bij het nederleggen der predikantsbetrekking GEHOUDEN DOOR ©'3?» Wm 1P H>JP 9 Hl § Hoogleeraar te Leiden. HOORN, VERMANDE ZONEN. 1897. Gez. 254 : 6. Lezen: Matth. V : i—10. gebed. God, onze Vader, wij bidden U om steun, om kracht tot het werk, dat ons heden is opgelegd. Bij wien zullen wij onze hulp zoeken dan bij U? Gij zijt ons licht geweest al de jaren van ons leven. Gij waart onze trouwe bondgenoot, wiens Vaderlijke liefde ons alle bezwaren deed te boven komen. In strijd en in gevaren, waar alle aardsche troost ons ontzinkt, onder het loeien van de stormen der levenszee, waar zouden wij menschen redding vinden, indien wij ons niet mochten vasthouden aan Uwe hand? Ook in de ure des scheidens mogen wij onze kracht vinden in U, die eeuwig blijft. Gij hebt voormaals de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk Uwer handen; die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven. Zij zullen als een kleed verouden, maar Gij zijt dezelfde, en Uwe jaren zullen niet geëindigd worden 1 Bekleed ons met ware dankbaarheid voor de onmetelijke weldaden, die wij U verschuldigd zijn ! Mochten al onze ervaringen, ook die van dezen dag, ons opvoeden naar U, ons losmaken van al wat ij del en slecht is en ons gansche hart vervullen met geestdrift voor het hoogste en reinste, hetgeen eeuwig waarde behoudt, waarde in leven en in sterven! Doe ons verwerven de geheel eenige parel Uws koninkrijks! Stort over ons uit den geest van Jezus, den geest des geloofs, dtr hoop en der liefde! Amen. Tekst: Efeze III • 14—17. Daarom buig ik mijne knieën voor den Vader, naar wien alle geslacht in hemel en op aarde genoemd wordt, dat hij, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, u geve door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch, zoodat Christus door het geloof in uwe harten woont, en gij in de liefde geworteld en gegrondvest zijt. Zoo is dan, gemeente van Berkhout, het laatste uur geslagen! Wij staan op het punt van elkander te scheiden. Nadat ik gedurende ruim zeven jaren in Uw midden werkzaam was, jaren, waarin wij dagelijks met elkander in aanraking kwamén, hetzij in de kerk, hetzij in het katechisatie-lokaal, hetzij in den huiselijken kring, waarin wij lief en leed met elkander hebben gedeeld, wordt de betrekking, die tusschen ons bestond, afgebroken. Dit scheiden heeft iets aandoenlijks, voor U en voor mij, waarschijnlijk wel het meest voor mij. Want voor U is dit het scheiden van een predikant, die door een ander zal worden opgevolgd. Voor mij is dit het scheiden niet alleen van eene geheele gemeente, maar van het ambt, dat mij zoo dierbaar was. Ik moet niet alleen vaarwel zeggen aan eene plaats, waar ik met vrouw en kinderen heb gewoond, niet alleen aan eene gemeente, waarvoor ik heb gepredikt, wier kinderen ik heb onderwezen, wier lidmaten ik heb aangenomen, bij welker dooden ik heb gebeden, maar ik moet een ambt nederleggen , tegen welks verhevenheid ik sedert mijne kinderjaren heb opgezien, een ambt, welks schoonheid en gewicht ik altijd dieper heb beseft. In de vroomste oogenblikken mijner jeugd heb ik God gesmeekt, mij dit ambt te schenken. Jaren lang heb ik mijne beste krachten ingespannen om het te verwerven. Toen ik nog een zeer jonge man was, werd het mij geschonken. In vier gemeenten, gedu- rende bijna vijftien jaren heb ik het bekleed; het heeft de liefde gehad van mijne gansche ziel. Thans word ik geroepen naar de Universiteit. Ik leg neder, wat ik eens zoo vurig begeerde. Ik neem afscheid bijna van mijn geheele vroegere bèstaan. Nog eenmaal mag ik U toespreken op deze gewijde plek, waaraan voor U en voor mij heilige herinneringen verbonden zijn. Hier, waar Gij terugdenkt aan de heiligste uren Uwer jeugd, waar Gij het eerst de