The roman see in the early church, Lond. 1896, in de verhandeling over: The english church in the reign of Elizabeth, p. 422—480, op p. 437. 3) Cardwell, Documentary annals, T. I, p. 102, IQ6; num. 25 en 26. 4) Articuli De quibus in synodo Londonensi convcnerat, De civilibus Magistralibus, bij Niemeyer, Collectio confessionum, p. 599. den wil en het gebod der vorsten niet gehouden kunnen worden '). Twee criteria zijn er voor overleveringen en gebruiken. Ten eerste mogen zij niet strijden met Gods woord. Ten tweede moeten zij door het publiek gezag zijn ingesteld en goedgekeurd J). Ook schijnt de bedoeling te zijn, dat de autoriteit welke de bevoegdheid bezit in de kerk geestelijken aan te stellen voor prediking en bediening van sacramenten, deze bevoegdheid aan het publiek gezag moet ontleenen 3). Vrij beslist wordt met Rome gebroken. Zelfs wordt tamelijk plompweg verklaard: »gelijk de kerken van Jeruzalem, Alexandrië en Antiochië hebben gedwaald, zoo heeft ook de kerk van Rome gedwaald, niet alleen wat betreft de agenda en de inrichting der ceremoniën, maar ook in datgene wat men gelooven moet" *). Verder wordt gezegd dat de bisschop van Rome geenerlei jurisdictie heeft in dit koninkrijk Engeland *). De uitdrukking is uit Protestantsch oogpunt min of meer vaag. Heeft de paus dan wel jurisdictie buiten Enfeland? Is hij, afgezien van het hoogste gezag in Engeland, toch het opperhoofd der Katholieke kerk? Het is duidelijk, dat hier een andere geest heerscht dan bij de Lutheranen, die in den 1) Ibidem, De authoritate conciliorum generalium, 'bij Niemeyer, p. 596: „generalia concilia sine iussu et voluntate Principum congregari non possunt". 2) Ibidem, Traditiones Ecclesiasticae, bij Niemeyer, p. 599: „Traditiones et caeremonias ecclesiasticas quae . . . sunt authoritate publica institutae atque probatae". 3) Ibidem, Nemo in Ecclesia ministret nisi vocatus, bij Niemeyer, p. 596: „Non licet cuiquam sumere sibi munus publice praedicandi, aut administrandi sacramenta in Ecclesia, nisi prius fuerit ad haec obeunda legitime vocatus, et missos examinare debemus, qui per homines, quibus potestas vocandi ministros atque mittendi in vineam Domini publice concessa est in ecclesia, cooptati fuerint et asciti in hoe opus". 4) Ibidem, De ecclesia, bij Niemeyer, p. 596: „Sicut erravit ecclesia Hierosolymitana, Alexandrina, et Antiochena, ita et erravit ecclesia Romana, non solum quoad agenda et caeremoniarum ritus, verum in his etiam quae credenda sunt". 5) Ibidem, De civilibus Magistratibus: „Romanus Pontifex nullam habet iurisdictionem in hoe regno Angliae".. » jpaus den Antichrist zien. Men denke aan de Smalkaldische artikelen, waarin sprake is van >der leidige Judas oder Bapst", terwijl de paus en de Satan op ééne lijn gesteld worden '). Beslister klinkt, dat de heilige Schrift alles bevat wat ter zaligheid noodig is 2). Van de algemeene conciliën wordt gezegd, dat zij dwalen kunnen en gedwaald hebben zelfs in geloofszaken, omdat zij bestaan uit menschen die niet allen door den geest en. de woorden Gods geleid worden. Wat zij dus vaststellen als ter zaligheid noodig heeft geen kracht noch gezag, tenzij aangetoond kan worden dat het ontleend is aan de heilige Schriften 3). De uitspraak omtrent de algenoegzaamheid der Heilige Schrift wordt in schijn niet, maar in werkelijkheid vrij wat ingekort door de clausule welke er onmiddellijk op volgt: »wat in haar niet gelezen wordt, en uit haar niet bewezen kan worden, moge soms door de geloovigen als vroom en bevorderlijk voor orde en decorum toegelaten worden, toch mag van niemand worden geëischt, dat het als een geloofsartikel worde aangenomen, en als ter zaligheid noodig erkend" *). Beschouwt men dit in verband met het andere, dat overleveringen en ceremoniën met het Woord Gods slechts niet behoeven te strijden, dan is duidelijk dat de deur tamelijk wijd open blijft voor dingen welke de Protestanten van het vasteland niet zouden toelaten. 