eeuw, den trjd, toen de demokratie een gewichtige rol eing'spelen. De demokratische partij bracht te Rome Arnold van Brescia aan het roer. Ten nauwste aan die partij verwant was de kloosterorde der Cisterciënsers, ofschoon Bernard van Clairvaux Arnold van Broos vinnig moge bestreden hebben. Slechts openbaarde zich de demokratische geest bij den één meer in eene staatkundige bg den ander meer in eene kerkelrjke richting. Ook de ketterg doet zich het meest voor in demokratische kringen In het Zuiden van het tegenwoordige Frankrijk in Vlaanderen *) en elders >) zijn het wevers en andere handwerkslieden, die de ketterjj aanbevelen en helpen verbreiden, zij het ook, dat zij weldra eemge geestelijken, zelfs bisschoppen, tot de hunnen mochten rekenen en door vele „ridders" beschermd en stilzwngend gesteund werden. En wederom is het de demokratische Cisterciënser-orde, welke den strijd tegen de ketters krachtig aanbindt en straks, als woorden blijken te zwakke wapenen te zgn, de vorsten zal aanvuren om het zwaard te grijpen. , Men begon met tegen de ketters t^gesprekken te houden of te preeken. Zulk een twistgesprek had plaats Ie Lombers bn Alm i„ die van Gaufridus Clarae-Vallensis [L. Dl, c. 6], P-"3Vn lAber sextus of Liber miraculorum, van Phüippus Clarae-vallensis TL VI c 17] p. 1210 seq., en in de Secunda Vita van Alanus Autiiiodorensis, c 26, p. 1284; in de A^a^ct^m^usii, colL. a i. B. Solterio, J. Pinio, G. Cupero, P. Boschio, Antv. 1733, fol., T. \,m 8. Dominico confessore commentarius praevtus, & ld en i«, p. ow— 406 en andere gedeelten. , «05 f. 1) Bernardus. Opera, Vol. I, In cantica sermo LXV, § &, P- ™°J.Clerici et sacerdotes, populis ecdesiisque relictis, intonsi et barbati anud eos inter textores et textrices plernmqueinvenüsunt , vgl. aanJTop blz. 356 vlg. hierachter en A. * Gemard en zvin tvid. ti. h. Hoogd., Rott. 1850, Dl. n, bi?. C 2) Zie bij Prof. Paul Fredericq, Corpus docutnentorum tnqmsittonu, Neerlandicae, 's-Grav. 1889, Dl. I, blz. 11 v., 35 3) Synode te Reims (1157), c. 1, bij Mansi, T. XXI, p. 843. 4 Bernardus, In cantica sermo LXVI, § 14, p. 1502: bisschoppen gen hen niet, maar nemen gescneniseii van h> verve in het jaar 1165 *). Lombers was eene vesting, waarvan de bewoners allen tot de Albigenzen behoorden, terwijl o. a. de ketterschgezinde bisschop van Albi daar verblijf hield. Op uitnoodiging van den katholieken bisschop van Albi kwamen nu zes andere bisschoppen, vele abten en een groot aantal adellijke personen bijeen. Ook de gemalin van graaf Raimond van Toulouse, zuster van koning Lodewijk VH van Frankrijk, was tegenwoordig. De aanzienlijkste bewoners van Lombers en Albi ontbraken niet De vertegenwoordigers der ketters worden in het protokol niet met name genoemd. Hoe het eigenlijk is toegegaan, kan niet met volkomen zekerheid worden vastgesteld. Uit het protokol blijkt, dat de (katholieke) bisschop van Albi presideerde en de beslissing velde'). In het voorafgaande wordt geconstateerd, dat er rechters worden gekozen van beide partijen. Daarna volgen de namen der mannen, die van de zaak kennis namen, en hunnen zetel hadden of als „assestoren" fungeerden naast den voorzitter*). Het zjjn Gaucelinus, bisschop van Lodève, en 5 abten. Al deze abten plaatsen straks eene schriftelijke betuiging van instemming onder het eindoordeel. Hefele onderstelt, dat er nog 6 rechters van de tegenpartij geweest zullen zijn. Maar in het protokol is daarvan zelfs geen aanwijzing te vinden. Zijn de scheidsrechters, door de ketters gekozen, onder het zestal begrepen? En hebben zij de uitspraak waarbij hunne geloofsgenooten voor haeretici worden verklaard mede onderteekend? Van deze, voor de katholieken zoo gunstige omstandigheid zou het protokol zeker melding hebben gemaakt. Wellicht is de beste oplossing 1) Twistgesprek te Lombers, bij Mansi, Concilia, T. XXII, p. 157—168. 2) Ibidem, p. 160: „talem difflnïtivam sententiam de jure et ex novo Testamento protulit Lodovensis episcopus ex mandato Albiensis episcopi, et adsessorum supra nominatorum, coram omnibus praedictis facto ab omnibus silentio". 3) Ibidem, p. 157: „haec sententia lata est per manum Giraldi Albiensis episcopi, electis ac statutis judicibus ab utraque parte, et cognoscentibus atque adsidentibus praefato episcopo Gaucelino Lodovensi episcopo".... deze: de tegenstanders der katholieken tój dit twistgesprek behoorden niet tot de kettersche partij welke te Lombers de meeste aanhangers telde, en die gewoonlijk als de partij der Albigenzen of Katharen wordt aangeduid; maar het waren Waldenzen. Waren hunne scheidsrechters nu op dë*mW*ÉJV-der Albigenzen, dan kon het vonnis vooruit berekend worden. De katholieken versloegen dan de eene kettersche sekte met behulp der andere. Behalve genoemde ichëidsrèchters 'Sebben de aanwezige bisschoppen, eenige abten en adellijke personen, ook de gravin van Toulouse, de uitspraak met hunne handteekening bekrachtigd. De bisschop van Lodève begon met de haeretici punt voor punt te ondervragen, ten eerste of zij het Oude Testament en het Nieuwe aannamen? ten tweede of zij hun geloof uiteen wilden zetten? enz. Er waren zes hoofdpunten. Telkens