verkondiging hebt gehoord van het evangelie; hier, waar ik terugdenk aan de talrijke malen, dat ik voor U optrad en sprak van het hoogste en reinste dat wij kennen. Hier, waar het gebeente Uwer voorouders rust onder onze voeten, dicht bij de graven, waarin het stoffelijk overschot dergenen die wij gekend en liefgehad hebben, werd nedergelaten.... Dit laatste woord moet dan wel een ernstig woord zijn. Het is de bede: Daarom buig ik mijne knieën voor den Vader, naar wien alle geslacht in hemel en op aarde genoemd wordt, dat hij, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, u geve door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch, zoodat Christus door het geloof in uwe harten woont en gij in de liefde geworteld en gegrondvest zijt. In deze bede ligt opgesloten, dat onze gedachten worden opgevoerd naar God den Vader, van wien, evenals in alle oogenblikken van ons leven, zoo ook heden alle zegen komen moet. Verder wordt er door uitgedrukt, dat ik U toewensch het schoonste wat ik weet, en dit in rijke mate, n.1. kracht naar den inwendigen mensch, onvergankelijke geestelijke gaven. Als dit geschiedt, dan zal Christus in U wonen; een heerlijk geloofsvertrouwen zal U vertroosten in leven en in sterven, en Gij zult overvloedig wezen in het dragen van vruchten der liefde, daar Gij in de liefde zult geworteld en gegrondvest zijn. Krachtig worden wij heden indachtig gemaakt aan de vergankelijkheid van al het aardsche. Wij brengen onze jaren door, zegt de Psalmist, gelijk eene gedachte, gelijk een droom. God alleen blijft. Alles ontzinkt ons. Al wat wij op deze wereld doorleven, gaat ons voorbij zooals eene schaduw op den muur voorbij snelt. Wij grijpen er naar en zij is weg Maar als wij de hand van God grijpen, zullen wij niet falen en wij zullen ons houvast hebben, heden en in alle eeuwigheid. Veel dingen achten wij menschen noodig voor ons geluk, ofschoon zij eenmaal hunne waarde verliezen zullen. Maar wat verander, of verkeer, het geloof en de liefde, door Christus gepredikt, zullen eeuw in eeuw uit van dezelfde waarde zijn. Gez. 22 : i en 3. Daarom buig ik mijne knieën voor den Vader, naar wien alle geslacht in hemel en aarde genoemd wordt, dat hij, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, u geve door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch, zoodat Christus door het geloof in uwe harten woont, en gij in de liefde geworteld en gegrondvest zijt. In het gewichtige uur, waarin ik mij bevind, rijst deze bede bij mij op, i°. door de gedachte aan het Verleden; 2°. neem ik deze bede op de lippen met het oog op het Heden; en 30. moet ik hetzelfde bidden met het oog op de Toekomst. Ten eerste , zeg ik, doet de gedachte aan het Verleden mij deze bede aan de hand. Veel heb ik in de vijftien jaren mijner predikantsbediening ondervonden. Ik heb rijkdom zien vervallen tot ellende; gezien, hoe degenen, die in de prachtigste kleederen waren uitgedost geweest, in lompen gehuld of naakt waren; ik heb het kind der weelde zien sterven in het armhuis. Ik heb ook de armoede zien opklimmen tot rijkdom. Ik ben geweest in huisgezinnen, die door de allergrootste blijdschap vervroolijkt waren en in andere , die door de grootste smart werden nedergebogen. Ik heb gedeeld in het geluk der jonge moeders, die haar kind voor mij uit de wieg namen. Ik, heb mij verblijd met de blijdschap van den bruidegom en de bruid. Ik heb gezeten bij zoo rnenig krankbed en ik ben getuige geweest van het vreeselijkst lijden , ik heb de klachten, aangehoord van de zwaarstbeproefden. Ik heb jongen en ouden, veel en weinig beminden zien henenbrengen naar het kerkhof en ik heb de stroomen van tranen gezien, die vergoten worden in het sterfhuis. Maar dit heb ik ook gezien, dat er