1) Zie hierboven blz. 128, 130, 132. 2) Articuli De quibus in Synodo Londonensi convenerat, Divinae Scripturae doctrina sufficit ad salutem, bij Niemeyer, p. 593: „Scriptura sacra continet omnia quae sunt ad salutem necèssaria". 3) Ibidem, De authoritate conciliorum generalium, bij Niemeyer, p. 569: „quia ex hominibus constant, qui non omnes spiritu et verbis Dei reguntur, et errare possunt, et interdum errarunt, etiam in his quae ad normam pietatis pertinent: ideo quae ab illis constituuntur, ut ad salutem necèssaria, neque robur habent neque auctoritatem, nisi ostendi possint e sacris literis esse desumta". 4) Ibidem, Divinae Scripturae doctrina sufficit ad salutem, bij Niemeyer, P- 593: »ita ut quicquid in ea nee legitur neque inde probari potest, licet interdum a fidelibus, ut pium et conducibile ad ordinem et decorum admittatur, attamen a quoquam non exigendum est, ut tanquam articulus fidei credatur, et ad salutis necessitatem requiri putetur". Wordt de rechtvaardiging uit -het geloof-alleen hier geleerd ? Er wordt gezegd, dat zij eene zeer gewisse en zeer heilzame Christelijke leer is 1). Maar dat dit den grondslag uitmaakt van het gansche gebouw, dat met deze leer de kerk staat of valt, dat als bij Luther en Melanchton alle leerstukken en gebruiken hieraan getoetst moeten worden, daarover geen woord. Men mag zich dus aan deze rechtvaardiging uit het geloof-alleen houden als men wil, maar het is geen hoofdzaak. Ten opzichte van de leer der voorbeschikking en uitverkiezing wordt verklaard, dat zij den waren vromen tot grooten troost verstrekt, doch vleeschelijke menschen tot wanhoop of tot een verderfelijk onrein leven kan leiden. Daar de raadsbesluiten der goddelijke voorbeschikking ons onbekend zijn, beh ooren wij Gods beloften aan te nemen zooals ze ons in de heilige Schriften in het algemeen gegeven worden, en in onze daden Gods wil te volbrengen gelijk deze ons in Zijn Woord is geopenbaard2). Praktisch wordt dus de leer der voorbeschikking geheel geneutraliseerd. Voor- en tegenstanders 1) Ibidem, De hominis iustificatione, bij Niemeyer, p. 594: „ïustificatio ex sola fide Iesu Christi, eo sensu quo in Homilia de iustificatione explicatur, est ceitissima et saluberrima christianorum doctrina". Wat men onder die „homilia de iustificatione" heeft te verstaan, is te zien bij Strype, Memorials of arch-bishop Cranmer, 1547, p. 148—150, en Annals of the reformation tender queen Elizabeth, Vol. I, p. 334. 2) Ibidem, De praedestinatione et electione, bij Niemeyer, p. 595: „quemadmodum praedestinationis et electionis nostrae in Christo pia consideratio, dulcis, suavis, et ineffabilis consolationis plena est vere piis et his qui sentiunt in se vim' spiritus Christi, facta carnis et membra quae adhuc sunt super terram mortificantem, animumque ad coelestia et superna rapientem, tum quia fidem nostram de aeterna salute consequenda per Christum, plurimum stabilit atque confirmat, tum quia amorem nostrum in Deum vehementer accendit: Ita hominibus curiosis, carnalibus, et spiritu Christi destitutis, ob oculos perpetuo versari praedestinationis Dei sententiam, perniciosissimum est praecipitium, unde illos diabolus pertrudit vel in desperationem, vel in aeque perniciosam impurissimae vitae securitatem. Deinde licet praedestinationis decreta sunt nobis ignota, promissiones tarnen divinas sic amplecti oportet, ut nobis in sacris literis