Overgedrukt uit de vNederlandache Spectator", 1896, No. 52. Dr. J. G. R. ACQUOY. (3 Jan. 4829—15 Dec. 189b.) De oudere leerlingen zullen zich zjjn schets-college herinneren. Hjj ontving ons op de typische studeerkamer, die haren bewoner kenmerkte als een man van eenvoud en smaak, een geleerde met eene kunstenaarsziel. De professor zat op de kanapee; wij om de ronde tafel in een wijden kring. De staande lamp in het midden.' Destijds was prof. Acquoy hoogleeraar van wege de Ned. Herv. Kerk en gaf onderwijs, niet alleen in de Geschiedenis dezer kerk en hare leerstellingen, maar ook in de «praktische godgeleerdheid met de daarbn vereischte oefeningen." Ik hoor hem handelen over Massillon. Hg beschreef het begin der lijkrede op koning Lodewijk XIV. Hij schilderde het gehoor, waarin al wat Frankrijk aan grootheid en macht bezat, vereenigd was. In het midden de lijkbaar met het koninkhjk overschot, daarachter de eenvoudige prediker, terwijl het eerste wat onder diepe stilte van zijne lippen kwam, de stoute woorden behelsde: Dieu seul est grand! Hoe gaarne verwijlde prof. Acquoy, hij, de Gereformeerde theoloog, toj deze treffende tegenstelling tusschen de grootheid Gods en de broosheid des menschen, nergens zoo kenbaar als bij de poorten des doods.... Deze herinnering weerhoudt mij niet, te voldoen aan het verzoek der Redactie, en een woord van hulde te wijden aan zjjne gedachtenis. Laat het kort zijn, want de groeve is nauwelijks gesloten en wij kunnen nog slechts gebrekkig onder woorden brengen, wat wq in hem verloren! Hij was geboren te Amsterdam. Niet te vergeefs heeft de voortreffelijke vader hem rondgelein langs en door de groote gebouwen en reeds aan het kinderlijk gemoed een onuitwischbaren indruk bezorgd van de schatten der geschiedenis en der kunst, vooral van de gedenkteekenen uit Hollands glorie-tijd, welke in de hoofdstad te vinden zijn. Weldra bezocht de ontluikende jongeling zonder geleide de schilderijen-zalen van het Trippenhuis. Doch de brave ouders lieten dit niet gaarne toe. Zij waren bang, dat hun kind, zoo dikwijls in het gezelschap van Reinbrandt en Van der Helst, kunstenaar zou worden. Straks telde Amsterdams Hoogeschool Acquoy onder hare leerlingen. Drie of vier mannen hebben in dezen tijd den grootsten invloed op hem uitgeoefend. De eerste was dr. H. J. Spijker, pred. der Herv. gemeente, talentvol prediker, vrijzinnig denker; de tweede was de hoogleeraar Willem Moll, de derde Abr. des Amorie van der Hoeven. Ook genoot hij het onderwijs van den beroemden organist Bastiaans. De schitterende verwachtingen, door deze mannen van hem gekoesterd, zijn uitgekomen. De uitgave der Veertien Brieven van Geert Groote, waar* mede hij in het jaar 1857 te Leiden promoveerde, wees de richting aan, waarin zijne studiën zich jaren lang bewegen zouden. Hij zou de groote kenner worden van de bronnen en de literatuur der Nederlandsche kerkgeschiedenis van de late Middeleeuwen, alsmede van het Protestantsche tijdvak. Door de uitgave van een Latijnsch Middeleeuw?ch handschrift legde hij de grondslagen voor de kennis, welke hem later, als rijks-hoogleeraar, in staat zou stellen, na den dood van Cobet, een college te geven in de paleologie. Hoe hebben toen het kleine hoopje leerlingen, die zich met hem verscholen tusschen de boekenkasten der universiteits-bibliotheek, verbaasd gestaan over die kennis van dat onderwerp bjj een theologiae professor! Nadat Acquoy eene korte poos leeraar in het Hebreeuwsch was geweest aan het gymnasium te Amsterdam, ■werd hij achtereenvolgens predikant te Eerbeek, te Koog a/d. Zaan en te Zalt-Lommel. Hij volgde hierbij den uitnemenden stelregel: jdoe eerst alles, wat gij kunt en moet doen voor uwe gemeente; daarna moogt gij u wijden aan wetenschappelijke studiën". Wat hij was voor zijne eerste gemeente, is genoegzaam getuigd op het feest van haar 25-jarig bestaan, in het jaar 1884, dat hij bijwoonde. Nog zijn er velen in Zalt-Bommel,' die met bewondering en dankbaarheid spreken over »dominée Acquoy", vooral over zijn prachtige preeken. De benoeming tot kerkelijk hoogleeraar te Leiden, in het jaar 1877, opende voor hem een ambt, waarbij neiging en plicht de schoonste harmonie vormden. Prof. Acquoy koesterde eene innige vereering voor de grootheid van den Hervormingstijd, voor den geloofsmoed der martelaren, voor de geleerdheid, de karaktervastheid der beste Gereformeerde godgeleerden in het verleden. Over deze dingen te spreken, werd hij nooit moede. En Prof. Acquoy beminde den omgang met jongelieden. Het was de lust van zgn hart hen te vormen, te leiden, hun geestdrift in te boezemen voor hetzelfde, dat hem in geestdrift deed ontsteken. Toen hij tot de volle ontplooiing zijner^ krachten gekomen was, werd hij, bij Hmrjf tui ' Scholten, geroepen eene nlaats in te nemen m de . Theologische