onder al die omstandigheden één richtsnoer is, hetwelk den rechten weg aanwijst; de gehoorzaamheid aan God, ééne kracht, die in staat stelt de zwaarste lasten te torsen: de kracht des geloofs, ééne zegenende macht, die geluk aanbrengt: de liefde. Veel heb ik ondervonden, ook in deze gemeente. Hier ben ik het langst werkzaam geweest. Als ik in mijne gedachten de huizen naga, waarin de leden der Herv. gemeente wonen , dan is er bijna geen, waarin ik niet eene belangrijke, blijde of droeve gebeurtenis heb bijgewoond. In het ééne huis heb ik ouders geluk gewenscht met de bevestiging van een zoon of dochter. In een volgend huis heb ik een bruidspaar de hand gedrukt. Daarnaast heb ik gedeeld in eene groote ramp. En vele huizen zijn er, die ik niet kan voorbijgaan zonder even terug te denken aan de gezichten, die daar niet meer te vinden zijn, de goede vrienden en vriendinnen, die ik daar eenmaal heb toegesproken en die ik heb zien heengaan den weg, waarop alle yleesch henen gaat. En o 1 een mensch voelt veel, wanneer hij uit het Heden Den geest doet dalen in de diepte van 't Verleden , En daar weer samenzoekt, wat eenmaal is geweest; De bloemen, die voorheen op zijne paden geurden , De doornen, die voorheen hem 't hartevleesch verDen treurdag en het jubelfeest. (scheurden , En ik weet, dat nog vele wonden niet gesloten zijn, vele harten nog niet getroost. En daarom buig ik mijne knie voor God en bid U toe inwendige kracht en geloof en liefde. Ik doe dit ook nog om eene andere reden. Bij den terugblik op het Verleden vraag ik ook mij zeiven af, hoe nu de toestanden waren op godsdienstig en zedelijk gebied in de gemeenten, die ik gediend heb ? Welke vruchten vielen er te aanschouwen van de evangelieverkondiging van mijne voorgangers en van mij zeiven? Ook in dit opzicht heb ik de wonderlijkste dingen beleefd, over de schrilste tegenstellingen verbaasd gestaan. Ik heb kennis gemaakt met vrome zielen, wier spijs bij dagen en bij nachten de gedachte aan God was, zielen, die ik dankbaar ben op mijnen levensweg ontmoet te hebben. En ik heb ontdekt eene aardschgezindheid, eene geestelijke verstomping, eene verdierlijking, zooals ik nooit gedacht had te zullen' ontmoeten. Ik ben getuige geweest van daden der edelste zelfopoffering, gewekt door den geest van Christus, die zich zeiven overgaf tot den dood des kruizes. En ik ben de woning binnengetreden van den misdadiger, ik ben komen te staan voor den diepen afgrond der zonde. Mijn algemeene indruk is, dat ik eene schilderij heb aanschouwd met schoone en met leelgke fi- guren. Het is als eene schilderij van Rembrandt van Rijn: een schitterend licht valt op enkele personen, de rest is gehuld in schaduw en duisternis. Evenals op het groote stuk van de Nachtwacht in het Rijksmuseum een prachtige lichtglans het hoofd omringt van een onschuldig kind, zoo straalt op mijne schilderij alle glans en alle licht uit van Christus, door het geloof en de liefde, die hij predikte in het leven en betoonde in den dood. Hoe is het met den toestand van het godsdienstig en zedelijk leven in deze gemeente? Ook hier diezelfde tegenstelling. Dikwijls heb ik gemeend, dat het hier beter dan elders was. Maar ik moet wel erkennen, dat ook hier een goed en een slechter deel was, dat er als het ware twee gemeenten, eene hoogere en eene lagere door mij werden aangetroffen. Er was eene gemeente Berkhout, vol belangstelling, begeerig om te luisteren naar de prediking van het evangelie, bij wie de godsdienst eene bron van heil was in het huiselijk en maatschappelijk leven. En er was eene gemeente Berkhout, die zich kenmerkte door groote oppervlakkigheid, botheid van verstanden van gevoel, lichtzinnigheid, verachting van al wat wijding geeft aan het leven, gemis