generaliter propositae sunt: et Dei voluntas in nostris actionibus ea sequenda est, quam in verbo Dei habemus diserte revelatam". worden tevreden gesteld. Waarschijnlijk is dit wel het streven geweest, ook bij enkele andere artikelen. De leer omtrent zonde en genade blijft Semi-pelagiaansch of beter gezegd Melanchtoniaansch ') (synergistisch) 2). De sacramenten, twee in getal, Doop en Avondmaal, zijn er niet om tot een schouwspel te strekken of rondgedragen te worden. Ze werken niet »ex opere operato". Ze vormen niet slechts kenmerken van het aanwezig zijn eener Christelijke belijdenis, maar betrouwbare getuigenissen en zelfs »efficacia signa" van de genade en de genegenheid Gods te onswaart, waardoor Hij onzichtbaar in ons werkt, en ons geloof in Hem niet alleen opwekt maar ook bevestigt3). Verscheidene artikelen hebben een zuiver Protestantsche strekking, zooals de veroordeeling van de leer der overtollige werken, van het vagevuur, en van de dagelijks herhaalde offerande van Christus *). Een zonderlingen indruk maakt het onder de geloofsartikelen opgenomen te zien, dat de toepassing der doodstraf geoorloofd is, dat een Christen wapenen mag dragen en rechtvaardige oorlogen besturen, dat de goederen der Christenen niet gemeen zijn, en dat zweren niet verboden is 5). Deze opneming zal waarschijnlijk vooral geschied zijn om zich te verzetten tegen de Anabaptisten, wier leeringen ook bij 1) Dat men Melanchton met volle bewustheid volgde, blijkt uit eene verklaring van Richard Taverner in de voorrede zijner Engelsche vertaling der „Loei communes" van Erasmus Sarcerius; zie bij Strype, Annals of the reformation under queen Elizabeth, Vol. I, p. 334. 2) De genoemde Articuli, Peccatum originale, bij Niemeyer, p. 593' „Manet etiam in renatis haec naturae depravatio, qua fit ut afiectus ca'rnis, graece fypivyua o-apxhf, quod alii sapientiam, alii sensum, alii affectum, alii studium vocant, legi Dei non subiiciatur. Et quanquam renatis et credentibus nulla propter Christum est condemnatio, peccati tarnen in sese rationem habere concupiscentiam fatetur Apostolus"; De libero arbitrio, Ibidem: „Absque gratia Dei, quae per Christum est, nos praeveniente ut velimus, et cooperante, dum volumus, ad pietatis opera facienda, quae Deo grata sint et accepta, nihil valemus". 3) Ibidem, De sacramentis, bij Niemeyer, p. 597. 4) Ibidem, Of era sufererogationis, bij Niemeyer, p. 594 > De furgatorio, p. 596; De unica Christi oblatione in cruce ferfecta, p. 598. 5) Ibidem, De civilibus Magistratibus, bij Niemeyer, p. 599 ■ Christianorum bona non sunt communia, p. 599; Licet christianis iurare, p. 600. andere punten veroordeeld worden, zooals ten aanzien van den Bijbel1). Let men op hetgeen wordt verklaard en vooral op hetgeen wordt weggelaten, dan blijkt dat de opstellers dezer geloofsartikelen zich ten volle geestverwanten hebben gevoeld van de Protestanten op het vasteland, zij het ook dat zij enkele hoofdzaken niet geheel op dezelfde wijze hebben ingezien en in de praktijk andere wegen zijn gegaan. D. De herziening van het *Book of common prayer" en van de Anglikaansche geloofsbelijdenis onder koningin Elizabeth. Koningin Elizabeth, onder wier regeering de Protestantsche kerk in Engeland duurzaam werd gevestigd, was geen vurige Protestantsche. Zij was gesteld op een statig ceremonieel bij den eeredienst, en neigde in het leerstellige wel zooveel tot de oude als tot de nieuwe leer. Slechts de staatkunde bracht er haar toe mede te gaan in eene richting die zij zelf niet gekozen zou hebben. Haar eigen kapel vertoonde wat men tegenwoordig zou noemen een uiterst ritualistisch voorkomen. Op het altaar stond een zilveren crucifix, met