gaven de ondervraagden het antwoord dat zij noodig oordeelden. Ook spraken zij zich uit over dingen waaromtrent zij niet ondervraagd waren. Bjj de verdediging van hunne stellingen grondden zij zich uitsluitend op het Nieuwe Testament, daar zij het gezag van het Oude verwierpen, en geen vonnis wilden aannemen, dat niet steunde op het Nieuwe Testament. De woordvoerders der katholieken, Pontius, de aartsbisschop van Narbonne, Arnaldus, de bisschop van Nismes, en een tweetal abten ») plaatsten zich om hunnentwil op hetzelfde standpunt, en voerden geen andere argumenten aan dan uit het Nieuwe Testament *). Het vonnis werd voorgelezen in dezen vorm: „Ego Gaucelinus Lodovensis episcopus ex praecepto Albiensis episcopi adsessorumque ejus judico istos, qui vocant se bonos homines haereticos esse, et damno sectam Oliverii, sociorumque ejus, et qui tenent sectam haereticorum de Lumbers, ubicumque sint Atque hoe judicamus per authoritates novi Testamenti, id est evangelia et epistolas, atque psalmos, actusque 1) Petros Sendracensis en de abt van Fons Frigidus. 2) Twistgesprek te Lombers, bij Mansi, T. XXII, p. 159 seq. apostolorum et Apocalypsim". Wederom volgen alle zes punten en de argumenten, die er tegen zijn aangevoerd, terwjjl ieder punt wordt ingeleid met de verklaring: „In primo [etc.] capitulo damnamus eos, et judicamus istos haereticos esse" *). Na de voorlezing protesteeren de veroordeelden en verklaren, dat de bisschop die het oordeel velde een ketter is, maar zij niet. De bisschop antwoordde, dat het oordeel wettig geveld was, en verklaarde zich bereid dit te bewjjzen hetzij voor de rechtbank van paus Alexander TTT) hetzij voor die van koning Lodewijk VLT van Frankrijk, hetzij voor die van den graaf van Toulouse. Daarop wendden de verketterden zich om tot alle aanwezigen, en lieten het geheele volk luide eene geloofsbelijdenis hooren. Ook deze is in het protokol opgenomen. Zij sluit zich aan bq het „symbolum apostolicum", maar is in meer dogmatische termen gekleed. Bovendien bevat zg omtrent eenige hoofdzaken, zooals het avondmaal, den doop, de boete, korte stellingen die niet ver van de heerschende kerkleer afweken"). De bisschop [van Lodève?] eischte, dat zij zouden zweren dat deze geloofsbelijdenis de hunne was. Zij weigerden, omdat in het Nieuwe Testament het zweren verboden is. Hierop werden zij nogmaals uit het N. T. wederlegd, en werd door den bisschop van Lodève eene nieuwe verklaring voorgelezen om hunne dwaalleer nopens het zweren te veroordeelen. Zg van hunnen kant verklaarden, dat de bisschop van Albi te voren met hen overeengekomen was, dat hij hen niet zou dwingen te zweren. De bisschop van Albi loochende dit. Hierop stond deze op en zeide: „Het oordeel dat Gaucelinus, bisschop van Lodève, heeft voorgelezen, bevestig en loof ik; het is op mijn bevel gegeven, en ik vermaan de ridders van Lombers, dat zij hen niet beschermen"8). Hiermede eindigde de samenkomst. Het 1) Twistgesprek te Lombers, 1165, bij Mansi, T. XXII, p. 160—165. 2) Twistgesprek te Lombers, 1.1., p. 165. 3) Twistgesprek te Lombers, 1. L, p. 166. protokol bevat nu nog eene reeks onderteekeningen, waarvan eenige met uitvoerige hartstochtelijke verklaringen. Op soortgelijke wijze kan men zich voorstellen, dat tal van andere,twistgesprekken zijn verloopen1). Behalve twistgesprekken moesten pwsfiken dienen. Men versmaadde het niet indruk te makeri"*"a"üor een grooten naam, een man van machtigen invloed, omstuwd door een weidschen stoet, met zekeren ophef te laten optreden in verschillende plaatsen van het land waar ketters van allerlei slag te bestrijden vielen. Die man was Bernard van Clajixaux s). H|j liet zich gebruiken als reclame voor de Boomsche kerk in streken waar men in het geheel niet meer van haar wilde weten. Hij ging naar het graafschap Toulouse, in gezelschap van eenige bisschoppen, waaronder zelfs een afgezant van den paus te Bome, Alberik, de bisschop van Ostia. Vooraf schreef hij een brief aan den graaf, toen nog graaf Ddefonsus. De brief is volgens Mabillon van het jaar 1147. Bernard begint in dien brief met luide te klagen over de kerkelijke toestanden in Toulouse: „De kerken zijn zonder volk, het volk zonder priesters, de priesters zonder den hun verschuldigden eerbied, en de Christenen zonder Christus". Hij uit de hevigste beschuldigingen tegen zekeren Henricus, dien hij aanwijst als den voornaamsten verkondiger der kettersche denk- 1) Grappig is het verhaal van een twistgesprek tnsschen Willem, bisschop van Albi, en meester Sicardus Cellararius, wonende bij Lombers, en wederom in die vesting gehouden. De krijgslieden en burgers der vesting hadden den bisschop gedrongen het twistgesprek te aanvaarden, in de stille hoop dat hij er beschaamd af zou komen. Hij bepaalde zich tot eenige snedige zetten waardoor hij zijnen tegenstander verbluft deed staan. Zie Guillelmus de Podio Laurentii, Super historia negotii adversus Albigenses, c. 4, bij Duchesne, Scriptores, T. V, p. 669. 