van al wat den sterveling maakt tot een kind van God. Ik heb zelfs tot mijn schrik moeten opmerken, dat het bij sommigen, bij aanzienlijken en geringen, hapert aan eerbied voor het Kruis, dat het is, alsof de Gekroonde met de doornenkroon voor hen niet geleden had. Met het oog op het gebrekkige, dat ook deze gemeente aankleeft, op zooveel, dat anders en beter had kunnen zijn, kan ik op het oogenblik niet meer doen dan bidden, dat God herscheppe wat herschepping behoeft, reinige, wat reiniging, heilige, wat hei- liging van noode heeft. Daarom buig ik mijne knieën voor den Vader, naar wien alle geslacht in hemel en op aarde genoemd wordt, dat hij, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, u geve door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch, zoodat Christus door het geloof in uwe harten woont, en gij in de liefde geworteld en gegrondvest zijt. En dit is ook de wensch, dien ik koester, als ik denk aan de positie , waarin ik verkeer op Heden. Voor mij is deze verandering zeer groot. De vereerende benoeming van H. M. de Koningin-WeduweRegentes roept mij naar de universiteit te Leiden. Dientengevolge verlaat ik den dienst der Kerk en treed in den dienst van den Staat. Ik moet mijne plaats ontruimen in de rij der predikanten, ik zal aan geen kinderen en jongelieden meer godsdienstonderwijs geven; ik zal afdalen van den kansel en hem voortaan slechts bij uitzondering betreden. Zoo zal dan in de kerk mijn mond zoo goed als gesloten zijn. Welnu, terwijl mijne omstandigheden op het punt staan zoo sterk te veranderen, ben ik zelf veranderd? Terwijl mij geheel andere plichten worden opgedragen, is mijne godsdienstige overtuiging veranderd ? Goddank 1 dat niet I Hiervan wil ik u verzekeren, dat het ééne noodige, hetwelk ik U heb voorgehouden, nog altijd als het ééne noodige door mij wordt beschouwd. Inderdaad is mijne overtuiging in den loop der jaren op ondergeschikte punten gewijzigd. Maar de hoofdzaak bleef dezelfde. Waaraan ik ooit twijfelde, dat de mensch om wel te leven en wel te sterven behoefte heeft aan inwendige kracht, aan den geest van Jezus, dat geloof en liefde de hoogste goederen zijn, hieraan twijfelde ik nooit. O! als ik terugdenk aan menigen strijd, dien ik zelf heb gestreden; aan de moeite , die het kostte om bittere teleurstellingen te verdragen; aan den moed, die noodig was om het vooroordeel te trotseeren , om in weerwil van de afkeuring der menschen toch te volharden in het goede I Maar in dezen stond spreek ik het uit: als ik staande bleef, was het door de kracht van God. De menschen zijn mij dikwijls ontrouw geworden , maar God niet. Indien ik zwak was, geschiedde dit, omdat ik mij niet krachtig genoeg vasthield aan mijnen hemelschen Vader. Indien ik het verkeerde deed, indien ik tekortkwam, het geschiedde doordat ik niet genoeg vervuld was van den geest van Christus, dat zijn geloof mij niet aanvuurde en zijne liefde mij niet verteederde. Moge Gods ontfermende genade mij vergeven, wat ik in daden, woorden of gedachten misdreef! Zoo herhaal ik dan in dezen stond den korten inhoud mijner prediking, die ik gedurende 15 jaren verkondigd heb. Even diep als ooit te voren ben ik er van doordrongen, dat alles aankomt op het geloof en de liefde, in het evangelie van Christus opgesloten. Vaarwel zeg ik aan het oude ambt, maar ik zeg geen vaarwel aan de oude overtuiging. Ik belijd, dat ik het nieuwe ambt niet aanvaarden zou, als ik niet wist, dat ook daarin mijn leven dienstbaar worden zou aan hetzelfde doel. Geen verkondiger meer van het evangelie des geloofs en der liefde zal ik zijn, maar ik zal mogen medewerken tot de vorming van verkondigers van dat evangelie. Zoo ontleene mijne bede aan het uur, waarin ik mij bevind, den diepten