beelden van de Moedermaagd en van St. Jan en een vergulde kandelaar, waarop gedurende den dienst kaarsen brandden, zeer tot ergernis van een deel der bisschoppen. Toen Sandys, bisschop van Worcester, haar aansprak over dat crucifix, en zeide dat hij het afkeurde, dreigde zij hem af te zetten. In de kapel werd dienst gedaan door een koor in »surplices" en priesters in scopes". De dienst werd gezongen niet alleen onder begeleiding van een orgel, maar ook van trompetten, doedelzakken enz., ten minste bij plechtige gelegenheden; het aan- 1) Ibidem, Omnia obligantur ad moralia legis praecepta servanda, bij Niemeyer, p. 595 seq.: „quare illi non sunt audiendi, qui sacras literas tantum infirmis datas esse perhibent, et spiritum perpetuo iactant, a quo sibi quae praedicant suggeri asserunt, quanquam cum sacris litteris apertissime pugnent"; vergel. Peccatum originale, p. 593. biddend nederknielen voor het altaar van de Ridders van den kouseband, afgeschaft door koning Eduard, opnieuw ingevoerd door koningin Maria, bleef gehandhaafd. Kortom, vreemdelingen konden den dienst hier niet onderscheiden van dien in de Roomsche kerk, behalve dat alles geschiedde in de Engelsche taal'). De onder Elizabeth uitgevaardigde wetten betreffende de zaken van kerk en eeredienst dragen een nog tweeslachtige!: karakter dan die onder Eduard VI. Een der eerste was de akte van suprematie (An Act for restoring to the Crown the Antient Jurisdiction over the State Ecclesiastical and Spiritual, and abolishing Foreign Power, 1559). In deze aktè wordteen volstrekt oppergezag over de kerk toegekend aan de kroon: »that all Iurisdictions, Privileges, Superiorities, Pre-eminences spiritual and Ecclesiastical, as by any spiritual or Ecclesiastical Power or Authority have been lawfully exercised in the Visitation of the Ecclesiastical State and Persons, and for the Reformation, Order and correction of the same; and of all manner of Errors, Heresies, Abuses, Offences etc. should for ever be united and ahnexed to the Imperial Crown of this Realm" 2). Neemt men in aanmerking, dat deze wet door het parlement was goedgekeurd, dan valt het volle licht op hare beteekenis, en begrijpt men dat zij ver strekkende gevolgen moest hebben, daar zij nooit is afgeschaft. Tegelijkertijd werd van alle aartsbisschoppen, bisschoppen en andere geestelijken, van alle wereldlijke rechters en ambtenaren, een eed gevorderd op de evangeliën, waarin? zij verklaarden, dat de koningin is »the only suprème Governor of this Realm, and all other Her Highnesses Dominions and Countries, as well in Spiritual and Ecclesiastical Causes as Temporal: And that no Foreign Prince, Person, Prelate, State 1) W. Wright, The english church in the reign of Elizabeth, in zijn The roman see in the early church and other studies in church history, p. 430 seq. 2) I. Strype, Annali of the reformation under queen Elizabeth, p. 69, or Potentate hath, or ought to have any Iurisdiction, Power, Superiority, etc. within this Realm" '). Het »Book of Common Prayer" van Eduard VI, naar de uitgave van het j. 1552, werd met eenige wijzigingen reeds in het j. 15 59 weder ingevoerd. Het geschiedde door eene parlements-akte »For the Uniformity of Common-Prayer and Service in the Church and Administration of the Sacraments". De wijzigingen hadden ten doel het een en ander weg te laten wat aanstoot gaf aan de Roomsch-gezinden. Het gevolg was dan ook dat dezen gedurende de earste tien jaren van Elizabeth's regeering de kerken bleven bezoeken, zooals zij natuurlijk onder koningin Maria hadden gedaan 2). Het voorschrift dat bij morgen- en avonddienst de priester moest gaan staan waar het volk hem het best hooren