2) Zie de afb., „Saint-Bernard prend possession de 1'abbaye de Clairvauz", ontleend aan een hs. Chroniques abrégées de Bourgogne, mj Lacroix, Vie militaire et religieuse au moyen dge, Par. 1877, p. 357; het gewaad der Cisterciënsers, bq He^pt„/?i«fotre des ordres religieux et militair es, Par. 1721, 4o, T. V, p!3b5p352, 356. beelden. Natuurlijk is die Henricus een echte booswicht, een verblinde, ja, een bedrieger die met duivelsche kunsten het arme volk misleidt Zelfs de heilige Bernard vervalt hier in de fout waarin de vertegenwoordigers der orthodoxe kerk door alle eeuwen heen vervallen zijn: hij tracht zijnen tegenstander af te maken door hem voor te stellen als een zedelijk verdorven wezen. „Henricus is een weggeloopen monnik dien men in Frankrijk niet heeft geduld, maar die in Toulouse eene schuilplaats heeft gevonden, en daar ging evangelizeeren om den kost te kunnen verdienen. "Wat hij meer dan den kost kon aftroggelen van de eenvoudigen of van eene of andere oude dame, werd bjj de dobbelsteenen of op nog schandelijker wijze verteerd. De prediker, die overdag door het volk onder toejuiching was aangehoord, werd 's nachts gevonden in gezelschap van slechte vrouwen. De graaf van Toulouse moge zich ernstig afvragen, of hg het toelaten dezer kettersche prediking, en dan nog wel door zulk een man, voor zijn geweten kan verantwoorden. Met het oog op den nood van het misleide volk zal Bernard naar die streken komen welke dat zonderlinge wilde dier afweidt, daar niemand hem wederstaat en niemand het volk behoudt Hij zal niet uit zich zeiven komen, maar zoowel omdat hij geroepen is als omdat hg door medelijden met de kerk bewogen wordt Hij wil trachten de verderfelijke doornstruik en de kiemen van haar zaad, terwijl het nog klein is, uit te roeien uit den akker, niet door eigen kracht, maar door de hand der bisschoppen die hem vergezellen en met medewerking van den landsgraaf' Ketters van allerlei slag waren 't, die Bernard te bestrijden vond. „Sommigen waren Arianen, anderen Manicheërs, anderen Waldenzen of Lyonners" *). Wat mén onder Manicheëxs heeft te verstaan is duidelijk. Het waren 1) Bernardus Claraevallensis, Opera, Vol. I, Ep. 241, p. 238 seq. 8) Guillelmus de Podio Laurentii, Super historia negotii Francorum adversus Albigenses, Prologus, bij Duchesne, Scriptores, T. V, p. 666. degenen, die gewoonljjk naar de stad Albi Albigenzen genoemd worden. Zij waren hartstochtelijke "ïoSustéh, namen een volstrekt onderscheid aan tusschen de geestelijke en de stoffelijke dingen, en geloofden dat van beide een afzonderlijk beginsel aanwezig was, dat de Schepper der geestelijke dingen de zondige stoffelijke wereld niet had voortgebracht. Duidelijk is dit te zien in een aantal vonnissen van de inquisitie-rechtbank, door Philippus a Limborch afgedrukt De volstrekte scheiding tusschen geest en stof bracht de Albigenzen — want zoo zullen wij hen blijven noemen — tot een overdreven spiritualisme, terwijl zij gevaren voor de zedelijkheid opleverde. De Wa^en,gen waren vreemd aan de leer der twee beginselen. Doch ook zij waren spiritualisten in dien zin, dat zij geenerlei waarde hechtten aan het uitwendige in den godsdienst. Alles kwam, dachten zij, aan op reinheid van levenswandel, op eene getrouwe navolging van Christus, in eenvoud, in ootmoed, in armoede zelfs en het dragen van een nederig gewaad. Terugkeer tot den eenvoud der Apostolische tijden, was hunne leuze. Ieder geloovige kon priester zijn en de sacramenten van doop en avondmaal bedienen. Het zweren van eeden en het vergieten van bloed veroordeelden zij, als uitdrukkelijk door Jezus verboden. In onderscheidene punten stemden de Albigenzen met de Waldenzen overeen, bgv. in de veroordeeling van zekere misbruiken der Roomsche kerk, in de verwerping van de aanspraken der hiërarchie, in de afkeuring van de weelde der geestelijkheid en de verachting der kerkelijke ceremoniën. Bedenkt men nu verder, dat zij zich stilhielden en voor het uiterlijke bleven deelnemen aan het Roomsche kerkelijke leven, dat zij woonden in dezelfde streken, scholen onder de bevolking derzelfde -steden, dan begrijpt men, hoe Albigenzen en Waldenzen reeds zeer vroeg met elkander verward konden worden. Wie die Arianen waren, valt moeilijk te bepalen % 1) Vitae S. Bernardi Liber VI, seu Miraculorum, pars III, achter het laatste of 17de hoofdstuk, in de Epistola Gaufridi Clarae-Vallensis, Overgedrukt uit het Piederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, dL V, afl. 4 ('s-Grav. 1908). DE BESTRIJDING DER WALDENZEN EN ALBIGENZEN MET HET WOORD EN MET HET ZWAARD, DOOR Dr. P. PIJPER. L Bestrijding met het -woord '). De kerk begon een dam op te werpen tegen den wassenden stroom van de ketterg. Dit geschiedde in de XIIe 1) De bestrijding der Waldenzen en Albigenzen door middel van de Inquisitie is nier terzijde gelaten. De voornaamste bronnen voor de volgende verhandeling zijn: Pgrimonaehi coenobii ValUumCemaii ordinis Cisterciensis RütsrM.AMiigmsium, et sacri beïli in tos suscepti, o. a. afgedrukt bij F. Duchesne, Historiae Francorum seriptores, Lut Par. 1649, fol., T. V., en wel c. 1—7, p. 555—562; Chronica M. Guillelmi de Podio Laurentii, super historia negotü Francorum advérsus AU higenses, afgedrukt Duchesne, in hetzelfde deel, en wel c. 1—10, p. 667—673; het protokol van het twistgesprek te Lombers en andere stukken, bij Mansi, ConciUa, Vgnst *JT^_ T Tynl P- 157—168, en verder passim; brieven en 'preeken van: Bernard van Clairvaux, in de Opera otnnia curis I. Mabillon, Par. 1719, fol., Vol. I, inzonderheid Epist. 