nadruk, den klemmendsten ernst. Terwijl ik ophouden moet tot U te prediken, als staande op de grens van twee levens, wil ik nog eenmaal de hoofdzaak voor tijd en eeuwigheid aanbevelen aan Uw gemoed. O ! indien ik vroeger Uwe harten tot dit geloof en deze liefde niet bewogen heb, mocht ik het doen in dezen oogenblik 1 Indien mijne woorden tot dusverre zonder uitwerking bleven, mocht heden op mijne bede deze gezindheid nederdalen in Uw binnenste ! Mijne bede is niet naar inhoud, maar wel naar oprechtheid dezelfde als de bede van Ezra, die, uit de Babylonische ballingschap wedergekeerd, met gescheurde kleederen nederzat op den tempelberg te Jeruzalem tot het avondoffer. Hij wierp zich weenend ter aarde en smeekte God om het geestelijk behoud van zijn volks- en landgenooten. O mocht de uitwerking mijner bede dezelfde zijn! Bij hem weenden mannen, vrouwen en kinderen met groot geween, en hoe zonderling de wenschen van Ezra ook mochten zijn, zij verklaarden j Laat ons dan nu een verbond maken met onzen God\ Wat moet ik doen om U op dezen dag tot deze zelfde verklaring te nopen? Ik vraag van U niets anders dan geloof en liefde. Moet ik nederzitten tot den avond ? Moet ik mijne kleederen voor U scheuren ? Kon ik slechts zulk eene verre reis maken , dat ik de vervulling mijner heilige bede voor U halen kon : waarom ik mijne knieën buig voor den Vader, naar wien alle geslacht in hemel en op aarde genoemd wordt, dat hij, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, u geve door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch, zoodat Christus door het geloof in uwe harten woont, en gij in de liefde geworteld en gegrondvest zijt. Gez. 160 : i , 4. 5 . 6Ten slotte een enkel woord over de Toekomst. Ik wensch aan de gemeente toe, dat mijne plaats weldra ingenomen worde door een krachtig en vroom man, aan wien God alle gaven schenke, die voor de vervulling van het predikambt van noode zijn. Ontvangt hem met liefde! Laat Uwe welwillendheid niet verkoelen, ook al handelt of spreekt hij anders dan Gij verwacht had. Luistert naar hetgeen hij verkondigt met belangstelling, met bescheidenheid en met oordeel. En indien hij andere wegen mocht inslaan dan die ik U gewezen heb, volgt hem, zoolang als Gij erkent, dat hij de waarheid tot richtsnoer heeft. Ik zeg niet, wat aan den schrijver van zeker Bijbelsch geschrift ontglipte: indien iemand u een ander evangelie verkondigt, dan gij ontvangen hebt, hij zij vervloekt. Maar ik zeg: hebt een volledig vertrouwen op de waarheid, gelijk Jezus en Luther en Theod. Parker gehad hebben. Ik verwacht, dat Gij zult blijven in de lijn , die door Christendom, Protestantisme, vrijzinnige richting wordt aangewezen. Doch in de toekomst zullen nieuwe leuzen geboren worden, het weder verlevendigd godsdienstig gevoel van het jongere geslacht zal nieuwe vormen scheppen. Men zal nieuwe bevrediging zoeken van het naar God dorstende menschenhart. De eeuwen zijn thans in barensweeën. Moge God aan de menschheid der twintigste eeuw schenken een hooger licht, eene nieuwe openbaring 1 De belangstellende leden der gemeente verzoek ik mij en de mijnen te blijven gedenken. Veel goeds en schoons hebben wij onder U genoten. En veel hebben wij U te danken. Volgt ons, bid ik U, ook in de toekomst, met Uwe vriendschap, en welwillendheid; terwijl wij van onzen kant ook U niet zullen vergeten. Aan de onverschilligen verzoek ik U mijn wensch over te brengen, dat zij zich mogen veranderen, ontwaken tot het besef hunner roeping als kinderen Gods. Willen zij dat niet, brengt hun dan ook dezen wensch over, dat zij mijn naam nooit mogen bezigen tot eert dekmantel der onverschilligheid. Indien zij tegenover mijn opvolger hun gebrek aan godsdienst mochten willen