kon, werd ingetrokken. Daarentegen werd uitdrukkelijk bepaald, dat de »chancels", het koorhek, moest blijven bestaan3). In de koninklijke »Injunctions" van hetzelfde jaar werd zelfs voorgeschreven, dat de altaren waar zij nog waren, niet mochten worden weggenomen. In ieder geval moest de heilige tafel staan waar het altaar gestaan had. Bij de communie alleen mocht zij binnen het hek worden verplaatst4). In de » kleederen" moest worden teruggekeerd tot hetgeen voorgeschreven was in het tweede jaar van koning Eduard VI5). De geheele rubriek, behelzende dat de knielende houding bij de ontvangst van het Avondmaal geen aanbidding mocht beteekenen, werd 1) I. Strype, Annals of the Reformation under queen Elizabeth, Vol. I, p. 69; eene restrictie schijnt opgenomen te zijn in de Injunctions given ty the queetCs majesty, bij Cardwell, Documentary Annals, I, p. 233. 2) P. Heylin, The history of the reformation of the church of England, p. 283; vergel. Strype, 1. c, p. 71. 3) The booke of common praier I5SQ, uitgegeven door de Parker Society in de Liturgies and occasional forms of prayer, set forth in the reign of queen Elizabeth, Camb. 1847, p. 53. 4) Bij Cardwell, Documentary annals, T, p. 234; kennelijk is hier verschil met The booke of common praier 1559, bij de Parker Society, p. 180. 5) The booke of common praier 1550, bij de Parker Society, p. 53. weggelaten1). Het >Common-Prayer-book" van 1552 behelsde in de Litanie de bede: verlos ons »from the tiranny of the bishop of Rome and of all his detestable enormities". Dit werd geschrapt 2). Geheel anders is het gesteld met de herziening der Geloofsbelijdenis van 42 artikelen, nu tot 39 artikelen ingekort, en gebracht in den vorm waarin zij zouden blijven tot den dag van heden 3). Deze herziening kwam tot stand op eene synode of »Convocation" in het kapittelhuis der oude St. Pauluskerk, in het j. 15624). Zij geschiedde in Calvinistischen geest, onder de leiding van Parker, aartsbisschop van Canterbury, Grindal, bisschop van London, en andere krachtige voorstanders der Hervorming. Een groot aantal geestelijken had onder de regeering van koningin Maria gastvrijheid gezocht en gevonden in streken op het vasteland waar de Gereformeerde religie heerschte, inzonderheid Zwitserland. Van hier brachten zij radikale inzichten in het vaderland mede 5). De Gereformeerde strekking der aangebrachte veranderingen zal wel de hoofdoorzaak geweest zijn dat de herziene geloofsbelijdenis eerst in het j. 1571 de bekrachtiging erlangde van koningin en parlement. De veroordeeling van de Anabaptisten, die men verwachten x) Ibidem, bij de Parker Society, p. 195. Van beteekenis was ook dit. In de eerste liturgie Van Eduard VI werd bij de uitreiking des broods gezegd: „The body of our Lord Iesus Christ which was given for thee, preserve thy body and soul into everlasting life". In de tweede was dit onder Calvinistischen invloed in het volgende veranderd: „Take and eat this, in remembrance that Christ died for thee, and feed on him in thy heart by faith, with thanksgivings". Zie de uitgave van The book of common prayer 1540, en ISS2^ der Parker Society, p. 92, 279. De liturgie van Elizabeth vereenigde beide formules, in de uitg. der zelfde Society, p. 195. Vgl. Heylin, 1. c, p. 283; Strype, Elizabeth, I, p. 84. 2) The book of common prayer iSS3i The Litany, bij de Parker Society, p. 101; The booke of common praier 1550, in de uitg. derzelfde Society, p. 12. 3) Anglicana confessio fidei, bij Niemeyer, Collectio confessionum, p. 601—611. 