241, Ad Hildefonsum comitem sancti Aegidii; Ep. 242, Ad Tolosanos post reditum suum, en In Cantica, Sermo 64, 65, 66, p. 238 sqq., 1487—1502; in Vol. II, eenige bladzijden van verschillende Vitae Bernardi, in de uitgaven tot een geheel aaneengeregen, zooals Naar de voorstelling van Willem van Puy-Laurent heeft Bernard van deze reis J) niet veel genoegen beleefd. Integendeel. De schrijver, een bewonderaar van den Cisterciënser-heilige, vermeldt slechts ééne bijzonderheid der reis, waarbij Bernard in een tragisch-komisch licht verschijnt De stoet kwam, zoo verhaalt hg, te Verfeuil (Viridefolium), eene vesting, waarbinnen zich een aanzienlijk getal krijgslieden bevond. Bernardus meende dat hij, als hg daar het bederf der ketterij zou kunnen uitroeien, op andere plaatsen des te krachtiger tegen haar zou kunnen optreden en volkomener zegevieren. Toen hij evenwel in de kerk zgne preek had aangevangen en zich richtte tegen de aanzienlijken van de plaats, verlieten dezen de kerk. Het volk ging hun achterna. Bernardus volgde, en begon op het plein voor de kerk te preeken. Maar de anderen verscholen zich aan alle kanten in de huizen, terwijl Bernard voortging tegenover het mindere publiek, dat om hem heen stond, zgne rede ten gehoore te brengen. Nu begonnen zij een .hard gedruisch te maken, en met deuren te slaan, zoodat ook het mindere publiek zgne stem niet kon verstaan. Bg dit alles haalden zg zelfs Bijbelteksten aan! Bernardus schudde het stof van zgne voeten en ging uit van hen. Terwgl hg de vesting verliet, keerde hg zich om en vervloekte haar, zeggende: „Viride folium, desiccet te Deus". En de schrgver kan getuigen, dat deze vloek in vervulling is gegaan. Want vroeger waren er in die vesting vele ridders die paarden, schildknapen en wapenen hadden, maar thans zgn zij geheel verarmd. Eén heeft hg er gekend die te Toulouse in gebrek voortleefde, honderd jaren oud werd en zich met één buitengewoon § 4, p. 1208: „Paucos quidem habebat civitas illa [Toulouse nl.]f qui haeretico faverent: de textoribus, quos Arrianos ipsi nominant, nonnullos". 1) De reis geschiedde waarschijnlijk te paard. Vandaar de anecdote van den man, die hem toeriep: „Heer abt! weet toch, dat het paard van onzen meester, van wien gij zooveel kwaads zegt, niet zoo dik en vetgemest is als het uwe". Waarop Bernard zijnen mageren hals liet zien. Vgl. Neander, De heilige Bernard, Rott. 1850, Dl. II, blz. 1S6. mageren rossinant moest tevreden stellen! Zoo rustte het oordeel Gods op de afvalligen l). Vier ^.nreeken van Bernard bestaan er die in het bijzonder tegen de ketters in deze streken moeten zijn gericht. Zij behooren bij elkander, en handelen alle vier over den tekst uit Hooglied H, vers 15: „Vangt ons de kleine vossen, die de wjjngaarden verderven"8). Er bestaat, dunkt mij, groote waarschijnlijkheid, dat zij juist op deze reis zijn uitgesproken. De „vossen" zjjn natuurlijk de ketters. In de tweede preek betoogt hij o. a., dat men hen in hunnen waren aard moet doen kennen, opdat zij niet langer kunnen voortgaan in 't verborgen te schaden. Verder geeft hij aan hoe iemand, vanwege de kerk geoefend en onderwezen, met hen moet te werk gaan. Men moet trachten hen te overtuigen en te bekeeren, als men een twistgesprek met hen aanvangt, bedenkende wat Jakobus zegt (V: 20}: wie een zondaar van zijnen dwaalweg tot bekeering brengt, zal [zgne] ziel van den dood redden en eene menigte van zonden bedekken. Wil de dwalende zich niet bekeeren, dan moet hij naar het woord des Apostels vermeden worden. Ik meen, zegt Bernardus, dat het nu beter is hem te verbannen of gevangen te nemen. „Ook al bekeert hij zich niet, is het toch geen vergeefsch werk de ketterij te bestrijden en den ketter beschaamd te maken, want hierdoor wordt de kerk in haar geloof bevestigd" s). In de derde preek beklaagt Bernard zich dat de lieden die hij bestrijdt zich zoo verbergen. „Wat zullen wij doen", zegt hij, „om deze allerkwaadste vossen te vangen dien het niet te doen is om 1) Guillelmus de Podio Laurentii, Super historia adversus Albigenses, c. 1, bij Duchesne, p. 667. 2) Bernardus, Opera In cantica, sermo LXVI, p. 1484—1502; mag de aanhef van Sermo LXV, p. 1493 e, misschien doen vermoeden dat deze preeken, zooals zij luiden in den Latijnschen tekst der uitgaven, voor een gehoor van geestelijken, inzonderheid van kloosterbroeders, gehouden zijn? Eenigszins gewijzigd zouden zij dan in de landstaal voor het volk kunnen zijn gehouden. 