verschoonen, en daarbij , in welk verband dan ook , mijn naam te pas brengen , dan zeg ik vooruit: Gaat weg van mij, gij werkers der ongerechtigheid, ik heb u nooit gekend. U allen wensch ik toe : voorspoed in het tijdelijke en voorspoed in het eeuwige. Weest verzekerd, dat het ons steeds vreugde bereiden zal te vernemen, dat het U wel gaat, dat Gij in Uw huiselijk en maatschappelijk leven gelukkig zijt. Mogen de ouders de wenschen vervuld zien, die zij koesteren van hunne kinderen, de kinderen, die ik gedoopt en onderwezen heb, die ik liefheb en wier geluk ik beschouwen zal als mijn geluk! Mogen de donkere dagen, waarin sommigen verkeeren, plaats maken voor vroolijkheid en licht! Mogen de kranken herstellen! Wat ons ook wedervare, mogen alle dingen ons medewerken ten goede! Mogen wij door alles worden opgebouwd naar den inwendigen, d. i. naar den hoogeren, beteren mensch, versterkt in geloof en liefde! Gemeente van Berkhout I blijf volharden in de eendracht , die Uw schoonste sieraad uitmaakt! Volhardt in de offervaardigheid, die U gunstig doet afsteken bij sommige andere gemeenten 1 Ik zeg vaarwel niet alleen aan deze gemeente, maar eenigermate ook aan de Ned. Herv. Kerk, tot wier predikanten ik althans niet meer behooren zal. Moge deze kerk vervuld worden door eenen hoogeren, beteren geest! Moge de tweedracht verstommen 1 Mogen de verschillende partijen meer en meer erkennen, dat vrijheid het kostelijkste Protestantsche goed, en dat de liefde de meeste is 1 Zoo worde zij gesterkt om met vereende krachten de zonde te bestrijden en zegen te brengen aan ons volk 1 Mogen geloof en liefde meer en meer in het gansche vaderland bloeien ! Moge het moeilijke vraagstuk van kapitaal en arbeid worden opgelost door de liefde, de verzoening tusschen hoogere en lagere standen geschieden door den geest van Jezus 1 God brenge de Roomschen en de Protestanten tot elkander I Niet dat wij God behoeven te aanbidd en in eene taal, in eenerlei vorm, maar onze harten kunnen vereenigd wezen door de liefdel Broeders, leden van den kerkeraad, vaartwel! Ik dank u voor den steun, de aangename medewerking, die ik steeds van U ondervonden heb. Als Gij aan mijnen opvolger dezelfde welwillendheid betoont, die ik van U ondervonden heb, dan zal het zeker goed gaan. Mijne Heeren, Kerkvoogden en Notabelen 1 Ook U dank ik voor de betoonde medewerking. Ik dank U voor alles, wat Gij voor ons en de onzen hebt verricht. Moge Uw ijver, de ernstige zorgen die Gij draagt voor de instandhouding der gemeente, U bij voortduring rijke voldoening schenkenI Vaartwel! Geachte Ringbroeders! Gevoelig ben ik voor de belangstelling, die Gij aan den dag legt door Uwe tegenwoordigheid. Ik dank U voor Uwe hulpvaardigheid, mij in de laatste, voor mij zoo gewichtige weken, bewezen. Zegen ruste op U en Uwe gemeenten! Het ambt leg ik wel neder, maar dieper dan ooit ben ik doordrongen van zijne noodzakelijkheid en schoonheid, van het heil, dat Gij stichten kunt. Vaartwel 1 Geliefde leerlingen I Allen, die godsdienstonderwijs van mij ontvangen hebt, op U hoop ik voor de toekomst 1 Gij zult van mij getuigen, welke beginselen ik verkondigd heb. Blijft bij hetgeen ik U zoo dikwijls heb voorgehouden : Wie liefheeft is uit God geboren en kent God; wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Vaartwel I Gij trouwe volgers mijner prediking, vaartwel 1 Gemeente van Berkhout, vaarwel 1 Daarom buig ik mijne knieën voor den Vader, naar wien alle geslacht in hemel en op aarde genoemd wordt, dat hij, naar den rijkdom zijner heerlijkheid, u geve door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch , zoodat Christus door het geloof in uwe harten woont, en gij in de liefde geworteld en gegrondvest zijt. — Amen. — Gez. 180 : 5.