4) I. Strype, Annals of the reformation under queen Elizabeth, Vol. I, ch. XXVII, XXVIII, p. 315-335- 5) W. Wright, The englisk church in the reign of Elizabeth^ in zijn The roman seer ,a. s. o.5 p. 440 seq. zou in art. 7 en 9, is weggelaten. De leer omtrent de Drieeenheid is een weinig uitgebreid. De Gereformeerde invloed is duidelijk te zien, bijv. in art. 6 omtrent den Bijbel. De tusschenzin in de vroegere redactie, dat hetgeen in de Schrift niet gelezen wordt noch uit haar kan bewezen worden soms door de geloovigen als stichtelijk en bevorderlijk tot de orde en het decorum wordt toegelaten, is geschrapt. De lijst der kanonieke boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds wordt vastgesteld. De kanonieke ■ zoowel als de apokriefe boeken des O. V. worden één voor één opgenoemd. Omtrent het Nieuwe wordt eenvoudig gezegd, dat men voor kanoniek erkent >Novi Testamenti omnes libros ut vulgo recepti sunt". De leer omtrent zonde, genade en vrijen wil is het oude mengelmoes gebleven. Doch voor de verzekering, dat de leer der rechtvaardiging door het geloof alleen eene zeer heilzame leer is, — art. 11, — wordt nu verklaard: »slechts wegens de verdienste van onzen Heer en Verlosser Jezus Christus, door het geloof, niet wegens onze werken en verdiensten, worden wij rechtvaardig geacht voor God". Van de goede werken wordt in art. 12 gezegd, dat zij de vruchten des geloofs behooren te zijn. Uit het I7de artikel, dat omtrent de voorbeschikking, is uitgelaten: > ofschoon de besluiten der praedestinatie ons onbekend zijn (licet praedestinationis decreta sunt nobis ignota)". Grooter nadruk wordt gelegd op de schriftmatigheid van het gebruik der landstaal bij de bediening der sacramenten (art. 24), van den kinder-. doop (art. 27), van de toediening des Avondmaals onder beide gestalten (art. 30), en het volkomen geoorloofde van het priesterhuwelijk (art. 32). Vijf sacramenten der Roomsche kerk worden in art. 25 uitdrukkelijk veroordeeld, omtrent de transsubstantiatie wordt in art. 28 gezegd, dat zij niet alleen onschriftmatig is, maar zelfs »het sacrament zijnen aard doet verliezen (sacramenti naturam evertit)". Volgens het opschrift van art. 29 eten de ongeloovigen het lichaam van Christus niet, — eene zuiver Gereformeerde leer. De geloovigen (art. 28) eten het slechts in hemelschen en geestelijken zin. »Het middel of het voertuig waardoor het lichaam van Christus ontvangen en gegeten wordt in het Avondmaal, is het geloof (tantum coelesti et spirituali ratione. Medium autem quo corpus Christi accipitur et manducatur in Coena fides est)". En bijna even Gereformeerd als dit is de leer omtrent het koninklijk gezag in art. 37, tweede alinea: »dat wij aan de Koninklijke Majesteit het oppergezag toekennen heeft aan sommigen die gelegenheid zoeken om te lasteren, aanstoot gegeven. Maar wij beweren geenszins dat aan onze koningen de dienst van het Woord Gods of de toediening der sacramenten toekomt. Slechts kennen wij hun het recht toe dat wij in de Heilige Schriften steeds door God zelf aan alle geloovige vorsten zien toegekend: dit nl. dat zij alle rangen en standen die aan hunne bescherming zijn toevertrouwd, hetzij deze kerkelijk of burgerlijk zijn, bij hunnen plicht houden, en de overtreders of ongehoorzamen met het zwaard bedwingen (Cum Regiae Maiestati summam gubernationem tribuimus, quibus titulis intelligimus animos quorundam calumniatorum offendi, non damus Regibus nostris, aut verbi Dei, aut sacramentorum administrationem. Sed eam tantum praerogativam, quam in sacris Scripturis a Deo ipso, omnibus piis Principibus videmus semper fuisse attributam: hoe est, ut omnes status atque ordines fidei suae a Deo commissos, sive illi Ecclesiastici sint sive Civiles in officio contineant, et contumaces ac delinquentes gladio civili coerceant)". Leiden. F. Pijper.