3) Bernardus, Opera, Vol. I, In cantica, sermo LXIV, § 7—9, p. 1489 seq. te overwinnen, maar wel om te schaden, die niet willen te voorschijn komen, maar wel voortsluipen? Vroeger waren alle ketters er op uit den roem van ongemeene kennis te verwerven. Deze ketters alleen, boosaardiger en geslepener dan de anderen, versmaden eiken ophef. Zjj hebben elkander een wachtwoord gegeven: Zweer alles wat men wil, maar verraad geen geheim. Anders laten zij het zweren volstrekt niet toe. Maar als zij ondervraagd worden omtrent het geloof, zweren zij een meineed. O gij dwazen, gjj Farizeërs, die den mug uitzeeft en den kameel doorzwelgt! Is het niet geoorloofd te zweren, maar wel om een meineed te doen? Willen zij handelen volgens het evangelie, dat men het heilige niet aan de honden moet geven en geen parelen werpen voor de zwijnen? Maar hierin erkennen zij openlijk, dat zij niet tot de kerk behooren, als zij allen die van de kerk zgn honden en varkens achten. Want voor allen zonder uitzondering die niet van hunne secte zijn willen zij het hunne, wat het dan ook is, verborgen houden. Antwoord mij, o mensch, het mysterie dat gij verbergt, is het van God, of niet? Zoo ja, waarom legt gij het dan niet bloot tot Zgne eer? Zoo neen, waarom stelt gij geloof in iets dat niet nit God is, tenzij omdat gij een ketter zgt?"1) In de vierde preek worden de gevoelens der ketters punt voor punt bestreden. Ten eerste worden zij bêstraft die het huwelijk geheel verwerpen, dan zij, die slechts een eerste huwelijk willen toelaten; dan degenen die geen dierlijk voedsel, noch vleesch noch melk willen nuttigen; vervolgens zij die den kinderdoop afkeuren, het gebed voor de dooden en het aanroepen der heiligen; eindelijk zij die de leer van het vagevuur verwerpen, die de waarde der geestelijke ordeningen loochenen, de wetten der kerk niet erkennen, de sacramenten verachten, aan de geboden niet gehoorzamen 2). Ten slotte bespreekt hij de waarde van het martelaarschap der ket- 1) Bernardus, In cantica, sermo LXV, § 1, S, 3, p. 1493 seq. 2) Bernardus, In cantica, sermo LXVI, § 1—11, p. 1497—1501. ters 1). Het volk heeft hier en daar de handen aan hen geslagen. Ondervraagd naar datgene waarvan men hen verdacht, hebben zij alles ontkend. Toen zijn zij aan de waterproef onderworpen en leugenaars bevonden. Daarop hebben zij hunne goddeloosheid luide uitgeroepen en verklaard, dat zij bereid waren er voor te sterven. Het volk is op hen ingestormd, en heeft den ketters nieuwe martelaren verschaft. Dat zij zich vrjjwülig in den dood begeven, is slechts een bewijs van de macht des Duivels; de Duivel toch is het ook die den zelfmoordenaar voert tot zijne daad, en Judas er toe bracht om zich te verhangen, nadat hij hem eerst had verleid om den Heer te verradens). In den loop der rede legt Bernard omtrent het geweld, aan de ketters gepleegd, deze dubbelzinnige verklaring af: „de betoonde ijver is lofwaardig, maar ik zou het nooit aangeraden hebben; want het geloof is eene zaak van overreding, niet van dwang. Het is echter beter dat zij met het zwaard bedwonggk worden, dan dat zij gelegenheid hebben anderen in hunnen dwaling mee te sleepen" 8). Een geheel andere voorstelling dan Willem van PuyLaurent geeft Gaufridus van het succes, dat Bernard met zgne preeken behaalde. Gaufried was Bernard's „notarius" (waaronder men ongeveer zal hebben te verstaan: secretaris), later abt van Clairvaux. Volgens hem was de reis een ware zegetocht. Als hij naderde in gezelschap van den pauselijken legaat, Alberik, den bisschop van Ostia, werd hij met ongeloofelijken vromen eerbied door het volk des lands ontvangen, alsof er een engel uit den hemel gekomen ware. Hij kon evenwel niet bij hen vertoeven, omdat niemand de drommen der aanstormende menigte kon wederstaan: znlk eene drukte was er dag en nacht van lieden, die tot hem kwamen, zijn zegen vroegen en hulp afsmeekten. Toch predikte hij in de stad Toulouse en op de overige plaatsen, welke gindsche ellendeling 1) Bernardus, Opera, Vol. I, In cantica, sermo LXVI, § 12, 13, p. 1501 seq. 2) Bernardus, In cantica, sermo LXVI, § 13, p. 1503. 3) Bernardus, In cantica, sermo LXVI, § 12, p. 1502. (d. i. Henricus) bet vaakst bezocht en het ergst „aangestoken" had. „Vele eenvoudigen onderwees hij in het geloof; hij versterkte de weifelenden, riep de dwalenden terug, de gevallenen richtte hg op, de verleiders en de hardnekkigen bracht hij door zijn gezag zoodanig in het nauw dat zij niet meer durfden te voorschijn komen. Henricus verschool zich, maar alle wegen werden hem zoodanig versperd dat hij gevangen werd genomen en in ketenen geslagen den bisschop werd overgegeven. Ook werd God in zijnen dienaar door verscheidene teekenen verheerlijkt, daar hg niet alleen de harten terugriep van goddelooze dwalingen, maar de lichamen genas van onderscheidene krankheden. Op zekere plaats, Sarlat genaamd, bracht men Bernardus na de preek een zeer groot aantal brooden om gewijd te worden. Hg hief de hand omhoog, maakte het teeken des kruises, wijdde ze in Gods naam en zeide: Hieraan zult gg* weten, dat waar is hetgeen door ons, en valsch wat door de ketters geleerd wordt, indien Uwe kranken, na het nuttigen van dit brood, de gezondheid zullen ontvangen". De bisschop van Chartres, Gaufridus, die er ook bij was en zelfs naast den Godsman stond, verbeterde dit en zei: „als zij het brood met een goed geloof genuttigd hebben, dan zullen zij gezond worden". Maar de heilige Vader, geen oogenblik twijfelende aan Gods vermogen, verklaarde: „dat heb ik juist niet willen zeggen, maar in werkelijkheid, wie