faculteit (188jr>. /, Men beschouwde het als een voorrecht aan zulk een man het onderwijs te mogen opdragen in de geschiedenis van het christendom en van zijne leerstellingen. Vraag aan de talrijke leerlingen, welke hij gedurende een verloop van vijftien jaren aan zijne voeten zag, hoe hij deze taak heeft volbracht. De dankbaarheid, waarmede zij over hem spreken, de genegenheid , die hij allen heeft ingeboezemd, vormen hem eene onverwelkelijkelauwerkrans. Prof. Acquoy was een voortreffelijk docent. Niemand, die hem hoorde, zal vergeten, dat de geschiedenis geschreven moet worden naar de bronnen. In weerwil van de gestrenge methode, waartoe hij trachtte op te leiden, prees hq gaarne, hij moedigde aan, hij riep sluimerende krachten wakker. Ook buiten de eigenlqke ambtsplichten bevorderde hij menige goede zaak. Sedert 1877 was hij lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Tweemalen behartigde hij als Voorzitter de belangen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Velen zullen zich nog herinneren, hoe hij in 1889 de vergadering opende met eene rede over de «Christelijke Typologie in beeld, in woord en in handeling", waardoor een nieuw licht opging, behalve over de oudste Nederlandsche wiegedrukken, o. a. over de passie-spelen van Oberammergau. Ook de openingsrede van het jaar 1892 over »De stichtelijke proza-litteratuur onzer vaderen voor de Hervorming", zal nog niet vergeten zjjn. Welk eene kennis I Welk een welsprekendheid I En het was zoo vol! Eene schare van uitgelezen mannen dronk de woorden des sprekers in als eene liefelijke muziek. Velen, die wellicht sedert jaren niet tegenwoordig geweest waren in eene stichtelijke, godsdienstige samenkomst , werden medegesleept en . .. gesticht, geroerd door de vroomheid van dat bevallige proza. Men gevoelde, dat de man, die het voordroeg, zelf wel vroom moest zijn ... Welk een man! Zijne geheele ziel werd ingenomen door de geestdrift voor een verheven ideaal, aan welks verwezenlijking hij alles begeerde ondergeschikt te maken. Zij die hem het meest van nabij gekend hebben, weten hét best, welk een verborgen vuur in hem gloorde, hoe hij het ideaal, dal hem voor den geest zweefde, nooit één oogenblik uit het oog verloor. Het was een soortgelijk ideaal, als hetwelk gekoesterd moet zijn door den schepper van het Koninklijk paleis op den Dam: degelijke bouwstoffen, eenvoudige, kloeke lijnen, soberheid in de sieraden, afwezigheid van alle krullen, alles in overeenstemming met de Hollandsche lucht en den Hollandschen aard, een geheel van schoonheid en kracht, getuigende van hetgeen Holland voortbrengen kon in het bloeitijdperk van zijnen wereldhandel, wetenschap en kunst.... Van het ideaal, waarnaar hij streefde, getuigen zijne geschriften, zijne bijdragen tot den «Kalender voor de Protestanten in Nederland" tot het laatste stukje hetwelk als met stervende hand werd voortgebracht, zijne bijdrage in het jongste nummer van «het Orgel"» Jan dat ideaal getuigen zijne doorwrochte Studiën over de geschiedenis der muziek, zijne «Kerstliederen en Leisen' zgne «Middeleeuwsche geestelijke liederen", zijn stuk over' «De Psalmwezen der Nederlandsche Hervormde Kerk en hare herziening" in het vierde deel van het door hem mede gestichte en geredigeerde «Archief voor Nederl KerkgeschiedenB.» Van dat ideaal getuigt zgn standaardwerk in drie deelen : «Het klooster te Windesheim en zijn nvloed " Tot dat ideaal heeft hg getracht henen ^ leiden door zgne: «Handleiding tot de kerkgeschiedvorscning en kerkgeschiedschrflving," Allen, die in het reeds genoemde ^«Archief voor Ned. Kerkgeschiedenisiets schreven, hebben geweten en bemerkt, dat dit zün ideaal was. J Veel smart heeft het hem berokkend, dat hij in delaatste jaren niet alles meer doen kon, wat hij gaarnewilde doen, met voor zgne leerlingen en vrienden, niel voor zgn «gen werken. Telkens kwam de gevreesdeongesteldheid terug. Hoe gelukkig gevoelde hij zich de en zomer nog, toen hg het meesterlijke stuk over ,De vgf in den toren te Boskoop gevondeu boekjes" schrijven kon Dikwijls moet hij onder de bearbeiding v"n znn laatete groote werk, de herziening van «Het Boek der Psalmen overeenkomstig het besluit der Synode der Herv. Kerk, tot zgne huisgenooten gezegd hebben: Lnt a°T ™enzang" E° «et werd zijn zwanenzang, de bewerking van het «Hggend hert der jacht SSj^.' ^ h6t >Ge,0°fd' -« God m«* Veel heeft hg geleden, meer dan wij wisten. Moge hg de rust gevonden hebben, die voor zgne beproefde ziel op aarde niet meer was weggelegd luift JrrmeeKster! W5 dat gij ons verbiedt luide te klagen hg uw graf. Het zou in strgd zijn met uw eigen heerlgk vertrouwen. Ook wilt gH n2t drt 7^J°VT^^en^T' Want St mei den Apostel noch hg, die plant is iets, noch hij, geefï g ' maarGod' die den wasdom gezand7* hadden " 200 "* En 8S ' - ~ F. Pijper.