genuttigd hebben, zullen gezond worden: hieraan zal men erkennen, dat wij waarachtige boden Gods zgn". En ziet, eene zoo groote menigte Igdenden herstelde na het gebruik van dit brood, dat dit woord verbreid werd door die geheele landstreekSoortgelijke tafereelen hangt Gaufridus op in een brief aan de medeleden der orde, welke in de uitgave van Mabillon geplaatst is achter het „Boek der Mirakelen van Bernardus", door den uitgever als het zesde boek vastgehecht aan de „Vita Bernardi". Toen de pause- 1) Vitae 8. Bernardi Uber tertius, auctore Gaufrido, c. 6, § 16, 17, 18, in de Opera, Vol. II, p. 1139 seq. lïjke legaat twee dagen voor Bernard te Albi kwam, ging men hem met ezels en met ketelmuziek tegemoet. Nadat men de klok geluid had, verschenen er niet meer dan 30 bjj het celebreeren der mis. „Maar toen Bernard verscheen, werd hij onder groot vreugdebetoon van het volk ontvangen. Op den volgenden dag, toen het juist St Pieter was, preekte hjj. De groote kerk kon de menigte niet bevatten. Hoofdstuk voor hoofdstuk stelde hjj de leer der ketters en de ware geloofsleer tegen elkander over. Eindelijk vroeg hij, wat zg wilden kiezen. Het volk antwoordde en begon de kettersche verdorvenheid te verwenschen en te vervloeken, en met vreugde het woord Gods en de katholieke waarheid aan te nemen". „Doet boete", zeide hij. „Laat allen, die besmet geworden zijn, terugkeeren tot de eenheid der kerk. En opdat wig weten, wie berouw heeft en het woord des levens aanneemt, heft uwe rechterhand ten hemel ten teeken, dat gg behooren wilt tot de katholieke eenheid!" Allen staken met gejuich de rechterhand ten hemel1). Warm was ook de ontvangst in Périgord. De menigte drong zoodanig op hem toe, dat hjj bijna gestikt was. Te Toulouse slaagde hij er in de stad geheel van de besmetting der ketterg te bevrijden. Van de „ridders" beloofden eenigen, dat zij voortaan Henricus, de Arianen en hunne begunstigers, zouden verdrjjven en niet beschermen. Voor het geval, dat sommigen uit hebzucht anders wilden handelen en geschenken van de ketters aannemen, werd geproklameerd, dat de ketters, hunne begunstigers en degenen die hen met den sterken arm beschermden, voortaan noch als getuigen noch als rechters zouden worden toegelaten, en dat niemand met hen zou mogen verkeeren of handel drijven s). 1) Epistola Gaufridi Clarae-Vallensis, Magistro Arehenfredo et utrique capitulo, achter Vitae S. Bernardi Uber VI, «et* Miraculorum, § 10, p. 1210; vergehjk in het dagblad Le Figaro, Vendredi 31 Avrü 1899, een stuk van Jules Aubert over Le pilerinage national. Bij eene preek te Lourdes heffen, op uitaoodiging van den prediker, 5000 menschen de handen omhoog en roepen: „Vive notre Seigneur Jésus-Christ". 3) Epistola Gaufridi, § 4, 1.1., p. 1308. In het j. 1200 zond Innocentius Hl een nieuwen pauselijken legaat, Petrus van Castelnau, Cistereiënsermonnik, aan wien een medelid dier orde, meester Radulphus (of Raoul) was toegevoegd. Ook hunne taak was het te prediken, maar zg hadden een bedroevend gering succes1). Zg vermaanden graaf Baimund van Toulouse de ketters en scheurmakers uit zgn land te verdrijven en de eenheid te herstellen; zij noopten hem zich hiertoe onder eede te verbinden *). Maar, hoe zg ook predikten, zg kregen de bevolking niet op hun hand; de baronnen der streek verdedigden de ketters, en hadden hen lief8). In het j. 1205 slaagden zij er in Pulco, abt van een Cisterciënserklooster, tot bisschop van Toulouse te doen verkiezen. Doch „het episcopaat was dood"; Pnlco kwam tot de ontdekking, dat hij, als inkomen, niets anders te innen had dan 96 solidi; de vier muilezels die hg had meegebracht durfde hg niet naar de voor allen toegankelgke rivier zenden, maar hij moest ze laten drinken uit den put achter zijn huis4). In hetzelfde j. 1205 verschenen Diego, bisschop van Osma in Spanje, en Domingo Guzmann, reguliere kanunnik van de kathedrale kerk aldaar»). Bisschop Diego was naar Bome geweest; hg had den paus verzocht zg'n ambt te mogen nederleggen en het evangelie te gaan verkondigen aan de heidenen. Innocentius III had hem dit geweigerd, en hem bevolen naar zijn zetel terug te keeren. Onderweg ontmoette hg den Oisterciënser-abt Arnaldus, met de 1) Petrus Vallium Cernaii, Historia Albigensium, c 3, bij Duchesne, Scriptores, T. V, p. 558. 3) Guillelmus de Podio Laurentii, Super historia negotii adversus Albigenses, c 7, b\j Duchesne, Scriptores, T. V, p. 671. 3) Petrus Vallium Cernaii, 1.1-, c. 1, p. 555. 4) Guillelmus de Podio Laurentii, l.L, c 7, p. 671; afbeeldingen van het zegel van dezen bisschop hij Echardus, Scriptores ordinis Praedicatorum, Lut. Par. 1719, fol., T. I, p. 85. 5) De afbeelding van een oud portret van Dominicus en van zijn zegel in de Acta Sanctorum Augusti, T. I, De S. Dominico confessore commentarius praevius, § LI, 926, XL, 766, p. 539, 508; verg. § XLV, p. 532. pauselijke legaten Petrus van Ca^Jnau en Eadulphus. Dezen waren moedeloos en begeerden van hunne zending ontheven te worden, daar zg niets vorderden. Zoo dikwgls toch als zg' voor de ketters preeken wilden, verweten dezen hun het zeer slechte levensgedrag der geestelijke», en zeiden, dat zij ophouden moesten met prediken, als zjj geen verbetering wisten te brengen in het leven der geestelijken. In hunne verslagenheid gaf de bisschop den goeden raad, nu al het overige ter zgde te stellen en zich krachtiger dan vroeger op de prediking alleen toe te leggen. „Maar om den mond te snoeren aan de kwaadwilligen, moesten zij een voorbeeld geven van nederigheid, en zich waarlijk vrome leeraars betoonen: te voet reizen, zonder zilver of goud, in alles den Apostolischen eenvoud navolgende. De legaten verklaarden, dat zij deze ' nieuwigheid zeiven niet in praktgk -wilden brengen; doch als iemand van eenig gezag hen in die richting wilde voorgaan, dat zjj hem dan zeer gaarne zouden volgen. Daarop bood de man, van God vervuld, zich zeiven aan, hg stuurde zgne bedienden naar Osma, stelde zich met één reisgezel tevreden, en ging met de beide genoemde monniken de hoogte van Montpellier op", terwijl de abt Arnaldus naar Citeaux vertrok, deels wegens de aanstaande kapittelvergadering, deels omdat hg na die vergadering eenigen van de abten der orde wilde medebrengen om hem in het prediken tegen de ketterij bjj te staan'). Opmerkelijk is, dat Pierre de Vaux-Cernay, aan wien het bovenstaande werd ontleend, van de tegenwoordigheid van Dominicus bg die vermaarde ontmoeting geen gewag maakt. Eerst in een der volgende hoofdstukken noemt hij Dominicus als den metgezel van bisschop Diego»). Willem van Puy-Laurent gaat de geheele ontmoeting voorbg, maar vermeldt, dat bisschop Diego en Domingo nu gingen optreden in vereeniging met de twee 1) Petrus Yallium Cernaii, Historia Albigensium, c. 3, bjj Duchesne, Scriptores, T. V, p. 558. 2) Petrus Vallium Cernaii, 1.1., c. 7, p. 562. Cisterciënser-abten Petrus van Castelnau en Radulphus, en andere goede mannen, en dat zjj de „superstitie" der ketters, die in Duivelschen hoogmoed victorie kraaiden, begonnen aan te vallen met alle nederigheid, in onthouding en lijdzaamheid; niet met een breeden stoet van paarden, maar als voetgangers trokken zjj voor het houden der aangezegde twistgesprekken van vesting tot vesting, op ongeschoeide voeten en met bloote beenen »). In de latere verhalen wordt de zaak natuurljjk in levendiger kleuren voorgesteld, en Dominicus meer op den voorgrond geplaatst, hoewel men niet verder gaat dan hem een geljjk aandeel met bisschop Diego toe te kennen in de verandering der manier van optreden2). Zooals wij reeds vernamen, werd het houden van twistgesprekken, joorjgezet. Het schjjnt zelfs, dat men hiervan vooral heïT verwachtte. Er werden er gevoerd te Verfeuil, Caraman, Béziers, Carcassone, Montreal, Pamiers en elders. Weldra verkregen de verdedigers der katholieke leer eene belangrijke versterking doordat abt Arnanld van Citeaux aankwam met 12 Cisterciënser-abten, die ieder weder van eenige monniken vergezeld waren. Allen gedroegen zich naar de aangenomen manier van optreden en gingen barvoets. De abt van Citeaux zond allen iu verschillende richting uit om te preeken en te disputeeren. Geen wonder, dat twistgesprek op twistgesprek volgde. Bij het twistgesprekJ® Pamiers waren tegenwoordig: bisschop Diego van ÖTma, "f uïco van Toulouse, nog een bisschop, en verscheidene abten. Tegenpartij waren hier de Waldenzen, terwjjl Arnaldus de Camprano, een wereld- 1) Guillelmus de Podio Laurentii, Super historia negotii adversus Albigenses, c. 8, p. 671 seq.: „superstitionem haereticorum in altitudine Sathanae gloriantium, cum omni humilitate, abstinentia, patientia, coeperunt aggredi, non pomposa aut equestri multitudine, sed calle pedestrico ad indictas disputationes de castro in castrum nudis plantis et pedibus ambulabant". ■ 2) Zie de berichten vereenigd in de Aeta sanctorum Augusti, T. I, De sancto Dominico eonfessore conrnentarius praevius, % 13, p. 399 seq., § 214—218. lijk geestelijke, door beide partijen tot scheidsrechter was gekozen. Men kwam te zamen in het paleis van den graaf van Foix1), die de zaak der Waldenzen zeer heeft voorgestaan. Zgne vrouw had zich openlgk bij de Waldenzen aangesloten; bovendien had hg twee zusters, waarvan de eene dezelfde sekte aanhing als zgne vrouw en de tweede tot eene andere kettersche sekte behoorde. Den eenen dag zorgde de graaf voor het onderhoud der Waldenzen, den anderen dag voor dat der [katholieke] predikers*). Bg deze gelegenheid had het volgende voorval plaats. Toen een zuster van den graaf de Waldenzen openlgk in bescherming nam, zeide een monnik, broeder St Stephanus de Minia: „ga heen, Mevrouw, ga naar Uw spinnewiel ! Het past U niet in een debat als dit mede te spreken" !). De njtslag was, naar het heet, dat een aantal Waldenzen overtuigd werden, dat zij boete deden en hiervoor zelfs naar Rome togen; volgens Pierre de VauxCernay kozen vooral de armen de partg der katholieken, terwgl de scheidsrechter vroeger op de hand der Waldenzen zou geweest zgn, en thans zou hebben aangevangen hen krachtig te bestrijden *). Het twistgesprek te Montreal in het j. 1207 werd gehouden tegenover leeken als scheidsrechters. Het waren twee ridders: Bernardus de Villanova en Bernardus de Arcens, en twee burgers: Bernardus Goti en Arnaldus Riberiae. Ter eene zijde stonden: Diego van Osma, Dominicus, de legaat Petrus van Castelnau, zgn collega 1) Af b. van het kasteel van Foix in Les ehroniques de Froiasart, éd. abr. par Mme De Witt, née Guizot, Pt3Tl881, pT$B;'VergTde afbeeldingen van een zegel enz., p. 632, 641. Aldaar p. 697 ook eene afbeelding van de bouwvallen der muren van Carcassone. 2) Petrus Vallium Cernaii, Historia Albigensium, c. 6, p. 561. 3) Guillelmus de Podio Laurentii, 1.1., c. 8, p. 672: „soror Bernardi Rogerii Comitis Fuxensis palam, haereticos tuebatur; cui frater Stephanus de Minia, ite Domina, inquit, fllate colum vestram, non interest, vestra loqui in huiusmodi contentione". 4) Guillelmus de Podio Laurentii, 1.1., c. 8, p. 679; Petrus Vallium Cernaii, 1.1., c. 6, p. 561. meester Radulphus en vele andere goede mannen; ter andere zg"de: de „aartsketter" Arnaldus Othonis, Gnilhabertus de Castris, Benedictus de Termino, Pontius Iordani en vele anderen, „wier namen niet geschreven staan in het boek des levens". De onderhandelingen werden schriftelijk gevoerd, terwijl de stukken telkens aan de scheidsrechters overhandigd werden. De strijd liep hoofdzakelijk over deze stelling van Arnaldus Othonis: „de Roomsche kerk is niet de heilige kerk, noch de bruid van Christus, maar dekerk des Satans, hare leer eene leer der Duivelen; zg is dat Babyion, hetwelk Johannes in de Openbaring de moeder der hoererijen en vervloekingen noemt, dronken van het bloed der heiligen en martelaren van Jezus Christus; hare ordening is noch heilig, noch goed, noch ingesteld door den Heer Jezus Christus; nooit hebben Christus of zgne apostelen de liturgie der mis voorgeschreven of vastgesteld, zooals deze thans gecelebreerd wordt". Bisschop Diego bood aan met getuigenissen uit het Nieuwe Testament het tegendeel te bewijzen. Het dispuut duurde verscheidene dagen. Ten slotte ging men onverrichterzake weder uiteen, daar de scheidsrechters na ontvangst van stukken „verlangden te delibereeren". „Helaas!" zoo roept de berichtgever uit, „dat onder Christenen de toestand van de kerk en van het katholieke geloof zoo diep verzonken was, dat over zulke schandelgke en beleedigende stellingen voor een rechtbank van leeken moest gedebatteerd worden!" Men vorderde niet Dezelfde schrgver heeft bisschop Fulco van Toulouse hooren verhalen, dat na het twistgesprek te Pamiers, waar de ketters in grooten getale overtuigd werden, een dappere ridder, Pontius Ademari de Bodelia, tot hem gezegd had: „wij konden niet gelooven, dat Bome zulke afdoende redenen tegen die lieden had in te brengen". „Erkent gij nu niet", vroeg de bisschop, ndat zg tegen deze tegenwerpingen met vermogen ?" „Ja wel", zegt hij, „dit begrijpen wij". „Waarom", zegt de bisschop, „verdrijft, verjaagt gij hen dan mét uit uw land?" Hij antwoordt: „dit kunnen wij niet; want wg zgn met hen grootgebracht, hebben onze bloedverwanten onder hen, en zien, dat zij fatsoenlek leven" Zelfs een wonder was niet in staat de ketters te bekeeren. Bij het twistgesprek te Montreal had Dominicus een aantal getuigenissen waarop hjj zich beroepen had op schrift gebracht en dit stuk aan een der ketters overhandigd, 's Nachts zaten een aantal ketters in hetzelfde huis bij het vuur. Zij kwamen overeen het geschrift van Dominicus in de vlammen te werpen. Verbrandde het, dan was hunne leer, maar bleef het ongedeerd, dan was die van Dominicus de ware. Het stuk sprong ongedeerd uit het vuur omhoog. Tot driemalen toe herhaalden zij de proef, maar zij bekeerden zich niet De zaak zou niet zgn uitgelekt, indien een zekere ridder, die er bij was en maar half tot de hunnen behoorde, ze niet verklapt had! H. Bestbuddïo met het oorlogszwaard 2). Al wat tot dusverre was beproefd, had gefaald. Men meende, dat de. tijd gekomen was om harde maatregelen te nemen. De bisschop van Osma was gekorven. De pauselijke legaat, Petrus van Castelnau, werd vermoord. Te St. Gilles hadden hij en zijn mede-legaat eene samenkomst gehad met graaf Baimond VI van Toulouse. De 1) Guillelmus de Podio Laurentii, 1.1., c. 8, p. 672. 2) Voornaamste bronnen: de in de vorige paragraaf genoemde werken van Petrus Vallium Cernaii en Guillelmus de Podio Laurentii; Epistolarum Innocentii III libri undecim, Par. 1682, foL, 2 Vol.; [Vaissette], Histoire générale de Languedoc, Par. 1737, T. III; La chgflspn de. la croisade contre les Albigeois commencée par Guillaume de Tudèle et continu ée par un poète anonyme, éditée par Paul Meyer, Par. 1875, 79, 2 T., 8o. graaf weigerde hen te laten vertrekken. Toch vertrokken zij, onder gewapend geleide, hun verschaft door de overheden en burgers der plaats. Bij het oversteken der Rhöne werd Petrus van Castelnau door een krijgsknecht met de lans doorstoken. Het heette, dat zich onder het gewapend geleide lieden van graaf Baimond gemengd hadden, en dat Baimond van den verraderlijken aanval wel iets geweten had *). Deze gebeurtenis deed de maat overloopen. De bisschoppen Fulco van Toulouse en Navarrus van Conserans begaven zich naar Bome om den treurigen staat der kerk in de gewesten van Narbonne tot Bordeaux bloot te leggen»). De Paus zond nu legaat op legaat. Arnaldus Amalricus, abP*H8